De gevolgen van loonmatiging
voor winst en werk in het
midden- en kleinbedrijf
DR. B. NOOTEBOOM*
De Economische Verkenning Midden- en Kleinbedrijf 1983 voorspelt voor het volgend jaar
dalende omzetten en winstmarges voor grote delen van het midden- en kleinbedrijf, vooral
vanwege de daling van het beschikbaar inkomen. De detailhandel en de horeca zullen het
sterkst merken dat de consument minder te besteden heeft. In dit artikel wordt uiteengezet hoe
loonmatiging de omzet, de winst en de werkgelegenheid in het midden- en kleinbedrijf
beinvloedt. De voordelen van kostenmatiging zullen slechts een handjevol ondernemingen in
staat stellen hun afzette vergroten, met name exporterende ondernemingen. De ontwikkeling
wordt echter gedomineerd door heftige prijsconcurrentie om binnenlandse marktaandelen te
handhaven, waardoor de kostenvoordelen die uit de loonmatiging voortvloeien, weer verloren
gaan. Het midden- en kleinbedrijf is daarom ten zeerste gebaat bij fiscale maatregelen die ertoe
leiden dat het besteedbare inkomen niet achteruitgaat als gevolg van de matiging van de bruto
lonen.
Loonmatiging, afzet en winst
De laatste jaren is er sprake van loonmatiging, dat wil zeggen
van een matiging van de stijging van de nominale lonen. Er is
ook sprake van een verzwaring van de druk van loonbelasting en
sociale-verzekeringspremies. De combinatie van beide heeft geleid tot een daling van het reeel vrij beschikbaar inkomen. Deze
daling (exclusief incidenteel) bedroeg voor de modale werknemer
3’/2% in 1981 1) en 2% in 1982 2), en zal volgens de huidige raming 3% bedragen in 1983 3). In 1983 zal voor het eerst de daling voor het minimumloon groter zijn dan voor de hogere inkomens 4).
Een doel van loonmatiging is een daling van het financieringstekort van de overheid, dat zeer loongevoelig is. We zullen ons
in dit artikel niet richten op de vraag in hoeverre dat doel op die
wijze kan worden gerealiseerd, en in hoeverre, en op welke termijn, dat zou kunnen leiden tot meer werkgelegenheid. Een
tweede doel is het bevorderen van de werkgelegenheid. Dit is gebaseerd op de redenering dat loonmatiging via een matiging van
de kosten voor het bedrijfsleven leidt tot meer winst, die vervolgens leidt tot investeringen. Die moeten dan de beoogde werkgelegenheid opleveren. We zullen ons in dit artikel richten op de
vraag in hoeverre dat doel in het midden- en kleinbedrijf (MKB)
is bereikt. M.a.w. heeft in het MKB de loonmatiging via kostenmatiging geleid tot meer winst en meer werk? Kan men verwachten dat dit zal gebeuren?
Voor de realisatie van de gewenste gang van zaken moet aan
een reeks voorwaarden worden voldaan. Enkele van deze voorwaarden worden hieronder besproken. In de eerste plaats moet
loonmatiging daadwerkelijk leiden tot een matiging van de kosten per eenheid produkt. De matiging van de lonen mag bij voorbeeld niet gepaard gaan met een zodanige stijging van andere
kosten, of een zodanige daling van de arbeidsproduktiviteit, dat
het gunstige effect van de loonmatiging teniet wordt gedaan. In
de tweede plaats moet de matiging van de kosten per eenheid
produkt leiden tot of wel een stijging van de winst per eenheid
produkt, of wel een stijging van het verkochte aantal eenheden.
Als de matiging van de kosten per eenheid produkt leidt tot een
even grote matiging van de prijs, dan moet dit gepaard gaan met
een stijging van de afzet, als men de winst wil doen toenemen.
Als loonmatiging zowel gepaard gaat met een daling van de (netto) winst per eenheid produkt als met een daling van de afzet, is
het resultaat niet meer winst, maar minder. Het effect op de
1308
werkgelegenheid is dan niet positief, maar negatief.
