b
0
cniomisicib itit1!!tïsicmemwenra
[
Vh1e:n
46e JAARGANG – 8 FEBRUARI
1961
– No 2272
De goodwilt”*»
t,
Met de sedert tientallen jaren gegroeide
i
1’t
goodwill van een onderneming zijn vaak
till
vreemde invloeden en oude vooroor-
1
/
delen van de verbruiker verbonden,
ii
I
t
waarmede
men
bij
alle
maatregelen
1!
rekening moet houden. Vrij is de onder-
/
1
nemer bij een nieuw begin, als hij met
i
I
I
t
zijn producten een nieuwe markt be-
/
1
treedt. Hier kan hij de goodwill van zijn
/
producten
in
berregaande
mate zelf
11
/
t
vormen; hij kan systematisch op het
voorstellingsvermogen van de consu-
,It
/
menten werken
–
als hij dat vermogen
t
t
,’
kent en weet, wat het kan opnemeni
1
Hoe zoudt u de goodwill van uw pro-
/
ducten
in Westduitsland
taxeren?
In
/
t
t
hoeverre kent u deze markt van 54 mil-
I
1
joen mensen met een zesde deel van/
de
Europese koopkracht? Als
u
de;
t
t
Duitse markt wilt veroveren
–
t
wij kennen hem
:::–
KurtDrewsWerbung, Hamburg-Alti
Adviezen
en bemiddeling
inzake
• levensverzekeringen
en
pensioencontracten
R. MEES & ZOONEN
RO11ERDAM
110
E
Ç
0 NO M IS CH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Piëter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 2939. Administratie:
(010 of 01800) 3 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese
Rijksdelen
(per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400)..
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer
75
ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Postkantoor
Westzeedijk, Rotterd2m-6.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de 1′!; V.
Koninklijke
Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toestel 1
of
3). . • . ., . ,,,,
Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-,
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
110
8-2-1961
Het wegmonster –
Nu de autoliefhebbers weer optrekken naar de
R.A.I., is het de moeite waard een aantal bijzonder-
heden te vermelden over de ontwikkeling van het ,,weg-
monster”. Zo althans werd in het laatste kwartaal van
de vorige eeuw .nog de automobiel in Engeland aange-
duid, toen de voorgeschreven maximumsnelheid van
twee mijl per uur binnen de bebouwde kom moeilijk
kon worden overschreden, daar het voertuig door een
man lopende met een rode vlag moest worden vooraf-
gegaan. Eerst toèn op de buitenwegen een snelheid van
14 mijl per uur werd toegestaan was de ,,voorloper”
piet meer Wettelijk voorgeschreven.
Uit de ,,Story of General, Motors”, uitgegeven door
de Public Relations Staff van dit concern, kunnen ver-
dere opmerkelijke feiten worden ontleend inzake de
groei van de auto-industrie. Dit boekje vermeldt, dat in
het jaar 1912, toen de Titanic door een aanvaring met
een ijsberg in de Atlantische Oceaan ten onder ging,
Nieuw-Mexico en Arizona binnen het kader van de
Verenigde Staten onafhankelijke staten werden, Wilson –
bij de presidentsverkiezingen Taft en Theodore Roose-
velt versloeg, ,,When Irish eyes are smiling” de topsong
van het jaar was, de eerste Cadillacs met een zelfstarter
werden uitgerust. Dit betekende het einde van het ge-
bruik van de ,,slinger”, de meeste lezers wel bekend uit
de ,,Olieman” van wijlen Louis Davids. Een mijlpaal in
de auto-industrie, want deze zelfstarter legde de grond-
slag voor een verdubbeling van het aantal potentiële
automobilisten, aangezien v66r haar toepassing ,,only
• few brave and hardy women had ventured to drive
• car”.
Reeds eerder had ,,Cadillac” van zich doen spreken
door in 1910 aan Fisher Body’Corporation een order
te geven voor de levering van gesloten carrosserieën.
Ook dit betekende een belangrijke verruiming van de
afzetmarkt. Het rijtuigmodel was toen’ reeds van de
markt verdwenen, maar de open auto belemmerde in
de gematigde en koude klimaatstreken het effectief ge
bruik gëdurende het gehele jaar.
• Elektrische koplampen – weer een vergroting van
de actieradius, want het rijden in het donker werd toen
veel veiliger -‘ de introductie van het stuur ter, ver-
vanging van de helmstok, modellen met vier deuren,
waren evenzo belangrijke verbeteringen. Zij ‘ resul-
teerden hierin, dat in 1907 – aldus de publikatie, welke
Blz.
