Ga direct naar de content

Heeft het Centraal Economisch Plan 1983 een voldoende analytische grondslag?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 6 1983

Heeft het Centraal Economisch Plan 1983
een voldoende analytische grondslag?
PROF. DR. P. J. L. M. PETERS*

Het Centraal Economisch Plan 1983 weerspiegelt het langzamerhand bekende, sombere beeld
van toenemende werkloosheid, afnemende materiele welvaart en het ontbreken van tekenen
die wijzen op een hervatting van de economische groei. De depressieve ontwikkeling vormt voor
de beleidsbepaling echter geen aanleiding tot het voeren van een anticyclisch beleid. De auteur
verbaast zich erover dat het Centraal Planbureau enerzijds het bestaan van een omvangrijke
onderbezetting van rendabele produktiecapaciteit erkent, doch anderzijds geen onomwonden
advies geeft om een verdere uitval van de effectieve vraag te voorkomen. Aan de hand van een
eenvoudige onevenwichtigheidsanalyse toont hij aan dat het verhogen van de effectieve vraag
een noodzakelijke voorwaarde is om de investeringsactiviteit weer op gang te brengen. Het
monetaristische beleid zou op den duur ook wel een nieuwe goeifase kunnen inleiden, maar pas
nadat eerst een omvangrijke kapitaalvernietiging heeft plaatsgevonden, terwijl het dan
bovendien om een weliswaar zeer produktieve, maar tevens kleine economie met een lage
werkgelegenheid zal gaan.
Inleiding

nen vormen dan nu het geval is van de visie die het CPB thans
heeft op het functioneren van het Nederlandse (macro-)economische systeem.
De bijzondere belangstelling zou daarbij uitgaan naar de kwestie hoe het mogelijk is dat het CPB enerzijds duidelijk het bestaan van een omvangrijke onderbezetting van de rendabele produktiecapaciteit erkent, doch anderzijds het onder dergelijke
omstandigheden aannemelijke beleidsadvies dat allereerst een
verdere uitval van effectieve vraag met kracht moet worden tegengegaan, niet onomwonden geeft. Volgens de summiere beleidsadviezen die het CPB ten beste geeft, komt van alles en nog
wat in aanmerking: looninlevering. arbeidstijdverkorting en gerichte stimulering van de investeringen 1). Welnu, naar mijn
mening kan dit alles niet onderling consistent in een enkel beleidsprogramma voor de korte termijn worden ondergebracht. Er
zullen met name ten aanzien van fasering en intensiteit van de
te nemen maatregelen beleidskeuzen moeten worden gemaakt.
Deze laatste ,,stelling” kan aan de hand van een elementair onevenwichtigheidsmodelletje aannemelijk worden gemaakt. Dat
zal in de slotparagraaf van dit artikel geschieden. Het doel ervan
is hoofdzakelijk om twijfels die vanuit de economische theorie
omtrent de consistentie van de actuele beleidsvoorbereiding worden opgeroepen, tot uitdrukking te brengen. Daaraan gaat een
beperkte nacalculatie op enkele hoofdpunten, zoals hierboven
bedoeld onder a, vooraf.
Aldus ontstond de volgende indeling van dit artikel. Eerst worden enkele kerngegevens samengevat. Daarop volgt een vergelijking tussen de MEV 1983 en het CEP 1983. De vierde paragraaf
is gewijd aan de bezettingsgraad van de rendabele outillage. Het
artikel wordt besloten met een toetsing van het beleid aan een
stukje onevenwichtigheidstheorie.

