Energiekroniek
I
Het energievraagstuk
en de besluitvorming
DRS. R. W. VELLEMA*
alleen olie een reeel alternatief voor
aardgas is, wordt de openbare elektriciteitsvoorziening in Nederland in toenemende mate afhankelijk van olie.
Figuur 1 geeft een beeld van die ontwikkeling.
Figuur 1. De verdeling van het brandstoffenpakket van de openbare centrales
In procenten
100
TL
TL
8060
Inleiding
In oktober 1980 heeft de Vereniging
van Directeuren van Elektriciteitsbedrijven in Nederland (VDEN) een studie
gepresenteerd met als onderwerp de toekomstige energiesituatie in Nederland
(TESIN). Daarin werd een overzicht
gegeven van de verschillende elementen
die in beschouwing zouden moeten worden genomen bij het kiezen van de richting die ons land zou moeten inslaan bij
de voorziening in de toekomstige energiebehoefte. Een van de voornaamste
achtergronden voor het uitvoeren en
presenteren van deze studie was de behoefte om in het kader van de maatschappelijke discussie over het energievraagstuk een eigen inbreng te leveren
met een zo hoog mogelijke graad van
objectiviteit en zonder enige vooringenomenheid ten aanzien van bepaalde
energievormen.
Op grond van de verschillende readies
mag worden geconstateerd dat de samenstellers kennelijk zijn geslaagd in
die opzet. Ook het oordeel van die critici die zich in het verleden niet altijd
even gelukkig hadden getoond met de
geesteskinderen van de openbare elektriciteitsbedrijven, viel nu gematigd
positief uit. Toch waren er algemene
punten van kritiek. Een eerste was dat
de teneur van TESIN te veel zou zijn
afgestemd op een als min of meer onvermijdelijk betitelde groei van het
energieverbruik. Als tweede tekortkoming werd gezien dat TESIN ophield
daar waar het eigenlijk pas echt interessant beloofde te worden. Na het presenteren van een aantal energiescenario’s
voor het jaar 2000 werd de TESINstudie immers besloten, zonder dat een
voorkeur voor een van de mogelijkheden werd uitgesproken. In dit artikel
zal op beide punten van kritiek nader
worden ingegaan.
De omvang van de toekomstige energiebehoefte
In feite nemen de prognoses van het
energieverbruik in TESIN een zeer bescheiden plaats in. De genoemde waarden zijn veeleer te beschouwen als indi400
catie van het toekomstige energieverbruik in ons land. Een van de in TESIN
gehanteerde uitgangspunten is dat bruikbare energieprognoses een onderbouwing behoeven, onder meer in de vorm
van veronderstellingen ten aanzien van
de mate waarin onze economic zich
ontwikkelt, en de richting waarin deze
ontwikkeling plaatsvindt. De meest recente prognose met een dergelijke onderbouwing, die voor de TESIN-opstellers beschikbaar was, was de prognose ten behoeve van de Nota Energiebeleid, deel I/Algemeen. Hoewel deze
nota in 1979 werd uitgebracht, dateerde
de prognose in feite van 1977. Dat is het
startjaar waarop de berekeningen van
het Centraal Planbureau betrekking
hadden, hetgeen onder meer tot uitdrukking komt in het feit dat het criterium
inclusief resp. exclusief besparingen
ligt bij het al dan niet verbeteren van
de energie-efficiency die gold in het jaar
1977.
Wellicht nog belangrijker is het feit
dat de in de nota gehanteerde vooruitberekeningen omtrent de groei van het
bruto nationaal produkt stoelen op de
toenmalige inzichten en verwachtingen.
De hoge en de lage groeivariant tonen
voor het jaar 1985 bij voorbeeld een
bnp dat 27% resp. 23% hoger ligt dan
het niveau van 1977. Dit betekent een
verwachte gemiddelde jaargroei van
3% resp. 2,6% over de periode 19771985. Vanzelfsprekend moet de conclusie nu luiden dat de prognose op dit
punt niet bewaarheid is; het bnp van
1980 verschilt nauwelijks van dat van
1977, en ook voor de eerstvolgende jaren
is het weinig realistisch om een groei
te veronderstellen die in de buurt komt
van de genoemde waarden van 2,6% a 3%.
