Ga direct naar de content

Hervorming van de vennootschapsbelasting

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 13 1983

Hervorming van de
vennootschapsbelasting
PROF. DR. S. CNOSSEN*

In een interview in NRC Handelsblad van 18 mei 1983 bevestigde de staatssecretaris van Financier
zijn voornemen het tarief van de vennootschapsbelasting te verlagen. Tevens gaf hij te kennen dat
het Ministerie ook op andere maatregelen studeerde om de fiscale druk op het bedrijfsleven te
verlichten. De auteur van dit artikel is van oordeel dat beter eerst bestaande verstoringen in het
belastingstelsel ongedaan kunnen worden gemaakt voordat nieuwe ad-hoc-maatregelen worden
getroffen. Naar zijn mening dient aangestuurd te worden op een integratie van vennootschaps- en
inkomstenbelasting van uitgedeelde vennootschapswinsten. Hij heeft geen sympathie voor de reeds
bestaande vermogensaftrek en dividendvrijstelling en ziet ook weinig in een z.g. Monory-aftrek.
Het belang van de vennootschapsbelasting
Vennootschappen vervullen een cruciate maatschappelijke en
economische functie. Als zelfstandig rechtspersoon kunnen zij
zaken op eigen naam stellen, zelf in rechte voor hun belangen
opkomeh, en regels van dwingend recht voorschrijven aan hen
die bij hun bestaan zijn betrokken. Vennootschappen kunnen
zich naar believen vermenigvuldigen en in beginsel is hun levensduur onbeperkt. Hoewel er uitzonderingen zijn die de regel
bevestigen, geldt in het bijzonder voor Vennootschappen dat het
geheel meer is dan de som van de delen.
Economisch is het belang van de vinding van de vennootschapsvorm – terecht – op een lijn gesteld met de ontdekking van
stoom en elektriciteit 1). De moderne industriele ontwikkeling is
volstrekt ondenkbaar zonder de vennootschapsvorra waarin kapitaal en arbeid tot wederzijds voordeel kunnen worden samengebracht voor produktieve doeleinden. Zonder overdrijving kan de
vennootschap worden gekarakteriseerd als ,,the central economic
institution of modern society” 2).
De vennootschapsbelasting wordt daarom terecht van stal
gehaald bij de discussie over maatregelen ter stimulering van de
bedrijvigheid 3). Zo heeft de staatssecretaris van Financien voorgesteld het tarief te verlagen van 48% tot 40%. Hoewel beter dan
niets, is het bezwaar van deze suggestie dat het, mede in het licht
van het omvangrijke begrotingstekort, niet verstandig is een
belasting te verlagen indien niet tegelijkertijd een aantal door die
belasting veroorzaakte verstoringen van het economische handelen wordt opgeheven. Die verstoringen hebben met name betrekking op de dubbele belasting van uitgedeelde vennootschapswinsten (dividenden). Indien er ruimte is voor lastenverlichting,
dient daarom eerst iets aan die dubbele druk te worden gedaan.
De verlichting van de dubbele druk wordt in de fiscaal-wetenschappelijke literatuur met integratie aangeduid, omdat zij plaatsvindt in het raakvlak van vennootschaps- en inkomstenbelasting.
Na een uiteenzetting van het huidige stelsel waaronder de vennootschapsbelasting een afzonderlijke netting is (geen integratie)
en een schets van de theoretisch meest juiste benadering waarbij
de belastingheffing over uitgedeelde en ingehouden winst geheel
opgaat in de inkomstenbelasting (volledige integratie), bespreekt
dit artikel de verschillende mogelijkheden die bestaan om de
dubbele druk uitsluitend met betrekking tot de uitgedeelde winst
te verzachten 4). Schema 1 geeft daarvan een overzicht. Aan het
slot van het artikel wordt geprobeerd een antwoord te geven op
de vraag wat Nederland het beste zou kunnen doen.
ESB 20-7-1983

Schema I

Geen
integratie

Verhouding
vennootschaps- en
inkomstenbelasting

Integratie van uitgedeelde vennootschapswinsten

Vennootschapsniveau

Gesplitst
tarief

Volledige
integratie

Aandeelhoudersniveau

Dividendaftrek

Vrijstelling
van dividendinkomen

Verrekening
van vennootschapsbelasting

Wat doet Nederland?

* De auteur doceert fiscale economic aan de Economische Faculteit van
de Erasmus Universiteit Rotterdam. Dit artikel is gebaseerd op aantekeningen ten behoeve van een lezing in de cursus Vennootschapsbelasting
georganiseerd door het Post-Academisch Onderwijs Belastingwetenschap.
De auteur is P. Kavelaars en L.G.M. Stevens erkentelijk voor hun commentaar op het concept van het artikel.
1) Door N.M. Butler, geciteerd in: R. Goode, The corporation income tax,
New York, 1951, biz. 11.
2) E. Mason, Corporation, in: International encyclopedia of the social
sciences, 3e ed. New York, 1968, biz. 396.
3) Hoewel de opbrengst van de vennootschapsbelasting betrekkelijk
gering is – 6,6% van de totalc belasting- en premie-opbrengst, met inbegrip
van de vennootschapsbelasting over aardgaswinsten -, wil dat nog niet
zeggen dat haar effectcn kunnen worden veronachtzaamd. Immers, ook al
betaalt een vennootschap weinig of geen belasting, desalniettemin zal zij
terdege rekening moeten houden met het bestaan ervan. Voor de
opbrengstpercentages in Nederland en andere OECD-landen wordt verwezen naar Organisation for Economic Co-operation and Development,
Revenue statistics of OECD member countries 1965-1981, Parijs, 1982, biz.
73.
4) Voor een algemene literatuurverwijzing vestig ik de aandacht op S.
Cnossen (red.), Het verrekeningsstelsel in opmars: wat doet Nederland?,
Deventer, 1979; C.E. McLure Jr., Must corporate income be taxed twice?,
Washington (DC), 1979; en M. Norr, The taxation of corporations and
shareholders, Deventer, 1982.

639

Ter inleiding dient nog te worden opgemerkt dat voorstellen
ter verlichting van de dubbele druk niet afhankelijk zijn van de
vraag wie de vennootschapsbelasting uiteindelijk draagt. Zou de

belasting namelijk niet door aandeelhouders maar door consumenten of werknemers worden gedragen, dan dient zij als een
inferieure omzet- of loonsombelasting van de hand te worden
gewezen – inferieur omdat de belastingdruk willekeurig varieert
met de verhouding tussen winst en omzet, dan wel tussen winst
en loonsom van ondernemingen. Voor dit soort heffingen mag
natuurlijk geen plaats zijn in een billijk en systematisch ingericht
belastingstelsel.
Kiassieke stelsel

geneigd kunnen zijn hun opgepotte winsten te gebruiken voor het
verstevigen van hun marktpositie door middel van fusies. Dit zal
monopolistische tendensen in het bedrijfsleven versterken en de
startpositie van nieuwe ondernemingen bemoeilijken.
In de tweede plaats zal het klassieke stelsel het aantrekken van
vreemd vermogen stimuleren, omdat rente, in tegenstelling tot
dividend, wel aftrekbaar is voor de bepaling van de belastbare
winst. Nieuw vreemd vermogen is goedkoper dan nieuw eigen
vermogen. In de periode 1965-1982 is de schuldfinanciering als
percentage van het balanstotaal van alle ter beurze genoteerde
Nederlandse industriele ondernemingen toegenomen van 54 tot
78. Deze verzwakking van de financieringsstructuur vormt een
ernstige bedreiging van de solvabiliteitspositie van het bedrijfsleven 8).
In de derde plaats zullen door het verschil tussen het proportio-

