Ga direct naar de content

Inkomens van één miljoen gulden en meer

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 13 1983

Inkomens van een miljoen gulden en meer
DRS. J. G. ODINK*
Inleiding
Wie spreekt over inkomens van een miljoen gulden of
meer hoort veelal readies die duiden op verbazing. Bestaan
die inkomens echt? Pen en Tinbergen stelden zeven jaar geleden in dit blad dat het om meer dan 1.000 personen gaat 1).
Volgens de Volkskrant van 19 april 1983 verdienen minder
dan tien topmanagers meer dan een miljoen gulden per jaar.
Zijn de extreem hoge inkomens zonder weerga genivelleerd
of is dit een geval van spraakverwarring op het gebied van de
inkomensverdeling? In dit artikel ga ik nader op deze vraag

Bronnen
Op het gebied van de loon- en inkomensverdeling staan
verscheidene bronnen ter beschikking die echter geen van
alle zonder meer informatie verschaffen over de inkomensmiljonairs. De Volkskrant baseert haar uitspraak niet op een
van deze bronnen, maar heeft een andere methode gevolgd.
Nagegaan is welke grote bedrijven wellicht meer dan een
miljoen gulden betalen aan leden van de raad van bestuur.
Getracht is aan de weet te komen welke van die bestuursleden daadwerkelijk een dergelijk hoog inkomen verdienen.
Nog afgezien van het probleem dat deze laatste informatie
niet wordt verstrekt en er dus naar de werkelijkheid moet
worden gegist, is er een aantal andere bezwaren. Ook bij
middelgrote en zelfs bij kleine bedrijven zijn er directeuren
en ook zelfs werknemers die zeer hoge inkomens kunnen verdienen op basis van loon naar prestatie (provisie, tantiemes).
Daarbij komt dat als alleen wordt gekeken naar inkomsten
uit arbeid voorbij wordt gegaan aan het feit dat hoge inkomsten uit arbeid vaak samengaan met hoge inkomsten uit vermogen. Ook de gehele categorie zelfstandigen valt buiten de
waarneming.
Op basis van het Haljjaarlijkse loononderzoek publiceert
het CBS frequentieverdelingen van weeklonen van werknemers (met inbegrip van ambtenaren). Het gaat hierbij om een
zeer omvangrijke enquete, die betrekking heeft op ruim
400.000 personen werkzaam bij ruim 18.000 bedrijven en
instellingen 2). Een bezwaar hiervan is echter dat directeuren buiten beschouwing worden gelaten. De informatie wat
betreft de hoge lonen blijft beperkt tot het percentage werknemers dat bruto f. 2.000 en meer per week verdient, zonder
dat bekend is hoeveel het gemiddelde loon van deze klasse
bedraagt 3). Al met al is deze informatie onvoldoende om
uitspraken over de extreem hoge lonen te kunnen doen 4).
Een geheel andere bron is het Aanvullend voorzieningengebruik onderzoek (AVO ’79) van het Sociaal en Cultureel
Planbureau (SCP), waarbij van 6.424 huishoudens thuiswonende leden van 6 jaar en ouder zijn ondervraagd naar het
gebruik dat zij maken van overheidsvoorzieningen als ook
naar bestanddelen van hun bruto inkomen 5). Wat betreft de
inkomsten is de vraagstelling betrekkelijk eenvoudig gehouden vanwege de te verwachte hoge non-respons. Desondanks
bedroeg de selectieve non-respons. die met name op de inkomensvraag betrekking had, ruim 22%. Gecombineerd met de
algemene non-respons bedraagt de totale non-respons ca.
50%. Over de uitkomsten van het SCP betreffende zeer hoge
inkomens kan ik betrekkelijk kort zijn. Bruto inkomens boven f. 300.000 komen in deze enquete over 1979 niet voor,
ook niet als naar huishoudens wordt gekeken.

