Ga direct naar de content

Jrg. 49, editie 2445

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 24 1964

Psycho-analyse vai Eûropeanen

De Europese integratie wordt niet alleen belemmerd

door materiële tegenstellingen doch tevens doordat het
de mensen – en de volkeren van Europa nog geheel aan
morele solidariteit (ontbreekt)”, constateert de bekende
Spaanse balling Salvador de Madariaga in zijn ,,Portret

van Europa”
1).
In dat boekje analyseert hij de spanningen

tussen de Europese naties omdat ,,dit tenslotte de beste

manier is om deze spanningen te zuiveren en te luch-

ten (. ..)”. Zwaarwichtige tegenwerpingen dat begrippen
als Engelsman, Fransman, Italiaan enz. toch niet weten-

schappelijk zijn, wuift hij speéls weg met de woorden

,,Dat is jammer voor de wetenschap”.

De weelderige verscheidenheid van nationale typen:

van de forse, trage Zweed tot de kleine, kwikzilverie

Fransman, van de ‘urige Ier tot de sluwe Griek, van de

empirische Engelsman tot de fanatieke Pool, van de

arrogante Duitser met zijn sterk kudde-instinct tot de

opstandige Iberiër, is een verscheidenheid in eenheid, nl.
van Europa. Het sleutelaspect van het Europese leven en

de Europese geschiedenis is de overheersing van de wil en

de geest over andere uitingsvormen van de mens. De

andere kant van de medaille is een slechter ontwikkelde

conteinplatie en intuïtie. Daarom heeft Europa zijn

godsdieristen altijd vanuit het Oosten geïmporteerd, in

Europa hebben de godsdiensten de neiging hun zuiver

devotionele aspecten te verliezen en zich te ontwikkelen

tot doctines (intellect) en tot ethische voorschriften (wil).

Contr’asterend analyseert De Madariaga een aantal naties.
Over
Frankrjjk
en
Engeland
merkt hij om. op dat geen twee
andere Europese volken zo dicht bij elkaar staan en toch zo
oneindig ver van elkaar verwijderd zijn. Het ongeneeslijke
empirisme van de Engelsman en het niet minder ongeneesljke rationalisme van de Fransman plaatsen hen reeds onmiddellijk in. onverenigbare posities. Tegen deze achtergrond zijn er ge-
lukkig gunstiger aspecten. Frankrijk is ten slotte het landdat
de Engelsen het meest interesseert, waarschijnlijk samenhangend
met het prestige van Normandië, het land van Willem de Ver-
overaar. Voorts is Frans voor een Edgelsman de gemakkelijkste
vreemde taal om te leren, daar ca. een derde van alle Engelse
woorden slecht uitgesproken Frans is (table, chair, city, port..
De spanning tussen
Frankrijk
en
Duitsland
vormt het mar-
kantste
verschijnsel
in het psychologische landschap van Europa’.
De scheuring in het rijk van Karel de Grote was het begin van een eeuwendurende strijd. Geheel.verschillend is hun psycho-logische geaardheid: de Duitsers wekken nog steeds de indruk
van barbaren, die zich in een vroeg stadium van hun historische
ontwikkeling bevinden, bereid op te marcheren naar hun toe-
komst; de Fransen doen denken aan een volk dat het be’-
schavingsproces heeft voltooid. (In het Duits is
werden
het meest
gebruikte werkwoord; het Frans wordt getypeerd door het
delend lidwoord). De barbaarse Duitser is verliefd op de
uitgebalanceerde beschaving van de Fransen – Frankrijk is
echter niet verliefd op Duitsland. Wel bezitten de Fransen
respect voor de Duitsers, zoals de Duitsers belangstelling tonen

voor de Russen; in beide gevallen wordt het sentiment gkleurd
door een martelend besef van dreigend gevaar.
Het meest doeltreffend lijkt schrijvers confrontatie van
Engelsen en
Duitsers.
,,Waar de Engelsman zegt:,,!
have dropped
my glove”,
kondigt de Duitser aan:
,,mein Handschuh ist
hinuntergefallen”.
De Engelsman heeft het aantal klanken tot
een minimum teruggebracht en van een feit uit de levende
natuur
(drop)
een werkwoord gemaakt. We zien, horen en
voelen de val. Het woord
glove
geeft precies het gevoel van een
strak aansluitende handschoen. Luister daartegenover naar de
galmende orgelklanken van de ellenlange Duitse zin.
Handschuh
is meer een conceptie – bovendien zonder enige subtiliteit –
dan een levend woord.
Hinuntergefallen
geeft een hele verhan-
deling over vallen, een woord voor trage geesten, die zonder
een omstandige uiteenzetting niets begrijpen.
Tegenover de logge Duitse taal suggereert het Engels een
volk, dat een en al spieren, beenderen en pezen is. Veel Yan de
Engels-Duitse spanning wordt erdoor verklaard. Engels staat
tot Duits als een droge spons tot een doorweekte. Het papperige
van het Duits komt tot uiting in het domineren van de klank
sch,
dat de indruk wekt van een broeierige sentimentaliteit
(luister naar
Schwüle
en
Schwörmerei).
Duitsers hebben het
warm, binnen is-veel
Schaum.
Inwendig vloeiend, doch naar
buiten star: de discipline en de paradepas manifesteren de
behoefte aan sociale dwang die hun weke innerlijk nodig heeft.
Het is prettiger droog te zijn dan dampig zodat de Duitser
de Engelsman reeds benijdt om zijn koelheid en droge boord.
Bovendien is Engeland wèl geslaagd als imperialistische natie.
De Engelsman is dan ook een meester in het dirigeren van
dingen èn mensen. (Er is een zekere analogie tussen de Engels-Duitse en de Frans-Italiaanse spanningen. Duitsers en Italianen
menen recht te hebben, op de eerste plaats omdat zij zich be-
kwamer achten).

Op de boeiende portrettering van Ieren, Spanjaarden,

Russen, Joden, Polen, Zwitsers, Scandinaviërs, Grieken,

Turken, Portugezen kan hier niet worden ingegaan.

Interessant – eveneens veelal origineel – is de inter-

pretatie van Hamlet, Faust, Don Quichotte en Don Juan.

Jammer – en o.i. vanzelfsprekend ten onrechte – is dat

een enigszins adequate schets van de Nederlanders ont-

breekt. Opvallend is evenwel de opmerking dat Neder

land én Spanje werden onderdrukt door een dynastie, die

bij de Vlamingen en Hollanders voor Spaans en bij de
Spanjaarden voor Vlaams gold. De auteur openbaarde

tijdens een gesprek aan Colij n: ,,Excellentie, wij Spanjaar-

den kunnen gemakkelijk objectief zijn over Filips II,

want in onze ogen was hij een Hollander”. Voor Colijns

reactie: ,,Hij sloeg bijna achterover (…….kunnen wij

begrip hebben.

De vertaling wekt vaak een verlangen naar ,,de droge

spons” van de Engelse tekst, een galmend ,,hinunter-

gefallen” zou echter voor dit aardige boekje als laatste

oordeel misplaatst zijn.
M. H.

1)
Uitg. Het Spectrum
;
Utrecht 1964, Aula no. 150, 192 blz.,
f. 1,90.

Blz.

Blz.

Psycho-analyse van Europeanen…………….
551

kostencalculatie (,,direct costing”) in ver-

Koppelverkoop van rijksgoedkeuringen,
door Prof.

gelijking met de integrale kostenberekening,

Dr. Ir. H. G. van Beusekom………………
552

bespr. door Prof. Dr. R. Slot……………
563

Arbeidsproblemen in Israël,
door Dr. W. Drees…
555

Drs. A. R. van der Burg: De beste beslissing

Progressie en kinderaftrek in het tarief inkomsten-

nemen,
bespr. door Drs. G. J. Ayelts Averink..
564

belasting (1),
door C. P. A. Bakker…………
558

Levensverzekering (binnenland) in 1963,
door J.
In ge zo n den s t u k:

Zal de S.-E.R. standhôuden?,
door Dr. P. J. van
B. Boojj ………………………………
560

Boekbesprekingen:

der Burg met een jiaschrift van
Prof.
J. Pen
565

Prof. Dr. H. J. van ‘der Schroeif: De variabele

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman..
565

E.-S.B. 24-6-1964

, AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

.

551

Het koppelen door sommige gemeenten van

Vrije sectorwoningen aan woningwetwoningen,

waarbij een hogere prijs
voor de eerste de kosten

van
de laatste moet drukken, is ongewenst omdat

het de kloof tussen de huren van beide woningsoor-

ten groter maakt. Hierdoor wordt de stap voor de

gezinnen met hogere inkomens van een woning-

wetwoning naar een vrije sectorwoning vergroot

en wordt de noodzakelijke doorstroming tegen-

gehouden’. Afgezien van het onbillijke is deze

methode dus schadelijk voor een gezonde woning-

voorziening.

Koppelverkoop

van

rij ksgoedkuringen

De laatste maanden heeft

op het gebied van de

woningvoorziening een * nieuwe term ingang gevonden,

die op ander gebied meer bekend is en daar niet be-

paald een gunstige naam heeft.

Koppelverkoop,
daaraan maakt een ondernemer zich

schuldig, die zijn afnemers een bepaald artikel levert,

dat zij wensen, doch slechts onder voorwaarde, dat zij

in dezelfde koop ook nog een hoeveelheid van een an-

der artikel afnemen, dat zij niet wensen. Uiteraard kan

een ondernemer zich dit alleen veroorloven, wanneer

hij ten aanzien van het wel-gewenste artikel een

monopoliepositie heeft. Met andere woorden, wanneer

het artikel zo schaars is, dat de aspirant-koper be-

reid is, zich een offer te getroosten in de vorm van de

aankoop van een artikel, waaraan hij geen behoefte

heeft. Intussen blijft koppelverkoop een weinig faire

handelwijze, die een zakenman, die een naam te ver-

verliezen heeft, zich niet zal veroorloven.

Maar nu de koppelverkoop in, de woningbouw? De
niet ter zake kundige denkt wellicht aan het geval, dat

een particuliere houwondernemer woningen van ver-

schillende typen heeft gebouwd, waarvan het ehe meer

in trek blijkt dan het andere. Hij zou nu kunnen trach-

ten, bijv. bij verkoop aan een bedrijf, dat een aantal

woningen voor zijn personeel nodig heeft, tegelijk met

een aantal woningen van een gewenst type, een aan-

tal van een minder gewenst type te slijten. Dit is in-

tussen maar een fictief geval. Bij mijn weten heeft iets

dergelijks zich nooit voorgedaan.

Wanneer wij het hebben over
koppelverkoop in de

woningbouw,
dan bedoelen wij geheel iets anders. Het

gaat helemaal niet om verkoop van woningen, maar om

het verlenen van rijksgoedkeuringen
voor woningbouw.

En degene, die zich aan deze minder oirbare handel-

wijze schuldig maakt, is niet een, op winst beluste onder-
nemer, maar de overheid zelf.

Op deze koppelverkoop is gewezen door de voorzit-

ter van de organisatie der woningbouwverenigingen, Mr.

552

E. van Haersma Buma, in het maandblad ,,De Wo-

ningbouwverenigi ng” van januari-februari 1964. ,,Als

een bouwer een aanvr”aag voor een blokje vrije sector-

woningen indient” – zo schrijft deze – ,,verbinden

talrijke gemeenteh daaraan de voorwaarde, dat deze

bouwer tevens een aantal woningwet- of premie A-wonin-

gen tot stand brengt. Om de rijksgoedkeuring op de ge-

subsidieerde woningen te verkrijgen, moet de aannemer

deze bouwen met een (aanzienlijk) verlies. Dit wordt ech-

ter meer dan goedgemaakt door de hoge winst, die hij

verkrijgt bij de verkoop van de woningen in .de Vrije

èctor”. Met andere woorden, door de grote vraag naar

vrije sector-woningen is het mogelijk daarvoor een hoge-

re prijs te bedingen. De gemeenten willen deze nu gebrui-

ken om de bouwondernemers te dwingen, gesubsidieerde

woningen te bouwen beneden kostprijs, dus met verlies.

Ook de voorzitter van de N.K.A.P.B., de heer Ne-

lissen, heeft onlangs in de jaarvergadering van de R.K.,

aannemers op deze misstand gewezen. ,,De gesubsi-

dieerde woningen komen tegen abnormaal lage prijzen’

onder de pannen en de eigenaars van de ongesubsidieer-

de woningen voorzien hierdoor de gesubsidieerde wo-

ningen van een extra-subsidie”.

Op zichzelf is dit een wonderlijke toestand. Er kun-

nen in ons land gesubsidieerde en ongesubsidieerde wo-

ningen worden gebouwd. Maar wanneer een bouwon-

dernemer rijksgoedkeuring vraagt voor een aantal
onge-

subsidieerde woningen,
dan krijgt hij in vele gevallen

deze goedkeuring alleen, wanneer hij bereid is, tegelij-

kertijd een aantal
woningen met subsidie
te bouwen.

Met andere woorden: de overheid geeft er de voorkeur

aan, subsidie te verlenen, liever dan dat zij toestaat, dat’
woningen gebouwd worden, die haar geen cent kosten.

Hier staan de dingen toch wel volkomen op hun kop.

Ik heb nog ervaring uit eèn andere periode – in de

jaren twintig – toen ook premies werden verleend aan

particuliere bouwondernemers. Naarmate deze bouw

E.-S.B. 24-6-1964

/

2.144 kilometer in 10 dagen

Dingen genoeg om aan te denken bij de voorbereiding

van
Uw
buitenlandse reis. Men kan niet alles

voorzien, maar U kunt wel gemakkelijk Uw financiële

maatregelën treffen door gebruik te maken van de

service van een bank. R. Mees & Zoonen zullen U

gaarne adviseren over de meest praktische wijze

om in het buitenland over voldoende geld te kunnen

beschikken: de keuze van reischeques, de hoeveelheid

vreemdevaluta, zo nodig benzinebonnen.
De reisverzekeringen – bagage, ongevallen – worden

voor U geregeld. En tijdens Uw afwezigheid kunt U

papieren en voorwerpen van waarde veilig

laten opbergen in de safe-inrichting ofkofferkluis.’

R.MEES &ZOONEN
ROTTERDAM
– ‘s-GRAVENHAGE –
SCHIEDAM – DELFT

VLAARDII’lGEN – ALBLASSERDAM

SPIJKENISSE

*
1

tot ontwikkeling kwam, steeg het aantal

aanvragen ver boven de op de begroting

toegestane geldmiddelen. In die tijd is wel

• eens de methode toegepast, dat een bouw-

ondernemer, die bijv. premie voor 60

woningen vroeg, ,,met het oog op de be-

perkte beschikbare bedragen”, slechts pre-
mie voor 30 woningen ontving, in de stille

hoop, dat hij ze toch wel alle 60 zou bou-

wen. In de regel gebeurde dit ook wel en

dan kwamen er weer 30 woningen bij, die
de ovérheid niets kostten. Koppelverkoop

was dit niet, want er werd geen dwang

toegepast. Er werd eenvoudig een econo-

misch gezond beleid gevoerd.