Het wegmonster
door Drs. J. J. Hartemink …..111
Waardeleer en waarde van het geld,
door Dr. W. J.’
van de Woestjjne ………………………. 112
Laag&njwictuur in Venezuela,
dook Dr. H. Rie-
men
,
…………………………………
114
Het, bankgeheim in Zwitserland,
door Dr. K.
H. Stanislaus ………………………….
11,8
Naar een gecoördineerd energiebeleid in West-
Europa,
door F. S. Noordhojf. . …………….120
Bei.rijfseconomisch.e notities:
Over dë relatie ‘tussen terugverdientijd (payout
uiteraard de ontwikkeling van bepaalde merken in het
daglicht stelt, doch verder een uitstekend overzicht
geeft ‘van d6 technische vooruitgang van de auto-
industrie – de auto zich de reputatie had verworven
van een succesvol transportmiddel, snel,
redelijk
be-
trouwbaai en niet al te duur. Dat deze ontwikkeling niet
zonder vallen en opstaan heeft plaats gevonden, moge
blijken ,uit ‘het, feit dat in de ‘loop der jarén ‘meer dan
2.500 verschillendë automerken in de, Verènigde Staten
op de markt zijn gebracht.
‘Vooral in de,. beginjaren hadden de techniSche. ver-
beteringen een revolutionair karakter. De automobiel-
verkopers moeten het toen – althans zo komt hêt de
leek voor – ieel wat gemakkèlijker hebben geha’d bij
de, introductie van nieuwe modellen dan thans, nu’bijv.
een gewijzigde buniper of staartvinnen voor de belang-
‘rijkste verkoopargumenten schijnen te moeten zogen.
Over de Fisher Body Corporation wordt nog, opge-
merkt dat al spöedig bleek dat een nauwere samenwer-
‘king gewenst was. In 1919 verkreeg GençraLMo.tors
een meerderheidsbelang “in deze onderneming Men
komt trouwens herhaahelijk in de publikatie passages
,tegen inzake het verkrijgen van een ,,majority interest”
of over het opkopen van een bedrijf. Deondanks bleek
bij een onderzoek in 1956 dat het concern voor de
levering van toebehoren aangewezen was op 26.000′
andere bedrijven.
In 1920 werd, met de oprichting van de General Mo-:
tors Research Corporation, een. aanvang gemaakt niet
het speurwerk. In het ,,outdoor laboratory”, een proef-
baan voor de nieuwe modellen, werden reeds 180 ‘mln.-
mijlen afgelegd. Een groot verschil met de eerste jaren
;
toen de straat waarin de fabriek was gelegen in feite de
testbaan was en de ervaringen van de gebiuiker
;
de.
gegevens moesten opleveren,’ welke men thans op de
proefbaan leert kennen. . ‘ …
Het laatste hoofdstuk van het 84 bladzijden tellende
boekje is gewijd aan de grote betekenis van de,:auto
industrie voor het Amerikaanse economisch leven. Ter,-
wijl in het begin’ van deze.eeuw 90.000 arbeiders in deze:
industrie een bestaan vonden, is dit aantal thans opger
lopen tot het negenvoudige. Geschat
is
dat van iederet
zeven personen werkzaam in de Verenigde Staten er
,
één een werkkring heeft welke verband houdt met ‘de
activiteiten van de auto-industrie. ‘ . ‘ J. J ,I
»
.
time) en de variabele kosten an arbeid en
kapitaal,
door J. G. Nolst Trenilé
.
……….. ‘
123
Ingezonden stuk:
Nogmaals: fiscale discriminatie ‘van het vrije’
beroep en het eigen bedrijf?,
door C. P. A.
Bakker met een naschrift van Drs. 0. C. de Boer
124
Boekbespreking :
.,
L. H. Janssen S. J.: Vrijhandel, protectie efi tôl-
unie,
bespr. door’Prof. Dr. J. Wemelsfelder ..
125
Mededeling voor economisten ……………..126
Geld- ,en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
126
Statistieken ……………………………… 12
COMMISSIE» VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyçk; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. ‘Zuidema.
Redacteur-Secretiris: A. de .Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. J.’ Hartemink;
COMMISSIE VAN ‘ADVIES VOOR BELGIË: F. Colhn; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
8-2-196 1
AUTEIJRSREC}IT VOORBEHOUDEN
111
De samenspraak niet de heer Greidanus begint
langzamerhand de kern van het vraagstuk te raken.