Deze tegenvallende ontwikkeling heeft
een duidelijk gevolg gehad voor de toename van het energieverbruik. Met
name 1980 was op dit punt een markant
jaar. De binnenlandse aardgasafzet Hep
beduidend terug, deels door de vrij
zachte winter, maar voor een belangrijk
deel ook omdat de elektriciteitscentrales
in het kader van het selectieve-toewijzigingsbeleid van aardgas deze brandstof
in een snel tempo moeten vervangen
door andere brandstoffen. Omdat, gelet
op het nu aanwezige type centrales,
40
20
OJ
1971 72 73 74 75 76 77 78 79 80
E7J kernenergie
Dgas
Solie
• kolen
Nederland is daarmee een van de
weinige geindustrialiseerde landen — zo
niet het enige — waar sinds het midden
van de jaren zeventig het olie-aandeel
in het totale energieverbruik is toegenomen. Voor de andere landen die
samenwerken in het Internationale
Energie Agentschap is de noodzaak tot
het terugdringen van de olie-afhankelijkheid kennelijk veel urgenter.
De openbare elektriciteitsvoorziening
werd in 1980 voor het eerst sinds de
tweede wereldoorlog geconfronteerd
met een daling van de afzet. De daling
bedroeg 0,2% maar als rekening wordt
gehouden met het feit dat 1980 een dag
meer had dan 1979, dan bedroeg de daling betrokken op jaren met een gelijk
aantal dagen 0,5%. De voortschrijdende jaargroei-cijfers van 1981 bewegen
zich tot op heden (medio april) vrij constant op een niveau van (0,6 a) 0,7%. Figuur 2 geeft een beeld van de wekelijkse
groeicijfers op jaarbasis sinds 1973.
Uit figuur 2 blijkt dat sinds 1973
sprake is van een dalende tendens in de
groeicijfers. Evenzeer is er een duidelijke
golfbeweging te herkennen. De vraag is
of het niveau waarop de groeicijfers
zich momenteel bewegen in feite onderdeel vormt van een dal zoals zich dat
ook in 1976 en 1978 manifesteerde, of
dat de lijn nu begint af te vlakken op
een niveau in de buurt van de nul. Deze
vraag is vanzelfsprekend niet met zeker-
*De auteur is als econoom verbonden aan
de Technisch-Economische afdeling van de
Arnhemse-Instellingen van de Electriciteitsbedrijven.
heid te beantwoorden. Het is onbekend
in welke mate de huidige stagnatie in
het elektriciteitsverbruik wordt veroor-
zaakt door structurele en door conjuncturele ontwikkelingen. Daarnaast is er
gebaseerd op verscheidene overwegingen.
Ten eerste is er het vertrouwen in een
redelijk economisch gedrag van ons
alien, op grond waarvan een verveelvoudiging van de prijs van primaire
giebeleid, te weten ca. 115 en 95 mln. ton
olie-equivalent (mtoe), voor het hoge
resp. het lage scenario, beide inclusief
de mogelijke besparingen. Bij het noemen
van die cijfers is in TESIN al meteen een
reJativerende opmerking gemaakt. De
totale hoeveelheid energie die bij het
hoge scenario is verbruikt in de periode
1975-2000, is nl. gelijk aan de hoeveelheid die bij het lage scenario in de periode
1975-2002 wordt verbruikt. Met andere
woorden: een energieverbruik dat circa
15% lager ligt, geeft ons twee jaar respijt.
voor de openbare elektriciteitsbednjven
een extra probleem. Deze bedrijven
voorzien nl. in de behoefte die resulteert
uit het verschil tussen de totale vraag
naar elektriciteit en het deel daarvan dat
de zelfopwekkers voor nun rekening
nemen. Van beide grootheden is het
verloop, met name vandaag de dag,
deze theorie zal, bij benadering in de
moeilijk voorspelbaar, wat het er voor
tweede helft van de jaren tachtig, het
Een eenvoudige rekensom leert ons
herstel van de huidige recessie gaan
optreden, met als motor een volkomen
ten slotte dat zelfs bij nulgroei vanaf 1975
omstreeks het jaar 2010 weer dezelfde
onttrekking aan energievoorraden heeft
plaatsgevonden als bij het hoge-groei-
hen die de resultante moeten prognotiseren, niet eenvoudiger op maakt.