636

Meer aangrijpingspunten biedt De personele inkomensverdeling die het CBS eens per twee jaar publiceert. Deze statistieken zijn gebaseerd op een steekproef van 150.000 adressen, waarbij de inkomensgegevens verstrekt zijn door de administrate van de loon- en inkomstenbelasting. Uit dien
hoofde is er dus geen non-respons. Wel wordt de belastingdienst zelf geconfronteerd met ontduiking en ontwijking van
belasting. In dat opzicht is er sprake van onderschatting van
de hoogte van de werkelijke inkomens van een groot aantal
inkomenstrekkers. Ik kom hier nog op terug.
Het CBS publiceert verdelingen van zes verschillende inkomensbegrippen, waarbij onder meer onderscheid wordt
gemaakt naar sociaal-economische categorieen, naar leeftijd
en naar geslacht en burgerlijke staat. Het kerninkomen is het
voor de inkomenstrekker typerende inkomen. Voor de beroepsbevolking is dat typerende inkomen gelijk aan de inkomsten uit arbeid en de winst uit onderneming, voor de gepensioneerden aan de inkomsten uit pensioen e.d., voor personen zonder beroep aan de inkomsten uit vermogen, bijstandsuitkeringen e.d. Het voordeel van het werken met
kerninkomens is de nauwe afbakening van het inkomensbegrip (tot een beperkt aantal bestanddelen) en de aansluiting
bij de voornaamste economische activiteit van de inkomensverdiener. Het kerninkomen is daardoor min of meer vatbaar
voor inkomenspolitieke maatregelen. Hoge inkomsten uit
arbeid en hoge winst uit onderneming gaan dikwijls samen
met hoge inkomsten uit vermogen. In dat opzicht bieden het
gevormde inkomen, dat de som is van de inkomsten uit alle
primaire bronnen en het bruto totaalinkomen, dat de som is
van de inkomsten uit primaire bronnen vermeerderd met de
ontvangen overdrachten, goede aangrijpingspunten. Na aftrek van betaalde overdrachten exclusief belastingen ontstaat het totaalinkomen, na aftrek van alle overdrachten het
besteedbare inkomen. Dit laatste inkomensbegrip geeft weer
wat de inkomenstrekker min of meer vrij te besteden heeft.
Het totaalinkomen correspondeert tot op zekere hoogte met
het fiscale begrip belastbaar inkomen, zij het dat het CBS tal
van aftrekposten niet in mindering heeft gebracht 6). Dit is
bij de andere inkomensbegrippen overigens evenmin het geval.

*) De auteur is verbonden aan de vakgroep micro-economie van de
Universiteit van Amsterdam. Hij dankt prof. dr. J. Hartog, drs. E.
van Imhoff, drs. J. P. de Kleijn, prof. dr. J. Pen en mevr. drs. H. A.
Pott-Buter voor hun commentaar op een eerdere versie van dit artikel en de heer H. Wolf voor zijn assistentie bij de berekeningen.
1) J. Pen en J. Tinbergen, Hoeveel bedraagt de inkomensegalisatie
sinds 1938?, ESB, jg. 61, 1976, biz. 880-884. Naar aanleiding van J.
B. D. Derksen komen Pen en Tinbergen op dit aantal terug en spreken dan van ,,enkele honderden”. Zie Naar een rechtvaardiger inkomensverdeling, Amsterdam, 1977, biz. 12.
2) Zie CBS, Sociale Maandstatistiek, mei 1980.

3) Voor 1981, zie CBS, Sociale Maandstatistiek, oktober 1982.

4) Zelfs voor het bepalen van het percentage werknemers dat in 1980
meer dan 3 maal modaal verdient (f. 100.500 per jaar) is al extrapolatie nodig. Het gaat daarbij om ruim 1 % van de werknemers. Zie J.
G. Odink, De categoriale inkomensverdeling en de verdeling van de
lonen in Nederland, Maandschrift Economic, 46, 1982, biz. 33.
5) SCP,Profijtvandeoverheidinl977, 1981, biz. 17-19 en 327-328.
6) Niet in mindering zijn gebracht: investeringsaftrek, rente van
schulden en kosten van geldleningen als persoonlijke verplichtingen,
giften, buitengewone lasten, zelfstandigenanrek, toevoegingen FOR,
onverrekende verliezen, maritale verliescompensatie. De kinderbijslag is door het CBS bij het inkomen opgeteld.