Met name in grote delen van het MKB leidt de daling van het
reeel beschikbaar inkomen echter via een daling van de consumptieve bestedingen tot een daling van de afzet. De daling van
de afzet leidt vervolgens veelal tot een zodanige verscherping van
de prijsconcurrentie dat de matiging van de kosten per eenheid
produkt niet leidt tot een verruiming van de winst per eenheid
produkt, maar zelfs tot een verkrapping ervan. Voor die onderdelen van het MKB heeft de loonmatiging dus een daling van zowel de omvang van de afzet als de winst per eenheid afzet tot gevolg.
Deze causaliteit geldt niet voor alle kleinere bedrijven. In sommige onderdelen van het MKB is dc daling van de afzet, en de
daarmee gepaard gaande intensivering van de prijsconcurrentie
niet, of althans niet direct, het gevolg van de daling van het beschikbaar inkomen. In sommige onderdelen van het MKB leidt
de kostenmatiging wel degelijk tot een verbetering van de afzet
of de winst per eenheid produkt. We zullen nu de gunstige en ongunstige effecten van loonmatiging nader onderzoeken voor verschillende sectoren.
Gunstige effecten
Loonmatiging kan gunstig zijn voor b:drijven die goederen of
diensten exporteren, ook als zij leidt to, een daling van het reeel
beschikbaar inkomen. Voor die bedrijven wordt de vraag niet negatief bei’nvloed door de daling “van het reeel beschikbaar inkomen in Nederland, terwijl de kostenmatiging wel leidt tot een
stijging van de winst per eenheid produkt (als de prijs niet wordt
gematigd) of, als wel een matiging van de prijs plaatsvindt, tot
* Directeur onderzoek van het Economiseh Instituut voor het Middenen kleinbedrijf (HIM). Het artikel is geschreven op persoonlijke titel. Het
is o.a. gebaseerd op de Economische Verkenning MKB 1983, die is opgesteld door de subafdeling bedrijfstakstudies van het HIM. De schrijver is
dank verschuldigd voor commentaar van prof. drs. H. den Hartog, drs. J.
G. A. M. de Jong, drs. H. H. M. Peelers, prof. dr. J. J. Klant en drs. H.
A. van der Vegt.
1) Bron: Centraal Planbureau, Centraal Economiseh Plan 19R2.
2) Bron: Centraal Planbureau. Macro Economische Verkenning 1983.
3) Idem.
4) Idem.
een vergroting van de afzet door een verbetering van de concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland 5).
Export door het MKB komt echter slechts in beperkte mate
voor: o.a. in de voedings- en genotmiddelenindustrie, onderdelen van de metaalnijverheid, horecadiensten aan buitenlanders,
internationaal goederenvervoer, en exportgroothandel. De loonmatiging kan via een vergroting van de export gunstige effecten
hebben op de afzet van bedrijven die goederen en diensten leveren aan exporterende bedrijven met een groeiende afzet. In het
MKB kan men hierbij o.a. denken aan wederom de metaalnijverheid, internationaal goederenvervoer en exportgroothandel.
De loonmatiging kan tot op zekere hoogte een gunstig effect
matiging dat de kostenmatiging voor de bedrijven weinig of niets
oplevert of zelfs leidt tot een daling van de netto winst per eenheid produkt. De prijsmatiging in de strijd om een groter aandeel
in de krimpende markt is vooral nadelig waar er geen sprake is
van importvervangende produktie. Vergroting van het marktaandeel van het ene bedrijf gaat dan altijd ten koste van een
marktaandeelverkleining van een binnenlandse concurrent, zodat de sector als geheel er niet op vooruitgaat. De daling van
winstmarges gaat weliswaar gepaard met een matiging van de
prijzen, die de consument ten goede komt, maar niet in voldoende mate om een daling van de koopkracht te voorkomen.