In Nederland worden vennootschapswinsten – kleine nuance-

nele vennootschapsbelastingtarief en de hogere progressieve

ringen daargelaten – belast naar een proportioned tarief van 48
percent. Bij de vaststelling van het belastbare bedrag wordt geen
rekening gehouden met winstuitdelingen aan aandeelhouders, of,
wat op hetzelfde neerkomt, dividendinkomen wordt bij hen door
de progressieve inkomstenbelasting getroffen zonder acht te slaan
op de vennootschapsbelasting die daarover reeds is betaald. Dit
verschijnsel staat in de belastingwetenschap bekend als de economische dubbele heffing van uitgedeelde vennootschapswinsten.
Onder het door Van den Tempel zo genoemde klassieke stelsel
wordt de heffing van de vennootschapsbelasting derhalve volkomen gescheiden gehouden van de inkomstenbelasting 5).
De werking van het klassieke stelsel kan aan de hand van
voorbeeld 1 worden gei’llustreerd. Stel dat de winst voor vennootschapsbelasting (Vpb) van een onderneming f. 300 bedraagt en
dat daarop een tarief van 50% wordt toegepast. Vervolgens

inkomstenbelastingtarieven niet-geincorporeerde ondernemingen
een sterke, door de belasting gemduceerde voorkeur voor de
(besloten) vennootschapsvorm hebben ten einde de hoge marginale tarieven van de inkomstenbelasting te ontgaan. Dit leidt tot
een kunstmatige kapitaalbeweging naar de vennootschapssector
en een voorkeur voor een niet-geeigende rechtsvorm 9).
In de vierde plaats zal de dubbele druk de optimale verdeling
van produktiemiddelen tussen ondernemingen waarvoor de vennootschapsvorm een conditio sine qua non voor de bedrijfsvoering is en andere ondernemingen verstoren. De hogere belasting
van vennootschappelijk broninkomen betekent namelijk dat het
netto rendement op vermogen dat door vennootschappen wordt
aangewend, lager is dan het rendement dat door andere ondernemingen kan worden behaald. Dientengevolge zal er kapitaal van
de vennootschapssector naar de niet-vennootschapssector vloeien
totdat de netto rendementen in beide sectoren weer gelijk zijn.
Maar dit impliceert dat de produktie in de vennootschapssector
lager is dan overeenkomt met een optimale allocatie van middelen 10).

wordt de resterende winst van f. 150 volledig uitgedeeld en op

aandeelhoudersniveau nogmaals belast naar een schijventarief
van de inkomstenbelasting (IB) van, stel, 30% of van 70%. De
gecombineerde druk van vennootschaps- en inkomstenbelasting
bedraagt nu f. 195 of f. 255. Indien de totale belasting vervolgens
wordt uitgedrukt in een percentage van het oorspronkelijke vennootschappelijke broninkomen van f. 300 resulteert een effectief
tarief van 65% voor de aandeelhouder die in de IB-schijf van
30% valt, en een tarief van 85% voor de aandeelhouder in de
hoge schijf. Als deze effectieve tarieven ten slotte worden verge-

leken met het bij elke aandeelhouder passende marginale schijventarief, blijkt het dividendinkomen van de ene aandeelhouder
117% en dat van de andere aandeelhouder 21% te worden

overbelast.

5) A.J. van den Tempel, Vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting in
de Europese Gemeenschappen, Brussel, 1970, biz. 7. In tegenstelling tot
wat de terminologie doet vermoeden, zijn de integratiestelsels overigens
van oudere signatuur dan het klassieke stelsel.
6) Voor een bespreking van het empirische onderzoek zie S. Cnossen, The
imputation system in the EEC, in: Comparative Tax Studies: Essays in
honor of Richard Goode, Amsterdam, 1983, biz. 85-106. De Nederlandse
versie van deze bijdrage getiteld: Het verrekeningsstelsel in de EG, is te
vinden in Weekblad voor Fiscaal Recht, nr. 5548, 10 juni 1982, biz. 613-633.

Voorbeeld 1. Klassieke stelsel
A. Vennoolschapsniveau
1. Winst voor Vpb . . . .
2. Vpb: 50% (1×2) . . . .

300
150

B. Aandeelhoudersniveau

3. Ifi-schijventarief . . . .
4. Dividendinkomen (1—2)
5. IB (3×4) . . . . . . . .
C. Gecombineerde druk
6. Totale belasting (2+5) .
7. Effectief tarief (6:1) . .

8. Overbelasting |(7-3):3]

30%
150

150

45

105

195
65%
117%

70%

255
85%

21%

Verstoringen

De stelselmatige overbelasting van uitgedeelde vennootschapswinsten is niet alleen onbillijk, maar heeft ook een vijftal door
empirisch onderzoek gestaafde verstoringen van het economische
handelen tot gevolg die als ernstige ,,excess burdens” of ,,deadweight losses” aan de kaak moeten worden gesteld: de vermindering van het reele inkomen ten gevolge van de door de belasting
gemduceerde misallocatie van produktiemiddelen is groter dan
het bedrag dat in de schatkist vloeit 6).
In de eerste plaats zal de dubbele druk winstinhouding bevorderen, omdat het rendement na belasting op geherinvesteerde
ingehouden winst groter is dan het rendement na belasting op
uitgedeelde en herbelegde winst. Zodoende wordt ingehouden
winst niet onderworpen aan wat de ,,test of the market place”
wordt genoemd waardoor het mogelijk is dat zij voor inferieure
doeleinden wordt aangewend 7). Ook zullen ondernemingen
640

7) Deze conclusie vindt steun in de bevindingen van W.J. Baumol e.a.,
Earning retention, new capital and the growth of the firm. Review of
economics and statistics, 1970, biz. 345-355, die aantonen dat het rendement op nieuw aandelenkapitaal (en vreemd vermogen) aanzienlijk hoger
is dan het rendement op ingehouden winst. Voor empirisch onderzoek
waaruit blijkt dat het klassieke stelsel winstinhouding bevordert, zie M.A.
King, Public policy and the corporation, Londen, 1977, biz. 166-203; M.S.
Feldstein, Corporate taxation and dividend behaviour, Review of economic
studies, 1970, biz. 57-72; en G.R. Fisher, Quarterly dividend behaviour,
biz. 149-178, in: K. Hilton en D.F. Heathfield (red.), The econometric
study of the United Kingdom, Londen, 1970.
8) In de Internationale literatuur wordt dit als het ernstigste bezwaar van
het klassieke stelsel gezien. Zo komen R.H. Gordon en B.G. Malkiel,
Corporation finance, in: H.J. Aaron en M.J. Boskin (red.), The economics
of taxation, Washington (DC), 1980, biz. 132-192, tot de conclusie dat de
welvaartsverliezen van een ..highly levered capital structure (are) large and
unpredictable”. Voor ander empirisch onderzoek dat aantoont dat het
klassieke stelsel de eigen-vermogenskosten verhoogt, zie King, op.cit., biz.
222-227, en L. Tambini, Financial policy and the corporation income tax,
in: A.C. Harberger en M.J. Bailey (red.), The taxation of income from
capital, Washington (DC), 1969, biz. 185-222.
9) In de periode 1975-1981 steeg het aantal besloten vennootschappen van
83.678 tot 148.216. Deze toename van 77% die sterk werd bevorderd door
de Aanpassingswet besloten vennootschappen staat tegenover een afname
van het aantal open vennootschappen met 10% tot 4307.

10) In Efficiency effects of taxes on income from capital, in: M. Krzyzaniak (red.), Effects of corporation income tax, Detroit, 1966, biz. 107-117,
heeft A.C. Harberger de welvaartskosten van de differentiele hoge belasting van eigen vermogen in de Verenigde Staten geschat op 0,5% van het
bruto nationaal produkt. In navolging van Harberger maar met gebruikmaking van een geavanceerder model, komt J.B. Shoven, The incidence and
efficiency effects of taxes on income from capital, Journal of political
economy, 1976, biz. 1261-1283, op een percentage van 0,3.