energie in minder dan tien j’aar op den
duur tot uitdrukking moet komen in
enigerlei beperking in het verbruik van
energie. Ten tweede is er de mogelijkheid dat er toch zoiets is als een lange-
termijngolfbeweging in onze economie
(de Kondratieff-cyclus); op grond van
Bedacht moet worden dat het door-
nieuwe economische impuls; zo’n impuls
trekken van de lijn in figuur 2 weliswaar
zou bij voorbeeld kunnen bestaan uit
zeer interessante informatie kan opleve-
ren voor de korte- tot middellangetermijnprognoses, maar dat de echte problematiek van de elektriciteitsvoorziening
zich afspeelt op een termijn die aanmer-
het geheel van activiteiten waarmee
scenario in 2000 het geval was. Het is een
wordt getracht de energie-afhankelijkheid van onze huidige produktiestructuur te verminderen. Een andere mogelijke impuls zou kunnen zijn het vinden
kelijk langer is. Als het gaat om de ver-
van een adequate oplossing voor het
vanging en de uitbreiding van de produktie-eenheden en het kiezen van de voor
de toekomstige opwekking te gebruiken
brandstoffen, dan spreken we al snel van
een minimale planperiode van 8 a lOjaar.
Met de Nederlandse energieproblematiek in het algemeen is het in feite niet
anders gesteld. Met een wezenlijke
transformatie van een energie-voorzieningssysteem is een periode van minstens
10 a 15 jaar gemoeid. Het is in dit verband belangrijk niet uit het oog te verliezen dat de huidige stagnatie in het
energieverbruik zich voordoet op het
moment dat onze economic zowel struc-
vraagstuk van de eindigheid van de vandaag de dag toegepaste energiebronnen.
Met nadruk zij gewezen op het gebruik
van het woord ,,zou”, omdat een dergelijke omwenteling in onze samenleving
en onze produktiestructuur zich nu
eenmaal niet laat voorspellen.
De conclusie kan niet anders luiden
dan dat er zeer grote, onoverkomelijke
onzekerheden kleven aan energieprognoses voor landen als het onze, met
name als ze betrekking hebben op een
periode van tien jaar of meer na nu. Op
die termijn kan namelijk niet langer
worden voorbijgegaan aan de mogelijkheid van een substantieel gewijzigde verhouding tussen de economische activiteit
en het energieverbruik. Deze onzekerheid ontslaat ons echter niet van de verplichting om de richting te kiezen waarin
wij met onze energievoorziening willen.
In TESIN is de suggestie gewekt dat
voor het oplossen van het energievraagstuk de omvang van het toekomstige
energieverbruik in Nederland een factor
van belang zou zijn. In hoofdstuk 12 van
TESIN zijn immers enkele vrij uiteenlopende prognoses van het Nederlandse
energieverbruik in het jaar 2000, zoals
die door anderen waren verricht, naast
elkaar gezet. In TESIN viel de ,,keuze”
uiteindelijk op de uitkomsten van de
prognose ten behoeve van de Nota Ener-
zeer welkom uitstel van 10 jaar, maar we
mogen er niet van uitgaan dat we ons met
dit uitstel afstel van belangrijke beslissingen kunnen permitteren. Als we het aantal jaren uitstel dat ons wordt geboden
door een eventueel lager energieverbruik,
vergelijken met het aantal jaren dat in-
tureel als conjunctureel stagneert. Ten
aanzien van het energievraagstuk moeten we echter nu keuzen maken waarvan de resultaten pas in de loop van het
volgende decennium zichtbaar worden.
Wat betreft de ontwikkeling van het
energieverbruik op langere termijn ligt
het in de lijn der verwachting dat een
structured herstel van de Nederlandse
economie niet gepaard zal gaan met een
zo sterke toename van het energieverbruik als in de jaren vijfig en zestig het
geval was. Men zou zelfs kunnen veronderstellen dat het terugdringen van de
,,ijzeren koppeling” tussen economische
activiteit en energieverbruik een voorwaarde is voor bovenbedoeld herstel.