Men vraagt zich werkelijk
af,
hoe men in

onze tijd tot de zonderlinge situatie is ge-

komen dat & overheid blijkbaar liever hoge
subsidies geeft dan dat zij woningen zonder

subsidie ziet bouwen.

Deze situatie houdt verband met de wijze

waarop de politieke fracties het woning-
programma voor 1964 hebben verdeeld:

45.000 woningwetwoningen, 25.000 parti-
culiere premiebouw en 20.000 vrije sector.

Deze verdeling berust op het feit, dat van

degenen, die thans nog woningzoekend

zijn, een aanmerkelijk deel tot de minder

draagkrachtigen behoort. Wil men voor

deze mensen bouwen, dan moet men goed-

kope woningen, dus woningwetwoningen,

bouwen.

Maar is dit waar? Laten wij aannemen,

dat van de woningzoekenden, die nog niet

over een woning beschikken, die dus

inwonen of in een niet voor bewoning

bestemde ruimte verblijven – volgens de

telling van 1960 een aantal tussen 100.000

en 200.000 – de helft van onvoldoende

draagkracht
is om de kostprijshuur van

een eenvoudige nieuwe woning te betalen,

en dat deze gegadigden met nieuwe woning-

wetwoningen moetn worden geholpen, dan

zou in deze behoeften met
drie jaar woning-

wetbouw
op de tegenwoordige schaal vol-

ledig voorzien zijn. Want er is geen sprake

van, dat de helft van alle woningbehoevende

gezinnen
in ons land weinig draagkrachtig

zou zijn.

Er wordt echter nog een veel ernstiger

fout gemaakt, doordat men blijft vat-

houden aan de fictie, dat men
de gezinnen

met geringe draagkracht in een tijd van

voortdurend stijgende bouwkosten moet

helpen met nieuwe woningwetwoningen.

De draagkracht’ van deze groep is inder-

daad beperkt; de huur moet das
laag
zijn.

Dit betekent niet alleen, dat – althans

voor deze groep
nieuwe
woningen wil bou

woningen moeten worden
gesubsidieerd,
bovendien
goedkoop
moeten worden gebouv

op het woningtype,
druk op de afwerking

bouwprjzen, druk
op het woonpeil. Zo wor

wetwoning een minimum-woning, waarvo

terie een zo lage curveprijs vaststelt, d

wanneer men

moeilijk wordt, voldoende aannemers te vinden om al

wen – deze

de geprojecteerde woningwetwoningen te bouwen.

maar dat zij

Dan grijpt de gemeente ten einde raad naar de kop-

‘d. Dus:
druk

pelverkoop. Zij heeft de bouwondernemers, die in de

druk
op de

vrije sector willen bouwen, in haar macht. En dus wor-

dt de woning-

den deze gedwongen, de woningwetwoningen
beneden

r het Minis-

kostprijs
te bouwen op straffe dat zij anders ook niet in

Lt het uiterst

. de vrije sector mogen bouwen en dus hun bedrijf komt

E.-S.B. 24-6-1964

.
553

– stil te liggen. Inderdaad een weinig fraai beleid.

Dit beleid veroorzaakt bovendien een enorme schade

aan de woningvoorziening. De voorzitter van de Nati-

onale Woningraad, Mr. Van Haersma Buma, heeft er

al op gewezen, dat deze koppelverkoop zich op gemeen-
telijk niveau afspeelt. Het Ministerie onivangt dagelijks

anvragen om goedkeuring van plannen voor woning-

wetbouw. Vele van deze moeten worden afgewezen,

omdat zij boven de curveprijs uitgaan. Andere blijven

beneden die prijs en worden goedgekeurd. Dit zijn veel-

al de plannei’i, waaraan een kopelverkoop vastzit, maar

het Ministerie weet dii niet.

– De Minister verheugt zich dus over een aantal wo-

ningwetplannen, die voor een redelijke prijs tot stand

komen, doch bemerkt niet, dat dit gaat ten koste van de

ondernemers van de vrije sectorbouw, die het verlies zo

mogelijk weer afwentelen op hun kopers. Daardoor

wordt niet alleen de Minister misleid omtrent de kosten

van de woningwetbouw, maar wordt de vrije sector-

bouw onnodig duur. Dit laatste is te meer bedenkelijk,

omdat daardoor de huurgroep tussen woningwetbouw

en vrije sector,
waarin geen wonihgen kunnen worden

geleverd,belangrijk
wordt vergroot.

De grote vraag naar woningen in d

e vrije sector wordt

veroorzaakt door het feit, dat deze woningen aan hoge-
.

re
eisen voldoen dan de woningwetbouw. Het gaat hier

bij niet om een beperkt aantal woningen voor rijkaards

– dat zijn maar uitzonderingen – maar om een grote

groep, die een huur kan betalen, die wat boven de huur

van een woningwetwoning, uitgaat, of die met behilp

van een goede financiering een huisje kan kopen.

• Deze mensen willen bepaaldé
eisen
aan hun woning

stellen. Zij willen wat meer niarge, bijv. een tweede

woonvertrek, zij willen wat meer ruimte dan het wette-

lijke minimum, zij willen wat meer woongerief, zoals

bijv. centrale verwarming en bovenal: zij willen een

huisje niet een tuin en geen flat in een grote stad. Het

voldoen aan deze eisen kost geld en reeds daardoor zijn

deze woningen een stuk duurder dan een woningwét-

woning.

Hierbij komt als tweede aspect, dat voor woningen in

de Vrije sector geen subsidie wordt verkregen, terwijl op

een woningwetwoning al gauw een bedrag van f. 200

per jaar door de overheid wordt toegelegd. Weliswaar

kunnen deze woningen o’ok in de premiesector worden

gebouwd, maar deze is aan zoveel beperkingen gebon-

den, dat de particuliere bouw tot nu toe aan de vrije

sector de voorkeur heeft gegeven. De vrijheid, die eer-

tijds in deze sector heerste, waardoor de ondernemer

vrij was in zijn planning en
zelf
de cortinuïteit in zijn

bedrijf kon verzekeren, woog’bepaald wel op tegen het

verlies van de kans op een premie.

Maar nu brengen de gemeenten een derde factor
in

het geding, de koppelverkoop, ‘die de prijzen van de

vrije sectorwoningen opjaagt. De prijsstijging in de

bouw blijft ten volle drukken op de vrije sectorwonin-

gen en deze krijgen ook nog de prijsstijging van de wo-

ningwetwoningen te dragen. Er zijn dus drie factoren,

die de huur van een vrije sectorwoning doen.uitgaan

boven die van een woningwetwoning en daarbij komt

dan nog, dat deze laatste door de koppelverkoop kunst-

matig laag wordt gehouden.

Dit betekent dus, dat de groep van gegadigden, die

meer dan de huur van een woningwetwoning
kan beta-

len, doch
niet de huur van een vri/e sectorwoning,

kunstmatig wordt vergroot. Met . andere woorden: het

aantal bewoners van woningwetwoningen, dat naar een

vrije sectorwoning zou kunnen worden verwezen, wordt

kleiner gemaakt.

Op de algemene woningmarkt verschijnen dus
meer

gegadigden, voor wie een Vrije sectorwoning te duur i –

en die dus – omdat er niet voldoende’ goedkopere

particuliere woningen zijn – voor een woningwetwo-

ning in aanmerking komen. Dit wil dus zeggen: meer

vraag naar woningwetwoningen en dus ‘een hoger con-

tingent voor 1965. Zo roept de ene ongezonde factor de.

andere op en komen wij met onze woningvoorziening

steeds dieper in het moeras.

Hoe wij daaruit komen? Door eenvoudig te erken-
nen, dat wij de nog overgebleven woningzoekenden,

die
werkelijk
weinig-draagkrachtig zijn, niet moe-

ten helpen met uitgeknepen woningwetwoningen,

waarvan de kosten dan nog met unfaire middelen wor-

den gedrukt,’ niaâr dat wij deze gegadigden gemakke-‘

lijk kunnen bevredigen door een deel van de bestaande

woningwetwoning vrij te maken, welke thans worden

bewoond door personen, wier inkomen sedert zij hun

woning betrokken, aanmerkelijk meer is gestegen dan

hun huur.

En hoe bewegen wij deze mensen tot verhuizen? Door,

een ruim aanbod van woningen in de Vrije sector,
die

aan hogere eisen voldoen dan een woningwetwoning en

waarvan de-huur hoger kan zijn dan die van een wo-

ningwetwoning, doch niet onredelijk veel hoger. Dit ge-
zonde streven nu wordt tegengewerkt, zo niet onmoge-

lijk gemaakt, wanneer men de vrije sectorwoningen

door onereuze maatregelen als koppelverkoop van rijks-

goedkeuringen duurder ‘maakt dan nodig is, omdat men

dan de stap, die de betrokkenen moeten doen, te groot

maakt. Daarmede torpedeert men de hele doorstroming,

waarop wij al zo lang wachten.

Wij moeten eindelijk eens leren, de vrije sectorbouw

te zien, niet als een welvaartsuiting van enkele rijk-

aards, waarop hoge winsten worden gemaakt, die gerust

ten bate van de minder draagkrachtigen kunnen worden

geplukt, maar als
de normale woningvoorziening
voor

allen, die overeenkomstig het bereikte welvaartspeil

door eigen inspanning in al hun levensbehoeften kun-

nen voorzien.

Voor al dezen behoort
zonder subsidie
te worden
gebouwd, ‘hetzij door particuliere bouwondernemers,
hetzij door institutionele beleggers, hetzij door bouw-

kassen, hetzij door woningwetcorporaties of door ge-

meentebesturen. Deze bouw behoort en behoeft de over-

E.-S.B……Uw medium ‘voor publiciteit op hoog niveau

554

.’

.

E.-S.B. 24-6-1964

lie regering van Israël en de Histradut – tegelijk

vakcentrale en op grote schaal ondernemer —zijn
tot de overtuiging gekomen, dat een voorzichtiger

loonbeleid nodig is dan tot nog toe werd gevoerd en
dat loonsverhogingen de
stijging
der produktiviteit

niet mogen overtreffen. Terwijl men in ons land omge-

keerd tot een expansiever loonbeleid is gekomen, is

het opmerkelijk hoe zich, in verband met de ruime

werkgelegenheid, in beide landen spanningen voordoen

van gelijke aard, waarbij overigens in Israël de kwestie

der denivellering een groter rol speelt. Interessant is

ook hoe de Histradut, tegelijk werkgeefster en ver-

tegenwoordigster van de arbeiders, nog worstelt met

de vraag hoe zij de medezeggenschap der arbeiders het

best kan verwerkelijken.

Arbeidsproblemen –

. in

Israël

De loonexplosie van eind vorig jaar heeft, behalve

lonen en prijzen, ook vele gemoederen en tal van pennen

in beweging gebracht. De vragen of het uit economisch

oogpunt verantwoord was de loonsverhogingen boven de

toeneming der produktiviteit uit te doen gaan, of de vak-

verenigingen te veel eisten en inflatie bevorderden dan wel

tevoren te veel vervuld waren geweest van bezorgdheid

over het algemeen belang en te weinig actief voor hun

leden waren opgekomen, hebben aanleiding gegeven tot

een gedachtenwisseling, die nog niet is afgeslöten en

voorlopig ook wel geen einde zal nemen. Wij hebben

daarbij gezien hoe buiten de vakorganisaties om comités

werden gevormd, die acties ontketenden ten gunste van

bepaalde groepen. Bij elke verandering in de lonen komt

bovendien de vraag aan de orTde van nivellering of denivel-

lering.

Wij weten allen, dat, al heeft de regeling der loon-

vorming bij ons een eigen karakter, heel deze problematiek

niet alleen voor Nederland geldt, maar telkens ook in

(vervolg van bis. 554)
heid
niets le kosten.
Wat deze voor subsidies beschik-

baar heeft, kan dan ten goede komen aan de groep van

minder draagkrachtigen – waarbij wij er niet over

zullen twisten of deze 10 of 20 pCt. van alle gegadigden

uitmaakt – die
werkelijk
de huur van een eenvoudige

woning in de vrije sector niet kunnen betalen.

Deze laatste groep nu – en hiermede komen wij weer

op onze stelling van straks terug – wordt onnodig ver-

groot, wanneer door koppelverkoop van rijksgoedkeu-
ringen de minimum-huur van de vrije sectorwoningen

wordt verhoogd. Dit betekent niet alleen nadeel voor

de schatkist, die zonder noodzaak veel meer woningwet-

woningen moet subsidiëren, maar brengt de gehele wo-

ningvoorziening in het moeras, omdat het de gezonde

doorstroming ernstig belemmert.

Hilversum.

Prof Dr. Ir. H. G. VAN BEUSEKOM.

andere. landen aan de orde is. Bijzonder belangwekkend

schijnt mij de situatie in Israël, waar in menig opzicht

afwijkende verhoudingen gelden, terwijl, zich toch zoveel
overeenkomstigs aftekent in de ontwikkeling.

Voor de behandeling der arbeidsvoorwaarden is in

Israël de Histradut van overwegende betekenis. Zij heeft
veel gemeen met een vakcentrale, maar is veel meer dan

dat. Zij organiseert ook zelfstandigen, die geen loon-

arbeiders in dienst hebben, en leden der landbouwkolonies,

waarbij men niet van loondienst kan spreken, strekt haar

zorgen uit over veel meer voorzieningen, ook ten aanzien

van de gezinnen, dan onze vakbeweging, omvat, de ge-

zinsleden meegerekend, veel meer dan de helft der be-

volking, en beheerst een groot deel van het economisch

leven. Zij is belast met de verkoop van een hoog percén-

tage van de agrarische produkten, is de grootste onder-

nemer in het bouwbedrijf en heeft ook een belangrijke

ondernemerspositie in de industrie.

Er zitten aardige kanten aan deze veelzijdigheid. Ver-

leden jaar traden twaalf nonnen toe, Christelijk-Arabische

onderwijzeressen, die met hun lidmaatschap hun waar-

dering wilden demonstreren voor het werk, dat de vrouwén-

afdeling van de Histradut ook voor Arabische vrouwen

in Israël doet. Zij maakten echter op het grootste deel van

de diensten der Histradut geen aansj,raak. Als leden van

een orde werken zij zonder salaris en genieten zij medische

verzorging.

– De Histradut was er véÔr de Israëlische staat en nam

in een vrijwel onontwikkeld Arabisch land voor de binnen-

komende Joodse immigranten een buitengewoon grote

taak op zich, ook op terreinen waar onder andereomstan-

digheden staatsbemoeiing voor de hand zou hebben ge-

legen. Geleidelijk gaat dan ook een en ander van de Histra

dut over naar de staat. Daarover rijzen wel eens tegen-

stellingen, al is er nauwe samenwerking en ook grote

overeenstemming in richting tussen regering en Histradut.

In beide is er een socialistische meerderheid en daarbij

heeft de grootste socialistikhe partij, de Mapai, over-

E-S.B. 24-6-1 964

555

wegende invloed: Dat sluit meningsverschillen niet uit.

Toen ik enkele jaren geleden in Israël was, heb ik uit-

voerig met het bestuur van de Histradut kunnen spreken.