In de vijfde en laatste plaats zullen de verstoringen van de
beslissingen omtrent winstuitdeling, financieringsstructuur en
rechtsvorm indirect ook een nadelige invloed hebben op het
niveau en met name de kwaliteit van de nationale besparingen en
investeringen 11).
Kenmerkend voor welvaartsverliezen, zoals hierboven genoemd, is dat indien zij worden geelimineerd de economische
positie van sommigen zal kunnen verbeteren zonder dat de positie van anderen behoeft te verslechteren. En daar gaat het bij
economische ontwikkeling hoofdzakelijk om 12). Door de vennootschapsbelasting te integreren met de inkomstenbelasting zullen betere economische beslissingen worden genomen en zal het
ree’le nationale inkomen toenemen.
Volledige integratie

De hierboven gesignaleerde verstoringen van het economische
handelen zouden niet meer voorkomen indien de vennootschapsbelasting volledig zou worden geintegreerd met de inkomstenbelasting van aandeelhouders. De vennootschap fungeert dan
slechts als een conduit, een doorgeefluik, van het vennootschappelijke broninkomen. Voorbeeld 2 brengt dit tot uitdrukking.
Voor de belastingheffing is het irrelevant of wel of geen winst
wordt uitgedeeld (evenals b.v. onder de inkomstenbelasting het
geval is bij een vennootschap onder firma). De winst voor vennootschapsbelasting (f. 300) wordt geheel bij aandeelhouders
belast en de voorgeheven vennootschapsbelasting (f. 150) is volledig verrekenbaar met de inkomstenbelasting. De effectieve
tarieven zijn dan ook gelijk aan de respectievelijke schijventarieven; van enige overbelasting is geen sprake.

Voorbeeld 2.

Volledige integratie

A. Vennootschapsniveau
1. Winst voorVpb
2. Vpb. 50%-voorheffing(lx2) . . . . . . . . . . . . .
B . Aandeelhoudersniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . .
3 . IB-schijventarief . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4. Toegerekende winst (1) . . . . . . . . . . . . . . . .
5. IB (3×4) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6. Voorheffing ( 2 ) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
7. Netto belasting (5-6) . . . . . . . . . . . . . . . . .

C. Gecombineerde druk
8. Totals belasting (5 of 2+7) . . . . . . . . . . . . . .
9 . Effectieftarief(8:l) . . . . . . . . . . . . . . . . . .

10. Overbelasting |(9-3):3] . . . . . . . . . . . . . . . .
1 1 . Belastingverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . .
[(klassieke overbelasting- 10) : klassieke overbelastingj

300
150

30<7,
300
90
150
-60

709,
300

90
30%
0%
100%

210

210
150
60

709i
0%
100%

In de theorie van het inkomensbegrip is volledige integratie de
enig juiste behandeling van uitgedeelde en ingehouden vennootschapswinst 13). Het nogal eens ter ondersteuning van het klassieke stelsel gehanteerde argument dat vennootschappen zelfstandige lichamen zijn en aandeelhouders veelal niet meer dan achtergestelde credheuren doet daar in het geheel niet aan af. Qua
aard en functie verschilt vennootschappelijk broninkomen immers niet van ander kapitaalinkomen zoals rente, huur of pacht.
Beide vormen van inkomen dienen gelijk te worden behandeld.
Het beginsel van de horizontale gelijkheid staat een dubbele
heffing op uitgedeelde vennootschapswinst niet toe, noch, zo
dient daaraan te worden toegevoegd, een mogelijke voorkeursbehandeling van ingehouden winst 14).
Volledige integratie van vennootschaps- en inkomstenbelasting
is technisch echter (nog) niet uitvoerbaar 15). Bij grote, open
vennootschappen zal het onmogelijk zijn de aanspraak van iedere
aandeelhouder op de ingehouden winst precies vast te stellen.
Om enkele complicaties te noemen: het boekjaar van de onderneming behoeft niet samen te vallen met het kalenderjaar waarover de aandeelhouder in het algemeen zal worden belast; praktisch ondoenlijke pro-rata-berekeningen moeten worden gemaakt
indien een aandeel in de loop van het jaar wordt gekocht of
verkocht, en door de belastingadministratie aangebrachte correc-

ties op de aangifte voor de vennootschapsbelasting of opgelegde
navorderingsaanslagen zullen ook tot bijstellingen van de aanslagen van aandeelhouders moeten leiden. En hoe moeten b.v.
compensabele verliezen worden verwerkt of cumulatief-preferente aandeelhouders worden behandeld?
ESB 20-7-1983

Integratie van uitgedeelde vennootschapswinsten

Nu het ideaal van volledige integratie (nog) niet bereikbaar is,

maar het nochtans van groot belang moet worden geacht de
verstoringen van het economische gedrag van vennootschappen
en aandeelhouders zoveel mogelijk terug te dringen, hebben
fiscaal-economen en anderen er voor gepleit tenminste de vennootschapsbelasting over uitgedeelde winst met de inkomstenbelasting van aandeelhouders te integreren. Hoewel daarmee niets
wordt gedaan aan de te hoge of te lage druk op ingehouden
winst, zal de heffing over uitgedeelde winst zodoende wel in
overeenstemming met het marginale schijventarief van aandeelhouders plaatsvinden. Bovendien is er op gewezen dat volledige
integratie dan praktisch toch grotendeels kan worden bereikt
indien het toptarief van de inkomstenbelasting tevens gelijk
gemaakt zou worden aan het proportionele tarief van de vennootschapsbelasting. Aandeelhouders met een laag inkomen zouden
dan op winstuitdeling aandringen, terwijl aandeelhouders met
een hoog inkomen geen voordeel meer bij winstinhouding zouden hebben 16).

Schema 1 geeft de verschillende mogelijkheden aan om de
dubbele druk op uitgedeelde vennootschapswinsten te verlichten.
Het blijkt dat integratie op vennootschapsniveau kan plaatsvinden
door die winsten 6f met een lager tarief te treffen (stelsel met
gesplitst tarief), of hen aftrekbaar te stellen voor de bepaling van
het belastbare bedrag (dividendaftrekstelsel). De dubbele druk
kan ook op aandeelhoudersniveau worden verlicht door 6f dividendinkomen vrij te stellen van inkomstenbelasting (dividendvrijstellingsmethode), 6f door toe te staan dat de vennootschapsbelasting die aan de uitgedeelde winst kan worden toegerekend
wordt verrekend met de inkomstenbelasting van aandeelhouders
(verrekeningsstelsel).
Deze vormen van verlichting van dubbele druk worden in het
vervolg van dit artikel besproken. Evenals in voorbeeld 1 (klassieke stelsel) en voorbeeld 2 (volledige integratie) wordt in de
gestileerde cijfermatige illustrates uitgegaan van een winst voor
vennootschapsbelasting van f. 300 en een algemeen tarief van de
vennootschapsbelasting van 50%. Aangenomen wordt dat het de
bedoeling is de dubbele druk voor alle aandeelhouders met 40%
11) In Corporate tax integration: the estimated effects on capital accumulation and tax distribution of two integration proposals. National Tax
Journal, 1977. biz. 37-52. tonen M.S. Feldstein en D. Frisch aan dat het
welvaartsverlies van inferieure investeringsbeslissingen ten gevolge van de

door de belasting geinduceerde voorkeur voor winstinhouding en vreemd
vermogen belangrijk groter is dan enigerlei positief effect op het volume
van de vennootschappelijke besparingen en investeringen dat van het klassieke stelsel uitgaat. Dit is ook de conclusie van een recente studie van D.
Fullerton, e.a. getiteld: Corporate tax integration in the United States: A
general equilibrium approach. American Economic Review, 1981, biz. 677691. waarin wordt aangetoond dat het EG-type van verlichting van de
dubbele druk (het verrekeningsstelsel; zie hieronder), evenals drie andere
alternatieven. significante statische en dynamische welvaartsvoordelen oplevert.

12) Vergelijk J.A. Schumpeter, The theory of economic development, New
York, 1961. biz. 68: ..development consists primarily in employing existing
resources in a different way. in doing new things with them, irrespective of
whether those resources increase or not.”
13) Voor een korte uiteenzetting van de theorie van het inkomensbegrip
en een verschillenanalyse t.o.v. het in de Nederlandse Wet op de inkomstenbelasting gehanteerde bronnenstelsel, zie S. Cnossen, Agenda for
income tax reform in the Netherlands, Public finance (Festschrift Carl S.
Shoup), 1982, biz. 206-223.

14) Het begrip ..dubbele belasting” is pejoratief in die zin dat vennootschappelijk broninkomen mogelijkerwijs wordt onderbelast indien de winst
in het geheel niet of slechts ten dele wordt uitgedeeld. Zou in voorbeeld 1
geen winst worden uitgedeeld dan zou de overbelasting 67% in de 30%schijf bedragen, maar zou het vennootschappelijke broninkomen 29% worden onderbelast in de 70%-schijf. Zou de helft van de winst na vennootschapsbelasting worden uitgedeeld, dan zou de aandeelhouder in de 30%schijf voor 92% worden overbelast, maar zou de aandeelhouder in de 70%schijf ruwweg naar het bij hem passende marginale schijventarief worden
getroffen.