Met het verschijnen van het Centraal Economisch Plan 1983
(CEP 1983) begin juni jl. is de reeks ..voorjaarsklassiekers” van
algemeen-economische beleidspublikaties afgesloten. Na alle
sombere gegevens over de toestand en de ontwikkeling van
‘s lands economie in de jaren 1982 en 1983, die al eerder met
bakken vol over de belangstellende lezers zijn uitgestort. bevat
het jongste CEP weinig opzienbarend nieuws. In dit artikel zullen daarom slechts enkele kerngegevens worden gereproduceerd.
De lezer zij overigens verwezen naar hoofdstuk I van het CEP
1983; een beknoptere samenvatting van het tot (nominaal) 408
pagina’s uitgedijde rapport valt er m.i. niet te geven.
De vertrouwde opzet is in grote lijnen ook dit jaar weer gekozen. Achtereenvolgens worden behandeld de situatie in het buitenland in 1982. de binnenlandse ontwikkeling in 1982 en een
(macro-economische) verkenning van 1983. Vervolgens komen
de ontwikkelingen in de bedrijfstakken aan de orde. Nieuw is
daarbij een verdeling van de stof over twee hoofdstukken. In
hoofdstuk V worden de gangbare conjuncturele aspecten behandeld. terwijl hoofdstuk VI lezenswaardige capita selecta van
mcer structurele aard bevat, te weten: 1. de sedert 1979 optredende verschuiving in de samenstelling van de internationale
handel van Nederland; 2. de (sombere) toekomst op middellange
termijn van de grote werkverschaffer bouwnijverheid; 3. de economische aspecten van de elektriciteitsvoorziening.
Het CEP 1983 bevat, zoals steeds, zeer veel gedetailleerde informatie, gepresenteerd in de bekende staccatostijl, gekenmerkt
door grammaticaal onvolledige zinnen. Desondanks beschouw
ik het rapport als onvolledig op twee samenhangende punten.
Deze betreffen:
a. een verklarende nacalculatie van de verschillen tussen eerder
gepubliceerde gegevens en de jongste cijfers over 1982 en
1983;
b. een variantenanalyse van de te verwachten gevolgen van alternatieve aannamen ten aanzien van de voornaamste exogenen. daaronder begrepen de beleidsvariabelen (..spoorboekjes”).

* De auteur is hoogleraar in de algemene economie en de openbare finan-

Aan de hand van een dergelijke nacalculatie en variantenanalyse zou de lezer zich immers een duidelijker beeld hebben kun-

Reep erkentelijk voor het kritisch lezen van een eerdere versie van dit artikel.
1) Zie in het bijzonder CEP 1983, biz. 39.

612

cien aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. Hij is drs. F. van de

1983

structurele doelstelling van ca. 1% van het nationaal inkomen
ten behoeve van ontwikkelingshulp. Daarmee wordt de nu al
vele jaren durende,,overshooting” van Nederland op dit doel gecontinueerd. Verder is het overschot voornamelijk een uiting
van de onderbesteding en daaruit voortvloeiende onderproduktie, waardoor de importbehoefte laag blijft. Ten slotte veroorzaakt het hardnekkige betalingsbalansoverschot een aanhoudende opwaartse druk op de guldenkoers, zodat de concurrenliepositie zich ondanks alle binnenlandse (loonkosten-)matiging
hooguit zal kunnen herstellen tot het niveau van 1981.
De belangrijkste vraag is dan natuurlijk of men onder deze depressieve ontwikkelingen de gedachte aan een anti-cyclisch beleid voor de korte termijn moet blijven verwerpen. Uit de sterke
matiging van de overheidsuitgaven blijkt dat ,,de politick” dat in
elk geval nog steeds doet. Het onthutsende is echter dat deson-

– 2,5
1.5
1.0
3.8

0,5
– 2,5
1.0
5,3

het procentuele financieringstekort nog verder verslechtert. Onder deze omstandigheden zullen de beleidsbepalers die zich
thans blind staren op modieuze monetaristische theorieen. toch
maar weer eens moeten worden herinnerd aan de in hun ogen zo
abjecte theorie van ,,functional finance”.

7.5
– 2,0
– 6,0

6,0
3,5
– 2,5

Enkele kerngegevens

In label 1 zijn enkele kerngegevens. afwijkend van de volgorde
in het CEP 1983, gegroepeerd in drie categorieen, te weten:
I. Vooronderstellingen; II. Primaire doelstellingen en III. Afgeleide doelstellingen.
Het onderscheid tussen II en III bestaat hierin dat onder II de
grootheden zijn ondergebracht waar het in het economisch beleid echt om zou moeten gaan, terwijl zich onder III datgene bevindt waarvan velen zijn gaan denken dat het daarom gaat.