De daling van de consumptieve bestedingen werkt direct in het
nadeel van juist die sectoren waarin het aandeel van het MKB
groot is: de detailhandel, het consumentenverzorgend ambacht/dienstverlening en de horeca. De daling van het reeel beschikbaar inkomen is ook een van de oorzaken van de teruggang
hebben op de importvervangende produktie. Ook hier kan de
kostenmatiging een verbetering geven van de winst per eenheid
produkt, dan wel een vergroting van het marktaandeel ten opzichte van buitenlandse concurrenten als gevolg van een prijsmatiging. Hier staat tegenover dat de loonmatiging leidt tot een
inkrimping van de binnenlandse consumptieve bestedingen. Dat
zal het geval zijn als de matiging van het bruto loon niet gepaard
gaat met een verlichting van fiscale lasten voor de consument.
De loonmatiging kan voor sommige sectoren gunstig werken
tor, waarin het MKB een groot aandeel heeft. In het verlengde
van deze inkomensdaling liggen de gematigde inkomensverwachtingen, die ook een grote rol spelen bij de gang van zaken
op de bouwmarkt. Overigens is ook de hoge rentestand een be-
door verschuivingen in het bestedingspatroon van consumenten
langrijke oorzaak van de gedaalde bouwproduktie.
als gevolg van bezuinigingen. Een frappant voorbeeld is een verschuiving van duurdere vormen van personenvervoer (vliegtuig)
naar goedkopere vormen (autobus), die o.a. ten goede komt aan
andere sectoren de veranderde bestedingen in het nadeel van het
MKB werken, door een verschuiving naar goedkopere, minder
arbeidsintensieve, minder energie-intensieve en grootschaliger
goederen en diensten buiten het MKB.
Tot slot wijzen we op de gevolgen van verschillen in loonmatiging tussen verschillende inkomensgroepen. Ook hier is er een
Vervolgens komen we bij de afgeleide effecten. De teruggang
in de detailhandel, het consumentenverzorgend ambacht/dienstverlening en de horeca leidt tot een teruggang in de bouw, de levering van inventaris en inrichting aan die bedrijven, in de groothandel en distribute naar detailhandel en horeca, en in niet-exporterende produktie van consumentengoederen. Het aandeel
van het MKB hierin is groot. De teruggang in de bouw, die zoals
gezegd niet geheel maar wel ten dele kan worden toegeschreven
aan de daling van het reeel beschikbaar inkomen, leidt tot een teruggang bij woninginrichting, installatiebedrijven, architecten/bouwkundigen, makelaars, verhuizers, producenten van
bouwmaterialen en vervoerders van bouwmaterialen. Ook hierin is het aandeel van het MKB veelal groot.
Bovendien knelt het probleem van dalende winstmarges het
zwaarst bij sectoren die het sterkst getroffen zijn door daling van
kosteneffect en een bestedingseffect. In het grootste deel van het
de consumptieve bestedingen en aanverwante produktie, en
MKB worden de arbeidskosten voornamelijk bepaald door de lagere looninkomens. De relatief geringere matiging van de lagere
lonen in 1981 en 1982 werkte via de kosten in het nadeel van het
MKB, terwijl de grotere matiging van de lagere lonen die voor
1983 wordt voorzien, wat het kostenaspect betreft in het voordeel werkt van het MKB. Er is echter ook een bestedingseffect.
Een grotere matiging van de lagere inkomens leidt tot een grotere
daling dan voorheen in de bestedingen aan basisgoederen en diensten (o.a. levensmiddelen, kleding, bestedingen in cafes). Per
waarvoor de minste compensatie optreedt in export, vervanging
van import of verschuivingen in het bestedingspatroon.
het MKB in het personenvervoer. Hierbij spelen ook de hoge
energieprijzen een rol, omdat deze relatief sterker doorwerken in
de prijs van vliegvervoer. Een ander voorbeeld is een zekere verschuiving van buitenlandse naar binnenlandse vakanties, die in
het voordeel werkt van de binnenlandse recreatiebedrijven en de
daaraan verbonden horecadiensten. Hier staat tegenover dat in
saldo was de situatie in 1981 en 1982 (relatief geringere matiging
van de lagere lonen) het nadeligst voor bedrijven die met goedkope arbeid goederen en diensten leveren aan de hogere-inkomensgroepen, en het minst nadelig voor bedrijven die met dure
arbeid goederen of diensten leveren aan lage-inkomensgroepen.
