Maatschappijspiegel
Andere schaarste
DR. H.J. VAN DE BRAAK
Inleiding
In een vroegere bijdrage aan deze rubriek heb ik geschreven over het theoretische tekort van de economische sociologie
1). Recapitulerend, komt zo’n tekort crop
neer dat het kennisobject van dit brugspecialisme moeilijk is af te bakenen bij gebrek aan een samenbindende probleemstelling en een daartoe benodigd begrippenapparaat. De problematische afgrenzing van de economische sociologie wordt
op amusante wijze gei’llustreerd door Arthur Stinchcombe, wanneer hij zijn eerste
typescript over dit onderwerp bij de uitgever inlevert „(•••) when faced with what I
had actually produced, my editor at Academic Press said he felt like an Eskimo
confronted with a beached whale (…)” 2).
Ofschoon om allerlei redenen niet valt te
verwachten dat de afbakening van het bewuste kennisgebied tot eenstemmige resultaten zal leiden 3), moet het toch mogelijk
zijn een elementair begrippenkader te ontwerpen waarmee economisch-sociologische vraagstukken kunnen worden aangepakt. Het kernbegrip van zo’n taxonomie
is natuurlijk – weliswaar op een andere
wijze ingevuld dan te doen gebruikelijk schaarste. Over die andere schaarste handelt dit verhaal, waarin een tweetal zaken
aan de orde zal komen.
Op de eerste plaats zal ik stilstaan bij enkele conceptuele ontwikkelingen. Bekend
is bij voorbeeld dat beperkingen van het
gangbare schaarstebegrip hebben geleid
tot een gewijzigde terminologie, waar economen reppen over ongeprijsde, nieuwe en
maatschappelijke schaarste. Waarschijnlijk minder bekend is dat een enkele socioloog zich heeft gewaagd aan een maatschappij-analyse aan de hand van het begrip schaarste. Daarnaast zal ik stilstaan
bij de zogeheten goederentheorie van
Brock en Fromkin die een vruchtbare impuls belooft op te leveren voor een andere
conceptualisering van schaarste. Deze
theorie, afkomstig uit de psychologic,
heeft inmiddels geleid tot allerlei onderzoekingen die vooral aanknopen bij de economic van het consumentengedrag. Met name auteurs als Hirsch en Leibenstein hebben de traditionele behandeling van
schaarste en consumptieve vraag al verruimd door de introductie van noties als
consumptieschaarste en niet-functionele
vraag. In het eerste geval wordt bedoeld
dat de tevredenheid die consumenten ontlenen aan goederen niet alleen wordt bepaald door intrinsieke produktkenmerken,
maar ook afhankelijk is van de mate waarESB 18-1-1984
in anderen zulke goederen ge- en verbruiken. Verschijnselen als autofiles, geluidsoverlast e.d. illustreren dat consumenten
elkaar hinderen in hun streven naar een optimaal genot van het betreffende goed. In
het tweede geval wordt bedoeld dat in de
consumptieve vraag allerhande referentieen demonstratie-effecten meespelen (zoals
de ,,bandwagon”-, ,,snob”- en ,,Vebleneffecten” 4). Ofschoon Hirsch en Leibenstein pleiten voor een verruiming van het
schaarstebegrip resp. het traditionele
leerstuk van de consumptieve vraag, blijft
onduidelijk welke achterliggende gedragsmechanismen verantwoordelijk zijn voor
de effecten van extrinsieke produktkenmerken op de consumptieve vraag. Juist de
goederentheorie van Brock en Fromkin
gaat hier nader op in en verdient daarom
aandacht.
Conceptuele ontwikkelingen
Schaarste is zo’n vanzelfsprekend begrip
dat het kennelijk geen nadere toelichting
behoeft. Weinig woordenboeken en lexica
althans behandelen dit centrale begrip in
de economic 5). Die vanzelfsprekendheid
wreekt zich wanneer niet-economen voor zover niet gehinderd door kennis van
zaken – kritiek uitoefenen op de economische orde. Dat is destijds Van Zuthem
overkomen, toen hij bij de bezetting van de
Delftse leerstoel economische sociologie in
een innocente bui pleitte voor de afschaffing van het schaarste-idee. Prompt werd
hij gekapitteld om zijn onzorgvuldige en
vage terminologie: ,,Voor economen is
schaarste een technische term die betekent:
niet onbeperkt voorhanden (…)”. Er zou
over de beschouwingen van Van Zuthem
nog wel meer te zeggen zijn, maar het bovenstaande lijkt mij voldoende om aan te
tonen dat hij een bijzonder warrig en tegenstrijdig betoog heeft gehouden. Het
gaat hem in feite ook helemaal niet om de
economische orde. Eigenlijk wil hij aantonen dat onze maatschappelijke waarden
niet deugen en dat ons behoeftenpatroon
wijziging dient te ondergaan. ,,De mythe
van de schaarste is de mythe van de verkeerde behoeften!” 6).