Ik informeerde ook naar de bijzondere moeilijkheden,

die het voor de Histradut kon meebrengen, dat zij tegelijk

ondernemer is en vakorganisatie en dus bij onderhande-

lingen over arbeidsvoorwaarden rechtstreeks belangen heeft

aan beide – kanten. Men zag daarin geen bezwaar. ,,Wij

werken allen voor het algemeen welzijn”. Dat is natuurlijk

mooi, maar deze algemeenheid gaf mij toch niet de over-

tuiging, dat daarmee alles gezegd was. Er zit overigens

in deze situatie, die de vakbeweging direct bij de produktie

betrekt en bedrijfservaring doet opdoen, veel waardevols.

De arbeidsvoorwaarden zijn in Israël veel gunstiger

dan in de omringende Arabische landen. Misschien ijn

zij niet te hoog in verhouding tot de produktiviteit der

arbeiders, maar zij zijn het wel, gerekend naar de econo-

mische kracht van het land. Het heeft het moeilijk met zijn

uitvoer, omdat het door de buurlanden wordt geboycot,

en staat voortdurend voor hoge uitgaven, omdat het

Joodse immigratie onbeperkt toelaat. In enkele jaren is

een half miljoen immigranten gekomen uit Arabische

landen, van alles ontbloot en in het algemeen met weinig
ontwikkeling en scholing. Grote investeringen zijn nodig

voor huisvesting, werkgelegenheid, scholen enz. Hoe

hard er ook wordt gewerkt, Israël had niet kunnen dragen

wat het gedragen heeft, als het niet grote sommen uit West-

Duitsland had ontvangen in verband met wat Duitsland

de Joden heeft aangedaan, en als niet ook van Joodse kant

uit het buitenland, vooral de Verenigde Staten, belangrijke

bijdragen waren binnengekomen. Aan de Duitse betalingen

is nu een einde gekomen en Israël, waar toch al sinds

jaren een sterk infiatoire ontwikkeling viel te constateren,

staat er economisch moeilijk voor.

Lonen en salarissen hebben in Israël lange tijd veel

geringer verschillen vertoond dan elders en ook nu zijn de

verschillen vaak nog betrekkelijk klein. In de pionierstijd

heerste een sterke egalitaire stroming onder de immigran-

ten. De beschikbare middelen waren ook uiterst beperkt

en landarbeid had een hoge prioriteit. In de kibutzim,

landbouwkolonies, waarin geleidelijk ook wat industrie
tot ontwikkeling komt, heerst zelfs het beginsel van ge-

lijke beloning, voor een belangrijk deel verzorging in

natura.
Deze kolonies omvatten ongeveer 4 pCt. van de bevol-

king.. Zij handhaven zich nog steeds en er vorden ook

nieuwe gevormd, alles op basis van vrijwilligheid. Daar-

buiten echter treden bij d gemengde econômie van ge-

meenschapsbedrjven en particuliere bedrijven, die Israël

ook kent, al nemen de gemeenschapsbedrjvefi er een veel

grotere plaats in dan in vergelijkbare landen, onvermijdelijk
toenemende verschillen op. Geschoolde arbeiders en weten-

schappelijk gevormden verlangen meer en de bedrijven

zijn ook bereid meer te betalen. Er zijn er echter nog velen,

die daarin een tekort zien aan het idealisme en de offer-

vaardigheid, waaraan Israël behoefte heeft.

Met symptomen van deze ontwikkeling maakte ik reeds
kennis bij het bezoek, waarvan ik gewaagde. Daarbij deed

zich al dadelijk een organisatorisch probleem voor, dat

wij ook kennen. Leraren bij het middelbaar onderwijs

eisten, dat de regering met hen over hun salarissen zou

onderhandelen, los van de
onderwijsvakbond
in de Histra-

dut. Zij dreigden te staken als de regering dat weigerde.

De Histradut op haar beurt, die allen die bij het onderwijs

werkzaam zijn in één vakbond wil samenbrengen, ver-

klaarde dat, als aan de eis van de leraren werd voldaan,

andere
onderwijzers
zouden staken. Ik ben nooit precies

te weten gekomen hoe dit conflict is opgelost. Mij is later

gezegd, dat er een compromis was gesloten. Dat onder-

stelde ik ook wel, maar welk compromis?

Men zal, al kennen wij hier niet zulk een eenheids-

Organisatie als bij de Histradut, hierin herkennen de

kwestie van categorale organisatie, vooral van hoger

personeel, dat van oordeel is dat in een algemene Organi-

satie zijn belangen in het gedrang zullen komen, terwijl
omgekeerd de algemene organisaties ervan uitgaan, dat

in één verband de onderlinge verhoudingen dienen te

worden behandeld.

Over deze ontwikkeling heb ik reeds eerder elders ge-

schreven en ik zou er niet op- terugkomen als er nu niet

een nieuw element bij was gekomen. Terwijl in Nederland

de vakbeweging, vooral als gevolg van de overvolle werk-

gelegenheid en de daaruit voortvloeiende loonontwikkeling

buiten de collectieve contracten om, minder bereid is zich

te beperken op grond van berekeningen omtrent de alge-
mene economische situatie, is – omgekeerd de Histradut,

met de regering, tot de overtuiging gekomen, dat zij

grotere terughouding moet betrachten ten aanzien van

het aandringen op loonsverhogingen. In het februari-

nummer van ,,Work”, het orgaan van de Histradut, werd

gezegd: /

,,Israëls loonpolitiek heeft in het laatste halfjaar een vreed-
zame revolutie ondergaan en die revolutie staat nu op het punt
van het terrein der theorie overgebracht te worden naar de
praktijk. De Histradut heeft besloten de bijdrage van de arbeid tot het stijgen van de nationale produktiviteit het voornaamste
criterium te doen zijn voor de beslissingen omtrent loonsverho-
gingen. Dit is inderdaad een revolutie, zowel in het denken als in zijn effect opde economie van het land”.

In beginsel had de Histradut deze gedachte reeds veel

eerder aanvaard in het kader van de nieuwe economische

politiek der regering, maar ,,de vertaling van deze beslissing

in de praktische termen van de dagelijkse loonpolitiek is

pas verwezenlijkt in de herfst van het vorige jaar bij de

instelling van het Instituut voor het meten van nationale

produktie en inkomen”. Dit instituut geljkt in zijn samen

stelling veel op onze Sociaal-Economische Raad. Er zijn

in vertegenwoordigd: de rêgering, de Histradut en de

Fabrikantenvereniging. Formeel heeft het echter slechts

tot taak gegevens te verzamelen over veranderingen in het

nationaal produkt, de beschikbare arbeidskrachten, de

lonen en hun verhouding tot het nationaal inkomen, en niet

om aanbevelingen te geven in verband met de loonpolitiek.

In de praktijk heeft echter het eerste rapport van het

Instituut de grondslag gevormd van de loonpolitiek van

de Histradut -voor 1964.

Het Instituut was tot de conclusie gekomen, dat een ge-

middelde loonstijging van 4 â
5
pCt. in 1964 niet infiatoir

zou werken, in overeenstemming zou zijn met eenzelfde

stijging van het nationaal produkt per werkuur en geen

verandering zou brengen in de verhouding tussen loon-

inkomsten en winsten. De voorspellingen doen denken aan

wat in Nederland aanvankelijk voor 1963 werd gesteld.
Tevoren waren voor de loonpolitiek in Israël beslissend

geweest de politieke en econbmische macht der vak-

beweging, eventueel stakingen als strijdmiddel; de be-

scherming van de koopkracht der lonen door aan stijging

van de kosten van levensonderhoud automatisch loons-

verhoging te verbinden; ten slotte het onderling koppelen

van de lonen en salarissen in de verschillende beroepen en

bedrijfstakken.

556

E.-S.B. 24-6-1964

De Histradut constateert, dat ondernemers vaak in

staat werden gesteld belangrijke loonsverhogingen te

betalen, doordat de Mapai, die via de Histradut loons-

verhogingen doorzette, in de regering ervoor zorgde, dat

ze betaald konden worden door zo nodig bedrijfstakken te

subsidiëren, waarvan dan echter ook bedrijven profiteer-
den, die zich toch wel hadden kunnen redden. Het resul-

taat was, dat het vaak belangrijker is geweest of onder-

nemers handig waren in het verkrijgen van steun of van

prijsverhoging dan of zij hun bedrijf efficiënt voerden.

De onderlinge koppeling van lonen en salarissen over

heel de linie, hield, toen de volstrekte nivellering was

losgelaten, in het vastleggen van een procentuele verhouding

tussen’ de verschillende beroepen. Ingenieurssalarissen

werden vastgesteld op een bepaald percentage van die van

artsen, waarmede ook de salarissen van verplegend en

ander medisch personeel in verband werden gebracht.

Technici, leraren,
onderwijzers
en journalisten werden

weer, elk met een ander percentage, verbonden met de
ingenieurs, de typografen met de journalisten enz. Het

doet mij denken aan het feit, dat in ons land eens gesteld

was, dat leraren moesten worden bezoldigd in overeen-
stemming met hoofdingenieurs, en dat de regeling voor

rijkswerklieden zou worden afgestemd op die in de metaal-

industrie. Het is in beide gevallen niet zonder bezwaar

gebleken.

De Histradut is tot de ervaring gekomen, dat deze

rigide beginselen moeilijkheden opleverden voor een eco-

nomie, die zich snel
wijzigt
en uitbreidt, terwijl loons-

verhogingen, die voortdurend de
stijging
van de produk-

tiviteit overtroffen, de infiatiespiraal in gang hielden.

De Histradut was daarom reeds enige tijd, in samen-

werking met de regering, gaan aansturen op beperking

van looneisen. ,,Maar” – het is alsof zij het over Neder-

land hebben! – ,,in de tegenwoordige atmosfeer van

volle werkgelegenheid heeft dit dikwijls geleid tot het

verzwakken van de invloed van de Histradut op de massa

van haar leden en tot de vorming van actiecomités in indi-

viduele ondernemingen, die met
voorbijgaan
van de

Histradut rechtstreeks met hun personeel onderhandelen

over hogere lonen dan gevraagd werden door de officiële

leiding van de Histradut”. Bovendien werd daarbij de strijd

van de geschoolden voor groter loonverschillen gevoerd

buiten de Histradut om en dikwijls in oppositie tegen haar.

Op dit ogenblik hebben zij, met negatie van het beleid,

dat regering en Histradut nodig achten in het belang van

het land, looneisen ingediend, variërend van 15 tot
25
pCt.

Er is echter onder hen, zegt de Histradut, weifeling als

gevolg van het onbekende element in de situatie.., in

hoeverre de regering werkelijk voornemens is standvastig
te blijven in haar nieuwe beleid!

Het is duidelijk, dat het ook voor de Histradut niet vast

staat, dat zij dat beleid volledig zal kunnen doorzetten als

de werkgelegenheid voor grote groepen andere mogelijk-

heden biedt. Wij zien dus, terwijl de wisseling van het

beleid anders gericht is dan bij ons, alle verschijnselen op-

duiken, die wij uit eigen land kennen: de vakbeweging, die

het moeilijk krijgt met haar leden zodra zij de algemene

economische situatie zwaarder wil laten wegen dan momen-

tele kansen op hogere lonen in bepaalde bedrijven; de

,,zwarte” lonen; de vorming van actiecomités; de strijd

over nivellering en denivellering; de wens om onderlinge

verhoudingen aan vaste criteria te binden, terwijl ten slotte

toch niemand in staat is onaantastbare maatstaven te

vinden; de vraag of onder die omstandigheden de regering

aan het voorgenomen beleid zal kunnen en willen vast-

houden.

Dit alles speelt zich in Israël af in een veel wankeler

economie dan in Nederland. Het kan echter misschien bij-

dragen tot meer begrip voor de positie der vakbeweging,

die het evenwicht moet trachten te bewaren tussen de be-

hartiging van de directe belangen der arbeiders en de in-

vloed van haar actie op de economische ontwikkeling en

die zich daarbij niet star naar één gezichtspunt kan richten.

Interessant is ook hoe de Histradut worstelt met het

probleem van de medezeggenschap der arbeiders in haar

ondernemingen. Men zou kunnen menen, dat dit reeds

opgelost is door het feit, dat de arbeidersbeweging eigenares

is en dat de leiders uit haar rijen komen. Zo is het echter

niet. Het gaat er om te bereiken, dat de arbeiders zich ook

individueel actief voor het bedrijf interesseren en het gevoel

hebben, dat zij daarin meetellen. In het nummer van

,,Work” van oktober 1963 werd geconstateerd, dat in brede

kring gevoeld wordt, dat de coöperatieve dorpen –

kibutzim en moshavim – en de stedelijke coöperaties, die

aangesloten zijn bij de Histradut, maar waarvan de leden

zelf eigenaars zijn en betrokken hij de leiding, iets nieuws

en iets beters hebben verwezenlijkt wat betreft de ver-

houding van de man tot zijn werk, maar dat het anders is

bij de
bedrijven,
die eigendom zijn van de Histradut als

zodanig en geleid worden door directeuren, benoemd door

de Histradut. De arbeiders zijn in loondienst en zijn slechts

indirect bij de eigendom van de onderneming betrokken.

De ondernemingen zijn in het algemeen economisch ge-

slaagd, dienen het algemeen belang, dragen veel bij tot de

uitbreiding van de Israëlische economie op de meest ge-

wenste punten, maar sociaal is nog niët bereikt wat men

wilde, nI. dat de toestand in de onderneming essentieel zou

verschillen van die in de particuliere industrie.

Hoe kunnen, zo wordt de vraag gesteld, de duizenden

arbeiders gaan gevoelen, dat het bedrijf in zekere zin het

hunne is, zowel ter wille van de produktie als in het belang

van de menselijke verhoudingen? Men tracht langs ver-

:4

(1. M.)

Kabels met papier- en met plasticisolatie voor hoogspanning, laagspanning

en telecommunicatie. Kabelgarnituren, koperd raad en koperkabel, staald raad en bandstaal

N.V. NEDERLANDSCHE KABELFABREKEN •DELFT

E.-S.B. 24-6-1964

557

schillende wegen dit doel te bereiken. Er zijn in alle be-

drijven – ook in de particuliere – commissies, die de

– arbeiders vertegenwoordigen, een soort van ondernemings-

raden, jaarlijks gekozen door de arbeiders, die de arbeiders-

belangen hebben te behartigen en daarbij de schakel zijn

tussen de organisatie en de onderneming. Men heeft het

daarnaast geprobeerd met ,,joint councils” voor het over-

leg tussen de leiding en vertegenwoordigers der arbeiders

over de gang van zaken in het bedrijf. Een speciaal bureau

van de Histradut organiseert cursussen over financiële en

industriële problemen om arbeiders beter geschikt te maken

voor een dergelijke taak. De resultaten zijn niet bijzonder

groot geweest. De omstandigheid, dat deze raden geen

beslissingsrecht hadden, heeft daartoe ongetwijfeld bij-

gedragen.