In 1983 komt dit andersom te liggen.
Nadelige effecten
De huidige loonmatiging is nadelig voor bedrijven die goederen en diensten leveren voor binnenlandse consumptie. Door het
ontbreken van een fiscale lastenverlichting voor de consument
leidt de loonmatiging namelijk tot een daling van de consumptieve bestedingen. Men bedenke hierbij dat de consument, zeker
op korte termijn, slechts in geringe mate kan bezuinigen op vaste
kosten zoals verwarming, huur, hypotheekrente, aflossing van
schulden en verzekeringen. Deze bestedingen komen nauwelijks
terecht bij het MKB, zodat de bezuinigingen vooral plaatsvinden
op andere uitgaven, waarin het MKB wel een aandeel heeft.
De daling van de consumptieve en aanverwante bestedingen
leidt in het MKB niet alleen tot een daling van de afzet, maar
ook tot een intensivering van de prijsconcurrentie. De strijd om
een groter aandeel in de krimpende markt leidt veelal tot een daling van de (netto) winst per eenheid produkt. De betrokken sectoren worden gekenmerkt door een geringe mate van monopolie
en door een intensieve concurrentie. Voor de bedrijven die afhankelijk zijn van de consumptieve bestedingen is er dus een
tweeledig effect: een daling van de afzet, en een zodanige prijsESB 8-12-1982
in met name de duurdere, ,,ambachtelijke” bouw in de vrije sec-
De gevolgen zijn het grootst voor de detailhandel. Daar wordt
men direct geconfronteerd met de dalende bestedingen en dalen-
de winstmarges, zonderenige compensatie. In onderdelen van de
detailhandel treedt compensatie op door verschuivingen in het
bestedingspatroon, maar dit geschiedt ten koste van andere onderdelen van de detailhandel. Van alle sectoren is de kennis van
de detailhandel bij het EIM momenteel nog het grootst. We zullen daarom afzonderlijk ingaan op de ontwikkelingen in de detailhandel.
Detailhandel
De gevolgen van de teruglopende koopkracht voor de detailhandel worden gei’llustreerd — bij wijze van voorbeeld — door
de ontwikkeling in de levensmiddelenhandel (kruideniers). Mede
door onderbouwende studies die door het EIM zijn verricht, is
ons inzicht hier het grootst.
In 1980 vond een omslag plaats van licht stijgende naar dalende consumptieve bestedingen. Dit leidde in de levensmiddelenhandel tot een intensivering van de prijsconcurrentie, met als gevolg een daling van de netto-winstmarge. De achterliggende stelling is dat het niveau van de procentuele netto-winstmarge afhankelijk is van de olumeiniilalic van de bestedingen, zodat de
omslag van groeiende naar dalende bestedingen leidde tot daling
van de netto-winstmarge. Voor deze stelling is in de levensmiddelenhandel een empirische bevestiging gevonden 6). Het vermoeden bestaat dat dit effect, hoewel wellicht in mindere mate,
ook optreedt in een aantal andere branches in de detailhandel.
5) Hierbij moet dan wel worden verondersteld dat loonmatiging in ons
land geen oorzaak is van loonmatiging in concurrerende landen, of van
een zodanige loonmatiging in landen waarnaar wij exporteren, dat aldaar
een daling van de bestedingen of investeringen optreedt.
6) Zie B. Nooteboom, Bestedingen, winsten en aantal vestigingen in de
algemene levensmiddelenhandel, ESB, 21 april 1982; idem, A modi’l of
retail margins, EIM Research Paper, oktober 1982.