Inderdaad is schaarste een neutraal
waardevrij begrip dat de spanningsverhouding weergeeft tussen concurrerende
behoeften en alternatief aanwendbare
middelen. En gebruikelijk is dan om de
verlangde goederen en de beschikbare inkomsten in financiele termen te vertalen, te
weten in prijzen en budgetrestricties. Daar-
mee is schaarste toch minder objectief dan
vaak wordt voorgesteld vanwege achterliggende assumpties en denkpatronen, kortom waarde-oordelen 7). Waar het center
om gaat is dat bij elke geengageerde beschouwing – zoals die van Van Zuthem
destijds – het gevaar van de begripsverwarring levensgroot op de loer ligt. Al met
al is de gangbare hantering van het begrip
schaarste zeker niet onomstotelijk. Zo zijn
pogingen in het werk gesteld om de puur financiele definiering van schaarste te verruimen met tijd als schaars medium. De
analogic met prijzen en budgetrestricties
ligt hier voor de hand. Steeds beschikken
economische subjecten immers over afgebakende tijdskaders – bij voorbeeld vrije
tijd – waarbinnenallemogelijke goederen
kunnen worden geconsumeerd. Met het
aanschaffen, gebruiken en onderhouden
van ieder goed is steeds tijd gemoeid. Onder optimale tijdallocatie valt dan te verstaan het evenwicht tussen de voor bepaalde bezigheden wenselijk of noodzakelijk
geachte tijd en de daarvoor gebruikte tijd,
met inachtneming van de preferenties van
economische subjecten en de voor hen geldende randvoorwaarden, zoals budgetrestricties en prijzen van goederen 8).
De invoering van tijdrestricties in het
schaarstebegrip kan ontegenzeggelijk als
een aanwinst worden beschouwd. Het
vraagstuk van de tijdallocatie werpt bij
voorbeeld licht op de discussie rond arbeidstijdverkorting. De algemene voorkeur voor hogere reele lonen boven meer
vrije tijd in de jaren zestig kan als volgt
aannemelijk worden gemaakt. In tijden
met een hoog niveau van werkgelegenheid
en met het vrijwel volledig benutten van de
produktiecapaciteit kan van de werkgevers
worden verwacht dat zij zich tegen arbeidstijdverkortingen zullen verzetten en eisen
daaromtrent eventueel zullen overcompenseren door het uitbetalen van hogere lonen,
1) H.J. van de Braak, Het theoretische tekort
van economische sociologie, ESB, 10 maart
1982.
2) Arthur L. Stinchcombe, Economic sociology, New York, 1983, biz. VII.
3) Uitvoeriger hierover: Franz-Xaver Kaufmann, Wirtschaftssoziologie, in: Willi Albers
e.a., Handworterbuch der Wirtschaftswissenschaflen, Stuttgart, 1982, biz. 252 e.v.
4) Harvey Leibenstein, Bandwagon, snob, and
Veblen effects, in the theory of consumer demand, The Quarterly Journal of Economics, jg.
64, 1950, biz. 183-208.
5) Een uitzondering is bij voorbeeld: Julius
Goulden William L. Kolb (red.), A dictionary of
the social sciences, New York, 1964, biz.
618-629.
6) H.J. van Zuthem, Degeloofwaardigheid van
onze economische orde, Kampen, 1969, biz. 13;
C. de Galan, Een uitnodiging die geen aandacht
verdient. Aantekeningen bij de oratie van Van
Zuthem, ESB, 17 September 1969, biz. 895-896;
Weerwoord en commentaren in ESB, 28 april
1971, biz. 385-396.
7) Oleg Zinam, The myth of absolute abundance: economic development as a shift in relative
scarcities, American Journal of Economics and
Sociology, jg. 41, 1982, biz. 61-76.
8) F. Broekman, Tijdallocatie en economische
orde, Maandschrift Economie, jg. 41, 1978, biz.
650-674.