Tabel 1. Voorlopige realisatiecijfers 1982 en prognoses 1983

volgens het Centraal Economisch Plan 1983 a)
1982

danks ook in 1983 de collectieve druk boven de 70% uitkomt en

I. Vooronderstellingen
A. Met betrekking tot de handel met hel builenland:
\ . Volume wereldinvoer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
2. Invoerprijspeil . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
3. Concurrerend uilvoerprijspeil . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4. Koers van de gulden (gemiddeld) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
B. Met belrekking lot hel binnenlands beleid:
5. Overdrachtsuitgaven overheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6. Volume materiele overheidsbesteding (gewogen gemiddelde) . . . . .
7. Volume investeringen in woningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Vergelijking van MEV 1983 en CEP 1983

II. Primaire doelstellingen
A. Werkgelegenheid:
8. Werkgelegenheid in arbeidsjaren x 1 .000 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
9. Werkloosheid (nieuwe defmitie) in arbeidsjaren x 1.000 . . . . . . . . .

4.634
660

De effectieve vraag

4.554
820

Reeds in de Macro Economische Verkenning 1983 (MEV
1983) werd voor 1982 en 1983 een depressieve ontwikkeling van
de effectieve vraag verwacht. Deze zou vooral worden veroorzaakt door een versterkte daling van het volume van de particuliere consumptie. De in het najaar van 1982 nog venvachte lichte groei van het exportvolume zou ontoereikend zijn om een uiteindelijke stagnatie in het volume van de totale effectieve vraag

B. Inflate
10. Prijspeil particuliere consumptie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
! 1 . Loonsom per werknemer in bedrijven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
C. Groei en materiele welvaan:
1 2. Volume particuliere consumptie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1 3. Volume bruto investeringen in bedrijven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
14. Produktievolume bedrijven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1 5. Arbcidsproduktiviteit in de bedrijven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
D. Belalingsbalam:
16. Volume goederenuitvoer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1 7. Volume goedereninvoer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1 8. Saldo lopende rekening betalingsbalans (in mrd. guldens) . . . . . . . .

5,5
6,5

2.8
3.5

– 1,5

– 1,5

– 1,0

3,0

– 2.0
0,5

– 0.5

1.8
0

– 1,0
1,5
10

0,5
10

68.9

72,2

9,4
– 2.0
37
90,5

2,5
37,5
91

te voorkomen. In het CEP 1983 handhaaft het CPB deze vooruitzichten voor het totaal van de effectieve vraag, doch voor de
samenstellende delen ervan geldt dat niet. Vanwege het grote belang van de vraagontwikkeling voor de algehele bedrijvigheid en
werkgelegenheid lijkt een nadere analyse van de verschillen gewenst. Daartoe is uit de MEV 1983 en het CEP 1983 onderstaande label 2 berekend.
Uit label 2 valt af le lezen dal hel binnenlandse vraagvolume
zich gunsliger ontwikkelt dan in de MEV 1983 werd voorzien
(1,5% in 1983, 2,3% over 1982 en 1983 lezamen, d.i. in guldens
in de orde van 5, resp. 7,5 miljard). Slerk legenvallend daarenlegen is de exportontwikkeling (zowel in 1982 als in 1983 ca.

III. Afgeleide doelstellingen
1 9. Collectieve druk b) (in procenten van het n.i.) . . . . . . . . . . . . . . . . . .
20. Financieringstekon overheid (transactiebasis, in procenten van
het n.i.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
2 1 . Concurrentieposilie (op basis van eindprijzen) . . . . . . . . . . . . . . . . .
22. Liquiditeitsquote (in procenten van het n.i.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
23. Arbeidsinkomensquote bedrijven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

10,5

a) Alle cijfers in procentuele veranderingen, tenzij anders vermeld.
b) Belasting- en niet-belastingmiddelen + premies + tekort.
Bron: CEP 1983, biz. 39.