Een dergelijke veronderstelling kan zijn
Figuur 2. De voortschrijdende groeicijfers van het elektriciteitsverbruik via het
openbare net (op jaarbasis)
In procenten
i
1210-
middels is verstreken zonder dat feitelijke
keuzen zijn gemaakt wat betreft de weg
die Nederland zou moeten inslaan ter
voorziening in de toekomstige energiebehoefte, dan ziet de situatie er overigens
al veel minder rooskleurig uit. Men kan
zich niet onttrekken aan de indruk dat
sommigen niet beseffen dat het niet
maken van een keus in feite ook het volgen van een bepaald scenario is, te weten
een bijna ongelimiteerd gas- en olieverbruik. Weliswaar zeer eenvoudig toe te
passen bronnen, die uitstekend aansluiten bij de infrastructuur waaraan we de
afgelopen paar decennia zijn gewend ge-
raakt, maar het is nog maar zeer de vraag
of de na ons komende generaties de
energierekeningen nog kunnen betalen.
De in TESIN gepresenteerde scenario’s
De opstellers van TESIN hebben zich
op grond van het voorgaande gedistantieerd van prognose van de feitelijke
hoogte van het toekomstige energieverbruik en ook van het magische jaar 2000,
want dat is in termen van een eventueel
te wijzigen energiestructuur in feite overmorgen. In figuur 3 zijn de in TESIN gepresenteerde scenario’s weergegeven, alsmede de feitelijke situatie in het jaar
1978.
In figuur 3 wordt getoond hoe de
Nederlandse energiebehoefte (excl. bunkers) in de toekomst zou kunnen worden
gedekt. In het linkerdeel van iedere staaf
wordt de samenstelling van het totale
energieverbruik zichtbaar gemaakt. In
het rechterdeel wordt ter verduidelijking
het aandeel van de elektriciteitsvoorziening opgesplitst naar de bij de elektriciteitsopwekking gebruikte energiedragers.
In de paragrafen 13.2 en 13.3 van TESIN
zijn de scenario’s en de eraan ten grondslag liggende veronderstellingen toegelicht. In dit verband wordt volstaan met
ESB 29-4-1981
401
Figuur 3. De vijf TESIN-scenario ‘s en de samenstelling van het energieverbruik in
1978
B
In procenten
100 r
Feitelijke
situatie
Gas
Olie
inl978
Scenario’s
C
Spreiding
met
uranium
D
Spreiding
zonder
uranium
E
‘
Spreiding
met max.
uranium
kunnen beschikken over duidelijk van
elkaar afwijkende modellen. De scenario’s mogen daarom niet als prognoses
worden opgevat. Het zal ook niet in alle
gevallen mogelijk zijn om per scenario
concrete antwoorden te verschaffen op
vragen omtrent de gehanteerde veronderstellingen ten aanzien van bijvootbeeld
de omvang en de introductiesnelheid van
warmte/krachtkoppeling, het aantal op-
80
gestelde windmolens, de isolatiegraad
van woningen enz. leder scenario is de
globale cijfermatige karakterisering van
een bepaalde visie op de toekomstige
energievoorziening; de verschillende
visies laten zich nietaltijd ondubbelzinnig
60
40
vertalen in concrete cijfers met betrekking tot — op zich zeer relevante —
aspecten.
20
De evaluatie
tot.waarvan tot.waarvan tot.waarvan tot.waarvan tot.waarvan tot.waarvan
elektr.
elektr.
elektr.
elektr.
elektr.
elektr.
Zon en wind
Uranium
een korte karakterisering van de scenario’s.
Scenario A is een lange-termijn,,wereldburger”-benadering. De wereld
cn
Aardgas
Olie
Kolen
hetgeen ertoe leidt dat bij de verdeling
Spreiding over verschillende brandstoffen ligt dan voor de hand om het risico
te spreiden.
Scenario C wordt gekenmerkt door
het gebruik van aardgas voor huishoudelijk verbruik en bepaalde industrie’le toe-
van de beschikbare brandstoffen over de
passingen, met hand having van een
wereld de schaarse olievoorraden moeten
worden gereserveerd voor de derde
wereld. Nederland zou zoveel mogelijk
moeten afzien van het gebruik van olie
en de binnenlandse energiebehoefte zoveel mogelijk moeten dekken met aardgas. De transportsector en de petrochemische Industrie zullen het echter voorlopig niet zonder olie kunnen stellen. Het
is een lange-termijnbenadering omdat
het een Internationale herverdeling van
zekere aardgasreserve voor strategische
en tactische doeleinden. Vermindering
van de import-afhankelijkheid van olie
wordt nagestreefd door besparing, selectieve toepassing en het gebruik van uranium voor ongeveer een derde van de op
te wekken elektriciteit.