Van de vulgair-economische opvatting: ,,er is een
sluipende inflatie, ,want. alles wordt duurder”, is niet
veel overgebleven. Bij belangrijke
goederengroepén
blijken de prijzen en derhalve de geldwaarde,
in de zin
van de reciproke van verzamelingen goederenprijzen,
stabiel te zijn. Schrijver verwacht dat de stijging van
de kosten
van het
levensonderhoud eens tot staan zal
komen. Bij de voornoemde samenspraak blijkt de
waardeleer in het
onderhavige vraagstuk een grote
rol te spelen Met
nadruk wordt gewezen op
de ver-
waarlozing van de waardeleer. De prijs m’oet gede-
finieerd wordén als de verhouding tussen de waarde
van een bepaald goed en deWaarde van een rekeneen-
4
heid. Een waardedaling :vanéen bepaald ‘goed en een stbieIe prijs hiervan impliceren derhalve een waarde-
daling van de rekeneenheid. Als norm van de geld-
politiek
wordt aan een constant prijsniveau
de voor-
keur. gegeven boven ,,neutraal” geld. Tenslotte wordt
gewezen op overeenkomsten van de hüidige ontwikke-
ling met de voorgeschiedenis van de crisis van 1929/
1930.
Waârdeleer en
waarde
van hetge1d
De
samenspraak van de heer Greidanus en mij – het is
immers meer een uitwisseling van gedachten dan een
debat – begint langzamerhand m.i. de kern van het
vraagstuk te raken
1).
Van de vulgair-economische beschouwing: ,,er is een
sluipende inflatie, zie maar, alles wordt duurder”,
is
niet
veel over, gebleven. Dat is tenminste eeii winstpunt, want
tegen deze vulgair-economische opvatting, die bovendien
defaitistisch t.a.v onze maatschappij-organisatie is,, ging
in eerste instantie mijn betoog.
3
Stabiele prijzen.
Vele prijzen in de groothandeissctor, en ook niet onbe-
langrijke in die van de klinhandel, zijn in een reeks van
jaen stabiel. Er is ook geen noodzaak gebleken dat dit
in de toekomst anders moet worden. Definiëren ‘wij nu de
waarde Van het geld als de reciproke van verzamelingen
goederenprjzen, dan is, zo gdefinieerd en betrokken op
die goederengropeii, de waar’de van het geld stabiel.
Dat is een belangrijke concluie. Enerzijds betreft het hier
namelijk een groot deel van degoederenomzetten, ander-
zijds nemen deze goederen een Arategische plaats in bij de
prijsvorming van de goederen die bèslissend zijn voor de
kosten v&n het levenonderhoud. Ware het anders, zouden
de groothandeisprjzen in ht recente verleden zijn
blijven
stijgen,
dan zouden wij ook met een voortgaande
en een waarschijnlijk niet te stuiten stijging van de kosten
van het levensonderhoud
moeten
rekenen.
Het beloop van de kosten van het levensonderhoud.
–
Zoals de kaken thâns staan, mogen wij met de mogelijk-
heid rekenen dat aan de
stijging
van de kosten van het
levensonderhoud eens een eind zal komen. Om geen mis-
1)
,,E.-S.B.”, 2.nos4mber 1960, .W. J. van de Woestijne:„De waardevastheid van dè gûlden” ;,,E.-S.B.”, 23 november 1960, Tj. (freidanus: ,,De waardevastheid van de gulden”; ,,E.-S.B.”,
14 december 1960, W: J. van de Woestijne: ,,Sluipende inflatie
en/of oorlogsgevolgen met vertraging”; ,,E.-S.B.”, 18 januari
1961, Tj. Greidanus: ,,Sluipende inflatie en/of oorlogsgevolgen
.met vertraging”.
‘verstand te wekken geef ik graag toe, dat voorlopig een
stijging van de kosten van het levensonderhoud nog vrijwel
zeker is. De oorlogigevolgen zijn hier namelijk nog niet
geheel verwerkt. –
De
stijging
van de kosten van het levensonderhoud is
een zeer gecompliceerd verschijnsel, dat wij daarom niet
met een slogan als ,’,voortgaan& inflatie” kunnen verklaren.
Belangrijke componenten zijn:
de stijging, nu reeds een Vrij groot aantal jaren tot
staan gekomen, vân de groothandeisprijzen;
het vertraagd en deels schoksgewijs, verwerken van
odlogsgevolgen;
de toeeming yan het ingecalculeerde bedrag voor
diehsten, bijv. sociale zorg, deels door
stijging
van hun
,,prjs” maar deels ook door kwantitatieve resp. kwalita-
tieve verbetering van die dienstèn;
stijging
van de reële lonen en salarissen in die sectoren
van de produktie van goederen en diensten waar de gemid-
delde stijging van de produlçtie per arbeider is achter
gebleven bij het nationaal genidde1de.
Voor prognoses is van belang op te merken, dat:
component a. waarschijnlijk al lang geheel is uitgewerkt;
component b. eens (wanneer?) uitgewerkt zal zijn;
t
component
C.
voor zoverre het
uit breiding.yan
de diensten.
betreft, geen prjsfactor is.