Er wordt nu naar gestreefd ook arbeiders te doen kiezen

in de leiding, zodat zij wel mee beslissen. (Er wordt steeds

gesproken over ,,management”, waarbij het niet geheel

duidelijk is welke vorm van bedrijfsleiding daarmee wordt

bedoeld). Hierbij
rijzen
vragen, waarover meningsverschil

bestaat. Kan een arbeider tegelijk lid zijn van de onder-

nemingsraad, die speciaal de arbeidersbelangen heeft te

behartigen, en van de leiding? En als een arbeider aan de

leiding gaat deelnemen, moet hij dan toch arbeider blijven?

Zo ja, zal hij zich dan – ook al wordt hem veel vrijheid
van beweging gelaten – niet onvoldoende op de hoogte

kunnen stellen van technische, economische, financiële pro-

blemen en van de ontwikkeling van het bedrijf? Zo neen,

verliest hij dan geleidelijk niet het nauwe contact met de

arbeiders en zal het voor de arbeiders op den duur veel

verschil maken met de toestand, waarin de leiding geheel

door de Histradut wordt benoemd?

Besloten is, dat in de raad van beheer van elke maat-

schappij die eigendom is van de Histradut, vertegenwoor-

digers van de arbeiders zullen worden opgenomen en dat

die raad moet bevorderen, dat dat geleidelijk ook gaat

gelden voor de leiding van de afzonderlijke ondernemingen

der maatschappij. Geen bindende beslissingen zijn genomen

over de vermelde vragen. De ontwikkeling zal moeten

gaan ,,by trial and error”. De bescheidenheid, die hieruit

spreekt, neemt niet weg, dat de Histradut vast besloten is

alles te doen om het beginsel in praktijk’te brengen, in het

besef dat de
bijzondere
onstandigheden in Israël dit land

bijzonder geschikt maken voor dit experiment van indus-

triële democratie.

Uit daar in de praktijk opgedane ervaringen zal men

mogelijk ook elders profijt kunnen trekken, want, alweer,

ondanks verschil in omstandigheden is er veel overeen-

komstigs in de problematiek.

s.Gravenhage.

W. DREES.

Progressie en kinderaftrek in het tarief Inkomstenbelasting

(1)

‘Met de toeneming van de welvaart worden steeds meer

belastingplichtigen geconfronteerd met de bijzonder zware

progressie welke het tarief van de Inkomstenbelasting kent.

Het zijn vooral de belastingplichtigen met middelbare

inkomens die merken dat de welvaartsvergroting voor een

aanzienlijk deel naar de schatkist gaat. Het is dan ook

geen wonder dat vooral in de laatste tijd steeds meer

kritische geluiden over dit vraagstuk worden gehoord.

De geschiedenis van het huidige &rief.

Het huidige tarief heeft een merkwaardige geschiedenis.

In 1941 heeft de bezetter daarvoor de grondslag gelegd.

Dit tarief heeft met een verhoging van 10 pCt. met ingang
van 1942 gegolden tot. 1948. Het tarief 1948 was ten dele

een zekere aanpassing aan het gestegen prijspeil en ten dele

een verzwaring van de belastingdruk voor de midden-

groepen, die toen in verband met de enorme behoeften

van de schatkist moesten opbrengen wat niet van de lagere

inkomens mocht vorden gevraagd en evenmin van de

hogere inkomens kon worden gevraagd, omdat deze laatste

reeds zwaar belast waren. Beter nog dan uit de absolute

bedragen blijkt de drukverschuiving uit de marginale

percentages zoals deze in 1948 lagen in
vergelijking
tot

1941 –

vo

uw
B
M

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ. N.V.

TABEL 1.

Marginale belastingpercentages volgens het tarief 1948

De in het hoofd
vermelde marginale
percentages worden
bereikt bij de daar.
onder

genoemde
inkomens
20 pCt.
30 pCt.
40 pCt.
50 pCI.
60 pCt.

gehuwd zonder kin-
f.

2.640
f.

5.640
f. 10.680
f. 18.600
f. 34.680
(25,3)
(25,3)
(33)
(49,5)
(66)
deren

………

3.540
6.480
11.640
18.840
34.920
(13,7)
(25,3)
(33)
.

(49,5)
(66)
7.080
12.360 19.080
35.160

1

kind

………..

(16,9)
(25,3)
(33)
(49,5)
(66)
8.040
13.200 19.320
35.400

2 kinderen

……4.200

3 kinderen

……4.800
(16,9)
(25,3)
(33)
(44)
(66)
8.520
13.680
19.560
35.640
4 kinderen

……5.280
(16,9)
(25,3)
(33)
(44)
(66)

Tussen haakjes is onder elk inkomen het marginale percentage volgens het
tarief 1942 vermeld.

Men ziet dat bij een zelfde inkomen marginale percen-

tages van 30 en 40 optraden, waar tevoren 25,3 en 33 pCt.

gold. Voor groep II (gehuwden zonder kinderen) werd

geheven volgens het tarief 1948 over het deel van het in-

komen dat f. 1.000 te boven ging:
5
pCt. plus twee progres-

sieve percentages, ônderscheidenlijk oplopend van 0-45

(progressiegrens f. 133.000 zuiver inkomen) en van 0-25
(progressiegrens f. 34.000 zuiver inkomen). In totaal liep
het tarief dus van
5-75
pCt.

Deze dubbele progressie is bij latere herzieningen in

beginsel steeds gehandhaafd. Voor. de inkomens van

f. 3.000 tot f. 15.000 werd de sterk onregelmatige stijging

van de marginale percentages, zoals dezein het tarief 1951

voorkwamen, vervangen door percentages met een meer

vloeiend verloop in het tarief 1954.

558

.

E.-S.B. 24-6-1964

Alle herzieningen welke na 1948 werden aangebracht

hebben geleid tot een tarief dat op talrijke punten onregel-

matigheden vertoont, die slechts te verklaren zijn door de

geschiedenis van de wijzigingen na te gaan.

Het accres van het marginale percentage is het grootst
zodra het inkomen de zgn. welstandgrens van de sociale

verzekering overschrijdt. Uit de volgende tabel blijkt dat

de sterkste stijging vooral tusseii f. 9.000 en f. 21.000

optreedt.

roepen – heeft de F.O.I.B. onlangs een voorstel gedaan’

dat als volgt luidt (voor gehuwden zonder kinderaftrek):

Inkomens tot f. 4.000 per jaar blijven onbelast.

Van inkomens tot f. 10.000 per jaar wordt van het bedrag dat
f. 4.000 te boven gaat 10 pCt. geheven..

Van inkomens tot f. 20.000 per jaar wordt van het bedrag dat
f. 10.000 te boven gaat 20 pCt. geheven plus hetgeen bij een
inkomen van f. 10.000 zou moeten worden voldaan.

Van inkomens tot f. 30.000 per jaar wordt over het bedrag dat
f. 20.000 te boven gaat 30 pCt. geheven plus hetgeen van een

TABEL 2.

Marginaal percentage inkomstenbelasting in groep II volgens het tarief 1963

Inkomen
f.
Marginaal
pCt. a)
Accres
pCt. b)
Inkomen
f.
Margmaal
pCt. a)
Accres
pCt. b)
Inkomen
f.
Marginaal
pCt. a)
Aceres
pCt. b)

3.000

.

30.000
50,87
2,10
57.000
61,07
0,74
6.000
16,13

33.000

.
52,47 1,60
60.000
61,77
0,70
9.000
17,60
1,47
36.000

54,03

.
1,56
63.000
62,43
0,66
12.000
26,20 8,60 39.000 55,43
1,40
66.000
63,03
0,60
15,000
32,-
5,60
42.000
56,87
1,44
69.000
63,60
0,57

1 8.000
37,93 5,93
45.000
57,87
1,-
72.000
64,17
0,57
21.000 42,60
4,67 48.000
58,80 0,93
75.000
64,70
0,53
24.000
45,97 3,37
51.000
59,57
0,77
78.000
65,20
0,50
27.000 48,77
2,80
1

54.000
60,33
,

0,76
81.000
65,67
0,47

a) T.o.v. voorafgaand inkomensbedrag.

b) T.o.v. voorafgaand marginaal percentage.

Ten einde misverstand te voorkomen zij opgemerkt dat

de werkelijke marginale percentages bij de genoemde

inkomens hoger zijn dan. die welke daarachter zijn ver-

meld. Dit komt omdat de percentages zijn berekend over

een accres van f. 3.000 in het inkomen. Als men de klassen

terugbrengt tot die van het tarief ziet men dat een percen-

tage van 30 wordt bereikt bij f. 12.480 inkomen, een

percentage van 40 bij f. 17.520 inkomen, een percentage

van 50 bij f. 27.000 inkomen en een percentage van 60

eerst bij f. 48.600 inkomen, terwijl het hoogste marginale

percentage van 70,5 wordt geheven bij inkomens boven

f. 150.000.

Uit de tabel blijkt dat het verloop van de progressie

allerminst regelmatig is.

De grondslag van de (dubbele) progressie.

Het verloop van de progressie heeft geen wetenschappe-

lijke grondslag. Volgens Minister Lieftinck waren bij het

progressief tarief slechts het beginpunt en het eindpunt

met het maximale percentage de belangrijkste factoren.

Door Prof. W. J. de Langen ,is in 1950 naar aanleiding

van het ingediende tarief 1951 deze opvatting bestreden.

Volgens Prof. De Langen kan men in vrijheid bepalen

het totale belastingpercentage van een bepaald inkomen,

welk percentage in een progressief tarief bij opklimmende

inkomens doorlopend, hoewel niet met dezelfde regelmaat

moet
stijgen.
Heeft men van deze inkomensreeks de totale

belastingpercentages vastgesteld, dan volgen daaruit de

marginale percentages. Volgens hem mag niemand zich

laten misleiden door het esthetisch welbehagen van een

regelmatig verloop; een kwart-ellips (de vorm an de

progressie) is een mooie vorm maar zij bezit generlei

rechtvaardigheidsdeugd.

Nadien hebben nog vele
schrijvers
kritiek geleverd op

het verloop van de progressie, waarbij met name die van

Prof. Dr. F. Hartg in dit blad mag wôrden genoemd
1).

Deze kritiek liep uit in een pleidooi voor een proportioneel

tarief voor de grote massa van de belastingplichtigen.

In het rapport ,,Intellectuele middengroepen en belasting-

progressie” – een pleidooi ter vermindering van de

belastingdruk op de beoefenaars van de intellectuele be-

1)
Zie ,,E.-S.B.” van 27 februari 19.63.

inkomen van f. 20.000 op grond van het voorgaande moet
worden voldaan.
Van inkomens tot f. 40.000 per jaar wordt over het bedrag dat
f. 30.000 te boven gaat 40 pCt. geheven plus hetgeen van een
inkomen van f. 30.000 op grond van het voorgaande moet
worden voldaan.
Van inkomens tot f. 50.000 per jaar wordt over het bedrag dat
f. 40.000 te boven gaat 50 Ct. geheven plus hetgeen van een
inkomen van f. 40.000 op grond van het voorgaande moet
worden voldaan.
Dit tarief zou dan nog geheven moeten worden over een
inkomen nadat dit met 5 pCt. daarvan tot een maximum van
f. 2.500 is verminderd.

Bij het beoordelen van een progressief tarief dient

bijzondere aandacht te worden geschonken aan het feit

dat hoge tarieven in sommige gevallen grotendeels en in

andere gevallen weinig of niet kunnen worden afgewenteld..

Dit feit, dat tot nu toe bij de bepaling van de tarieven werd

verwaarloosd, leidt in de praktijk tot in wezen ongelijke

belastingdruk. Dit brengt bijv. de medici in een duidelijk

betere positie dan de leraren. Het streven naar een zeker

netto inkomen over âdditionele inspanning leidt bij hoge

progressieve tarieven in vele sectoren van het maatschap-

pelijk leven tot steeds hogere prijzen
van bepaalde goederen

en diens ten, waarvan degenen die een slechte marktpositie

innemen de dupe worden. De hoge tarieven werken daar

door eerder een inkomensongelijkheid dan een inkomens-
nivellering in de hand. Voor degenen voor wie de afweri-

telingsmogelijkheid minimaal is leiden de hoge tarieven

in vele gevallen niet tot maximale inspanning en dus niet

tot maximale welvaart van de voikshuishouding.

Voorstellen tot matiging van de progressie.

Het hierboven genoemde voorstel van de F.O.I.B. is

aantrekkelijk door zijn eenvoud. Over de budgettaire

consequenties van dit en andere voorstellen is echter wel

licht gedacht. Zeker van de geopperde mogelijkheid tot

(1. M.)

voor uw

Effectenzaken

NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.

E.-S.B. 24-6-1964

.

.

559

vermindering van de overheidsuitgaven mag men slechts

weinig verwachten. Het wil ons voorkomen dat reeds een

flinke stap in de goede richting zou worden gedaan indien

de progressie in het tarief van de inkomstenbelasting tot

een enkelvoudige zou worden teruggebracht door aan de

marginale percentages tot aan het maximum een lineair

verloop te geven. Dit zou bijv. kunnen zijn boven f. 6.000
inkomen 20 pCt. als minimum over f. 3.000 en daarboven

per f. 3.000 inkomen oplopend met 2 of 3 pCt. dus 20,

22, 24 pCt. enz. of 20, 23, 26 pCt. enz.

In deze gevallen wordt het hoogste percentage van
70,5

zoals dat thans bestaat reeds geheven bij een inkomen van

f. 84.000 onderscheidenlijk van f. 57.000, in plaats van

bij een inkomen van f. 150.000. Dit betekent geen ver-

hoging van de belastingdruk van de hogere inkomens,-

daar zij ten volle van de lagere belastingdruk door het

langzamer verloop van de progressie profiteren.

Ten einde een indruk te geven van het verloop van de

belastingdruk bij een dergelijke Iineaire progressie wordt de

toepassing daarvan gegeven in de volgende tabel naast

het tarief 1963 en het tarief van de F.O.I.B. Daarbij is

verondersteld dat beneden f. 6.000 het volgende aanloop-
tarief zal gelden:

beneden f. 3.600

onbelast
f. 3.600 -f.4.800 10 pCt. van het bedrag boven f. 3.600 = max. f. 120
f.4.800- f. 6.000 f. 120 + 15 pCt. van het bedrag boven f. 4.800 = max.
f. 300.

Ter toelichting diene dat de bedragen in kolom 3 als

volgt zijn gevonden:

over f. 6.000 zie boven

……………….
f.

300
f. 6.000- f. 9.000 20 pCt. = f. 600
…….
totaal f. 900
f. 9.000-f. 12.00023 pCI. f.690
…….
totaal f. 1.590
f. 12.000-f. 15.00026 pCt. = f.780
…….
totaal f.2.370
enz.
Voor de bedragen in kolom 4 geldt mutatis mutandis hetzelfde.

Op de twee gegeven voorbeelden zijn vele variaties denk-

baar. Zo zou men het aanvangspercentage boven f. 6.000,

TABEL 3.

Vergelijking van belastingbedragen bij verschillende

tarieven voor groep II

Belastingbedragen volgens:

tarief met lineair op-
Inkomen

lopend marginaal

F.O.I.B.-
tarief 1963

percentage

tarief
c)
3 pCt. a)
1
2 pCt. b)

f.
f. f. f.
f.
..
300 300
170
9.000
………….
900
900
455
1.590
1.560 880

.