Tabel 1. Topinkomens uit verdeling van de kerninkomens
in 1979

Schatting op basis van de Pareto-verdeling

Ook de personele inkomensverdeling verschaft geen directe informatie over de inkomensmiljonairs aangezien de
hoogste inkomensklasse in de frequentietabellen die van
f. 300.000 en meer is. Uitspraken over deze superinkomens
kunnen in eerste aanleg slechts zijn gebaseerd op extrapola-

tie van de inkomensverdeling. Nu is het zo dat de verdeling
van de hogere inkomens, zeg vanaf de mediaan, goed wordt

beschreven door de verdelingsfunctie van Pareto 7):
In n = In A –
Aantal
inkomenstrekkers

Beroepsbevolking in
% van het aantal
inkomenstrekkers

Zelfstandigen in
% van het aantal
inkomenstrekkers

5.625.613
87.349
5.110
63

66.8
97,1
98,6
98

7,0
46,0
79,1
83

Tonal . . . . . . . . . . . . .
^ f. 100.000 . . . . .
Z f. 300.000 . . . . .
2 f. 1.000.000 a)…

a) Schattingen door de auteur.
Bron: CBS, De personele inkomensverdeling 1979. nog niet gepubliceerde tabellen.

(1)

waarbij n het aantal inkomenstrekkers weergeeft met een in-

opvallend hoog aandeel in de hoge inkomensklassen, oplo-

komen groter dan y, oc de zogenaamde constante van Pareto

pend van 46,0% van het aantal inkomenstrekkers met een
inkomen boven f. 100.000 tot 83% van degenen boven

en A een andere constante.
Wanneer de Pareto-verdeling geldt is te bewijzen dat het
gemiddelde inkomen van de inkomenstrekkers die meer dan
y verdienen gelijk is aan:

ot/(a -1) y = ft y

(2)

Regressie op inkomens vanaf de mediaan, ca. f. 30.000 bij
de meeste verdelingen in 1979, geeft R-kwadraten te zien

van 0,999 die zelfs nog hoger zijn op basis van ca. 16 inko-

f. 1.000.000. Als zij buiten beschouwing blijven, bedraagt

het aantal kerninkomens van meer dan een miljoen naar
schatting niet meer dan 10.

Het bezwaar van werken met kerninkomens is dat voorbij
wordt gegaan aan de cumulatie van verschillende inkomensbestanddelen zoals die vooral bij zeer hoge inkomens plaatsvindt. In label 2 zijn voor de vier andere bovenvermelde in-

komensbegrippen de uitkomslen van de berekeningen vermeld. Steeds is afzonderlijk vermeld het aandeel van echtparen. Het is namelijk zo dat het CBS in navolging van het be-

mensklassen. De aanpassing lijkt dus vrijwel perfect. Doordat wordt gewerkt met cumulatieve gegevens is er geen sprake van onderling onafhankelijke waarnemingen, waardoor
de R-kwadraten zijn overschat. Ondanks de zeer hoge Rkwadraten wijken de schattingen van het aantal inkomenstrekkers en van hun gemiddelde inkomen af van de feitelijke
waarden. Dit blijkt vooral voor de hoogste inkomensklasse te
gelden, waarbij geldt dat voor alle verdelingen het geschatte
gemiddelde inkomen groter is dan het feitelijk gemiddelde.
Daarom is de procedure omgedraaid en is ft berekend op basis van het gemiddelde inkomen in de hoogste klasse, onder

130 en 140 in te liggen. Het aandeel van echtparen bedraagt
circa 80%, veel meer dan gemiddeld (58%) maar een stuk
minder dan bij inkomens van f. 100.000 en meer (ca. 90%).
Het aantal personen dat een besteedbaar inkomen van meer
dan f. 1.000.000 verdient, bedraagt afgerond 1. Al met al liggen deze aantallen beduidend lager dan bij Pen en Tinber-

de vooronderstelling dat de inkomens binnen deze klasse Pareto zijn verdeeld, en oc berekend uit ft. Het geschatte aantal

van meer dan f. 500.000, hetgeen overeenkomt met naar

inkomensmiljonairs ligt daardoor steeds een stuk beneden
het aantal dat wordt verkregen op basis van extrapolatie van
vergelijking (1).
In label 1 staan de resultaten voor de kerninkomens 1979
vermeld. Het aantal inkomens van f. 300.000 en meer be-

lastingregime dat voor 1973 van toepassing is geweest nog
steeds de inkomsten van de gehuwde vrouw bij die van haar
echtgenoot optelt. Voor het gevormde, het bruto totaal- en

het totaalinkomen blijkt het aantal superinkomens tussen de

gen. In 1973 waren er 456 en in 1975 463 totaalinkomens
schatting 90 inkomensmiljonairs in 1973 en 106 in 1975.
Het aantal inkomensmiljonairs is dus van 1973 op 1979 toegenomen.