15) Goede aanzetten daartoe worden echter gemaakt in Royal Commission on Taxation (Carter Commission), Report (Ottawa, 1966), hfst. 19; en
Department of the Treasury, Blueprints for basic tax reform, Washington
(DC), 1977, biz. 68-75.
16) Voor deze ,,integration-by-the-back-door”, zie McLure, op.cit., biz.
219-223.

641

te verlichten, gemeten ten opzichte van de klassieke overbelasting
in voorbeeld 1. Dit kan zowel onder het stelsel met gesplitst
tarief. het dividendaftrekstelsel, als het verrekeningsstelsel worden bewerkstelligd. maar niet onder de in Nederland vigerende
dividend-vrijstellingsmethode. Omdat het over dubbele druk van
uitgedeelde vennootschapswinsten gaat, blijft de fiscale behandeling van ingehouden winsten buiten beschouwing. Dit heeft overigens geen invloed op de resultaten, indien wordt verondersteld
dat de stelselkeuze het uitdelingspercentage niet regardeert.
Zulks is aannemelijk indien er van wordt uitgegaan dat vennoot-

schapsbesturen hun uitdelingsbeleid baseren op de gecombineerde druk van vennootschaps- en inkomstenbelasting. De voorwaarden waaronder de verschillende stelsels tot een uniforme
verlichting van dubbele druk leiden zijn in de appendix van dit
artikel geformaliseerd; daarbij is ook met de ingehouden winst

rekening gehouden.

Stelsel met gesplitst tarief
Voorbeeld 3 presenteert de werking van het eerste alternatief:
een stelsel met gesplitst tarief waaronder de uitgedeelde vennootschapswinst naar een lager tarief, i.e. 30, wordt belast dan de

ingehouden winst. De na vennootschapsbelasting resterende winst
van f. 210 wordt vervolgens uitgedeeld en komt op aandeelhoudersniveau terecht in een schijventarief of van 30% (f. 63 belasting) of van 70% (f. 147 belasting). De gecombineerde druk (regel
6) blijkt nu f. 153, dan wel f. 237 te zijn en de effectieve tarieven

51%, dan wel 79%. Wordt ten slotte de hieraan gerelateerde
overbelasting vergeleken met de overbelasting die optreedt onder
het klassieke stelsel, dan blijkt de dubbele druk met het gestelde
percentage van 40 te zijn verlicht.
Het stelsel met gesplitst tarief gold voor 1977 in de Bondsrepubliek en is thans nog van toepassing in Japan, Oostenrijk en Israel.
Het zal duidelijk zijn dat het lagere tarief van het stelsel twee

Dividendaftrekstelsel
De tweede manier om de dubbele druk op vennootschapsniveau te verlichten bestaat uit het geheel of gedeeltelijk aftrekbaar
stellen van uitgedeelde winst. Voorbeeld 4 laat zien hoe het
dividendaftrekstelsel functioneert. Om de dubbele druk met 40%
te verlichten moet % van de voor uitdeling bestemde winst aftrekbaar worden gesteld voor de bepaling van het belastbare bedrag
voor de vennootschapsbelasting. Verder zijn de belastingheffing
op aandeelhoudersniveau en de berekening van de gecombineerde druk gelijk aan die van het stelsel met gesplitst tarief.
Ook nu zijn de uitersten weer interessant. Zou het dividend in
zijn geheel aftrekbaar zijn dan wordt, evenals bij een nultarief
onder het stelsel met gesplitst tarief, alleen de ingehouden winst
op vennootschapsniveau belast. En zou de dividendaftrek nihil
bedragen, dan is het effect weer gelijk aan het klassieke stelsel.

Voorbeeld 4. Dividendaftrekstelsel
A. Vennootschapsniveau

1. Winst vdor uitdeling . . . . . . . . . . . . . . . . . .
2 . Dividendaftrek ( 2 /5xl) . . . . . . . . . . . . . . . .
4. Vpb: 50% (3×4)

– een nul-tarief, hetgeen impliceert dat alleen de ingehouden
winst met vennootschapsbelasting wordt getroffen (de dubbele
druk wordt dan geheel verlicht); en
– een 50%-tarief hetgeen het stelsel gelijk maakt aan het eerder
besproken klassieke stelsel.

Het is ook mogelijk het tarief voor de uitgedeelde winst lager te
stellen naarmate de uitgedeelde winst als fractie van de totale
winst groter is. Verder zou het lagere tarief kunnen worden
beperkt tot een z.g. normaal of primair dividend of, meer algemeen, tot een bepaald gedeelte van de uitgedeelde winst.

Voorbeeld 3. Stelsel met gesplitst tarief
A. Vennootschapsniveau
300
90

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

2 . Vpb:30%(lx2) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
B. Aandeelhoudersniveau
3 . IB-schijventarief . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4 . Dividendinkomen(l-2) . . . . . . . . . . . . . . . .

30%
210
63

70%

210

C. Gecombineerde druk

8. Overbelasting |(7-3):3] . . . . . . . . . . . . . . . .
9 . Belastingverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . .
[(klassieke overbelasting-8) : klassieke overbetasting]

70%
40%

13%
40%

300
120
90

. . . . . . . . . . . . . . . . . . .

B. Aandeelhoudersniveau
5 . IB-schijventarief

. . . . . . . . . . . . . . . . . . .

6 . Dividendinkomen (1—4) . . . . . . . . . . . . . . .

30%
210

70%
210

153
51%
70%
40%

237

C. Gecombineerde druk
9. Effectief tarief (8:1) . . . . . . . . . . . . . . . . . .
10. Overbelasting [<9-5):5] . . . . . . . . . . . . . . . .

1 1 . Belastingverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . .

uitersten kent:

1 . Winst voorVpb

dividendbelasting met betrekking tot aan buitenlandse aandeelhouders uitgekeerde dividenden te verhogen, maar dit vereiste
een wijziging van reeds afgesloten verdragen ter voorkoming van
dubbele belasting – immer een moeizame weg.

79%

13%
40%

[(klassieke overbelasting- 10) : klassieke overbelasting]

Een variant van het dividendaftrekstelsel die in Nederland op
een zekere aanhang kan rekenen, behelst het voorstel de aftrek te
beperken tot een normaal of primair dividend (qua hoogte b.v.
gelijk aan de rente op staatsobligaties); de vennootschapsbelasting wordt dan als een soort overwinstbelasting beschouwd.
Grote moeilijkheden rijzen echter met betrekking tot de bepaling
van de grondslag. Het geplaatste en gestorte aandelenkapitaal
heeft alleen historische betekenis en behoeft in genen dele het
bedrag te representeren dat aandeelhouders voor de verkrijging
van hun aandelen hebben opgeofferd. Een andere grondslag,
namelijk het totale eigen (fiscale) vermogen, impliceert dat het
primaire dividend wordt berekend over een boekhoudkundige
post die weinig of niets met het werkelijke eigen vermogen te
maken behoeft te hebben. De faciliteit is feitelijk een willekeurige verlaging van het vennootschapsbelastingtarief welke varieert
met de (boekhoudkundige) verhouding tussen eigen en totaal
vermogen. Fiscalisten zullen hierin de 3’A%-vermogensaftrek herkennen die vanaf 1982 in Nederland geldt. Wat het vennootschapsaspect betreft, gaat het daarbij, zacht gezegd, om een zeer
vreemde vorm van drukverlichting welke in de literatuur is
gekwalificeerd als de ..survival of the fattest” omdat zij ondernemingen met een relatief groot eigen vermogen bevoordeelt 17).
En ten slotte is het ook mogelijk de faciliteit te beperken tot het
dividend betaald op nieuw geemitteerde aandelen. Maar hier