In scenario D wordt geen uranium gebruikt, ervan uitgaande dat dit politick
wordt hierbij als een geheel beschouwd,
niet haalbaar is. De elektriciteitsvoor-
ziening zal dan zijn gebaseerd op olie en
welvaart veronderstelt, die niet van de
kolen. Om risicospreiding, met name
ene dag op de andere gerealiseerd kan
worden.
Scenario B houdt een korte-termijnvisie in die gericht is op Nederlandse
voor de elektriciteitsproduktie, te effec-
belangen. Uitgangspunt is dat de Nederlandse aardgasvoorraad zo lang mogelijk op peil moet worden gehouden. Omdat kolen en kernenergie moeilijker toepasbaar zijn dan olie is een maximale
olie-inzet het belangrijkste kenmerk van
dit scenario. In dit scenario wordt dus
bewust gekozen voor olie zo lang dit, met
het oog op de betalingsbalans, mogelijk
is. Deze hele benadering vertoont vrij
veel ,,komt-tijd-komt-raad” kenmerken
en wordt daarom een korte-termijnvisie
genoemd. Het scenario vertoont veel
overeenkomst met de situatie waarnaar
Nederland afglijdt als er niet een duidelijk beleid met betrekking tot onze energievoorziening wordt gevoerd.
De scenario’s C, D en E worden alle
gekarakteriseerd door de overweging dat
Nederland weinig mogelijkheden heeft
invloed uit te oefenen op het Internationale aanbod van energiebronnen.
402
tueren moet in dit scenario in crisis-
situaties gerekend kunnen worden op
aardgas voor de elektriciteitsproduktie.
Scenario E is identiek aan scenario C
met dien verstande dat voor de elektriciteitsproduktie een maximale inzet van
uranium wordt nagestreefd. Kernenergiecentrales verzorgen in dit scenario
rond 70% van de elektriciteitsproduktie.
Argumenten voor dit scenario zijn enerzijds de overweging dat het gei’ndustriali-
seerde westen met name die technologieen moet toepassen die voor de derde
wereld niet geschikt zijn, anderzijds de
constatering dat de spreiding over verschillende brandstoffen wordt bevorderd
door bij de elektriciteitsproduktie een
brandstof toe te passen die elders niet
voor toepassing in aanmerking komt.
TESIN werd besloten met de aan-
kondiging van een evaluatie van de verschillende scenario’s door de VDEN, op
grond waarvan een eigen standpunt zou
worden bepaald. Met opzet is het informatieve deel van TESIN gescheiden gehouden van die evaluatie en de daarop
gebaseerde standpuntbepaling van de
VDEN. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan de reeds genoemde eisen met
betrekking tot de na te streven objectivi-
teit en het vermijden van de schijn van
vooringenomenheid. Op dit moment
wordt de laatste hand gelegd aan deze
evaluatie. Omdat nog niet alle verantwoordelijke organen binnden de VDEN
hun oordeel hebben kunnen uitspreken
over het thans afgeronde concept, kan
hier vanzelfsprekend niet worden ingegaan op de conclusies en de daarmee
samenhangende standpuntbepaling. Het
ligt overigens in de bedoeling de evaluatie
in zijn uiteindelijke vorm aan het eind
van de zomer in de openbaarheid te
brengen, zoals dat vorig jaar oktober
ook met TESIN is gebeurd. Wel kan nu
reeds enige informatie worden gegeven
over de wijze waarop is getracht de verschillende scenario’s te evalueren. De
scenario’s worden met elkaar vergeleken
op basis van hun consequenties voor de
belangrijkste economische aspecten,
milieu- en veiligheidsaspecten en overige
aspecten.