2.889
3.240
3.060
2.020

6.000

…………..536

5.250
4.800
3.440

12.000 …………..1.950
.1.164

7.620
6.780
5.150

18.000 …………..4.048
24.000 …………..6.705

36.000
………….
10.350
9.000
7.280
30.000 …………..9.694

16.258
.
13.440
11.460
9.560
42.000
…………..
48.000

…………..
19.758
16.890 14.160 12.400

Van f. 6.000 af oplopend met 3 pCt. per f. 3.000 (20, 23, 26 pCI. enz.).
Van f. 6.000 af oplopend met 2 pCt. per f. 3.000 (20, 22,24 pCt. enz.).
Van f.4.000 af tot f. 10.000 10 pCt., daarboven oplopend met 10 pCt.
per f. 10.000, toegepast op 95 pCt. van het inkomen (10, 20, 30, 40, 50 pCt.).

dat op 20 is gesteld, nog wat kunnen verlagen. Men kan

ook de
stijging
van het marginaal percentage op 24 of

14 brengen, al naar gelang de opbrengst welke wordt na-

gestreefd. Gelet op de hierboven gegeven overwegingen

met betrekking tot de afwenteling zouden wij de voorkeur

geven aan een tarief waarin de stijging niet meer dan
2 pCt. per f. 3.000 inkomensvermeerdering bedraagt.

Als een eerste stap zou men met de 3 pCt. stijging kunnen

beginnen, om zodra de middelen het toelaten de 2 pCt.

stijging door te voeren.

In het tweede deel van dit artikel zal de regeling van de

kinderaftrek in het tarief Inkomstenbelasting aan de orde

worden gesteld en een samenvatting worden gegeven.

Utrecht.

C. P. A. BAKKER.

Levensverzekering (binnenland) in 1963

De cijfers, die het Centraal Bureau voor de Statistiek

heeft gepubliceerd met betrekking tot de in het jaar 1963
tot stand gekomen nieuwe verzekeringscontracten, tonen

aan dat het levensverzekeringbedrijf zich nog altijd kan

verheugen in een toenemende belangstelling van de zijde

van onze bevolking. Er werd blijkens voorlopige gegevens

uitsluitend hier te lande voor een bedrag van f. 8,1 mrd.

aan nieuwe verzekeringen bij de gezamenlijke binnen- en

buitenlandse maatschappijen gesloten. In dit bedrag zijn

zowel de in de privésfeer gesloten verzekeringen begrepen

als de verzekeringen die hun ontstaan te danken hebben

aan de door werkgevers ten behoeve van hun werknemers

in het leven geroepen pensioenregelingen (collectieve ver-

zekeringen).

Vergelijking met de op basis van de gegévens van het

C.B.S. in 1962 geregistreerde produktie van f. 7.363 mln.
leert, dat 1963 een produktiesurplus heeft opgeleverd van

f. 737 mln.,’ hetgeen côrrespondeert met een stijgings-

percentage van rond 10. Uit deze – opnieuw – verhoogde

produktie is af te leiden dat de belangstelling die de levens-

verzekering vooral in de na-orlogse tijd in alle kringen

ian onze samenleving is gaan genieten, allerminst onder

het verlies aan koopkracht van het geld geleden heeft.

Het probleem van de geldontwaarding is door de recente

ontwikkeling op het gebied van lonen en prijzen weer sterk

naar voren gekomen. Het roept vragen op, waarop zo min

als ieder ander.- waar ook ter wereld! – het levensverze-

keringbedrijf een met waterdichte waarborgen omkleed

antwoord kan vinden. Mag misschien in énkele incidentele

gevallen de verzekeringsanimo wat zijn afgekoeld, in het

licht van de totaliteit gezien heeft het euvel van de waarde-

daling van het geld het vertrouwen in de levensverzekering

niet aangetast. Vooral daarom niet, omdat van de levens-

verzekering risicodekking haar voornaamste functie is.

Allerwegen leeft het besef dat deze risicodekking ter be-

veiliging en ter continuatie van de in de loop der jaren op-

gebouwde individuele welstandssituatie onontbeerlijk is.

(t. M.)

voor uw

Assurantie zaken

NEDERLANDSCHE HANDEL

MAATSCHAPPIJ, N.V.

560

E.-S.B. 24-6-1964

Maand- en kwartaalcijfers.

In
het begin van het jaar zag het er niet

naar uit dat de produktie aan nieuwe verzeke-

ringen in 1963 tot recordhoogte zou stijgen.

Januari 1963 moest in vergelijking tot de

overeenkomstige maand een jaar eerder met

een negatief saldo worden afgesloten. Doch

in de daarop volgende maanden zijn er stéeds

produktieresultaten behaald welke die van het

vorige jaar overtroffen. Met uitzondering van

de eerste maand schommelde de produktie

in elk van de overige maandperioden tussen

de f. 500 en 650 mln.; in de laatste maand

kon zelfs een produktie van f. 1.600 mln, worden genoteerd

TABEL 1.

Produktiebeloop 1962-1963
a)

(in miljoenen guldens)

Periode
1962
1963
verschil 1963 t.o.v. 1962

568
490

78
501
539
+

38
januari

……………..
februari
……………..
522 579
. +

57
maart

……………..

le kwartaal

………..
1.591
1.608
+

17

553
650
+

97
590
599
+

9
april
………………..
mei

……………….
500
545
+

45
juni

………………..

2e kwartaal

………..
1.643
1.794
+
151

juli

………………..
augustus
……. ………..
534 488
480

622
578
576

+88
+
90
+

96
september

…………..

3e kwartaal

………..
1.502
1.776
+
274

662
+
113
november
…………..
.
662
+

27
oktober

……………584

december

………….
.550
1.443
1.598 b)
+
155 b)

4e kwartaal

………..
2.627

..

2.922
+
295

Jaartotaal

………….
7.363
8.100
+
737

Bron:
Produktiestatistiek CBS.; uitsluitend binnenland.
Getaxeerd.

Zoals de cijfers in tabel 1 laten zien is in elk van de

eerste drie kwartalen de produktie ver boven de f. 1,5 mrd.
uitgekomen, terwijl zij in de laatste driemaandelijkse peri-

ode van het jaar 1963 zelfs tot bijna f. 3 mrd. is gestegen. Uit

de praktijk is bekend, dat vooral in het laatste kwartaal

een versterkte animo tot het sluiten van levensverzekeringen

met aftrekbare premie aan de dag pleegt te treden. Dit
verklaart dat 36,1 pCt. van de totale produktie in deze

slotfase van het jaar is tot stand gebracht. Voor de overige

kwartalen gelden lagere percentages (eerste kwartaal 19,8

pCt., tweede kwartaal 22,1 pCt., derde kwartaal 22,0 pCt.).
Het hoofdbestanddeel van de produktie béstaat uit rente-

verzekeringen. Tot deze categorie behoren behalve aan

kapitaalpolissen gekoppelde ideaal-, gezins- en opvoedings-

renten ook pensioenverzekeringen (oudedags-, weduwen-

en wezenpensioen) alsmede dadelijk ingaande ljfrenten.

Een belangrijk gedeelte van de pensioenverzekeringen be- –

staat uit op collectieve basis tot stand gekomen peroneels-

verzekeringen. In de totale produktie (binnenland) 1963
van f. 8.100 mln. participeerde de renteverzekering met

f. 4.100 mln, of 50,6 pCt., d.i. iets minder dan in 1962 toen

de renteverzèkring 51 pCt. van de produktie voor haar

rekening nam. Het aandeel van de kapitaalverzekering in

de totale produktie bedroeg f. 3.700 mln. of 45,7 pCt. tegen

vorig jaar 45 pCt., zodat hier van een kleine stijging sprake

is. Bij de volksverzekering maakte de produktie met f. 300

mln. 3,7 pCt. (v.j. 4,0 pCt.) vn liet totaal uit.

Tabel 2 geeft een overzicht van de produktie per branche
over de jaren 1962 en 1963.

OJEWAIWA
Produktie per branche
a)

1962
‘1963
‘rschil 19631
1962
1962
1
1963
Branche
1
.
1

(in miljoenen guldens)
(in procenten van het totaal)

Kapitaalverzekeringen

3.317 3.700 +
383
45,0 45,7
Renteverzekeringen (gekapitaliseerd

door

vermenigvuldiging

met
3.759
4.100
+
341
51,0 50,6
10)

………………
volksverzekeringen
……
.287
300
+

13
4,0
3,7

Totaal

.
…………….
7.363

1

8.100b)1
+
737
1

100,0
1

100,0
Bron:
Produktiestatistiek CBS.; uitsluitend binnenland.
Getaxeerd en afgerond.

Premiën en koopsommen.

Het is begrijpelijk dat als gevolg van de voortgezette

groei van de levensverzekering het via het levensverzeke-
ringbedrijf gespaarde bedrag toenemende is. Er is in 1963

voor 9,3 pCt. meer in de vorm van premiebetalingen en
koopsomstortingen bij het levensverzekeringbedrijf ge-

spaard dan in het jaar daarvoor. De totale premie-ont-

vangst bedroeg in 1963 f. 1.215,2 mln, tegen f. 1.111,7

mln, in 1962. In het eerste kwartaal was de premie-ontvangst

het grootst, zoals uit tabel 3 blijkt.

TABEL 3.
Premie-inkomen 196211963
a)
(in miljoenen guldens)

1962 1963

le kwartaal

………. …..
351,l
390,0 222,5
227,2
223,9

..

249,6
2e kwartaal

……………..
3e kwartaal

………. …….
….
314,2 348,4
4e kwartaal
………..
..
Totaal

……………….
..1.111,7
1.215,2

a) Bron:
,,De Telstrook”, kwartaaloverzicht Voorlichtingscommissie
uit
het Levensverzekeringbedrijf.

Uitkeringen.

De maatschappijen lieten aan de polishouders resp. aan

de door hen aangewezen begunstigden in 1963 een bedrag
van f. 380,8 mln. ten goede komen. Het hoofdbestanddeel

bestaat uit uitkeringen die het karakter van een periodiek

inkomen dragen (pénsioenen eb renten). Zij mâkèn 42,3

pCt. van het totaal uit. Daarna volgen de op de afloopdata

van expirerende polissen verrichte-uitbetalingen (40,4 pCt.).

De derde categorie van uitkeringen betreft betalingen, die

wegens overlijden van verzekerden moesten’ geschieden

(17,3 pCt.). .

E.-s.B: 24-6-1964

561

TABEL 4.

S.

Uitk6ingen aan polishouders en begunstigden
a)

1962

1963

in mln,

in pCt.
Uitkeringen

in mln,

in pCt.

guldens guldens

wegens overlijden

58,0

17,7

65,8

17,3
wegens afloop

123,7

37,7

154,1

40,4

sub-totaal

181,7

55,4

219,9

57,7
renteverzekeringen

146,6

44,6

160,9

42,3

totaal
……….
328,3

100

380,8

100

s) Bron:
,,De Telstrook”, kwsrtsaloverzicht Voorlichtingscommissie uit het
Levensverzekeringbedrijf.

Het aantal polissen waarvan de verzekerde bedragen

door overlijden van de verzekerden reeds binnen twee jaar

na afsluiting opeisbaar werden, was in 1963 lager dan in

het jaar daarvoor. Er kwamen 3.427 van dergelijke gevallen

voor (v.j. 3.569). Op deze polissen incasseerden de maat-

schappijen f. 610.799 aan premiën. Zij moeten echter bijna

het dertienvoudige of bijna
f.
8 mln, uitkeren.

TABEL
5.

Door overlijden binnen 2 jaar vervallen polissen

Uitkeringen

Aantal jPremie.ontvsngstl

in veelvoud van
Jaar

polisse

in guldens

in guldens
1

de premie-

l959
4.056
460.599
6.336.496
13,8
1960
3.914
476.891
5.718.593
12,0
1961
3.464 449.973 5.805.377
12,9
1962
3.569
561.070
8.078.416
14,4
1963
3.427 610.779
7.905.116
12,9

Beleggingen.

Door een netto-vooruitgang van f. 974,8 mln, is het

totaal der beleggingen van f. 9.952,2 mln, per ultimo 1962

gestegen tot
f.
10.927,0 mln, of bijna f. 11 mrd. per ultimo

– 1963. Behalve voor genoemd bedrag van rond f.
975
mln.

moest in het afgelopen jaar ook belegingsmogeljkheid

worden gezocht voor gelden die door aflossing, uitloting,

verkoop ed. vrijkwamen. Met inbegrip-van deze herbeleg-

ging was in 1963 naar schatting een bedrag van f. 1,5 â
2

mrd. door de levensverzekeringmaatschappijen te beleggen.

TABEL 6.

– Belegd kapitaal
a)

31-12.1962

1

31-12-1963

in mln. 1 i

1 in mln. 1
guldens

n pCt.

guldens

in pCt.


vaste eigendommen
732,6
7,4
838,2
7,7
Hypotheken
……………’
2.437,2
24,5
2.857,4
26,1
.
8,0
892,2
8,2
Leningen op schuldbekentenis
4.927,2
49,5 5.288,9
48,4
Inschr. grootboek en schuld-
registers

…………….
644,2
6,5
650,3
5,9

Effecten

……………….802,1

0,9
84,4
0,8
Polisbeleningen

…………86,9
Overige beleggingen

..

.22,0
3,2
315,6
2,9

Totaal

…….. …………

.
9.952,2
100
10.927,0
100

a)
Bron:
,,De Telstrook”, kwartsaloverzicht van de
voorlichtingscommissie
uit het Levensverzekeringbedrijf.

Adverteren in ,,E.-S.B.”
getuigt van

feeling voor marketing

Hierbij kan nog worden aangetekend dat bij de spreiding

van de beleggingen, zoals die uit dit overzicht naar voren

komt, waardevermeerdering door
prijsstijgingen
zich slechts

voordoet bij onroerend goed en bij aandelen. Aangezien

ongeveer een derde gedeelte van het effectenbezit uit aan-

delen bestaat, maken beide rubrieken tezamen ca. 10 pCt.

van de beleggingen uit. ,,Inflatiewinst” blijft tot deze 10 pCt.

beperkt, maaf daar staan dan ook tegenover de wissel-

vallige risico’s, die aan deze beleggingen eigen zijn. Een

aanmerkelijke uitbreiding van de beleggingen in onroerend

goed en aandelen – voor zover al uitvoerbaar zonder ver-

storinj van de markt – zou niet te rijmen zijn met de eisen

van veiligheid en zekerheid, waaraan het bedrijf moet vol-

doen.
S

Ten slotte merken wij nog op, dat de uitbreidhig van de

beleggingen zich vrijwel geheel heeft afgespeeld op het

terrein van de belangrijkste beleggingsobjecten, nl. vaste

eigendommen, hypotheken, effecten en onderhandse le-
ningen. Deze hebben zich in 1963 als volgt ontwikkeld:

TABEL 7.

Stand einde 1963

Groei in 1963


in pCt.

I
in pCt.
guldens
guldens

Vaste eigendommen
…….