67
extra beloningen voor overwerk enz. Uitgerekend in de tweede helft van de jaren
zestig maakt de arbeidsinkomensquote
dan ook een sprong tot boven de tachtig
procent. Hierbij spelen natuurlijk ook in-
haaleffecten een rol vanwege de abrupte
loslating van de geleide loonpolitiek in
e.d.) – die in beginsel voor iedereen be-
en,,happy end”-lectuur). Interessant, om-
schikbaar zijn maar door toedoen van
dat daar auteurs aan de orde komen die
hebben getracht om het economische
schaarstebegrip te sociologiseren (Pareto,
Weber, Homans, Blau enz.). Over het geheel genomen, schuilt de kracht van Balla’s
studie hierin dat hij sociologen gevoelig
maatschappelijke factoren slechts voor
weinigen zijn weggelegd. Populair vertaald: niet iedereen kan zich de huisvriend
noemen van Johan Cruyff of zich in het bezit verheugen van een uniek kunstwerk.
Onduidelijk blijft toch, waar het ene type
schaarste ophoudt en het andere begint.
1963. Inmiddels zijn we beland in de jaren
tachtig, waar grote bevolkingsgroepen
baadden in een zee van tijd, terwijl anderen
nauwelijks tijd hebben om van hun luxe te
genieten. In belangrijke mate lijkt die ont-
Ten slotte kan de schaarste aan kunstwerken tot op zekere hoogte worden overwonnen via reproductietechnologie en publieke
wikkeling toe te schrijven aan het inko-
tentoonstelling. Daarnaast kan de beperk-
menskompas, dat Keynes ons heeft nagelaten. In zijn macro-economische theorie
te vriendenkring van populaire persoonlijkheden goeddeels worden herleid tot
van de inkomensallocatie ontbreekt per
tijdrestricties.
slot van rekening de tijdallocatie, die onlosmakelijk verbonden is met het wel-
Daarmee is de kern van Hirsch’ begrip
maatschappelijke schaarste natuurlijk niet
vaartsstreven van economische subjecten,
verdwenen. Het gaat immers om positione-
de sociaal-economische orde en het te voeren sociaal-economische beleid. Kortom,
langdurige pre-occupatie met de inkomensallocatie annex verwaarlozing van de
tijdallocatie zou wel eens verantwoordelijk
kunnen zijn voor ernstige verstoringen op
le goederen waarvan het nut sterk afhankelijk is van sociale interdependenties respectievelijk onderhevig is aan gedragsrestricties. Peter Ekeh zegt daar het volgende
over: ,,The scarcity of any product that has
a symbolic value compels the intervention
of society in its distribution. So long as there is an abundance of such product, society
maakt voor schaarstedenken. De zwakte is
de arbeidsmarkt, waar we mornenteel mee
kampen. Aan de vraagkant drukken ver-
houdingsgewijs ruime vergoedingen voor
niet-werken het loongebouw omhoog, terwijl aan de aanbodkant de scheve prijsver-
leaves its distribution to chance or natural
laws. Its scarcity compels the enunciation
of rules of exchange. But social scarcity is
houding tussen kapitaal en arbeid tot sub-
not economic scarcity. Society regulates
stitutie en uitstoot leidt. Natuurlijk is de
the meaning of the former. Thus exogamy
collectieve-lastendruk ook een belangrijke
factor achter deze verstoringen, maar het
ontgaat mij waarom sommige auteurs aan
and incest, both of which are social inventions that take particular meanings from
society to society, make a spouse scarce by
de last van de collectieve sector het grootste
gewicht geven in de keten van oorzakelijk-
excluding certain groups of persons from
choice of mate. In social scarcity, desired
heid 9).
items may be physically available, but they
Ook langs andere wegen blijken de be-
perkingen van het traditionele schaarstebegrip, voor zover uitsluitend vertaald in fi-
nanciele termen van prijzen en budgetrestricties. Al in 1970 heeft Goudzwaard ten
onzent aandacht gevraagd voor de zogeheten expretiale effecten (pretium = prijs),
are barred to some actors by social regulations. One simple way a society creates social scarcity is by denying an individual the
consumption of his own product or by making it less valuable. Thus, the present a
man buys himself at Christmas is of less
symbolic value than the one he receives
zoals bij voorbeeld milieuvervuiling. Hieronder worden verstaan de effecten of nevengevolgen van economische handelingen, die buiten de markt om de produktievoorwaarden of het welvaartspeil van andere huishoudingen bei’nvloeden 10). De
socioloog, die zich heeft verdiept in de revisie van het schaarstebegrip. Zo’n studie is
die van Balint Balla, waarin hij zich er terecht over verbaast dat de (economische)
aanwinst van deze conceptie voor het
sociologie – in weerwil van geregelde be-
schaarstebegrip is tamelijk problematisch.