1309
Op het EIM wordt thans een onderzoek opgezet om na te gaan
of dit vermoeden inderdaad juist is. De daling van de nettowinstmarge leidde in de levensmiddelenhandel tot een stijging
van de minimale bedrijfsgrootte nodig voor een aanvaardbaar
winstinkomen, met als gevolg een verscherpte daling van het
aantal vooral kleinere bedrijven in 1980 en 1981. Aldus kwam
de klap van de omslag van stijgende naar dalende bestedingen
vooral terecht bij de (kleine) zelfstandigen.
In 1982 en 1983 is er sprake van een verdere toename van de
daling van de bestedingen, waardoor volgens ons onderzoek ook
in deze jaren de winstmarge in de levensmiddelenhandel nog verder zal dalen, maar in mindere mate dan in de twee voorgaande
jaren. Als gevolg van de wat mindere druk op de marge en de
sterke vermindering van het aantal zelfstandigen in 1980 en
1981, zal de teruggang van het aantal zelfstandigen in 1982 en
1983 minder sterk zijn. Het effect van de dalende bestedingen zal
daardoor gelijkmatiger verdeeld zijn over klein- en grootbedrijf.
Ook het grootbedrijf komt in 1982 en 1983 in de problemen.
Het vermoeden bestaat dat vele zelfstandigen niet uitsluitend
hun toevlucht gezocht hebben in een verlaging van hun winstmarge, maar ook in een verbetering van de service als basis voor
een wat hogere marge dan die bij concurrenten in het grootbedrijf. Bij de kleinste bedrijven maken de werknemers slechts een
gering deel uit van het arbeidsvolume, zodat daar de ruimte voor
het afstoten van arbeid veelal beperkt is. Een en ander leidt tot
een grotere daling van de ,,produktiviteit” 7) bij de zelfstandi-
tingen ten aanzien van winstinkomen en werkgelegenheid het
slechtst in de detailhandel. Daar leidt de daling van de consumptieve bestedingen tot een daling van de omzet en een afbrokkeling van winstmarges die niet of nauwelijks worden gecompenseerd door gunstige effecten van de loonmatiging.
Als gevolg van een en ander moet voor het MKB in de vier betrokken sectoren rekening worden gehouden met een daling van
het winstinkomen, die gepaard gaat met een daling van de werkgelegenheid van 4’/2% in 1982 en 3’/2% in 1983. De werkgelegenheid in deze sectoren bedroeg in 1982 circa 990.000 arbeidsplaatsen 8). Volgens de ramingen is er derhalve sprake van een
daling van de werkgelegenheid van ongeveer 45.000 resp. 35.000
arbeidsplaatsen in 1982 en 1983. Dit betreft het totaal van zelfstandigen (inclusief medewerkende gezinsleden) en werknemers.
De daling van het aantal zelfstandigen bedraagt, bij de gehanteerde afbakening van het MKB, volgens de raming ongeveer
8.000 in beide jaren. Hierbij dient te worden aangetekend dat
met name de raming van de ontwikkeling van het aantal zelfstandigen behept is met een grote onzekerheid. Het is niet duidelijk hoeveel zelfstandigen onder de huidige omstandigheden
op de arbeidsmarkt ondanks de slechte ontwikkeling van het
winstinkomen voort blijven gaan met hun bedrijf.
Conclusie
Onze conclusie is dat de huidige vorm van loonmatiging,
gen dan voor de sector als geheel.
waarbij de matiging van de bruto lonen eerder gepaard gaat met
Tot zover onze analyse van de ontwikkelingen in de levensmiddelenhandel. In principe geldt dezelfde redenering in meer of
mindere mate ook voor andere branches in de detailhandel,
maar dient daar nog empirisch te worden getoetst. De analyse
impliceert dat waar in 1980 en 1981 het verlies van werkgelegenheid in hoge mate de vorm aannam van een daling van het aantal
zelfstandigen, in 1982 en 1983 het accent meer komt te liggen bij
een daling van het aantal werknemers, met name ook in het
grootbedrijf.