838,2

7,7

105,6

‘ 0,3
Hypotheken
…………….
2.857,4

26,1

420,2

1,6
Effecten
…………………
892,2

8,2

90,1

0,2
Onderhandse leningen

5.288,9

48,4

361,6 – 1,1

Vooral het bedrag van de hypothecaire geldleningen is

sterk toegenomen, waardoor deze beleggingspost thans

meer dan een kwart van het beleggingsiotaal omvat. Deze

groei is ongetwijfeld toe te schrijven aan de nog steecs

stijgende belangstelling bij particulieren voor de aankoop

van een eigen woning en aan het oplopen van de prijzen

voor onroerend goed.

Ten aanzien van de leningen op schuldbekentenis valt
eveneens een belangrijke stijging van het bedrag te con-

stateren, doch procentsgewijze is er sprake van enige terug-

gang. Er kan enig verband bestaan tussen deze teruggang

en de stijging van het percentage der hypotheken; het is

niet uitgesloten dat bij de financiering van het bedrijfs

leven op wat grotere schaal gebruik is gemaakt van het

hypothecaire krediet.

Rotterdam.

J. B. BOOIJ.

(1. M.)

.0
N.V. SLAVENBURG S BANK

0

562f

E.-S.B.
24-6-1964

Prof. Dr. H. J. van der Schroeff De variabelë kosten-

calculatie (,,direct costing”) in vergeij/king met de inte-

grale kostenberekening.
Preadvies uitgebracht op de

Accountantsdag 1963 van het Nederlands Instituut

van Accountants. N.V. Uitgeverij Kosmos, Amster-

dam/Antwerpen 1963, 40 blz.,
f.
2,50
1).

De belangstelling voor ,,Direct costihg” (DC) is ook in

ons land de laatste jaren groeiende. Het was daarom een

goede gedachte van het bestuur van. het N.I.v.A. om op

zijn 46e Accountantsdag dit onderwerp aan de orde te

stellen. Van der Schroeif bracht er een belangwekkend

preadvies over uit, hetwelk tezamen met hetgeen door hem

bij de bespreking ervan naar voren werd gebracht
2)
– er

was uit de N.I.v.A.-leden een zeshoofdig panel gevormd –

een goed beeld geeft van zijn opvattingen over dit onder-

werp
3)•
Het zij ons vergund over deze opvattingen thans

enige aantekeningen te maken.

Het feitelijke exposé van Van der Schroeif over opkomst,

karakter, doelstelling en werkwijze der DC-methode (blz.

4 e.v. en blz. 20 e.v.) stemt in hoge mate – soms zelfs in
detail – overeen met hetgeen hierover dezerzijds bij een

vroegere gelegenheid op schrift werd gesteld
4).
Aanleiding

tot verdere opmerkingen geeft dit gedeelte ons dus niet.

Ook over de vraag hoe deze calculatiemethode in theo-

retisch en praktisch opzicht moet worden beoordeeld, blijkt

Van der Schroeif zich zodanig uit te spreken, dat althans

op een belangrijk aantal punten van een nagenoeg overeen-

komstig standpunt kan worden gesproken. Met name is

dit het geval ten aanzien van

– de arbeidsbesparing die DC geeft, welke echter de

vraag oproept of daardoor de betrouwbaarheid der calcu-

ltie niet al te zeer aan de eenvoud ervan wordt opgeofferd;

– de eenvoud en snelheid van de interne berichtgeving,

welke bij DC,ve,rkregen kan worden;
– de betekenis van DC voor de balanswaardering: door

dat bij deze methode de balans volledig ondergeschikt

wordt gemaakt aan de resultatenrekening, wordt geen goed

beeld van de financiële situatie van de onderneming ge-

geven;

– de verhouding tussen variabele kosten en beheers-

bare kosten, ten aanzien waarvan geldt dat een identificatie

dezer kostengroepen in het algemeen niet geoorloofd is,

zodat DC voor de bedrijfscontrole slechts zeer ,beperkt

bruikbaar is; in dit verband dient vermeld te worden dat
Van der Schroeif in hoofdstuk XII van ,,Kosten en kost-

prijs” van de gedachte dat voor de bedrjfscontrole meetal

afzonderlijke overzichten nodig zijn
6),
een waardevolle

uitwerking geeft;

– de essentiële betekenis van DC voor de verkoop-

politiek op korte termijn, doordat zij de voor deze

politiek relevante gegevens van de brutowinst per knel-

Ook opgenomen in ,,De Accountant” van septeiber
1963.
Zie ,,De Accountant” van december
1963.
Een parallelle uiteenzetting geeft Van der Schroeif in hoofd-
stuk XIII van zijn boek ,,Kosten en kostprijs”, getiteld: ,,De
variabele kostencalculatie (Direct costing)”.
,,Kostenvariabiliteit en variabele-kostencalculatie”, Leiden
1961,
i.h.b. blz. 77 e.v.,
86
e.v. en
102
e.v.
Vgl. Preadvies, blz.
13
e.v.,
18, 28
e.v. en
36
e.v.; Kosten-
variabiliteit, blz.
116
e.v.,
122
e.v.,
138, 166
e.v. en
195.
Vgl. o.a. Kostenvariabiliteit, blz.
196.

puntsfactor op eenvoudige en rechtstreekse wijze verschaft;

– de verhouding tussen DC en de integrale calculatie,

met betrekking waartoe kan worden gesteld dat beide sys-

temen niet per se als alternatieven, maar ook als comple-

menten van elkaar kunnen worden beschouwd; beide stel-

sels hebben hun eigen toepassingsgebied.

Moge er aldus een ruime mate van eensgezindheid te

constateren zijn, er zijn toch ook enkele aspecten van het

DC-vraagstuk aan te
wijzen,
ten aanzien waarvan de me-

ningen in mëerdere of mindere mate
blijken
te divergeren.

Zo is het naar onze mening een niet geoorloofde generali-

satie, dat ,,de” voorstanders van DC zouden aannemen,

dat de ,,direct costs” zouden samenvallen met de ,,control-

lable costs” (preadvies blz. 28). Dit kan o.i. slèchts van een

minderheid van hen worden gezegd. Het N.A.A.-rapport

van 1953 over DC dat Van der Schroeif ,,geëigend”

vindt voor de oriëntatie omtrent DC en waarop – hij meer-

malen terugvalt – roert deze kwestie nauwelijks aan.

Dat ,,de” Amerikaanse accountants DC nietzouden

aanvaarden (idem blz. 29) is vermoedelijk eveneens te

absoluut gesteld. Er zijn tenminste
aanwijzingen,
dat een

minderheid van hen deze calculatiewijze toch wel toelaat-

baar acht
7).

Ook de opvatting dat de resultatenrekening volgens DC

in alle gevallen tot een onaanvaardbare jaarrekening zou

leiden, gaat ons wat te ver. Er zijn o.i. namelijk situaties

denkbaar, waarin althans de winstberekening volgens DC

een zekere aantrekkelijkheid kan bezitten, boven die vol-

gens de integrale calculatie
8).

Verschil van inzicht blijkt voorts te bestaan met betrek-

king tot de vraag, welk bedrjfstype zich het meest voor

toepassing van DC leent. Van der Schroeif noemt in dit

verband
bedrijven
net massaproduktie, die een beperkt

aantâl standaardprodukten voortbrengen en waarvan pro-

duktie en afzet een regelmatig verloop hebben
9).
Onzerzijds

werd gesteld, dat juist
bedrijven
met een vrij heterogene’

produktie (en afzet) en een wisselende afzetsituatie grote

behoefte zullen hebben aan de DC-methode
10)
Nadere’

bestudering van dit belangrijke, maar tot na toe onvol-

doende onderzochte aspect van het DC-vraagstuk en toet-

sing van het zoëven gestelde aan de met deze methode in

de praktijk opgedane ervaringen zullen naar wij hopen tot
een bevestiging van onze opvatting leiden.

Ook wat de bruikbaarheid van DC voor de verkoop-

politiek betreft, is er blijkbaar verschil van opvatting. Op

blz.
35
stelt Van der Schroeif namelijk, dat voor bedrijven

die zelf hun verkoopprijs moeten vaststellen, de calculatie

volgens DC wegvalt. Dit lijkt ons niet houdbaar, want

dient ook in die bedrijven de producent niet te beschikken

over kennis van de variabele kosten per eenheid produkt

(naast die van de integrale kosten per stuk)? ‘Hoe zou hij

andérs kunnen bepalen wat op korte termijn gezien de meest

winstgevende combinatie van verkoopprijs en -hoeveelheid

is? In ,,Kosten en kostprijs” geeft Van der Schroeif zelf

een voorbeeld van de toepassing der marginale calculatie

voor de bepaling van de optimale afzethoeveelheid.bij een

Vgl. Kostenvariabiliteit, blz.
92.
Vgl. idem, blz.
134.
Preadvies, blz.
35.
Kostenvariabiliteit, blz. 170.

E.-S.B. 24-6-1964

.

.

.

563

monopolistische marktsituatie
11).
DC is daarom niet alleen

bruikbaar voor prijsnemers.

Een laatste opmerking betreft Van der Schroeffs uit-

spraak, dat aan DC een ,,principiële grondslag” ontbreekt

(blz. 29). Inderdaad wordt er door de voorstanders van

DC veelal op weinig beginselvaste wijze over deze materie

geschreven en zijn er toepassingswijzen die op meer dan

één gedachte lijken te hinken. Het gaat ons echter te ver

om op grond daarvan deze methode een principiële basis

te ontzeggen. De kern van DC blijft – Van der Schroeif

zegt het zelf (blz. 37) – het onderscheid tussen de vaste en
variabele kosten; in de aanwending van DC voor de plan-

ning op korte termijn kan dit onderscheid consequent wor-
den gehandhaafd en ligt ook de grootste verdienstelijkheid

van de methode. Dat er ,,varianten” bestaan, waarbij men

tegelijkertijd ook andere voordelen poogt te verwerven

(door
bijv.
ook de indirecte variabele kosten tot de ,,period

costs” te rekenen), doet daaraan o.i. weinig af. Dergelijke

,,varianten” kunnen onder omstandigheden praktisch zeer

doelmatig zijn. Van een algemene identificatie door de

DC-aanhangers van de indirecte, de vaste en de niet-

beheersbare kosten (vgl. preadvies blz. 29) is zeker geen

sprake. Wel van combinaties in bepaalde gevallen van de

zuivere DC-gedachte met elementen van ,,prime costing”

of ,,responsibility accounting”. Het ware wellicht beter

indien zulke combinaties niet als ,,varianten van DC” zou-

den worden aangediend, maar als mengvormen ervan.

Moge er dus een aantal punten zijn aan te wijzen ten

aanzien waarvan Van der Schroeffs opvatting niet of niet

geheel door ons wordt gedeeld – ten dele zal ook voort-

gezet empirisch onderzoek hierover gewenst zijn – de

hoofdstrekking van zijn betoog en de positieve wijze waar-

op hij het DC-vraagstuk over het algemeen benadert,

duiden op een grote mate van eenstemmigheid. Op geluk-

kige wijze heeft Van der Schroeif zich hiermede gedistan-

tieerd van vroegere uitspraken van zijn kant. In ,,De leer

van de kostprijs” bijv. noemde hij Lawrence en Humphreys’

,,marginal costing”-methode nog geheel verwerpelijk”
12)

Er is ook een duidelijke afstand ontstaan tussen hem en

een aantal andere aanhangers van de vervangingswaarde-

leer, die soms – zoals J. L. Meij – in DC eigenlijk weinig
anders zien dan een dwaling
13).
Van der Schroeif heeft
het zich niet zo gemakkelijk gemaakt, maar ernaar ge-

streefd, zijn mede-N.I.v.A.-leden te tonen, yvelke belang-

rijke waarheidselenienten in deze zgn. dwaling besloten

liggen.

Zeist.

Prof. Dr. R. SLOT.

T.a.p. blz. 360; ygl. ook ons artikel hierover in ,,E.-S.B.”
van 15 april 1964.
Bij de bespreking daarvan merkte Van der Schroeif o.a.
op: ,,Ik ga voorbij aan de voordelen, welke de schrijvers pogen
te suggereren, dat deze methode bezit en wil slechts opmerken.
dat het voorstel in alle opzichten verwerpelijk is” (De leer van
de kostprijs, 1953, blz. 353).
J. L. Meij: ,,Direct costing”, een nieuwe methode van cal-culatie en planning?, artikel in ,,De Naamlooze Vennootschap”
van maart 1962; vgl. ook zijn leerboek, deel T, blz. 250 e.v.

Drs. A. R. van der Burg: De beste beslissing nemen.

Toepassingen der besliskunde (operations research) in

het bedrijfsleven. N. SamsomN.V., Alphen aan den

Rijn 1963. 134 blz; en uitgebreide literatuuropgave.

Het woord ,,besliskunde” als Nederlands equivalent

voor ,,operations research” is kort en krachtig, en zelfs

meer ter zake dan het uit de tweede wereldoorlog stam-

mende Angelsaksische origineel. De klankverwantschap

met de term ,,wiskunde” is niet toevallig. Wij zouden

dit boek dan ook gemakkelijk kunnen omdopen in ,,De
wiskunde als hulpmiddel bij het bedrijfsbeleid”. Zo ver

is de auteur echter niet gegaan, vermoedelijk uit mede-

dogen met zijn publiek, dat bestaat uit ,,leidinggeven-

de personen in het bedrijfslevèn, die globaal op de hoog-

te willen zijn van de grondprincipes der besliskunde en

vooral van de toepassingsmogelijkheden”. De wiskun-

de wordt dus zo onopvallend mogelijk geïntroduceerd.
Nu is de moeilijkheid, dat de besliskundige methoden

zich niet gemakkelijk globaal laten beschrijven, en er

bestaat dan ook het gevaar, dat de lezer zich de beslis-

kunde eenvoudiger voorstelt dan. ze is. Van der Burg

acht dit gevaar echter minder ernstig dan het omgekeer-

de, ni. ,,de in de meeste literatuur gewekte indruk dat

operations research altijd zeer gecompliceerd is en slechts

toepasbaar is, als men beschikt over een grote staf van

wetenschappelijk geschoolde medewerkers en over een

elektronische rekenapparatuur”. Hierover valt, dunkt

mij, wel te twisten. In ieder geval is dit boek in het Ne-

derlands taalgebied vermoedelijk het eerste, zij het sinds

kort zeker niet meer het enige, waarin operations re-

search überhaupt enigermate systematisch wordt behan-

deld. Het vult zonder meçr een leemte op, en is terecht

gericht op die groep van personen, welke in eerste in-

stantie moet beslissen of besliskunde voor hun beslissin-

gen enige zin kan hebben.

De schrijver zelf laat over die vraag geen twijfel bestaan:

als een gediplomeerd apotheker schudt hij de recepten

uit zijn mouw, de problemen bij hun dagelijkse naam

noemend, zoals voorraad- en bestelgrootte, wachten op

bediening, het gunstigste produktieprogramma, route van

een vertegenwoordiger of bestelauto, optimale kwaliteit,

onderhoud, revisie en veriiieuwing van machines, norma-

lisatie, uitval- en oplageproblemen enz. De hoofdstukken

zijn gemiddeld vijf bladzijden kort, en vrijwel elk daar-

van bevat een pakkend praktijkgeval. Er is dan ook geen

enkele reden om dit boek ongelezen te laten, te meer

omdat tussen de regels door vele nuttige léssen worden

meegegeven.