Op zich zelf ligt het weliswaar voor de
hand om bij voorbeeld schadeposten van
het ree’le nationale inkomen af te trekken!
Maar de kwantificering – zoals bepleit en
beproefd door Hueting 11) – levert veel
complicaties op: hoe stellen we de (schaduw-)prijzen van schade vast en hoe ver
gaan we daarbij. Een andere auteur die furore heeft gemaakt met zijn verruiming
van het begrip schaarste is Fred Hirsch 12).
from a friend or relative” 13).
Behalve economen is er ook een enkele
kentenissen over haar geestverwantschap
met de economic – het begrip schaarste
veelal uit de weg gaat 14). Balla betoogt dat
economische schaarste een reductie is van
meer fundamentele vormen van tekort, ge-
echter dat zijn conceptualisering in het vage blijft, althans geen concrete revisie oplevert van het schaarsteconcept. Maar misschien is dat te veel gevraagd.
De goederentheorie van
Brock en Fromkin
Een opmerkelijke poging om het schaarstebegrip te herzien, is ondernomen door
de psycholoog Timothy Brock. Hij is
— samen met Howard Fromkin – de
geestelijke vader van de zogenoemde
goederentheorie, die een psychologische
conceptualisering beoogt van economische
variabelen als vraag, aanbod en nut. Eerste
uitgangspunt is daarbij dat mensen nooit
perfect gei’nformeerd zijn over wat anderen zoal bezighoudt: ,,It is manifestly impossible to be communicating everything
one knows to all potential recipients all of
the time; similarly, of course, it is impossible to be seeking information on all topics
from all sources at all times. That there are
constraints enforcing selectivity is too obvious to require any documentation here.
But what are the psychological consequences and antecedents of selectivity?” 15).
Welnu, naar de selectieve ontvangst van informatie is inmiddels heel wat onderzoek
gedaan, maar de andere kant van de medaille — de selectieve verspreiding van informatie – is veel minder bekend. Wat
zijn bij voorbeeld de determinanten en
consequenties van het achterhouden respectievelijk achterhalen van informatie?
Men denke bij voorbeeld aan misleidende
prijsvergelijking, dat wil zeggen het vergelijken van een door de consument te betalen prijs met een hogere ,,advies”-prijs,
waarbij ten onrechte een prijsvoordeel
wordt gesuggereerd.
Het tweede uitgangspunt dat heeft geleid
tot de goederentheorie houdt verband met
9) Bij voorbeeld E. Bomhoff, De last van de collectieve sector, in: W.S.P. Fortuyn (red.), De
mis e.d. Zo noemt hij de antropologische
ontoereikendheid die bij voorbeeld te maken heeft met de instinctarmoede en de
Nederlandse verzorgingsstaat, Deventer, 1983,
langdurige afhankelijkheid (socialisatieperiode!) van de menselijke soort. Daarnaast
Den Haag, 1970.
wijst hij op tekorten waaraan sociale bin-
biz. 85-86.
10) B. Goudzwaard, Ongeprijsde schaarste,
11) R. Hueting, Nieuwe schaarste en economische groei, Amsterdam/Brussel, 1974.
Alhoewel Hirsch een meeslepende schrijfstijl hanteert en van grote ideeenrijkdom
en belezenheid blijkt geeft, is zijn behande-
dingen en betrekkingen mank gaan (eenproblemen). Voorts is er de existentiele
12) Fred Hirsch, Social limits to growth, London/Henley, 1978, met name hoofdstuk 1.
13) Peter Ekeh, Social exchange theory, Lon-
ling van het schaarsteconcept niet zonder
schaarste, zoals dat blijkt uit verkrapping
van de levensperiode vanwege ziekte,
den, 1974, biz. 46-47.