Kijkend naar de realisatie van de primaire doelstellingen is dit

1,9% lager). Per saldo resulleert dan een -0,7% geringer lolaal

het uiterst sombere beeld: een deplorabele arbeidsmarkt, afname
van de materiele welvaart en nauwelijks enig teken van hervalting van de groei. De eindelijk weer positieve groeiraming voor
de particuliere investeringen geeft geen aanleiding tot een wat
optimistischer formulering: ten eerste moeten we nog maar afwachten of deze zal worden gerealiseerd en ten tweede wordt dan
nog maar een investeringspeil bereikt van omstreeks 1970 en dat
is ruwweg zo’n 75% te laag!
Het nog steeds aanwezige aanzienlijke overschot van f. 10
mrd. op de lopende rekening moet evenmin positief worden beoordeeld. Vooreerst overtreft dit cijfer opnieuw aanzienlijk de

vraagvolume voor 1982 en een 0,2% hoger vraagvolume in 1983.
Frappanl is verder de lagere prijsonlwikkeling zowel in 1982 als
in 1983 voor vrijwel alle onderdelen van de effeclieve vraag. Ook
dit lijkt voornamelijk het gevolg te zijn van de geringere prijsstij-

ging op de buitenlandse markten (m.n. de onvoorziene slerke daling van de olieprijs speell hierin een voorname rol).
De overige grootheden

Vanzelfsprekend moeslen bij de hierboven geschelsle ontwikkeling de ramingen van de produktie van bedrijven en voorls ook

Tabel 2. Verschillen tussen MEV 1983 en CEP 1983, in procenten van de totale effectieve vraag (in 1982: f. 320 mrd.)
Volume
1982

1983

Waarde

Prijs
•82 + ’83

1982

1983

•82 + ’83

1982

1983

’82* ’83

Particuliere consumptie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

0,38

1,02

1.41

– 0,35

– 1,30

– 1,65

0,03

– 0,28

– 0.25

Investeringen in vaste activa bedrijven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

0,49

0,12

0,61

– 0,22

– 0,29

– 0,51

0,26

– 0,17

0,09

0,40

0,17

Overheidsinvesteringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

– 0,16

0,03

– 0,13

0,04

– 0,03

0,07

– 0,12

– 0,00

– 0,13

Export van goederen en (finale) diensten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

– 1,87

– 1,86

– 3,73

– 0,52

-3,32

– 3,84

– 2,39

– 5,18

– 7,57

-2,21

Bron: eigen berekeningen uit MEV 1983 en CEP 1983.

ESB 13-7-1983

613

van de reele nationale inkomensvorming lichtelijk in benedenwaartse richting worden bijgesteld. Dat geldt in het verlengde
daarvan tevens voor de werkgelegenheid. Het nieuwe cijfer voor

de geregistreerde arbeidsreserve bedraagt 717.000 personen
(oude definitie), daarmee uitkomend op 15,4% van de beroepsbevolking. Daarmee is Nederland de Westeuropese koploper geworden.
De tegenvallende exportontwikkeling heeft uiteraard zijn uitwerking op de lopende rekening van de betalingsbalans. Ondanks de bijstelling naar beneden, blijft de verwachting een over-

schot van f. 10 mrd. zowel in 1982 als in 1983.
Op het te verwachten financieringstekort in procenten van het
netto nationaal inkomen hebben al deze tegenvallers merkwaardigerwijs geen invloed: het in de MEV geraamde tekort op kasbasis van 10,5% zou gehandhaafd blijven. Dit betekent een lich-

te daling van het reele tekort aangezien de omvang van het reele
nationale inkomen voor 1983 indeCEP 1983 lager wordt gesteld
dan hide MEV 1983.
De bezettingsgraad van de (rendabele) outillage

Het voornaamste gevolg van de hierboven geschetste depressieve vraagontwikkeling is een vrijwel algehele onderbezetting
van de rendabele produktiecapaciteit van de beschikbare outillage. Zo wordt b.v. voor de industrie als geheel deze variabele in
het CEP 1983 per 1 September op liefst 24% gesteld. Daarmee
lijkt de onderbezetting — en niet het financieringstekort of de arbeidsinkomensquote — het meest relevante kengetal te worden.
Overigens vergelijke men onderstaande label 3, waarin de laatste
CPB-ramingen van de bezettingsgraad zijn weergegeven. Indien
de verwachte stagnatie van de effectieve vraag inderdaad in 1983
zal worden bewaarheid, moet tevens worden aangenomen dat
deze overcapaciteit ook in het lopende jaar ten minste gehandhaafd zal blijven.