Een in de Bondsrepubliek gebleken nadeel van het stelsel met
gesplitst tarief is dat buitenlandse ondernemingen met binnenlandse dochters het hogere tarief op de ingehouden winst konden
ontgaan door de winst eerst geheel uit te delen en vervolgens in
de eigen dochter te herinvesteren. Het effect trad niet op indien

andere landen, zoals de Verenigde Staten, ook vennootschapsbelasting hieven over uit de Bondsrepubliek overgemaakte winsten
onder verrekening van de daarover naar het lagere tarief geheven
vennootschapsbelasting; immers, de niet in de Bondsrepubliek
betaalde vennootschapsbelasting werd zodoende door de buitenlandse fiscus bijgeheven. Maar afgezien van de vraag of dit wel in
overeenstemming was met de bedoeling van de Duitse wetgever,
kon dit effect op zijn beurt worden ontgaan door een Zwitserse
of Nederlandse vennootschap tussen de dochter en de moeder te
schakelen. Als remedie heeft de Bondsrepubliek geprobeerd de
642

bestaat natuurlijk het reele gevaar dat oud aandelenkapitaal
wordt geliquideerd en omgezet in nieuwe emissies 18).
17) Zie J. Chown, The reform of corporation tax, Londen, 1971, biz. 11-14.
18) In 1979 is het American Law Institute met een voorlopige richtlijn
gekomen (Income tax project, tentative draft no. 2, subchapter C: Corporate distributions) waarin een beperkte aftrek op vennootschapsniveau
wordt voorgesteld voor dividenden op nieuw aandelenkapitaal, alsook een
selectieve vennootschapsbelasting (..corporate excise tax”) op terugbetalingen Van kapitaal, om zodoende een evenwichtiger behandeling van dividend en rente te bewerkstelligen. Voor een zeer deskundige, niet enthousiaste kritiek en een vergelijking met het hierna te bespreken verrekeningsstelsel, verwijs ik naar A. Warren, The relation and integration of individual and corporate income taxes, Harvard Law Review, 1981, biz. 719-800,
die tot de conclusie komt dat ..imputation (verrekening. SC) is preferable
in theory and workable in practice.”

Een belangrijk nadeel van het dividendaftrekstelsel is dat de
faciliteit ook automatisch ten goede komt aan buitenlandse aandeelhouders zonder dat bij hen naheffing in de vorm van (nationale) inkomstenbelasting kan plaatsvinden. Om dit te ondervangen zou de dividendbelasting voor naar het buitenland overgemaakte dividenden kunnen worden verhoogd, maar zoals de
ervaring in de Bondsrepubliek duidelijk heeft gemaakt, zal het
moeilijk zijn deze verhoging in verdragen ter voorkoming van
dubbele belasting vastgelegd te krijgen. Een andere mogelijkheid
is om geen aftrek toe te staan voor dividenden die worden

betaald aan buitenlandse aandeelhouders; deze weg heeft Zweden gevolgd. Een laatste bezwaar van het dividendaftrekstelsel is
dat de vennootschapsbelasting niet kan dienen als middel ter
controle van de juiste aangifte van dividendinkomen voor de
inkomstenbelasting.

dividendvrijstelling is eerder sprake van symptoombestrijding dan
van een duurzame, structurele verbetering van het beleggings- en
investeringsklimaat. Omdat zij niet alomvattend zijn, kunnen

particle, selectieve maatregelen nooit zo doeltreffend zijn als een
rechtstreekse, aigemene eliminatie van de dubbele druk zelf.

Verrekeningsstelsel

Van alle stelsels ter verlichting van de dubbele belastingdruk
op uitgedeelde vennootschapswinsten is het Verrekeningsstelsel
verreweg het belangrijkste. Zeven van de tien EG-lidstaten hebben dit stelsel in de afgelopen twintig jaar ingevoerd; Canada
heeft het ook en de Japanse inkomstenbelasting staat eveneens
gedeeltelijke verrekening toe. Zoals voorbeeld 6 laat zien wordt
verrekening bereikt door de aandeelhouder te verplichten het

door hem ontvangen netto dividend (i.e. f. 150) te bruteren met
Dividendvrijstellingsmethode

Onder de eerste methode ter verlichting van de dubbele druk
op aandeelhoudersniveau wordt het to tale vennootschappelijke
broninkomen (zonder rekening te houden met winstuitdelingen)
aan het normale vennootschapsbelastingtarief onderworpen,
maar wordt dividendinkomen vervolgens geheel of .gedeeltelijk
op aandeelhoudersniveau vrijgesteld. Een algehele vrijstelling
geldt in Argentinie. In Nederland is een partrele vrijstelling van
kracht voor de eerste f. 500 (f. 1000 i.g.v. participatiemaatschappijen) uit binnenlandse bron ontvangen dividenden. In de Verenigde Staten geldt een soortgelijke vrijstelling van $ 100 ($ 200
voor z.g. ,,joint returns”). Voorbeeld 5 toont de rekenkundige
verwerking van de dividendvrijstellingsmethode.

de daaraan toe te rekenen vennootschapsbelasting (f. 60). Het
aldus gebruteerde dividend (f. 210) wordt daarna bij zijn overige
inkomen gevoegd en onderworpen aan de progressieve inkomstenbelasting. De daaruit resulterende bruto belasting (f. 63 dan
wel f. 147) wordt vervolgens verminderd met de vennootschapsbelasting waarmee het netto dividend eerder was gebruteerd. Het
saldo vormt de netto te betalen (of terug te geven) belasting.
Indien de vennootschapsbelasting volledig verrekenbaar is, werkt

het Verrekeningsstelsel derhalve op precies dezelfde wijze als
andere voorheffingen, zoals de dividend- of de loonbelasting.

Voorbeeld 6.

Verrekeningsstelsel

A. Vennootschapsiveau
2. Vpb: 50% (1×2) . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Voorbeeld 5. Dividendvrijstellingsmethode

150

B. Aandeelhoudersniveau
30%

A. Vennootschapsniveau
1. Winst v66r Vpb . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
2. Vpb: 50% (1×2) . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

150
60

150
60

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

63

147

9. Netto belasting (7 -8) . . . . . . . . . . . . . . . . .

3

87

4. Netto dividend (1-2) . . . . . . . . . . . . . . . . .
5. Te bruteren Vpb (2/5×4) . . . . . . . . . . . . . . .

300
150

7 . I B (3×6)

B. Aandeelhoudersniveau
3 . IB-schijventarief . . . .
4. Totale dividend (1-2) . .
4. Vrijgesteld dividend . . .
6 . Dividendinkomen (4—5)
7. I B (3×6) . . . . . . . .

.
.
.
.
.

.
.
.
.
.

.
.
.
.
.

.
.
.
.
.

.
.
.
.
.

.
.
.
.
.

.
.
.
.
.

.
.
.
.
.

.
.
.
.
.

.
.
.
.
.

.
.
.
.
.

.
.
.
.
.

.
.
.
.
.

.
.
.
.
.

.
.
.
.
.

30%
150
26
124
37

70%
150
26″)
124
87

C. Gecombineerde druk
. . . . . . . . . . . . . . . . .

51%

79%

13. Belastingverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . .
[(klassieke Overbelasting— 12) : klassieke Overbelasting]

40%

40%

1 1 . Effectieftarief(10:l)

13%
C. Gecombineerde druk

8. Totale belasting (2+7) . . . . . . . . . . . . . . . .
9 . Effectieftarief(8:l) . . . . . . . . . . . . . . . . . .
10. Overbelasting [(9-3):3) . . . . . . . . . . . . . . . .

11. Belastingverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . .
[(klassiekeoverbelasting-10) : klassieke Overbelasting]
a

187
62%
108%
8%

237
79%
13%
40%

) Het vrijgestelde dividend is berekend door, evenals in de andere voorbeelden. uit te gaan van

een totale belasting van f. 237 in de 70%-schijf (regel 8) en daarna terug te rekenen naar een
bedrag aan vrijgesteld dividend van f. 26. Vervolgens is voor de aandeelhouder in de 30%-schijf
een zelfde bedrag aan vrijgesteld dividend aangehouden. op basis waarvan ten slotte de
gecombineerde-dmkcijfers voor de 30%-schijf zijn berekend.