Alleen voor zoVerre op de 1osten van het levensonder
–
houd produkten en diensten van invloed zijn waarbij de
produktie per arbeider achter blijft bij het gemiddelde,
terwijl de lonen en salarissen
stijgen
met het nationaal ge-
middelde, werkt er m.i. een periianente factor tot verhoging
van de kosten van het levensonderhoud: Hierbij moeten
evenwel twee opmerkingen worden gemaakt. Ten eerste
treedt hier geheel of ten dele compensatie in doordat elders
de produktie per arbeider meer dan gemiddeld toeneemt.
De tweede opmerking is, dat, voor zoverre dit niet het
geval is, de stijging van de kosten van het levensonderhoud
een welvaartsgevolg is. In rijke landen liggen de levensstan-
daard en de kosten van het levensonderhoud beide hoog.
Wij hebben hier m.i. dân meer te doen met eén
waarde-
112
8-24961
probleem
(ruilverhouding tussen goederen, mci. diensten,
onderling) dan met een prijs- resp. een monetair probleem
(ruilverhouding tussen goederen en geld).
De waarde van de waardeleer.
Hier naderen wij een kern van het vraagstuk. De heer
Greidanus en ondergetekende behoren gelukkig nog tot
een generatie van economisten voor wie ,,Wert und Preis”
een belangrijk studie-object wa. De,waardeleer vormde
de kern en hét standpunt, dat een econômist te dien aanzien
innam, was beslissend voor de wijze waarop hij allerlei
vraagstukken trachtte
6p
te lossen. Daarom werden de
economisten ook, al naar hun standpunt ten aanzien van
de waardeleer, in scholen ingedeeld. Van de centrale kern
is evenwel de waardeleer tot een a’anhangsel geworden,
nog juist goed genoeg voor de collegebanken en dan nog
bij voorkeur te behandelen als ,,Dogmengeschichte”, als
dode stof.
• Maar bij vraagstukken die ons hier bezig houden wreekt
zich deze ‘verwaarlozing van de waardeleer. Het gaat im-
mers om de ruilverhouding tussen goederen en geld. Daar-
bij zijn enerzijds factoren werkzaam aan de goederenzijde
en anderzijds aan de geidzijde. Hierop wijst de heer Grei-
danus uitdrukkelijk en m.i. terecht. Maar dan moeten wij
ook een helder begrip hebben van wat de
waarde
van de
goederen en wat de
waarde
van het geld beïnvloedt.
Dan moet er een waardeleer zijn, die as basis voor eco-
nomische analyses kan dienen.Nuan
kik mij, vergissen,
maar ik meen dat er thans een gehele generatie van econo-
misten is, voor wie de waardeleer niet centraal staat, ja
misschien is het wej zo dat wij thans geen waardeleer
hebben die zodanig is dat deze als basis van onze beschou-
wingen bruikbaar is. Als dat zo is, dan wreekt zich het
feit dat de economisten bij de allocatie van hun tijd relatief
veel besteed hebben aan wiskundige technieken in relatief
weinig aan ,,Objekt und Grundbegriffe der theoretischen
National Ökonomie”.
Herziene probleemstelling.
Keren wij thans tot de vraag terug, of er wel dan geen
sprake is van een voortgaande inflatie.
Wat de feiten betreft zijn wij het eens. Het prijsniveau
ligt belangrijk hoger dan v66r de oorlog. Hierbij is het
volgende op te merken: de grondstoffenpijzen en de
nominale lonen stegen meer dan de kosten van het levens-
onderhoud. Verder stijgen lonen en kosten van het levens-
onderhoud thans nog, terwijl de stijging van de grondstof-
fenprijzen al sedert jaren tot staan gekomen is.
Voor de vraag, of er wel of niet sprake is van een voort-
gaande inflatie beperken wij ons tot ‘de prijsbeweging van
de grondstoffen. Hier is namelijk de problematiek het
eenvoudigst te behandelen, omdat bij de kosten van het
levensonderhoud en bij de lonen sterk complicere’nde
factoren meewerken. Wat leert nu het stabiel zijn van de
grondstoffenprijzen (inclusief een zeer belnrijk deel van
de industriële gerede goéderen) omtrent de waarde van het
geld?
Indien ons alleen de prjsbeVeging interesseert, dan kun-
nen
,
ij de waarde van het geld definiëren als de reciprdke
van het prjsniveau Bij een stabiel prijsniveau is dan ae
waarde vanEet geld per definitie ook stabiël. Voo’r piak-
tishe doeleinden ig dit een nuttige conclusie. Aangezien
ons eeste artikel het praktische doel had, te waarschuwen
tegen de populaire opvatting dat, alles altijd maar’ duurder
moet worden, hebben wij in dat artikel die weg ingeslagen.