Tabel 3. Bezettingsgraad in enkele sectoren van de industrie,
in procenten
Dieptepunt
vorige

recessie

wv metaalindustrie . . . . . . . . . . . . .
wv basismetaalindustrie . . . . . . . . .
machinebouw . . . . . . . . . . . . . .
scheepsbouw . . . . . . . . . . . . . . .

75 c)
72 b)
76 e)
69 d)

September September
1981
1979

80
80
82

77
79
73

80

81

Maart
1982

September
1982

75
79

75
62

72
74

78
73

Chemie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

69 b)

86

77

77

75

wv grondstoffen . . . . . . . . . . . . . . . .

66 b)

88

72

72

68

77

87
76

85
77

82
82

produkten voor industriele en
consumptiegoederen . . . . . . . . .
a)
b)
c)
d)

72 c)

Excl. aardoiie-industrie en voedingsmiddelen-, dranken- en tabaksproduktenindustrie.
Mei/oktober 1975.
Januari/mei 1976.
Mei 1976.

e) Mei 1978.

Bron:CEP 1983, biz. 224.

Naar mijn oordeel wordt het probleem van de hardnekkige onderbezetting door het CPB weliswaar gesignaleerd, doch krijgt
het onvoldoende nadruk. De beschouwingen over de negatieve
invloed van de lage bezettingsgraad op de investeringen, de
winstgevendheid en de arbeidsproduktiviteit, brengen niet tot
uitdrukking dat de bezettingsgraad zodanig laag is, zo hardnek-

kig en tevens zo algemeen in het bedrijfsleven, dat deze variabele
het functioneren van het economisch systeem volledig blokkeert,
zowel op korte als op lange termijn. De navolgende enigszins
theoretische reflectie moge, wellicht ten overvloede, verduidelijken dat zulks zeer wel denkbaar is.

ten. Op de goederenmarkten uit zich dat in de zojuist besproken
onderhezetting, op de arbeidsmarkten in aanzienlijke \\-erkloosheid. Diagnose en therapie zullen dan ook moeten uitgaan van

een model, waarin op enig moment deze beide dominante onevenwichtigheden tegelijkertijd kunnen optreden. De voornaamste elementen van een dergelijk model kunnen gemakkelijk
genoeg in onderlinge samenhang aangegeven worden 2).
Het zijn achtereenvolgens in de marktsector de feitelijke werkgelegenheid l v , de structured arbeidsvraag, alias het rendabele
aantal arbeidsplaatsen, alias ,,notional labour demand” l s , het
(gegeven) arbeidsaanbod l a , het structurele goederenaanbod,
alias, ..notional supply of goods” alias rendabele produktiecapaciteit Ys, en de koopkrachtige vraag alias ..notional demand for
goods” Yv. Verder moeten in de beschouwing worden betrokken
de nominale loonkosten per werknemer P,, het gemiddelde nominale prijsniveau P. waaruit de reele loonkosten per werknemer W = P|/P berekend kunnen worden.
Aangenomen wordt dat er een eenduidig bepaalde korte-termijn-produktiefunctie voor Ys = f (l s ) bestaat, alsmede een eenduidige structurele vraagfunctie naar arbeid l s = g (W), die met
inachtneming van bepaalde veronderstellingen ter zake van het
ondernemershandelen onder concrete marktverhoudingen uit de
produktiefunctie kan worden afgeleid.
In de roemruchte jaargangenmodellen van het CPB werd g als
volgt uit f verkregen: W = f (l s ) = g”‘ (l s ). Gelijktijdig evenwicht
op de goederen- en arbeidsmarkt impliceert een reele loonkostenvoet W en een evenwichtige vraagniveau Ya, zodanig dat 1 x
= l s = l a en Y v = Ys = Y.,. Deze situatie is in figuur 1 weergegeven.
In figuur 2 is de onevenwichtige situatie in beeld gebracht
waarbij geldt: 1, < 1 s < 1., (werkloosheid) en Y v < Ys (onderbezetting).
Enige toelichting behoeft in dit geval wellicht de bepaling van
l v . Aangenomen is dat de door het feitelijke reele loonkostenpeil
w bepaalde gemiddelde arbeidsproduktiviteit n = Y.,/1.,. meUerdaad wordt geeffectueerd. Zoals gemakkeliik \ a l t in te zicn. komt
dit overeen met de in de jaargangentheoric wel gebruikelijkc veronderstelling dat de onderbezetting van de rendabale kapitaalgoederen gelijkelijk wordt verdeeld over alle intra-marginale bedrijfseenheden.