Het grootste bezwaar van de dividendvrijstellingsmethode is
dat de drukverlichting regressief is verdeeld: het voordeel neemt
af met het inkomen. Het voorbeeld toont dit duidelijk aan. Een
belastingverlichting van 40% voor de aandeelhouder in de 70%-

schijf bedraagt slechts 8% in de 30%-schijf. In wezen wordt het
doel van de faciliteit (verlichting van de dubbele druk) hier vermengd met het doel van het progressieve schijventarief (toeneming van de belastingdruk sneller dan het inkomen). De dividendvrijstellingsmethode dient daarom als een onbillijke, ongestructureerde tegemoetkoming van de hand te worden gewezen
19). Het voordeel van de verlichting dient in gelijke mate aan
iedere aandeelhouder toe te komen ongeacht zijn marginaal
schijventarief; matiging van de progressie – op zich wellicht het
overwegen waard om besparingen te bevorderen – is een
tariefkwestie die op haar eigen merites moet worden beoordeeld.
Dit afwijzende oordeel geldt ook ten aanzien van z.g. Monory-

voorstellen waaronder, naar Frans voorbeeld, een bepaald netto
bedrag besteed voor de aankoop van eventueel nieuw-geemitteerde aandelen aftrekbaar wordt gesteld voor de inkomstenbelasting. In Frankrijk is deze faciliteit nauwelijks van invloed
geweest op het volume van aandelenemissies of op het aantal

aandeelhouders, met name indien wordt beseft dat 75% van de
nieuwe aandeelhouders de voorkeur gaf aan belegging in participatiemaatschappijen, de z.g. Sicav’s-Monory. Bovendien hebben
kleine en middelgrote vennootschappen veelal geen baat bij dit
soort maatregelen 20). Evenals bij de vermogensaftrek en de
ESB 20-7-1983

Met uitzondering van Japan, volgen alle verrekeningslanden de
bruteringsmethode. Zou de vennootschapsbelasting verrekenbaar
zijn met de inkomstenbelasting die over het netto-ontvangen
dividend verschuldigd is, dan zou, evenals onder de dividendvrijstellingsmethode, het voordeel van de verlichting afnemen
met het inkomen. Verder is van belang dat de Bondsrepubliek
volledige verrekening toestaat, maar dat in andere EG-landen
met een Verrekeningsstelsel slechts een gedeelte van de aan de

uitgedeelde winst klevende vennootschapsbelasting mag worden
verrekend met de inkomstenbelasting van de aandeelhouder. Particle verrekening, zoals in voorbeeld 6, is natuurlijk minder kostbaar voor de schatkist.
Sommige landen staan geen belastingaftrek voor de inkomstenbelasting toe indien en voor zover daar geen nationale vennootschapsbelasting tegenover staat. Zij heffen daarom een compenserende belasting op Vennootschapsniveau op dividenden uitgedeeld uit vrijgestelde winsten, zoals deelnemingsdividenden ontvangen van buitenlandse dochterondernemingen. Om het effect

19) Het bezwaar van de regressieve verdeling van de verlichting geldt
natuurlijk niet indien de inkomstenbelasting naar een uniform tarief zou
worden geheven. In Zuid-Afrika wordt het regressieve effect ondervangen

door de vrijstelling te verminderen naarmate het inkomen stijgt. Zo is bij
een inkomen van Rand 2.600 het gehele dividend vrij, maar bij een

inkomen van Rand 4.600 bedraagt de vrijstelling nog slechts 1/3 van het
bruto dividendinkomen.

20) Voor een uitstekende analyse verwijs ik naar H.C. van ‘t Hoff, De
effecten van de Wet Monory op de kapitaalmarkt en op de financiering van
ondernemingen, doctoraal-scriptie, Economische Faculteit, Erasmus Universiteit Rotterdam, mei 1983. Van ‘t Hoff komt tot het oordeel uit dat ,,de

conclusie van vele media dat de Wet Monory het beursklimaat sterk heeft
verbeterd, … derhalve onjuist (is)”.

643

van deze belasting echter te matigen, hebben zij tevens bepaald
dat dit soort winsten geacht worden het laatst te zijn uitgedeeld,
m.a.w. de belasting behoeft niet te worden betaald indien het
dividend door normaal belaste winst wordt gedekt. Bijzonderheden over de verrekeningsstelsels in de zeven EG-landen en het
harmonisatievoorstel van de EG-Commissie zijn te vinden in

schema 2 21).
Schema 2.
Lidstaat

Bclgie
Frankrijk

Verrekeningsstelsels in de EG, 1983
Jaar van
Tarief
Belastingaftrek
invoering vennootin procenten van
schapsbclasVennootBruto
Netto
ting a)
schapsdividivibelasdend c)
dend c)
ting b)
1962
1965

45
50

62,3
50

33,8
33.3

51
50

Compen-

serende

Volgorde
winst-

belasting

lingen d)

geen
ja

niet nodig
hifo

ja

hifo

ja

hifo

uitde-

Verenigd

Koninkrijk

1973

52

39.6

30

lerland
Bondsrcpubliek

1976

50

42.9

30

1977

56/36

Denemarken
Italic
EG-Cora-

1977
1977

40
30

37.5
54.4

missie

1975

45-55

55-45

100

36

42.9
(3/7) e)
42.9

ja

hifo

20
18.9

56.2
(9/16)
25
23,3

geen
geen

niet nodig
niet nodig

31-35.5

45-55

I”

hifo

Bron: S. Cnossen. Het verrekeningstelsel in de EG, Weekblad voor Fiscaal Recht, nr. 5548, 10
juni 1982, biz. 620-621.
a) Naast het algemene tarief heffen de meeste landen lagere tarieven op winsten van geringe
omvang, op vermogenswinsten. of m.b.t. speciaat aangewezen lichamen. en in sommtge gevallen
hogere tarieven op buitenlandse vennootschappen.
b) Indien het tarief van de vennootschapsbelasting gelijk is aan t en de belastingaftrek in

procenten van het netto dividend gelijk aan q. dan is de belastingaftrek in procenten van de
vennotschapsbelasting gelijk aan:
q(l-t)
t

c) Indien de belastingaftrek in procenten van het netto dividend gelijk is aan q. dan is de
belastingaftrek in procenten van het bruto dividend gelijk aan:
1+q
d) De belangrijkste regel luidt ..highest-in-first-out” (hifo) m.b.t. normale t.o.v. vrijgestelde of
gedeeltelijk belaste winst. Daamaast geldt een ..last-in-first-out” (lifo) regel m.b.t. lopende t.o.v.
ingehouden winst; en een ,,first-in-first-out” (fifo) regel m.b.t. ingehouden winsten.
e) De lerse regering overweegt de belastingaftrek als fractie van het netto dividend tot 7/13 te

verhogen.

De meeste integratie-landen geven de voorkeur aan het verrekeningsstelsel, omdat – in tegenstelling tot het stelsel-metgesplitst-tarief en het dividendaftrekstelsel – buitenlandse aandeelhouders niet automatisch in de drukverlichting delen. De
belastingaftrek waarop zij aanspraak zouden kunnen maken,

dient door middel van verdragen ter voorkoming van dubbele
belasting te worden geregeld en dit versterkt natuurlijk de onderhandelingspositie van het land dat het verrekeningsstelsel heeft

ingevoerd. In verdragspolitieke onderhandelingen is in het algemeen het uitgangspunt dat het bronland de binnenlandse belastingaftrek eveneens verstrekt aan buitenlandse portfolio-aandeelhouders die vervolgens 6f het totaal ontvangen cash-dividend
(inclusief belastingaftrek) aangeven voor hun eigen inkomstenbelasting 6f het gebruteerde dividend aangeven, maar daarna de
belastingaftrek in mindering brengen op hun inkomstenbelasting
22).
Wat doet Nederland?