Deze hoofdgroepen worden daartoe
onderscheiden in een aantal deelaspecten. Wat betreft de economische aspecten
worden de scenario’s bestudeerd op hun
uitwerking op:
— de betalingsbalans;
— de stabiliteit van het prijsniveau;
— de mate van werkgelegenheid;
— de omvang van het kapitaalbeslag.
veronderstellingen ingebouwd, om bij de
De eerste drie van dit rijtje komen ons
bekend voor van het klassieke vijftal
doelen van economisch beleid. De mate
waarin een bepaald scenario zou kunnen
bijdragen tot een aanvaardbare inkomensverdeling is een te moeilijk te kwan-
evalutatie van de voor- en nadelen te
tificeren grootheid bevonden om ver-
Benadrukt moet worden dat de scenario’s zijn bedoeld als globale schets van
de mogelijke toekomstige ontwikkeling.
Bewust zijn hieren daar tamelijk extreme
toevoer en de mogelijke proliferatie
te kunnen worden in een geobjecvan kernwapens;
tiveerde evaluatie, zoals die is nageStreefd. Een voldoende mate van econo— de relatie tot de derde wereld;
— de consequenties van onze huidige
mische groei is niet gehanteerd als zelft;. .iStandig deelaspect, omdat ervan is uitgekeuze voor de situatie in de ver ver• gaan dat aan dit aspect meer tegemoet
wijderde toekomst.
zal worden gekomen naarmate de vier
hiervoor genoemde aspecten een posiIn de algemene evaluatie is getracht
tieve impuls ondervinden. Met andere
in wezen onvergelijkbare aspecten, zoals
woorden: een evenwichtige betalings- economic, milieu en veiligheid en de
balans, een stabiel prijsniveau, volledige
overige aspecten, naast elkaar te blijven
werkgelegenheid en een niet te groot bebeschouwen. ledere vorm van min of
slag op schaars kapitaal scheppen betere
meer rekenkundige vergelijking van dit
voorwaarden voor economische groei
soort aspecten blijft bijna altijd het opdan een situatie die op deze deelaspecten
tellen van appels en peren. De evaluatie
f minder gunstig is. Om die reden is ,,eco- is er dan ook op gericht om een totaal|»nomische groei” als zelfstandig deelbeeld te verschaffen van de effecten van
| -aspect niet in de beschouwingen betrok- de onderscheiden scenario’s op de veren.
schillende (deel)aspecten. Het onderling
afwegen van in wezen onvergelijkbare
Ook de milieu- en veiligheidsaspecten
I Worden onderscheiden in een aantal deel- grootheden kan in feite alleen individueel
geschieden; voor die individuele afwes aspecten. Gezien het eigen karakter van
problematiek acht schrijver dezes ging is getracht zinvol materiaal aan te
t niet op zijn weg liggen deze aspecten dragen. Dat de VDEN evenzeer een
• te bespreken. Van de overige aspec- eigen idee heeft over de wijze waarop de
kunnen onder andere worden ge- verschillende aspecten tegen elkaar zouden moeten worden afgewogen, spreekt
nd:
de zekerheid en de continui’teit van vanzelf. De verwoording van dat standpunt vindt momenteel plaats en zal, zode energievoorziening;
de kans op (militaire) conflicten als als gezegd, aan het eind van de zomer
gevolg van stagnaties in de energie-
openbaar worden gemaakt, te zamen
met de scenario-evaluatie, waarvan de
werkwijze hierboven is beschreven.
Het is de wens van de schrijver dat op
niet al te lange termijn een discussie op
gang zal komen over het nut en de nood-
zaak van het naast elkaar beschouwen
van alle voor onze samenleving relevante
aspecten van het door ons te kiezen
energievoorzieningssysteem, en over de
(on)mogelijkheid van een volkomen
objectieve onderlinge afweging. Wellicht
komen we daarbij tot de conclusie dat
de verschillende visies die momenteel
bestaan met betrekking tot het te voeren
energiebeleid en de daarbij te maken
keuzen, niet zozeer het gevolg zijn van
afwijkende opvattingen omtrent de fei-
ten, maar veeleer hun oorsprong vinden
in een onderling afwijkende prioriteitenstelling. Het zou voor de maatschappe-
lijke discussie zeer welkom zijn als meer
duidelijkheid zou ontstaan over de prioriteiten die her en der worden gesteld.
Duidelijkheid in die zin is bovendien
onmisbaar voor een verantwoorde politieke besluitvorming, waar we, alle discussies ten spijt, uiteindelijk toch niet
zonder zullen kunnen.
R. W. Vellema