Overigens zij opgemerkt dat het model stellig niet alleen maar
gebaseerd is op nai’eve keynesiaanse uitgangspunten. De zojuist
besproken situatie lijkt volledig aan te sluiten bij de huidige realiteit, zoals die in het CEP 1983 beschreven wordt. Bij de beantwoording van de vraag wat dan de inhoud zou kunnen zijn van
een beleid gericht op evenwichtsherstel, moet onderscheid worden gemaakt tussen een beleid op de korte en een op de lange termijn.

Evenwichtsbeleid op korte termijn
Voor de korte termijn is het uitgangspunt een gegeven produktiefunctie en in het verlengde daarvan een gegeven structurele
vraagfunctie naar arbeid. Indien het uitgangspunt zou zijn om 1.,
uiteindelijk volledig te werk te stellen, zal de koopkrachtige
vraag uiteindelijk tot het niveau Y., rerhoogd moeten worden en •
het reele loonkostenpeil tot Wa verlaagd. Het is echter niet rationeel om dit in een willekeurig tempo tot stand te brengen. Het
meest voor de hand ligt om eerst de effectieve vraag te verhogen
tot een niveau dat bij het aanvankelijk geldende loonkostenpeil
tot volledige bezetting van de outillage leidt. Pas daarna moet geleidelijk in een zo evenwichtig mogelijke verhouding het loonkostenpeil worden verlaagd en de effectieve vraag verhoogd. Indien meteen al in de uitgangssituatie een al te eenzijdige nadruk
op loonkostenmatiging zou worden gelegd, is het gevaar zeer
reeel dat daardoor de koopkracht van loontrekkenden zou worden aangetast. De eventuele structurele winst aan werkgelegenheid, vloeit dan onmiddellijk weg vanwege de vraaguitval. Dat
zal leiden tot onderbezetting van de rendabele produktiecapaciteit.

Toetsing van het voorgestane beleid aan een stukje onevenwichtigheidsanalyse

Ook in 1983 lijken zowel de goederen-, als de arbeidsmarktenover het algemeen gekenmerkt te worden door aanbodoverschot614

2) Een uitvoeriger beschrijving en schatting ervan kan men aantreflen in:
P. Peters, Alternatiere werkgelegenheidshypothesen voor de Nederlandse
industrie in de periods 1970-1982, Researchmemorandum 8204. Economisch Instituut, Katholieke Universiteit Nijmegen.

Arbeidsvolume

l v = la = ls

U

Arbeidsvolume

ir I. Evenwicht

Het is van belang om op te merken, dat in het geval van figuur 2 de vereiste stimulering van de effectieve vraag niet tot een
vergroting van het procentuele financieringstekort behoeft te leiden, zelfs niet als de bestedingsimpuls initieel geheel ten laste
komt van de overheidsbegroting. Dit kan worden verklaard ten
eerste uit de uitgespaarde werkloosheidsuitkeringen en ten tweede uit de hogere belastingopbrengsten.
Het is uiteraard consistent om de voorwaarde van volledige

werkgelegenheid voor l a te laten vallen. Alle vormen van beperking van het arbeidsaanbod komen dan in het vizier als reele mogelijkheden. Vanzelfsprekend moet dan het reele loon per werknemer worden gecorrigeerd voor het gewijzigde arbeidsvolume
per werknemer. Ook indien men voor deze beleidslijn zou opteren, blijft in het gegeven geval verhoging van de effectieve vraag
geboden.