Pen en Tinbergen hebben zich gebaseerd op gegevens over

draagt 5110, dat is iets minder dan 1 promille van het totale

1972 waarbij de zogenaamde eenmalige inkomsten zijn meegerekend. Het gaat daarbij om eindafrekeningswinsten, gou-

aantal inkomenstrekkers. Het geschatte aantal inkomensmiljonairs bedraagt 63, hetgeen veel minder is dan de ruim
1.000 volgens Pen en Tinbergen, maar veel meer dan de 10
volgens de Volkskrant. De zelfstandigen, die slechts 7,0%

7) Zie CBS (A. I. V. Massizzo), De personele inkomensverdeling

van het totale aantal inkomenstrekkers vormen, hebben een

1952-1967, VGravenhage, 1975, biz. 152 e.v.

Tabel 2. Topinkomens uit verscheidene inkomensverdelingen in 1979
Gevormd inkomen

Bruto totaalinkomen

Besteedbaar inkomen

Totaalinkomen

aantal

Ti f.

100.000 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

echtparen in %

aantal

echtparen

aantal

echtparen

aantal

echtparen

5.655.999
105.073
6.317
130 a)

58,0
92,0
88,0
80

5.655.999
134.361

58,0
91,5
88.4
79

5.655.999
106.204
5.764
136

58,0
91,4
89,3
76

5.655.999
25.975
497
1

58,0
93,8
79,3

7.132

139

i\) Schattingen door de auteur.
Bron: CBS, De personele inkomensverdeling 1979, nog niet gepubliceerde tabellen.

ESB 20-7-1983

637

den handdrukken, opbrengsten uit koopsompolissen e.d. 8).
Van netto naar bruto

dere inkomensbegrippen. Uit dien hoofde is er dus geen spraties van alle vormen van belastingontwijking zijn ondervangen, maar wel van een belangrijk deel.
Over belastingfraude is een zeer uitvoerig rapport geschreven door Van Bijsterveld 10). Na uitvoerig boekenonderzoek

In de vorige paragraaf was sprake van extrapolatie over

door de belastingdienst in 1975 bleek door 66% van de aantal

een zeer groot inkomensinterval. De vraag is nu of het aantal
inkomensmiljonairs ook langs andere weg kan worden be-

bruto inkomens van een miljoen en meer niet goed 39.013
onderzochte zelfstandigen te zijn gefraudeerd, waarvan eenderde beneden f. 2.000 perjaar. Voorons onderzoek is vooral de zeer hoge fraude van belang. In de inkomensklasse van

paald. Dat is tot op zekere hoogte mogelijk, en wel aan de
hand van de verdeling van de besteedbare inkomens, als het
zogenaamde bruto-nettotraject bekend is. Voor een niet-bejaarde, niet-arbeidsongeschikte gehuwde man zonder kinde-

ren, zonder vermogen correspondeert een besteedbaar inkomen in 1979 van f. 300.000 met een totaalinkomen (dat in
dat geval gelijk is aan het belastbaar inkomen) van

f. 500.000 en meer bedroeg volgens Van Bijsterveld de fraude
in 4 gevallen (9% van de inkomensklasse) meer dan
f. 100.000. Slechts in een beperkt aantal gevallen zal dit tot
gevolg hebben gehad dat het waargenomen inkomen ten onrechte beneden de een miljoen gulden is komen te liggen.

f. 957.000. als er geen sprake is van aftrekposten en zijn

Ook van de ca. 50 trekkers van een inkomen van f. 900.000

vrouw geen eigen inkomsten uit arbeid heeft. Het gaat hierbij

tot f. 1.000.000 zal een deel wegens fraude ten onrechte niet
als inkomensmiljonair zijn aangemerkt. Hoe ernstig de frau-

om een fictieve inkomenstrekker die, bij een dergelijk hoog
inkomen, in de praktijk niet voorkomt. Een totaalinkomen

van een miljoen gulden correpondeert dan met een besteedbaar inkomen van f. 312.000. Echter, als gevolg van tal van
aftrekposten, kinderbijslag en de inkomsten uit arbeid van de
gehuwde vrouw wijkt het bruto-nettotraject voor de hoogste
inkomensklasse zeer aanzienlijk af van dat van bovenstaan-

de ook moge zijn en hoe groot de bedragen waar het om gaat,
het is niet zo dat de uitkomsten van bovenstaande analyse
daarmee op losse schroeven komen te staan. Vermoedelijk is
als gevolg van fraude het aantal inkomensmiljonairs zo’n