Het standpunt van achtereenvolgende bewindslieden over de
meest wenselijke verhouding tussen vennootschaps- en inkomstenbelasting is nogal eens veranderd. Ten tijde van de indiening
van het ontwerp-van-Wet op de vennootschapsbelasting in 1960
spraken Zijlstra en Van den Berge zich uit voor een stelsel met

gesplitst tarief op grond van het argument dat de kapitaalmarkt
daardoor beter zou kunnen functioneren. Vervolgens gaven de
bewindslieden Vondeling en Hoefnagels in 1965 in een brief aan
de Tweede Kamer te kennen dat zij met een voorstel tot invoering van een beperkt verrekeningsstelsel naar Frans model zouden komen (door de val van het kabinet-Cals werd het voorstel
niet ingediend). In 1970 pleitten Witteveen en Grapperhaus echter voor handhaving van het klassieke stelsel, omdat een verrekeningsstelsel met compenserende belasting de positie van Nederlandse multinationale ondernemingen op internationale kapitaalmarkten zou kunnen schaden. In het verlengde daarvan moet ook
de voorkeur worden gezien van de Commissie-Wagner voor een

verhoging van de vermogensaftrek op ondernemingsniveau (een
standpunt dat wordt gesteund door de binnenvetters (bv’s) onder
de vennootschappen), of het voorstel van een interdepartementale werkgroep voor invoering van een z.g. Monory-aftrek op
aandeelhoudersniveau.
Op grond van de resultaten van het empirisch onderzoek dat is
verricht (zie boven), kom ik echter tot de conclusie dat een
verlichting van de dubbele druk de voorkeur verdient. Ter versterking van de eigen-vermogenspositie van vennootschappen,
welke de hoogste prioriteit verdient 23), is het essentieel dat
dividend fiscaal op gelijke wijze wordt behandeld als rente.
Tevens is het wenselijk dat de fiscale priviligering van de bv-vorm
wordt geneutraliseerd, terwijl rekening dient te worden gehouden
met de bijzondere positie van multinationals en holdingmaatschappijen. Op grond van deze overwegingen kom ik tot de
volgende conclusies en aanbevelingen:
1. Indien er middelen beschikbaar worden gesteld voor een verlaging van de lasten van het bedrijfsleven, is het essentieel dat
zij daar worden aangewend waar het belastingstelsel economische beslissingen verstoort. De dubbele druk is zo’n verstoring. Verlichting zal de kapitaalmarkt beter doen functioneren, omdat zij:
a. winstuitdeling stimuleert waardoor investeringen in nieuwe

activiteiten met een hoger rendement zullen worden gefaciliteerd en het concurrentieklimaat zal worden verbeterd;
b. de door de belastingheffing veroorzaakte discriminatie van
eigen vermogen ongedaan maakt omdat dividend op
dezelfde voet wordt behandeld als rente, waardoor de
voorkeur voor vreemd vermogen zal afnemen, evenals de
daarmee gepaard gaande toegenomen kans op faillissement; en
c. de allocatie van kapitaal tussen vennootschaps- en niet-

vennootschapssector verbetert en de door de belasting veroorzaakte voorkeur voor niet-geeigende ondernemingsvormen elimineert.
2. De tot nu toe ingevoerde of voorgestelde maatregelen kunnen
de toets van de wetenschappelijke kritiek niet doorstaan:
a. verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting
spekt buitenlandse schatkisten en verergert de verstoringen
van het klassieke stelsel die moeten worden toegeschreven
aan het verschil ten opzichte van de hogere schijventarieven van de inkomstenbelasting;
b. vrijstelling van een z.g. primair dividend, evenals de vigerende vermogensaftrek wat de vennootschapssector betreft,
is niet meer dan een willekeurige verlaging van de vennootschapsbelasting welke varieert met de grootte van de fiscaal-boekhoudkundige post (sic!): ,,eigen vermogen”;

21) Voor een gedetailleerde analyse van de verschillende verrekeningsstelsels waaronder ook de regelingen m.b.t. intervennootschappelijke dividenden en buitenlandse aandeelhouders, zie S. Cnossen, Het verrekeningsstelsel in de EG, op.cit., biz. 617-623.
22) Nadelige gevolgen voor de schatkist maken verrekeningslanden terughoudend ten aanzien van de reciprociteit van belastingaftrekken voor buitenlandse direct* investeringen. In dit geval zou de middelenderving echter
door het bronland kunnen worden vergoed overeenkomstig de vereffeningsregeling voorgesteld in de EG-richtlijn van 1975. Onder deze regeling
is de aan een winstuitdeling van een dochter klevende belastingaftrek
alleen met de vennootschapsbelasting van de moeder verrekenbaar indien
zij de winst doorsluist naar haar aandeelhouders. De belastingaftrek zou
gelijk moeten zijn aan de aftrek in het bronland dat de kosten daarvan zou
moeten dragen. M.a.w., het bronland zou het geintegreerde deel van zijn
vennootschapsbelasting afstaan en het woonplaatsland zou geen aftrek van
belasting behoeven te verlenen ten koste van de eigen schatkist voor een
stuk vennootschapsbelasting dat het niet zou hebben geind. Het beginsel
van de kapitaaluitvoerneutraliteit en het nondiscriminatiecriterium worden
zodoende niet geschonden, terwijl de middelenderving op een billijke wijze

tussen de bij de verrekening betrokken landen wordt verdeeld.
23) In Ondernemingsfinanciering en overheidssteun, Leiden, 1981, biz. SI53, schat S.W. Douma het tekort aan eigen vermogen bij niet-financiele
lichamen in de periode 1973-79 op ongeveer f. 30 mrd. Op grond van een
eenvoudige extrapolatie van de gemiddelde jaarlijkse groei van het gezamenlijke balanstotaal van ter beurze genoteerde industriele ondernemingen, raamt Van ‘t Hoff, op.cit., biz. 69, de jaarlijks benodigde additionele
behoefte aan eigen vermogen op ongeveer f. 6,5 mrd.

644

1

c. de reeds ingevoerde dividendvrijstelling, evenals de voorgestelde Monory-aftrek, is onbillijk omdat het voordeel van
de faciliteit afneemt met het inkomen. Verlichting van de
dubbele druk dient gelijkelijk aan alle inkomensklassen ten
goede te komen. Het aftrekbaar stellen van het aankoopbedrag van aandelen is een ad-hoc-maatregel die niet in
een structurele verbetering van de kapitaalmarkt resulteert.
3. Een uniforme verlichting van de dubbele druk kan zowel
onder het stelsel met gesplitst tarief, het dividendaftrekstelsel,
als het verrekeningsstelsel worden bereikt. Het verrekeningsstelsel verdient de voorkeur omdat buitenlandse aandeelhouders niet automatisch in de drukverlichting delen (zonder dat
naheffing kan plaatsvinden) en omdat de verrekenbare vennootschapsbelasting als controle op de naleving van de inkomstenbelasting kan dienen. Het verrekeningsstelsel kan de
Nederlandse positie bij onderhandelingen over verdragen ter
voorkoming van dubbele belasting versterken. Van belang is
dat zeven EG-lidstaten reeds een verrekeningsstelsel hebben.
4. Om de positie van Nederlandse multinationale ondernemingen
op internationale kapitaalmarkten niet te schaden zou het
verrekeningsstelsel zonder compenserende belasting kunnen
worden ingevoerd. Om het effect van deze faciliteit niet onnodig te verruimen, zou bij de fiscale verdragspolitiek moeten
worden gestreefd naar een beperking van de deelnemingsvrijstelling voor buitenlandse dochterondernemingen tot die landen waar de vennootschapsbelasting grosso modo naar hetzelfde tarief wordt geheven als in Nederland 24). Ook zou het
mogelijk zijn de compenserende belasting wel in te voeren,
maar haar direct te restitueren met betrekking tot buitenlandse aandeelhouders die hun woonplaats in een andere verdragsstaat hebben.
5. Indien wordt besloten het verrekeningsstelsel in te voeren is er
veel voor te zeggen de aan winstuitdelingen klevende vennootschapsbelasting volledig te laten verrekenen met de inkomstenbelasting van aandeelhouders, zoals in de Bondsrepubliek
geschiedt. Om de verlichting ten dele op vennootschapsniveau
te verstrekken en restituties te vermijden zou kunnen worden
overwogen uitgedeelde winsten tevens naar een lager tarief,
b.v. van 30%, te belasten dan ingehouden winsten. De verlichting van de dubbele druk zou zodoende zowel ten goede
komen aan aandeelhouders als aan vennootschappen.
6. Indien de aan de uitgedeelde winst klevende vennootschapsbelasting volledig verrekenbaar is met de inkomstenbelasting, zal
die winst worden belast naar het marginale tarief van aandeelhouders, d.w.z. zij zal op gelijke voet worden behandeld met
ander kapitaal- en arbeidsinkomen. De verstoringen zullen
zijn geelimineerd. De ingehouden winst blijft evenwel onderworpen aan het proportionele tarief van de vennootschapsbelasting, m.a.w. de prikkel tot winstinhouding blijft bestaan
indien dit tarief lager is dan het hoogste schijventarief van de
inkomstenbelasting. Voor een wezenlijke hervorming van de
verhouding vennootschaps-/inkomstenbelasting is het van
groot gewicht dat dit verschil wordt verkleind. De meeste
verstoringen zouden worden opgeheven indien, zoals in de
Bondsrepubliek, het hoogste schijventarief van de inkomstenbelasting gelijk zou zijn aan het tarief van de vennootschapsbelasting. Voor Nederland zou daarbij aan een niveau van
50% kunnen worden gedacht.