14) Balint Balla, Soziologie der Knappheit,
ouderdom e.d. En ten slotte is er de tijdschaarste en het (wetenschappelijke) kennistekort. Interessant is vooral het gedeelte
Stuttgart, 1978, biz. 6-7. Idem, Scarcity of resources and social action, Social Science Information, jg. 21, 1982, biz. 902.
problemen. Zo onderscheidt hij maatschappelijke schaarste van fysieke
schaarste. In het laatste geval is de beschik-
baarheid van een goed afhankelijk van en
bei’nvloedbaar door technologische en andere produktiefactoren. In het eerste geval
gaat het om goederen – zogeheten ,.positional goods” (relaties, statusobjecten
68
zaamheid, contactstoornissen, interactie-
dat handelt over de ,,Knappheitsbekampfung” in termen van presteren (arbeid bij
voorbeeld), ruilen en compenseren (bij
voorbeeld vlucht in de ,,science fiction” –
15) TimothyC. Brock, Implications of commodity theory for value change, in: Anthony G.
Greenwald en Timothy C. Brock (red.), Psychological foundations of attitudes, New York,
1968, biz. 244.
paald artikel iemand een aparte identiteit
ke stand van zaken prohibitief zijn. Zo kan
ten – iemand zich crop beroemen dat hij
sumptiegoederen kan immers een belang-
verschaft in zijn sociale omgeving, versterkt de produktpreferentie. Bij de aanbieding kan daarop worden ingehaakt of
rijke rol spelen bij de produktwaardering.
geanticipeerd door de suggestie te wekken
De suggestie dat een artikel slechts beperkt
voorradig, moeilijk leverbaar of tijdelijk
goedkoper is, vormt een belangrijke situatibnele determinant van produktpreferen-
dat het begeerde goed slechts beperkt voorradig is of bij voorkeur bestemd is voor een
tie en smaakvorming. Informatie over
me en mode doorziet, klinkt dit natuurlijk
beschikbaarheid, populariteit, prijs, kwa-
banaal. Maar het is een andere kwestie om
haarfijn te verklaren hoe dat alles nu eigenlijk in zijn werk gaat. Brock meent immers
dat ,,commodification” samenhangt met
onvolkomenheden in de gangbare consumptietheorieen. Informatie over de beschikbaarheid of populariteit van con-
liteit en leverbaarheid is dus de ,,commodi-
ty” in de theorie van Brock en Fromkin.
,,Commodity” wordt gedefinieerd als al
selecte groepering.
Voor wie de alledaagse logica van recla-
— om met een extreem voorbeeld af te slui-
onlangs nog heeft geschaakt met Bobby Fischer 18). Weinig mensen zullen het echter
in hun hoofd halen om de juistheid van de
verstrekte informatie en daarmee de gesuggereerde status te toetsen. Inderdaad een
extreem voorbeeld, maar hoe vaak gunnen
wij elkaar niet onze eigen, kleine waan?
Slot
datgene waaraan de bezitter nut ontleent
informatiefactoren, terwijl Fromkin eer-
en dat overdraagbaar is (berichten, erva-
der aanknoopt bij groepsdynamische fac-
ringen en andere vormen van informatie).
toren. Daartoe grijpt laatstgenoemde terug
Zoals in de inleiding opgemerkt, ontbreekt het de economische sociologie aan
een centrale vraagstelling en een daarbij
En onder ,,commodification” wordt ver-
op de micro-sociologische ruiltheorie, die
behorend begrippenapparaat. Het feit dat
staan een samenstel van varierende om-
onder meer behelst dat individuen zich bij
voorkeur conformeren aan groepsstan-
veel sociologen ,,mijdingsgedrag” verto-
standigheden, dat de gepercipieerde beschikbaarheid of populariteit van goederen bei’nvloedt. Kern van de goederentheorie is dus dat een goed – in dit geval informatie – des te meer wordt gewaardeerd
naarmate het minder beschikbaar of toegankelijk is. Als zodanig beperkt de theorie zich niet tot informatie over consump-
tiegoederen, maar is zij evengoed toepas-
daarden omdat zij daarvoor worden be-
nen ten aanzien van het schaarstebegrip, is
ronduit een gemiste kans. Maar daarmee
loond. Die collectieve goedkeuring komt
moeten we de zaak niet somberder voor-
individuen echter op kosten te staan, voor
stellen dan ze is. Er zijn vanuit de economische, sociologische en psychologische dis-
zover alternatieve, afwijkende gedragsvor-
men – ingegeven door de behoefte aan onafhankelijkheid, originaliteit, individualiteit, uniekheid e.d. – worden opgegeven.