Hoewel wij het woord ,,waarde” van.het geld gebruikten,
lag aan die beschouwing geen waardeleer ten grondslag.
Het woord ,,waarde” was dus eigenlijk, zoals in bijna alle
economiche beschouwingen van’ de laatste decenniâ, een
leeg woord. ….
Thans
zij
n.wij evewe1 samen met en gestimuleerd door
de heer Greidanus, dieper aan.het graven. De ‘prijs is dan
niet een feit of begrip dat zo voor het oppakken ligt, maar de
prijs moe,t gedefinieerd worden als de verhouding ‘tûssen
de waarde’, van een bepaald. goed en de waarde.,van de
rekeneenheid, of in formulevorin:’ . ”
waüde va x –
prijs-van x’
waarde van.de
gulden.-
–
Zo gezien kan men uit het constant blijven van de prijs
alleen rnar ‘tot een constant zijn van de waarde ‘an de gul-
den besluiteçi als de waardè van x onveranderd is gebleven.
Maar is dat zo? Wat-weten wij van de waatde van de goe-
deren, los vanhuri ptijs? Hiervoor moeten wij terugvallen
op de als assepoester behandelde waardeleer’ Zonder nu
de gestaakte, maaTr niet opéloste p’olemiek – tussen de
objectieve en de subjectieve waardeleer te-heropenen (hoe
nuttig dit ook zou zijn), kunnen wij stellen dat beide groepen
tot’de conclusie komen van een
samenvallen
van de waarde
van een reproduceerbaar goed met de reële offers die voor
de produktie gebracht moeten worden.
Nu staat het vast dat in de behandelde periode de pro-
• duktie per, arbeider sterk is gestegen. Hier staat evenwel
tegenover dat de hoeveelheid kapitaalgoederen per arbeider
ook is toegenomen. Al kunnen wij, verbruikte arbeids-
eenheden en verbruikt vermogensbeslag
–
niet bij elkaar
optellen, toch is er alle aanleiding om aan- -te nemen dat de
reële offers in de produktie van de goederen zijn gedaald.
Als dat zo is, dan is als gevolg van de verandering in de
produktie de waarde van goed x niet onveranderd gebleven,
maar gedaald. – –
Uit de prijsdefinitie volgt dan, dat, als de waarde van
goed x gedaald is maar de prijs constant is gebleven, de
waarde van de rekeneenheid, dus van de gulden, gedaald
moet zijn! Van uit deze visie concludeert de heer-Greidanus
terecht dat er veranderingen aan de zijde -van het geld zijn
ingetreden van een infiatoir karakter; deze hebben ver-
hinderd dat de stijgende produktiviteit tot dalende prijzen
heeft geleid. Al naar het probleem gesteld wordt zijn er dus
twee antwoorden op de vraag naar de waardeveraitdering
van het geld mogelijk. Beide problemen -hebben voor het
beoordelen van de situatie hun’betekenis en zo gezien zijn
beide ,,wortels van de vergelijking” reëel.
De norm van de geldpolitiek.
Tot nu toe hielden wij ons bezig,met de analyse van het
vraagstuk. Wij kunnen ons echter ook afvragen: wat is
ideaal, wat is opportuun? Dat is dan geen vraag meer. van
wetenschappelijke analyse maar van praktische politiek.
De heer Greidanus wijst hier naar het in de 1itertuur
bekende probleem of het ideaal moet zijn geld, dat in staat
moet zijn op een
constant prijsniveau
goederen te kopen
dan wel of het ideaal is datgene wat men wel het ,,neutrale”
geld
noemt. Een geldsysteem,dus, waarbij de factoren aan
de geldzijde niet veranderen of waarbij eventuele veran-
deringen der factoren aan de geldzijde elkaar neutraliseren.
Ik betwijfel; of dit probleém in de hü’idige literatuur nog
bekend is. Zeker is, dat het in de jaren dertig bekend was.