De bijzonder vlotte en beknopte schrijftrant heeft van-

zelfsprekerd ook zijn schaduwzijden. Allereerst is de me-

thodologische systematiek vrij ver te zoeken, waardoor

de leek-lezer wellicht moeite zal hebben met het classi-

ficeren van problemen, die juist niet worden behandeld.

(Dit bezwaar geldt overigens voor de meeste literatuur

op dit terrein). ‘In de tweede plaats is het jammer, dat op

diverse plaatsen plotseling een stuk wiskunde uit de lûcht

komt vallen, zoals bij de aangepaste exponentiële ver-

deling van de levertijden (blz. 33), waarbij tekst en gra-

fiek bovendien enigermate strijdig zijn, bij de formule

voor de opbrengst per charge als functie van de charge-

564

.

E.-S.B. 24-6-1964

tijd (blz. 61) en bij de vraagrelatie op blz. 72. De niet-

mathematisch geschoolde lezer slaat bij dergelijke abrup-

te exercities de schrik om het hart. Deze komt dan ook

zeker niet toe aan het toegevoegde technische hoofd-

stuk over lineaire programmering.

Een derde bezwaar is gelegen in het stelselmatig we

ren van het begrip onzekerheid uit de probleemstelling.

In feite komt dit neer op een verzoek om behalve meer

wiskundige ook meer statistische achtergrond te geven,

en dit heeft de auteur zeker niet gewild. Maar daardoor

vallen de voorbeelden te glad uit, zij zijn te veel op maat

gesneden. Pas in hoofdstuk 18 – Fases van een beslis

kundig onderzoek – komen enige voor het praktisch on-

derzoek belangrijke punten aan de orde, en daarmee

ook de onvermijdelijke domper op de leesvreugde. Dit

moment is echter psychologisch goed gekozen, want ‘de

werkelijk geïnteresseerde lezer laat zich dan ‘niet meer

weerhouden, en neemt ijverig de uitvoerige en goede ii-

teratuurlijst door.

Leiden.

ties. G. J. AEYELTS AVERINK.

‘1
INGEZONDEN STUK

Zal de S.-E.R. standhouden?

Bij tijd en wijle trekt Pen – Professor Pen uit Gro-

ningen wel te verstaan – met zijn scherpe pen ten strij-

de. Laatstelijk gebeurde dit in ,,E.-S.B.” van 10 juni

jI. onder het hoofd ,,Zal de S.-E.R. standhouden?”; een

retorische vraag die de auteur helaas echter onbeant-

woord laat. Wél vloeien uit Pens pen de opzienbarende

woorden: ,,De S.-E.R. heeft in zijn midden deskundigen

die niet, vanuit Eindhoven of elders, kunnen worden her-

innerd aan hun politieke instructie. Als zij willen kun-

nen zij standhouden te midden van de inflatoire golven”.

Wat kan van deze tirade de troebele achtergrond wel

zijn? Het antwoord ligt, dunkt mij, besloten in het

woordje ,,elders”, waarvoor men dan ,,Groningen” zou

moeten lezen. Pen immers (over ,,pressie” gesproken’)

wijst de S-ER. wel heel duidelijk de weg; z6 duidelijk

dat men zich kan afvragen of wij de S.-E.R. eigenlijk

nog wel nodig hebben zolang we Pen hebben. Géén be-

lastingverlaging, zegt hij, dus belastingverhoging, want

ook Pen zal wel weten dat de opbrengst van de loon-

en inkomstenbelasting t.o.v. 1963 met liefst 20 pCt. is

toegenomen. Belastingverhoging ter bestrijding van de
inflatie: een beproefd recept, ons voorgeschreven door

een onverdacht economisch therapeut.

Zou er echter niet meer voor te zeggen zijn de oor-

zaak van de (loon)inflatie weg te nemen dan daarvan al-
leen de gevolgen te bestrijden? De S.-E.R. zal gemakke-

lijker kunnen standhouden te midden van de infiatoire

golven, indien men in Den Haag het hoofd weet te bie-
den aan de pressie van degenen, die, vanuit Groningen

of elders, deze inflatoire golven aanbiazen. Dan zal er

geen reden zijn belastingverhoging te bepleiten en zal de

staat zich niet behoeven toe te eigenen wat de werk-

nemer in het voo}uitzicht is gesteld.

Waalre.

P. J. VAN DER BURG.

NASCHRIFT

Als de lezer uit dit raadselachtige proza mocht opma-

ken dat Pen een voorstander is van looninflatie: ik heb

bij verschillende gelegenheden gewaarschuwd tegen loon-

stijgingen, die boven de produktiviteit uitgaan, en tegen
het scheppen van de voorwaarden voor dergelijke loon-

stijgingen. Zo heb ik in dit tijdschrift (25 juli 1962) het

loonadvies van de S.-E.R. gekritiseerd, omdat het tot

onverantwoorde loonstijgingen in de toekomst zou kun-

nen leiden. In ,,Het Parool”van 30 oktober 1963 schreef

ik, dat het optrekken der lonen tot ,,Europees peil” loon-

inflatie en dus gevaarlijk zou zijn. Voor het overige heb

ik Dr. Van der )3urg niet begrepen; hij mij ook niet, ge-

loof ik.
Groningen.

T. PEN

Geidmarkt.

De nieuwe combinatie van Nederlandsche Handel-Maat-

schappij en Twentsche Bank heeft thans ook ‘de fusie-

motieven publiek gemaakt, waarbij na de uitoerige uit-

eenzetting van de Amsterdam-Rotterdam Bank, waaraan

ik vorige week aandacht heb geschonken, geen nieuwe

gezichtspunten naar voren zijn gekomen. De nieuwe naam

van de eerstgenoemde bank is Algemene Bank Nederland,,

waarop de financiële wereld de bij deze instelling werkzame

personen prompt met albanezen is gaan betitelen. Hoewel

in de Wet Toezicht Kredietwezen niet wordt gesproken

van voorwaarden, die door De Nederlandsche Bank bij

goedkeuring van fusies kunnen worden gesteld, is dit wel

gebeurd. Klaarblijkelijk acht de Centrale Bank eerst bij

het voldoen aan deze voorwaarden geen gevaren aanwezig

t.a.v. een ongewenste ontwikkeling van het kredietwezen,

terwijl dan tevens een gezond bankbeleid zou zijn ge-

waarborgd.

De mogelijkheid, dat de grotere machtsconcentratie tot

verzwaring van de voorwaarden in de kredietverlening zou

kunnen leiden en tot een discriminatoire behandeling van

cliënten, wordt beperkt door een meldingsplicht ten aanzien

van eventuele kartelafspraken in binnen- en/of buitenland.

De Nederlandsche Bank heeft verder de ontwikkeling van

de handelsbanken naar investeringsbanken, naar banques

d’affaires, willen afsnijden door de bepaling, dat een directe

of indirecte verwerving van deelnemingen in andere onder-

nemingen – d.i. een participatie van meer dan
5
pCt. –

onderworpen wordt aan haar toestemming. Ten slotte zijn

de twee nieuwe banken er akkoord mede gegaan, dat de

dochterinstellingen, die krediet verlenen zonder onder de

Wet Toezicht Kredietwezen te vallen en daardoor onder het

toezicht van De Nederlandsche Bank – men moet denken

aan de maatschappijen voor middellang krediet, voor huur

koopfinanciering, persoonlijke leningen, leasing e.d. –

ook onder de controle van de Bank zullen vallen. Het toe-
zicht op het kredietwezen wordt hierdoor vergemakkelijkt.

Het is duidelijk, dat De Nederlandsche Bank met deze

bepaling zelf discrimineert. Soortgelijke dochters van

anderen dan de ,,big two” blijven buiten schot.
Wat de onderlinge concurrentie betreft, een punt dat in

de Tweede Kamer aandacht heeft gehad, mag men niet uit

het oog verliezen, dat naast de twee er.nog 109 of wanneer

men de recente fusie tussen de Amsterdamsche Bank en

E.-S.B. 24-6-1964

565

Goedewaagen & Zonen, Gouda nog in aanmerking neemt,

nog 108 andere banken zijn, die na de tweede wereldoorlog

geen enkel teken van zwakte hebben getoond, integendeel

hun relatieve positie nog hebben verbeterd. Bovendien is

de concurrentie, die het handelsbankwezen van andere

instellingen ondervindt groeiende.
Kapitaalmarkt.

Het staat als een paal boven water, dat naarmate de

invloed van het tekort op de betalingsbalans, waarvan de

omvang eerder tegen dan mee zal vallen, toeneemt, de

liquiditeit onder een steeds sterkere druk zal komen. Dit

zou zich in een stijgende activiteit op de kapitaalmarkt

moeten uiten. Wel is in de periode januari/mei 1964 het

totale beroep van de private sector op de emissiemarkt

groter geworden dan in de overeenkomstige periode van

1963 (f.
85,5
mln. tegenover f. 48,1 mln.) doch de stijging

is zo klein, dat dit geen zoden aan de liquiditeitsdijk zet.
Binnen het bedrijfsleven bevindt zich klaarblijkelijk nog

een grote speelruimte, die eerst wordt gebruikt véér andere

stappen worden gedaan. –

Indexcijfers aandelen 30 dec.
H.
&
L.
12 iuni
19 juni
(195

100)
1963
1964 1964 1964

Algemeen
……………….
392
419-394
410 410
Intern, concerns
…………..
548
598 – 553
583
581
Industrie

………………
341
356 —340
351
348
Scheepvaart

…………….
153
161 – 145
.

145
144
Banken

…………………
232
249-231
243
244
Handel enz
……………..
165
175— 164
171
172

Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.

Aandelenkoersen.

Kon. Petroleum

………….
f. 147,50a)
f. 16040
f. 159,90
Philips G.B .

…………….
f. 148,30
f. 153,90 f. 152,90
Unilever

……………….
f. 138,90
f. 143
f. 143,80 Expi. Mij. Scheveningen
…….
398
336
321
A.K.0
………………….
526
4904
486
Hoogovens, n.r.c.

………..
5644
6361
6284
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .

…..
775
870
860
Nationale-Nederlanden, c
870
935
929
Zwanenberg-Organon

……..
900
965 965
Robeco
…………………
f.227
f. 230
f. 231

New York.

Dow Jones Industrials
……..
760

809

825

Rentestand.

Langl. staatsobl. b)

………
4,71

4,94

5,01
Aand.: internationalen b)
……
3,15c)

3,45
lokalen b)
………..

3,66 c)

3,40
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………..
21

4

4

Gecorrigeerd in verband met bonus.
Bron:
veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
19 december 1963.

C. D. JONGMAN.

/

1
gemeente

enschéde

I

Bij het Sociografisch en Statistisch Bureau kan

worden geplaatst een

SOCIOLOOG

of

SOCIAAL-PSYCHO LOOG

Het bureau adviseert het gemeente-
bestuur op basis van sociaal-weten-

schappelijk onderzoek inzake ontwik-

keling en structuur van de gemeen-

telijke samenleving; het verricht tevens
regionaal onderzoek voor de Belangen-
gemeenschap Twente-Oost Gelderland,

in nauw contact met het Economisch

Technologisch Instituut en de Proyin-

ciale Planologische Dienst.

Taak:
Ontwerpen en uitvoeren van sociaal onder-
zoek,

instrueren

en

begeleiden

van

mede-
werkers,

formuleren

van

beleids-conclusies
t.a.v.

woningen,

woonwijken,

recreatie

en
cultuur.

Positie:
Naast econoom, geograaf en socioloog wordt,
onder assistentie van statistici en tekenaars
gewerkt in contact met architecten, psycho-
ogen, culturele medewerkers etc.

Eisen:
Behalve doctoraal examen in de sociologie of
sociale psychologie ervaring in praktisch ge-
richt onderzoek.

Salaris:
Afhankelijk van bekwaamheid indeling in één
der rangen:
Planoloog

995 tot f1296 p.m.
Planoloog Iste klasse f1153 tot f1536

p.m.
Genoemde

bedragen

zijn

inclusief

huur-
compensatie; inhouding ingevolge de A.O.W. blijft voor rekening van de gemeente.

Toelagen:
Studietoelage,

premiespaar-

en

gunstige
ziektekostenregeling

(l.Z.A.) van, toepassing.

Woning:
T.a.v. gehuwden:
Aan toewijzing von een woning zal worden
medegewerkt;

financiering

eigen

woning

is
onder

bepaalde

omstandigheden

mogelijk.
leiskosten voor wekelijks gezinsbezoek worden
vergoed; tegemoetkoming in de pensionkosten
90%. Volledige verhuiskostenvergoeding; 10%
van de bezoldiging voor inrichtingskosten.

Sollicitatie:
Wie het voornemen heeft te solliciteren wordt
verzocht dit binnen een week na het ver-
schijnen van dit blad schriftelijk, met duidelijke
vermelding ‘welke functie het betreft, mede
te delen aan de Chef van de afdeling Perso-
neelszaken

van

de ‘gemeentesecretarie.

Een
sollicitatieformulier zal daarna worden toe-
gezonden.

Adverteer meer in ,,E.-S.B.”

Al et

een beter

economisch-politiek

inzicht

566
4


E.-S.B.
24-6-1964

BR
*
EEK

HOOFD NIET OVER

hoe u afs ondernemer uw verzekerrngs. en administratieve problemen oplost.

Misschien zijn er wel 36 oplossingen die op uw probleem pasen, maar weet u

welke dejuiste is?De 28ste misschien? –

CENTRAAL BEHEER en de bij haar 6angesloten onderlinge ondernemersorgani-

saties geven u voorlichting en treffen voor u de juiste voorzieningen voor uw

verzekeringen en de uitvoering van uw salaris-, loon- en andere administraties.

CENTRAAL BEHEER staat tot uw dienst.

CENTRAAL BEHEER

BOS EN LdMMERPLANTSOÈN 1AMSTERDAM-W. TEL.. 134971. POSTBUS 8400

Ë.-S.B.
24-6-1964

..

r

WET-RISICO

bedrijfs-w.a.-verzekering, ‘motorrijtuigverzekering,.
ongevallenverzekering voor inzittenden van auto.
mobielen, collectieve invajiditèitsve-zekering.

BRAN 0-RISICO


brand- en bedriifsschadeverzekering van industriële

.


en andere objekten.

MOLEST-RISICO

..


yerzekering tegen oorlogsschade, stormschade en

–.
andere risico’s.

VERVOER-RISICO

,
transportverzekering van goederenzendingen in
binnen- en buitenland.

PENSIOÈN-RISICO •

, ,:

collectieve ouderdoms-, weduwen-, wezen- en inva• •
liditeitsvèrzekering.

‘. –

VERENIGING VOOR CENTRALE ELEKTRONISCHE
ADMINISTRATIE
-. C.E.A.
loon-, voorraad-, debiteilren-administratie, facturering

enz. met behulp van elektronische apparatuur.

,

..

.’.- •

LEM

.