cipline wel degelijk vruchtbare aanzetten te
vinden voor een hoognodige revisie van het
traditionele, puur financieel gedefinieerde
concept schaarste. Dat zo’n onderneming
baar op informatieschaarste met betrek-
Nu blijkt uit psychologische onderzoekingen dat naarmate individuen het idee heb-
king tot militaire objecten, populaire per-
ben sterk te gelijken op hun groepsgeno-
moeizaam verloopt, is debet aan het wetenschapsbedrijf. Nog al te vaak laten weten-
soonlijkheden of politieke circuits. En zoals bekend, zijn er heel wat lui die dank zij
ten, hun behoeften tot conformistisch dan
wel apart gedrag met elkaar gaan concur-
schappers zich opsluiten in hun eigen discipline en hanteren zij dientengevolge een
die informatietekorten hun brood kunnen
reren. Dit betekent dus dat de microsociologische ruiltheorie – zoals geformuleerd door met name Homans en Blau de kosten en baten van opgegeven gedragsalternatieven heeft gebagatelliseerd. Met
name in subculturen is te zien dat allerlei
verdienen (inlichtingendiensten, roddel-
pers, parlementaire journalistiek enz.).
Op basis van het voorgaande – een ru-
we samenvatting van de theorie – is een
reeks hypothesen geformuleerd, waarvan
er enkele bevestiging vonden in experimen-
tele onderzoekingen. Zo is een berichtgever invloedrijker wanneer hij voortdurend
informatie achterhoudt dan wanneer hij
dat maar af en toe doet. Verborgen informatie, die de ontvanger met veel moeite
heeft achterhaald, wordt waardevoller
geacht. En informatie sorteert meer effect
naarmate de berichtgever restricties (,,geheim”, ,,vertrouwelijk”, ,,persoonlijk”)
legt op de verspreiding.
Beperken we ons nu tot de vraag in hoeverre die hypothesen rond informatie-
attributen ertoe dienen om de ,,differentness”, ,,otherness”, ,,uniqueness” te beklemtonen. Maar ook in ruimere zin verto-
nen mensen een onmiskenbare hang naar
attributen die hun identiteit, eigenwaarde
zo niet eigenwaan moeten schragen – van
jargon, kleding en naamgeving tot en met
ervaringen, ontmoetingen en overtuigin-
gen — . Kortom, individuen waarderen allerlei zaken niet zelden vanwege hun gepercipieerde schaarste, zaken waaraan zij
identiteit en status ontlenen. En dat kan
volstrekt los staan van feitelijke vraag- en
restricties inzicht geven in de mechanismen
aanbodverhoudingen en prijsverschillen.
die verantwoordelijk zijn voor de effecten
Zulke schaarste houdt zich zelf in stand zo-
van extrinsieke produktkenmerken op het
lang de informatiekosten over de werkelij-
beeld van andermans discipline dat rijkelijk verjaard is. Tot op zekere hoogte is zo-
iets onvermijdelijk, maar de weg van de
minste weerstand wens ik niet uit te sluiten.
H.J. van de Braak
16) Theo M.M. Verhallen, Scarcity and consu-
mer behavior, Journal of Economic Psychology, jg. 2, 1982, biz. 299-322.
17) Howard L. Fromkin, The search for uni-
queness and valuation of scarcity: neglected dimensions of value in exchange theory, Paper,
1976, herdrukt in: K.J. Gergen, M.J. Greenberg
en R.H. Willis (red.), Social exchange: advances
in theory and research, New York, 1980.
18) Het NRC Handelsblad van 5 januari 1984
meldt dat de Amerikaanse oud-wereldkampioen
schaken zijn leven als kluizenaar slijt in goedko-
pe hotelletjes, omringd door schaakboeken, sinaasappels en vitaminerijke dranken. Over
,,uniqueness” gesproken!
consumentengedrag? Verhallen, die ten
onzent de hypothesen van Brock en Fromkin heeft getoetst, komt tot de conclusie
dat de theorie slechts geldig is voor die consumenten, die zich voelen aangetrokken
door het betreffende consumptiegoed 16).
Daarbinnen leveren de onderzoekbevindingen over produktwaardering – met gemanipuleerde informatie over beschikbaarheid, populariteit, leveringstijd e.d.
– vooralsnog geen eenduidige resultaten
op. Onduideiijk blijft daarom welke gedragsmechanismen nu verklarende waarde
hebben voor het effect van gepercipieerde
beschikbaarheid op de produktwaardering. Fromkin toont overvloedig aan dat
waardevermeerdering van een goed bij beperkt gesuggereerde beschikbaarheid is toe
te schrijven aan de behoefte van mensen
om zich van anderen te onderscheiden 17).
Anders gezegd, de overtuiging dat een beESB 18-1-1984
69