Arbeidsvolume

Figuur 2. Onerenn-icht (\\ < l s < la

complementeerd door een beleid gericht op een extra vraagontwikkeling, ten einde het nieuwe aanbod te kunnen absorberen;

3. realistischer dan beschouwingen over de mogelijkheden en
gevolgen van nieuwe investeringen lijkt het evenwel om de
vraag onder ogen te zien wat de consequenties zouden kunnen zijn van een lang volgehouden onderbezetting. Van diverse zijden is al gesuggereerd dat het niet-gebruiken van, gezien de kosten- en prijsverhoudingen, potentieel rendabele
capaciteit tot extra kapitaalvernietiging zou kunnen leiden.
Opgemerkt zij dat indien de bedoelde kapitaalvernietiging
zou optreden uiteindelijk vanzelf de situatie van volledige bezetting zal worden gerealiseerd, zodat dan alleen nog maar de
beleidsmogelijkheid van (loonkosten-)matiging open zou
staan.

Evenwichtsbeleid op langere termijn

Het is moeilijk vast te stellen hoever we al die kant zijn opgegaan; doch het zou zeer te betreuren zijn als toegestaan zou wor-

Op langere termijn dient rekening gehouden te worden met
veranderingen in de produktiefunctie en in het verlengde daarvan van de structurele vraagfunctie naar arbeid. Investeringen en
technologische ontwikkeling doen de produktiefunctie uitdijen;
desinvesteringen en slijtage doen haar inkrimpen. De analyse

den dat de monetaristen via hun al te grote beleidsinvloed op die

van dit proces is, zoals bekend, ingewikkeld en ligt ver buiten het
bestek van dit artikel. Enkele voorlopige opmerkingen kunnen
niettemin worden gemaakt:
1. spontane groei van de produktie/i/«cf/e is bij de veronderstelde onderbezetting niet te verwachten. Renteverlaging en rendementsverbetering via loonkostenmatiging zullen daaraan
weinig of niets veranderen. Weliswaar zouden de liquiditeit
en de solvabiliteit daardoor kunnen verbeteren, maar voor
investeringsherstel is een verbetering van de bezettingsgraad
onder de gegeven omstandigheden de allereerste voorwaarde;
2. doch zelfs als men via een geforceerd steunbeleid enige investeringsbedrijvigheid van de grond zou weten te krijgen, zal de

wijze hun eigen gelijk zouden laten ontstaan. Langs die weg zou
dan uiteindelijk de situatie kunnen ontstaan van een weliswaar
volledig bezette, zeer produktieve, kleine economie, doch met

een lage werkgelegenheid. Van daaruit zou dan een nieuwe
groeifase kunnen starten. Het lijkt erop dat degenen die ook onder de actuele omstandigheden allereerst voor (loonkosten-)matiging blijven pleiten, voor deze riskante en zware weg door het
diepe dal kiezen.

Mijn indruk is dat deze keuze ook in het CEP 1983 wordt gemaakt. Op zich behoeft dat niet inconsistent te zijn, doch een
analytische motivering ervan ware toch noodzakelijk. Jammer
genoeg ontbreekt deze in het jongste CEP, zodat de vraag in de
aanhef van dit artikel helaas ontkennend moet worden beantwoord.
P. J. L. M. Peters

werkgelegenheid daardoor alleen niet verbeteren. Indien de
effectieve vraag op het oude peil gehandhaafd zou blijven,zou

de werkgelegenheid door de inschakeling van de modernste
arbeidsextensieve outillage zelfs dalen. Wanneer men dus,

zoals in het CEP 1983, opteert voor een beleid van gerichte
investeringsstimulering via de Maatschappij voor Industriele
Projecten (MIP), zal een dergelijk beleid moeten worden geESB 13-7-1983

615

Auteur