“-1

567

•.:-1

N.V. ELECTROLOGICA

Fabriek van Electronische Reken-
en Adrninistratiemachitjes
te Rijswijk (Z.H.) zoekt een academisch gevormd econoom
of

accountant in de functie van

HOOFD

FINANCIEEL-ADMINISTRATIEVE ZAKEN
Hij krijgt de taak oplossingen te vinden voor de velerlei en ge-

compliceerde vraagstukken op deze terreinen, welke samenhangen

met de snelle groei van het bedrijf en de kapitaalintensiviteit van

de apparatuur. Hierbij zal hij zich zowel bezig moeten houden

met de dagelijkse gang van zaken, met name ten aanzien van
bedrijfssignalering, budgettering en kostenbewaking, als met

bedrijfseconomische beleidsvragen, zoals financiële planning’ op

langere termijn. In deze functie is hij adviseur van de directie en

werkt nauw samen met technische deskundigen. De belangstelling

gaat in het bijzonder uit naar sollicitanten die in een leidende

functie ruime ervaring hebben opgedaan m&t behandeling van de

bedrijfsadministratieve en financiële aspecten van een expan-

derende industrie. Leeftijd tot 40 jaar.

Met de hand geschreven sollicitatiebrieven vergezeld van een

recente pasfoto voor 4 juli a.s. te richten aan de Nederlandse

Stichting voor Psychotechniek, Wittevrouwenkade 6, Utrecht,

onder nummer E.S.B. 143575.

voor het oproepen van sollicitanten voor leidende

Jlaak gebruik ian

functies. Het aantal reacties, dat deze anxionces

de rubriek

ten gevolge hebben, is
doorgaans
uitermate be-

vredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen

grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
VACATURES
ontvangt en waar het met circuleert 1

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIII LII
1111111 III

568

E.-S.B. 24-6-1964

IIIIlIIIIIIIlIIIIIIllIIIIIIII1IIIIIIIIIlIIIIIIIIIIlIIIIlIIIIIIIlIIIlIIlI

Telkens en telkens blijkt ons weer

Algel i
,,

U
M
LL%A
,
.

hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezers kring van onze uitgave

Kii n st z i
*
j
o
d
ie

Uliie
,
nv
,.,
deze wegwijzer, speciaal voor de parti-

en objectiviteit betreft waardeert.
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit

ArnheA.
,
w

Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:
Ter assistentie van de chef van de afdeling

le Interessante (hoofd)artikelen, die

Arbeidsiaken
van,onze Hoofdafdeling Personeel

steeds actuele onderwerpen des-

en Sociale zaken vragen wij een
kundig behandelen.

2e Een uitvoerig en levendig, bijna

Jonge Jurist of Econooni
dynamisch geschreven beursover-

zicht, de stemming goed weer-

(drs. of bacc.)
gevend.

3e Door een ieder te hantéren fonds-

Zijn werkzaamheden zullen liggen op het gebied

analyses, volgens een eigen prak-

van de regelingvan
lonen en arbeidsvoorwaarden.

tisch systeem, enig voor Nederland.

Deze functionaris zal over vaardigIeden moeten

4e Een chronique scandaleuse, fair en

beschikken om sociaal-economisch cijfermateriaal
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.

te verzamelen, te bewerken en kritisch te inter-

preteren.

S


5e Een leerzame vragenrubriek ad-
viezen voor velen inhoudend.

Hij zal voorts te verstrekken adviezen en te

6e Gegevens omtrent vele fondsen

treffen regelingen helder en scherp moeten kun-

(ook van incourante) telkens

nen redigeren.
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.

Naast externe contacten brengt het werk vele

interne contacten mee.

Wij zenden u op uw verzoek gaarne

Ervaring in een soortgelijke functie is gewenst.

onder vermelding

kennismaking.

Sollicitaties, voorzien van

gratis een 2-tal proefnummers ter,

Leeftijd omstreeks 30 jaar.

van num

Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.

U
rnhe
j
54t
i
P9;

S
,chakel bij vacatures voor leidendefunctjes steeds E.-S.B. in: in vrijwel

elk groot bedrijf wordt dit blad veelvuldig gelezen.

Advertentie-opdrachten te richten aan:

ADVERTENTIE-AFDELING
E.-5.B.,
POSTBUS 42, SCHIEDAM, TELEFOON (010) 6 02 60

E.-S.B. 24-6-1964

569

E!fL!1
TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN

Bij het bureau planning en organisatie van de dienst algemene zaken bestaat
,

plaatsingsmogelijkheid voor:

a. een medewerker voor planning en organisatie

die belast zal worden met onderzoek op het gebied van de kwantitatieve verhoudingen en de interne organisatie.


Academische (drs. evt. bacc. economische of sociologische studierichting) of daarmee gelijk
te stellen vorming gewenst.

een medewerker -voor organisatiè entaakanalyse

die in het kader van het organisatie-onderzoek om. belast zal worden met het onderzoek
naard functies zowel van de organen van de technische hogeschool als van individuele
werknemers.
Opleiding H.T.S. met enige bedrjfservaring of diploma V.HM.O. met verdere adminis-
tratieve opleiding vereist. Ervaring op arbeidstechnisch en taakanalytisch gebied is gewenst
doch niet vereist.

een taakanalist

die zal worden belast met het beschrijven en classificeren van funclies. Middelbare opleiding
op technisch of administratief gebied is gewenst. Voor een opleiding tot taakanalist wordt
zorg gedragen.

Nadere inlichtingen over de inhoud van de vacerende functies worden gaarne telefonisch
verstrekt door het hoofd van het bureau (tel. (04900) 6 80 00 toestel 2432).

Schriftelijke sollicitaties onder vermelding van nummer V 1188, te richten aan het hoofd
van de centrale personeelsdienst van de Technische Hogeschool, Insulindelaan 2, Eindhoven.

R
d
kostbaarste dat een tijdschrift,bezit, is de onafhankelijkheid –

van de redactionele inhoud.

De Koninklijke Nederlandsche Hoogovens
en Staalfabrieken N.V. te
Ijmuiden

vraagt voor de Financiële Afdeling

een econoom

wiens taak voornamelijk zal liggen op het terrein

van de liquiditeitsbewaking en de financiële

EIgenhandig geschreven solllcl-

research.

tatles met beschrijving van op-
leiding en levensloop worden,
vergezeld van een recente pas-
to en onder vermelding van
ons nummer ED 863 Ingewacht
Voor deze functie komen in aanmerking acade-
J de afdelln

mici met bij voorkeur enige jaren praktijkervaring

Lmbten.9Pe0nees:kefl

op financieel gebied. Leeftijd ca. 30 jaar.

HOOGOVENS UMUIDEN…

570

1

lIlllIlIlIllllIlIlIlIllillIllltlllilllllIliIlIlIlIlIlIlIlllIlllllllllI

Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring var’onze uitgave

1

deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waardeert.

Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:

le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.

le Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch, geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.

4
,

3e Door een ieder te hanteren fonds-
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.

4e Een chronique scandaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.

5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend

%6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mei-
den valt.

Wii zenden
u op uw
v

erzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers cor
kennismaking.

Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.

E.-S.B. 24-61964

f

S

GROTE NEbERLANDSE ONDERNEM.ING

met dochterondernemingen in

enkele Europese landen,

zoekteen

Efficiency

bespoedigt

CONTROLLER

*

/

De controller wordt beschouwd als een topfunctionaris,

die zich vanuit het gezichtspunt -van de leiding bezig zal

houden met beleidskwesties van verschillende aard. Hij zal

Indien
,
in het bijzonder, leiding geven bij

het systematisch ont-
Uw telefoonnummer
wikkelen en up to date houden van een planning op langere

in Uw annonce
termijn, de budgettering en een doelmatig systeem van

moet worden
informatieverstrekking. Hij heeft daarbij de steun van een

omvangrijke goëd georganiseerde administratie. De con-
opgenomen,

trollersfunctie wordt

gezien

op

het

niveau

van

onder-

vermeld dan
directeur; het inkomen zal daarom
f
45.000,- of meer be-

tevens het


dragen. De voorkeur gaat uit naar iemand met een doctoraal

examen economie of een voltooide accountantsstudie met

NETNUMMER
internationalè ervaring op zijn vakgebied.

Met de hand geschreven brieven,

die

strikt

vertrouwelijk

zullen

worden behandeld, bij voorkeur vergezeld van een
pasfoto,
te richten

aan het bureau van dit blad onder nummer
E.-S.B.
26-1, Postbus 42,

Schiedam.

Behoeft Uw staf

uitbreiding?
Verzuimt dn niet E.-S.B. voor Uw oproep

– in te schakelen. E.-S.B. biedt U een grote

trefzekerheid, 66k bij aspirant-leidinggevende

functionarissen in de commerciele, admini-

stratieve of aanverwante sectoren.

Advertentie-afd. – Postbus 42 – Schiedam

E.-S.B. 24-6-1964

571

572

N.V. KONINKLIJKE ZWANENBERG – ORGANON

Oss

vraagt voor haar accountantsdienst

een jonge econoom

Zij die belangstelling hebben voor administratieve Organisatie en bereid

zijn na hun doctoraalexamen een studie voor accountant te volgen,

worde.n uitgenodigd te solliciteren. In de studiekosten wordt tegemoet

gekomen.

Ook diegenen die over enige tijd hun doctoraaldiploma behalen kunnen

in aanmerking komen.

Sollicitaties te richten aan het Hoofd Sociale Zaken van de N.V. Konink-

lijke Zwanenberg – Organon, Gasstraat 1 te Oss.

4
q
6

MERCK SHARP & DOHME NEDERLAND N.V.

CHEMISCHE EN PHARMACEUTISCHE INDUSTRIE te HAARLEM

zoekt een

marktonderzoeker
Zijn taak zal bestaan uit:

• het verzamelei en beoordelen van alle gegevens nodig
voor de bepaling van het marktpotentieel in binnen- en
buitenland;

• het verzamelen en beoordelen van bereikte verkoop-
resultaten en van de daarbij ontplooide promotionele
activiteiten;

• het opstellen van verkocipprognoses op korte en lange
termijn;

• het actief participeren in de bepaling van het marketing
beleid en de keuze van de daarbij toe te passen middelen.

De candidaat zal moeten beschikken over:
een ruime algemene ontwikkeling, gedegen economische
opleiding op academisch of daarmee gelijk te stellen
niveau, ervaring in het zelfstandig verrichten van markt-
onderzoek, goede talenkennis, teamspirit.
Leeftijd 28-35 jaar.

Het betreft hier een veelzijdige en verantwoordelijke functie;
de honorering is in overeenstemming met de hoge eisen
welke aan deze functie worden gesteld.

Candidaten dienen bereid te zijn zich aan een psychologisch
onderzoek te onderwerpen.

Sollicitaties uitsluitend schriftelijk aan de Directie van de

N.V., Postbus 581 te Haarlem.

Op de enveloppe linksboven te vermelden: M.O.

S.

KWANTITEIT

of

KWALITEIT?

Wanneer het U vooral om

de kwantiteit van de reacties

op door Uw onderneming

geplaatste personeelsannonces

gaat, dan menen wij er goed

aan te doen U tevoren te

moeten afraden deze annonces

in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-

derden reacties voorspellen

wij U beslist niet.

Wilt U echter een indruk heb-

ben van de kwaliteit van de

binnenkomende reacties, dan

zal het U interesseren dat tal-

rijke grote ondernemingen re-

gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen

als medium voor het oproepen

van functionarissen op hoog

niveau. De ervaring leert deze

bedrijven namelijk dat een,

oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,

een prima selectie van het

aantal reacties betekent, het-

geen een niet onbelangrijke

aanwijzing is wat betreft het

,,aanbod”.

Zoekt U het in de kwaliteit

van de reacties op Uw per-

soneelsannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in

te schakelen.

Advertentie-afdeling

Postbus 42 – Schiedam

E.-S.B. 24-6-1964

NICO TER KEJILE & ZONEN N.V.

(Wevei(jen) en N. V. Voorheen A. J.

TEN HOOPEN& ZOON (Tricotage.

fabriek) te NEEDE roept ge ga-

digdeit op vooi• de functie van

C 0

T R 0 L*L E
fl


Deze functionaris zal worden belast met de

algehele leiding en Organisatie van de admini-

stratieve afdelingen, hetgeen betekent, dat hij

de zorg heeft voor een doelmatig en efficjënt

fusictionerend verantwoordings- en controle-

systeem, t.a.v. de in de onderneming aangewende

middelen en daarmee verkregen resultaten.

Tevens zal hij de Directie adviseren inzake het

financieringsbeleid.

Voor deze topfunctie wordt gedacht aan een

administratief deskundige, die – op basis van

een academische opleiding – een passende vak-

technische en leidinggevende ervaring in een

concern-administratie heeft verkregen en die in

deze functie een afronding van zijn. zelfstandig-

heid kan zien.
Leeftijd: 35 â 45 jaar.

Belangstellenden worden uitgenodigd – bij

voorkeur schriftelijk – in contact te treden met

Drs. J. J. F. van den Bergh, bedrjfspsycholoog

verbonden aan het Laboratorium voor Toe-

gepaste Psychologie, Vossiusstraat 54-55 te

Amsterdam, die bij de aanstelling van deze

functionaris als adviseur zal optredèn.

‘al

Maak gebruik van de rubriek

,,VACATU RES”

voor het
oproepen
van sollicitanten voor leidende

functies. Het aantal
reacties,
dat deze annonces

ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate

bevredigend. Begrijpelijk: omdat er bijna geen

grote
instelling is, die dit blad niet regelmatig

ontvangt en waar het niet circuleert!

or i’ec we

kan men te veel

en ook

te weinig uitgeven.

De meeste mislukkingen zijn vaak het gevolg

van het laatste

E.-S.B. 24-6-1964

573

.

Abonneert 1] op

gemene

DE ECONOMIST

Kunstzijde

Maandblad onder redactie

U

.

van

n

Olin

nv
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,

Prof. F. J. de Jong,

Arnhem
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Op ons Algemeen Directiesecretariaat hebben
Prof. J. Tinbergen,


Wil plaatsingsmogelijkheid voor een

Prof. G. M. Verrijn Stuart,

Prof.
J.
Zijlstra.

ADJ U NCT-SECRETARIS

Wij zoeken hiervoor een

*
JONGE ACADEMICUS

die is afgéstudeerd aan een juridische of econo-

mische faculteit (mr., drs. of bacc.).

Abonnementsprijs
f. 30;
voor

Daar de werkzaamheden van deze functionaris

studenten
f.
15.
voor een groot deel liggen op het gebied van de

interne en externe publiciteit is enige ervaring

in die richting gewenst.

Hij zal bovendien moeten beschikken over
*


algemene belangstelling


goede contactuele eigenschappen


zeer goede stilistische vaardigheid


een grote mate van originaliteit


Abonnementen worden aan-


organisatorische bekwaamheden

genomen door de boekhandel

en door Uitgevers

Degene die
aan deze wensen voldoet zal in de

onderhavige functie één interessante werkkring

Linden.

Ea
I Nl
u:~
,’ Arnhem.

citaties voorzien van pasfoto en onder vermelding

te

DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

RECLAME

kon men te veel

De meeste mislukkingen

en ook te weinig uitgeven

zijn
vaak het gevolg
van
het
LAATSTE

574

••

E.-S.B. 24-6-1964

Auteur