Maar toen interesseerden de economisten zich nog voor
het fundament van hun wetenschap: de waardeleer! In die
tijd waren er drie meningen over de meest gewenste ont-
8-2-1961
113
‘
De
economische toestand in Venezuela kan worden
‘aangeduid als die van een laagconjunctuur. Deze laag-
– èonjunctuur”houdt geen rechtstreeks verband met de
oinvanj van de jiroduktie, noch mt die van de uitvoer,
noch met
*
6 ontvangse’n in dollars’afkomstig van de
olie-industrie. Zij blijkt ‘voornamelijk it de’werkloos-
• heid wélke sdert 1958 heerst; verder uit de scherpe
• dalin,ai de g’oud- en deviezenvoorraden en tënslotte
“uit de
–
eveneens grote dalin van ‘de beurskoersen in
Caracas. De laagconjunctuur is toe teschrjjien aan
drie oorzaken’ de overbesteding door het regime-
•
Perez
Jimenez met de daardoor onttne overspannen
hoogconjunctuuir, waaraan
de val van deze Regering
een abrupt einde maakte; aan de sterk verminderde
boor- en verdere exploratieactiiteit der oliemaat-
schappijn en aan de kapitaaivlucht. Er is in dit land
sprake van een viceuze cirkel: de politieke onrust is
zowel ‘oorzaak als gevolg van de verminderde ecoio-
mische activiteit en
va’n
het vertrouwen in de toekomst.
‘t
Laaonjuiic’tuiir
in•
Venezuela ‘
Sindsjaâr eri dag heeft-de ontwikkeling van de conjunc-
van invloed zijn; met ‘name is deze gevoelig gebleken
tûur– in Venezue1aeen eigen karakter. Zij wordt weliswaar
voor de interne politieke ontwikkèling van het land meer
in belahgrijke mate bepaald door de internationale petro-
nog dan voor de vooruitzichten van de internationale
leumsituatie, doch in de, loop der jaren heeft de oliewinning
petroleummarkt.
indirecV dok geleid tot een aanzienlijke mate van kapitaal-
Tot 1958 kon men
in
Venezuela spreken van een steeds
vorming in het land zelf en tot het beleggen van die kapi-
verder stijgende hausse, die slechts nu en dan werd onder-
talen in ondernemingen van allerlei aard, waaraan ook’
broken door een lichte terugsiag van gewoonlijk korte
sommige b’uitenlande kapitaalbezitters deelnemen (zoals
duur. Toen kwam vrij plotseling de ommekeer, en thans
op. dé-.Nederlandse Antillen). Daardoor zijn andere fac-
bevindt Venezuela -zich in een economische toestand
–
die
toren’ ‘ontstaan welke op het beloop van de conjunctuur
men beter kan aanduiden als een laagconjunctuur dan
(
v
:/6Ij
van b!z. .113)
–
wikke1ingvan het prijsniveau en van de waarde van het
geld,’
nL:
–
het geld moet neutraal zijn;
–
het prijsniveau moet constant zijn;
3 het•prijspiveau moet geleidelijk stijgen (dat was in de
jaren dertig, dus,
tijdens
een langdurige depressie).
Uit – het artikel van de heer Greidanus meen ik op te
mogen maken dat hij voorstander is van een politiek van
neutraal geld. Zonder hier, diep op in te gaan, stel ik dat
mij
een constant prijsniveau als politiek meer acceptabel
voorkomt. .1k meen namelijk dat,’ afgezien van. definitie-
moeilijkheden, neutraal geld niet te realiseren is, d.w.z.
dat een poging tot realisatie met grote offers gepaard
moet gaan, terwijlik voorts betwijfel, of neutraal geld het
meesrgunstig werkt op de dynamiek van onze maatschap-
pij. ,Onder bepaalde voorwaarden leidt voorts een zuiver
metalen standaard wel tot een constant prijsniveau maar
niet tot neutraal geld.
–
–
Stellen wij weer: prijs = waarde x –
–
waarde gulden.
Als nu de produktieverhoudingen bij de goederen
iti
het algemeen op dezelfde
wijze
veranderen als de produktie-
verhoudingen van het monetaire metaal (dus: gemiddelde
produktiviteitsverhoging gelijk aan de produktiviteits-
verhouding bij zilver of goud) dan blijven de prijzen con-
stant, omdat de waarde (produktie-offers) van het goud
(zilver) – op – dezelfde wijze veranderen als van de niet-
monetaire goederen. De metalen standaard is dus beslist
niet neutraal, maar kan wel tot een constant prijsniveau
leiden.
Overeenkomsten met de voorgeschiedenis van de
grote crisis
van 1929/1930
Tenslotte nog een opmerking. Ik ben het met de heer
Greidanus eens dat er aan de monetaire kant thans factoren
werken die ondanks en toegenomen produktiviteit geleid
hebben tot een constant prijsniveau (buiten de lonen en
kbsten van het levensonderhoud). Ik zie hier een p’arallel
met de jaren die aan de grote crisis voorafgingen. Ook
toen hadden wij een stèrke stijging van de produktiviteit;
die niet in de prijzen volledig tot uitdrukking kwam. Deze
con’stante, maar desondanks relatief hoge, prijs stimu-
leerden het opvoeren van de produktiecapaciteit evenals
thans de produktiecapacitéit in landbouw, industrie en
verkeer sterk stijgt.