digen, zou de fiscale wetgever er beter aan doen zich neutraler,
marktconformer, op te stellen, in casu t.a.v. de winstuitdelingsbeslissing, de financieringsstructuur, en de keuze van de rechtsvorm voor de onderneming. Er zijn aanwijzingen dat de bedrijvigheid hiermee meer gebaat is dan met het soort ad-hoc-concessies dat thans in zwang is. Het nut van bijzondere tegemoetkomingen moet worden aangetoond. Gebeurt dit niet, dan geldt
ook in het fiscale de wet van de politieke ironie: bijna alles wat
wij doen om mensen te helpen schaadt hen, en bijna alles wat wij
doen om hen te schaden helpt hen.
S. Cnossen

Equivalentie van integratiestelsels
Indien:
W = totale vennootschappelijke winst voor winstuitdeling en
vennootschapsbelasting (Vpb);
W’ = voor uitdeling beschikbare winst voor Vpb en voor
dividendaftrek onder het dividendaftrekstelsel;
t = uniform Vpb-tarief;
I, = Vpb-tarief ingehouden winst;
tu = Vpb-tarief uitgedeelde winst;
D = netto(cash)-dividend onder het stelsel met gesplitst tarief
en het dividendaftrekstelsel;
D’ = netto(cash)-dividend onder het verrekeningsstelsel;
G = gebruteerd dividend onder het verrekeningsstelsel;
p = dividendaftrek als fractie van W;
q = belastingaftrek als fractie van D’;
b = gewogen gemiddelde marginale schijventarief van aandeelhouders;
T = totale belasting op vennootschappelijk broninkomen;
E = T = effectief tarief op vennootschappelijk broninkomen;
TJR
dan geldt voor het stelsel met gesplitst tarief:
W’= D + t u -W

E =

t,(W – W) + t u -W + b.D
W

of na substitutie van W door

yw + [b – f5^]D
Tevens is onder het dividendaftrekstelsel:
W’= D + t(W -p.W)
=

fc

D
1 – t(l – p)

en
_ t(W – p-W) + b.D
w

Slotopmerking
De wetgevende arbeid op fiscaal gebied van de laatste jaren
doet vermoeden dat, in tegenstelling tot vroeger, meer aandacht
wordt geschonken aan partijpolitieke overwegingen dan aan het
bevorderen van nationale economische belangen. Hoewel begrijpelijk in het licht van de (te) hoge belastingdruk, moet dit worden betreurd. Economische belangen zijn gediend met brede,
ondubbelzinnige maatstaven van heffing en fiscale structuren
waarbij verstoringen van het economische handelen zoveel mogelijk worden voorkomen. Politieke voorkeuren voor hoge of lage
belastingen kunnen dan via tariefzettingen worden geeffectueerd.
In plaats van deze of gene ,,lofwaardige” activiteiten aan te moe-

ESB 20-7-1983

(D

W

of na substitutie van W door
|
I

D
1 – t’

E =

D
1 – t(l – p)

‘ + [b-r^
w

(2)

Bovendien geldt voor het verrekeningsstelsel:

24) Politick schijnt een dergelijke gedragslijn (nog) geen aandacht te
genieten; zie J.H. Christiaanse, Recente ontwikkelingen in het internationale belastingrecht, ESB, 15 juni 1983, biz. 534.
645

Het effectieve tarief te = t(I + q) – q over de uitgedeelde
winst is dan:

G = D’ + q-D’
d.w.z.
G
D’ =

t =

1+ q

en

Nu zullen de effectieve tarieven over de uitgedeelde winst
onder de verschillende stelsels aan elkaar gelijk zijn indien (4) =
(5) = (6), of:

_ t-W – q-D’ + b-G
W
of na substitutie van D’ door

tj ~ (tj ~ C) _ t – t-p’ ^ t – q’

1 + q

(3)

+ [b – i^
E =

W

Nu zullen (1), (2) en (3) aan elkaar gelijk zijn indien:
a. t| = t, d.w.z. het tarief over de ingehouden winst onder het
stelsel met gesplitst tarief is gelijk aan het uniforme Vpb-tarief
onder het dividendaftrek- en het verrekeningsstelsel;
b. D = G, d.w.z. het netto(cash)-dividend onder het stelsel met
gesplitst tarief en het dividendaftrekstelsel is gelijk aan het
gebruteerde dividend onder het verrekeningsstelsel en
‘ 1 – tu 1 – t(l – p) 1 + q
of na substitutie van ti door t en herschikking: het tarief t u ,
over de uitgedeelde winst onder het stelsel-met-gesplitst-tarief
is gelijk aan t(l — p) onder het dividendaftrekstelsel en ook
gelijk aan t(l + q) — q onder het verrekeningsstelsel.
N.B. De belangrijkste veronderstelling die aan dit resultaat
ten grondslag ligt is dat het uitdelingspercentage niet wordt be’invloed door de stelselkeuze. Dit zal zo zijn indien vennootschapsbesturen gelijk gewicht toekennen aan belastingen op vennootschaps- dan wel op aandeelhoudersniveau.
Zouden zij de belastingbesparing op vennootschapsniveau echter belangrijker vinden, dan zou het uitdelingspercentage onder
het stelsel met gesplitst tarief en het dividendaftrekstelsel hoger
kunnen zijn dan onder het verrekeningsstelsel. Verder wordt
verondersteld dat aandeelhouders onder alle stelsels aan het-

zelfde gewogen (naar rato van het aantal aandelen per aandeelhouder) gemiddelde marginale schijventarief, b, zijn onder-

worpen.
Alternatieve benadering
Onder het stelsel met gesplitst tarief dat vo<5r 1977 in de Bondsrepubliek van kracht was werd de Vpb over de uitgedeelde winst
beschouwd als ingehouden winst en als zodanig belast. Indien het
nominale tarief over de uitgedeelde winst t’ u is, kan het effectieve
tarief,!,., over de uitgedeelde winst als volgt worden bepaald:
te-W = t u ‘-W + te(ti – t u ‘)W
of na eliminatie van W en herschikking
tu’

^ tj – (ti – tu’)

1 – (ti – t/)

1 – (tj – t u ‘)

(4)

Onder het dividendaftrekstelsel kan de dividendaftrek (p)
natuurlijk ook worden uitgedrukt als fractie van D, of als p’.
Omdat per definitie p-W = p’-D, zal na substitutie van W door

Het effectieve tarief tc = t(l — p) over de uitgedeelde winst
kan dan worden herschreven als:
(5)

Onder het verrekeningsstelsel kan de belastingaftrek (q) ook
worden uitgedrukt als fractie van G, of als q’. Omdat per definitie q-D’ = q’-G, zal na substitutie van D’ door
gelden:

(6)

1 – q’

1 – (t, – t u ‘)

1 – t-p’

1 – q’

Dit zal het geval zijn indien:
a. tj = t, zoals eerder gememoreerd; en
b. tj – t u ‘ = t-p’ = q’, d.w.z. het verschil tussen het Vpb-tarief
over de ingehouden winst en het Vpb-tarief, t u ‘, over de
uitgedeelde winst onder het stelsel met gesplitst tarief is gelijk
aan het produkt van het uniforme Vpb-tarief en de dividendaftrek als fractie van het netto(cash)-dividend onder het dividendaftrekstelsel en tevens gelijk aan de belastingaftrek als
fractie van het gebruteerde dividend onder het verrekeningsstelsel. Toegepast op de voorbeelden in de tekst:
t u ‘ = 21,43%, zodat
te (= tu) = 30%; en t-p’ = q’ = 28,57%.

Auteur