25% onderschat.

de inkornensmiljonair, die wordt geconfronteerd met een gemiddelde belastingdruk over zijn totaalinkomen van 68,8%.
Het gemiddelde besteedbare inkomen in de hoogste klasse
bedraagt f. 373.000 bij een gemiddeld totaalinkomen van
f. 791.000, hetgeen een gemiddelde druk van 52,8% impliceert. Op basis van de besteedbare inkomens is berekening
van het corresponderende aantal bruto inkomens van een

miljoen en meer niet goed mogelijk.
Wel kan worden bepaald voor hoeveel echtparen en niet-

gehuwden de bestedingsmogelijkheden groter zijn dan die
van bovenstaande inkomensmiljonair. Naar schatting gaat
het om 407 besteedbare inkomens, waarvan slechts een deel

Conclusie

Het aantal personen dat in 1979 meer dan een miljoen gulden, verdient uit de belangrijkste inkomstenbron bedraagt

ruim 60, waarvan meer dan 80% zelfstandigen. Wanneer
naar alle inkomstenbronnen wordt gekeken bedraagt het
aantal inkomensmiljonairs ruim 130 waarvan bijna 80%
echtparen. Alles is berekend op basis van de gemiddeldenwet
van Pareto. Extrapolatie van de Pareto-verdeling leidt tot
grotere aantallen.
Het aantal besteedbare inkomens van een miljoen gulden

een bruto inkomen van meer dan een miljoen gulden heeft.

en meer is zeker gering. Echter ruim 400 echtparen en niet-

Het aldus berekende aantal superinkomens is dus aanzienlijk groter dan de 130 a 140 uit de vorige paragraaf. Bedacht
moet worden dat het CBS bij het berekenen van het besteedbare inkomen betrekkelijk ver gaat waar het de diverse fisca-

gehuwden hebben, volgens de CBS-definitie, een besteedbaar
inkomen dat hoger is dan dat van de alleenverdienende, gehuwde inkomensmiljonair zonder kinderen, die geen fiscale
aftrekposten heeft.
J. G. Odink

le aftrekposten betreft. Wanneer bij een marginaal belastingtarief van 70% de ,,aftrekposten” f. 100.000 bedragen, komt

slechts f. 30.000 voor rekening van de belastingplichtige en
f. 70.000 voor rekening van de fiscus. Het CBS rekent het ge-

hele bedrag van f. 100.000 tot het inkomen en dus ook tot
het besteedbare inkomen, waardoor een overschatting van
het besteedbare inkomen plaatsvindt voor zover de aftrek-

posten geheel often dele achterwege zouden zijn gebleven als
ze niet aftrekbaar waren geweest 9).
Belastingontwijking en belastingontduiking

8) Als de eenmalige inkomsten worden meegerekend bedraagt het

aantal inkomens boven f. 500.000 in 1975 905. Het aantal inko-

Tot slot nog enkele opmerkingen over de invloed van belastingontwijking en belastingontduiking op de resultaten.

mensmiljonairs is ook in dat geval veel geringer dan 1.000. Voor
1979 zijn gegevens over eenmalige inkomsten nog niet beschikbaar.

Belastingontwijking vindt vooral plaats door de creatie van
aftrekposten die het belastbare inkomen verminderen. Voor
de hoogste inkomensklasse vormen de renten van schulden
en de kosten van geldleningen als persoonlijke verplichting

post, die hem zelf slechts f. 30.000 kost, minder waardeert dan
f. 100.000. Een analoog probleem van overschatting doet zich voor

veruit de belangrijkste post. Zoals wij zagen brengt het CBS
deze aftrekposten niet in mindering bij de berekening van het

besteedbare inkomen en evenmin bij de berekening van an-

638

9) De belastingplichtige geeft daarmee te kennen dat hij de aftrek-

bij de waardering van de zogenaamde tertiaire inkomensbestanddelen door het Sociaal en Cultured Planbureau. Zie: J. Hartog, De individuele waardering van overheidsuitgaven, SCP juni 1980.
10) W. J. van Bijsterveld, Belastingfraude, aangepaste versie van het
verslag van een onderzoek naar de aard en de omvang van de belastingfraude, april 1980. Zie onder meer biz. 84 en 90.

Auteur