Toen in 1929/30 deze investeringshausse ten einde kwam,
stortte het geheel in, omdat het evenwicht berustte op een
voortgaande
‘stijging van de investeringen. Het komt mij
voor dat wij thans in een soortgelijke positie verkeren. Er
moeten op dit ogenblik reeds zeer sterke deflatoiré krachten
aan het werk zijn, omdat zonder dezulken een zo krachtige
,,Mengenkonjunktur” met een sterke conjuncturele prijs-
stijging gepaard zou zijn gegaan Het uitblijven ,ya’n zilk
een sterke conjuncturelé prijsstijging belooft weinig goed’s
voor het geval dat de investeringen iets verminderen rnaâr
de sterk deflatoire krachten hün effect behouden. –
Amsterdam.
•
Dr. W. 1; VAN DC WOÊShJNE”
114
.
8-2-1961
als een recessie. Bij een recessie verwacht men namelijk
stilzwijgend, dat de wending weldra zal komen, doch in
het geval van Venezuela is deze voorlopig helaas niet in
zicht. Uiteraard zou een plotselinge opleving van de wereld-
vraag naar petroleum ook aan de Venezolaanse economie
in haar geheel ten goede komen, maar het ziet èr momen-
teel niet naar uit dat die opleving zich weldra zal voor
–
doen. Het valt ook sterk te
betwijfelen,
of 4aarmee
plotseling een einde zou kom6nz an delaagconjunctuur
die zich zo snel over Venezula heeft vbreid.
Analyse van de huidige economische toestand.
Analyseren wij de huidige economische toestand van
Venezuela aan de hand .van de uitsteknd gegroepeerde
gegevens welke te vinden zijhin hei jaarverslag 1959-1960
van de Hollandsche Bank-Unie, dan zien wij verschillende
opmerkelijke dingen. Het eerste dat ons treft is, dat de
petroleumproduktie geen daling vertoont doch zich inte-
gendeel handhaaft op een zeer hoog peil, ja, nog enige
expansie vertoont. In 1959 werden gemiddeld 2,8 mln.
vaten ruwe olie per dag geproduceerd, hetgeen de jaar-
produktie, die in 1958 enigszins was teruggelopen, weer
bracht op de recordhoogte van 1957: iets meer dan 1 mrd.
vaten. De getallen over de eerste zes maanden van 1960
komen daar nog weer iets boven uit. •,
Hieruit blijkt dus dat de laagconjunctuur ‘in Venezuela
niet is terug te voeren,tot het beloop
van
de petroleum-
produktie. Natuurlijk bestaat er een zekere samer,hang
tussen de ongunstige vooruitzichten op de wereldmarkt
• en de beoordeling van de toekomstige ontwikkeling var
de Venezolaanse economie en in het bijzonder ook met de –
invoerrestricties voor ruwe olie in de Verenigde Staten,
welke in de eerste plaats voor de .Venezolaanse produktie,
nadelig kunnen worden. Maar niettegenstande deze weinig
opwekkende vooruitzichten blijkt’ uit
de’cijfers;
dat-‘de-
grote maatschappijen hun produktie in Venezuela niet
hebben ingekrompen. –
Andere indices van de petroleumindustrie in dit land
zijn niet minder gunstig. De raffinaderijen, waarvan de
betekenis in de laatste jaren steeds groter w rdt, vererk-
ten in 1959 ruim 10 pCt. meer ruwe petrole.im dan in
1958 en leverden ruim 300 mln, vaten geraffineerd pro-
dukt af. Dezè produktie is thans van zodanige onivan’
dat zij die van de Nederlandse Antillen v,aarschijnlijk
reeds overti
-eft. Ook de dollardpbrengstèn die door dé
Banco Central de Venezuela van de petrolummaatschap-
pijen zijn verkregen, bedroegen in 1959 meer dan in 1958,’
t.w. $ 1.484 mln, tegen $1.290 mln. Weliswaa& werd hie
mee het recordcijfer van 1957, ni. $ 1.680 mln., niet bê
reikt, doch dit laatste cijfer was ongewoon h6bg vaiiwëge
de erin opgenomen grote bedragen voör het erkrjgen’
van nieuwe concessies.
De petroleummaatschappijen moeten ,voor hun beta-
lingen in Venezuela ‘bolivares aankopei tegen dollars bij
de Banco Central tegen de daartoe vastgeitelae s’pe&ialé
koers van Bs 309 per $ 100, terwijl d wiselk’os vdor
gewone han’delstransacties Bs 333 335 per $100 bedraagt.