een verzwaring van de belasting- en premiedruk dan met een verlichting, via een daling van het reeel beschikbaar inkomen leidt
tot een daling van winst en werk in het midden- en kleinbedrijf
als geheel. De loonmatiging heeft enkele gunstige effecten, met
name via een verbetering van de export, maar deze effecten wor-
den overschaduwd door de nadelige effecten van dalende omzetten en winstmarges als gevolg van een daling van de consumptieve bestedingen en bestedingen die daarmee samenhangen. Het
zou voor het midden- en kleinbedrijf het beste zijn als de gunstige
effecten van de loonmatiging (bevordering van de export) behou-
den en de nadelige effecten (daling van de koopkracht) tot het
Resultaten per sector
uiterste beperkt zouden kunnen blijven. Dit kan alleen worden
Hoewel ook andere oorzaken een rol spelen, drukken de effec-
bereikt door een compensatie van de loonmatiging door een ver-
ten van de loonmatiging in overheersende mate hun stempel op
de ontwikkelingen in de diverse sectoren van het MKB. In het
lichting van de fiscale druk op de inkomens, zoals in het plan-
grootste deel van het MKB overheersen de nadelige effecten van
de daling van de binnenlandse consumptieve bestedingen en, de
als gevolg van een intensivering van de concurrentie daarmee
veelal gepaard gaande daling van winstmarges. Er zijn enige
Schouten wordt voorgesteld. Een verlichting van de fiscale druk
levert uiteraard problemen op voor de gewenste verlaging van
het financieringtekort, maar de toename van de werkloosheid bij
ongewijzigd beleid doet dat ook.
B. Nooteboom
compenserende effecten waarer sprake is van export, importvervanging of verschuivingen in het consumptiepatroon naar goedkopere goederen en diensten, zoals in het voorgaande besproken.
In de label worden voor vier sectoren van het midden- en kleinbedrijf enkele kerngegevens gepresenteerd.
In deze beschouwing van totalen per sector zijn de verwach-
7) ,,Produktiviteit” in de zin van omzet per kracht. Hierin komt een
eventuele verbetering van service niet tot uiting.
8) Volgens de oude indeling, die momenteel nog gehanteerd wordt in afwachting van een nieuwe opzet die aansluit bij de nieuwe, ruimere definitie van het MKB als alle ondernemingen met minder dan 100 werkzame
personen (excl. bepaalde sectoren zoals met name agrarische bedrijven).
Tabel. Kerngegevens van het midden- en kleinbedrijf, 1982-1983
Detailhandel
Omschrijving
1982
Nijverheid en dienstverlening
1983
1982
1983
Vervoer
Horeca
1982
1983
1982
Totaal midden- en kleinbedrijf
1983
1982
1983
Procentuele mutaties ten opzichte van voorafgaand jaara)
Omzet (excl. BTW)
— volume . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
– 5.5
– 2
– 1
– 2,5
– 4.5
-0.5
1
– 3
– 6
– 6
– 6
– 3.5
– 2
– 4,5
– 1
0
– 5,5
– 4.5
– 4.5
– 1.5
– 0.5
_ 2
4
– 3.5
4
– 2
0.5
– 2.5
-11
– 9
-14
– 1.5
1.5
– 3
3
– 8.5
– 7
– 1
0,5
6.5
4
– 3.5
– 1,5
– 5.5
– 2,5
Loonkosten
7
— volume . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Inkoop- en overige bedrijfskosten
— volume . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Overig inkomen b)
5
7
3,5
– 5,5
Arbeidsvolume
– 2
– 4
– 4
a) Afgerond op 0,5%.
b) Aangepast voor netto huren en rente; in grote lijnen vergelijkbaar met de (fiscale) netto winst.
c) Inclusief medewerkende gezinsleden.
1310
– 5
– 3.5
– 1
2
– 1.5
_ 2
– 3
– 1
– 2,5
0
-4,5
– 3,5
Bron: EIM, Economische Verkenning .l/A’tf IVX3.