Gaat men na hoede produktie zich heeft
•
ontwikkeld
in de overige sectoren waarvan cijfers tef beschikkinï
staan, dan blijkt daar evënmin eên belangrijke terifggan
te bestaan; Méstal kan juist eehniet onbehinrijke stijgihg
der produktie worden vastgesteld, liet vérbuik van’ elek-
trische stroom is sedert 1955 zelfs’ meer ‘dan veidiibbeld.
De voortbrenging van ijzeré’rts, het twèede itvoerprodûk
sedert enige -jaren, is in 1959 gestegen tot 17,2 mln..ton
(1958:
15,5
mln, ton) en deze stijging heeft zich in 1960
voortgezet. De produktie van de verschillende industrieën
welke de binnenlandse mârkt vooi±ien, met name die van
txtiel, niet-alcoholische’ dranken, bier, sigaretten, auto-
banden’en ‘eev’oeder, vertoonde dver de gehele linie een
regelmatigè
itijging
welke zih nü al jarenlang voôrtzet.
Zelfs niet de produktie van cement was dit het geval,
ofschoiNet botiwbedrjf van de omslag van de conjunc-
tuur zërhéeft geiden. Cijfers civer het bouwbedrijf staan
helaas iiiét’te’r beschikking, maar het is wel bekend dat
na de etro1umindistrié de bouwvakken het belangrijkst
plegen’ té zijn in de ecÔnomie van dit land.
‘De opbreigsten in de landbouw, die veel meer van het
we,er dâian, dconjunctuur afhankelijk zijn, schommelen
van ja’dr tôtjaar. Zïjwaren in’ 1959 in het algmeen niet
ongunstig. De suikerproduktië beliep 175.000 ton, hétgeen
ongeveer ovëféenkônit met het binnerilands verbruik. Voor
aârdap1ei – ,welke- nog gedeeltelijk môeten worden
ingevoerd — was hef jaar, goed, voor rijst redelijk en voor
hei
maïs ieis’tenéden
‘gemiddelde. De koffie- en de cacao-
oogst bleveft iet benedd’ii verwachtingen, doch de opbrengs-
ten. van deze beide traditionele uitvoerprodukten lopen
reeds vele jaren achteruit en spelen geen rol van grote
betekenis meer in de Venezolaanse economie.
Wanneer men dan tenslotte constateert, dat de uitvoer
in
1959
een tophoogte, bereikte, met een waarde van
Bs .7,9 mrd..en een volume dat ook groter was dan ooit
tevoren, .dan zal men zich wellicht gaan afvragen, waaruit
de aperte daling van de conjunctuur dan wèl blijkt.
Symptomen van de laagconjunctuur.
.’Alvorens de’ oorzakenvan de daling te analyseren, zij
nader aangeçluid waaruit de laagconjunctuur,çigenlijk blijkt,
nu hierboven is vastgesteld dat zij noch met de omvang
-van de produktie’noch metdie van de ‘uitvoer, noch ook
met de ontvangsten in dollars afkomstig van de olie-
industrie, rechtstreeks verband houdt. De laagconjunc-
tuur blijkt voornamelijk uit
de werkloosheid,
welke sedert
1958 heerst; verder uit de scherpe daling van de goud-en
deviezen voorraden
en tenslotte uit de eveneens
grote daling
van de bëurskoersen:
in Caracas. – –
Omtrent de omvang van de werkloosheid staan geen
nauwkeurige cijfers.ter beschikking doch deze moet aan-
zienlijk zijn en nog voortdurend’ toenemen. Zij is ook
daarom ernstig, omdat zij in belangrijke mate bijdraagt
tot de politieke onrust in het land, welke op haar beurt
de kapitaalvlucht ten sterkste in de hand werkt. De daling
van de goud-îen deviezenvôorraden daarentegen is nauw-
keurig bekend; deze voorraden bereikten per ultimo 1957
hun-maximum met Bs 4.246 mln, om vervolgens te dalen
tot’Bs 3.044′ mln, per ultimo 1958 en tot Bs 2.202 mln.
per ultimo
1959.
De daling kwam daarna nog niet tot
stilstand: op 30juni 1960 bedroegen de goud- en deviezen-
vdorraden van de Banco Central nog slechts Bs 1.903 mln.
De koersdalingen op de effectenbeurs vonden in
1959
over de gehele linie plaats, doch waren daar het sterkst
waar het bedrjven betrof, welke diensten verlenen aan
de petroleumindustrie (sub-contracting).
De oorzaken van de laagconjunctuur.
‘De laagconjunctuur is toe te schrijven aan drie oor-
zaken:
de overbesteding
door het regime-Perez Jimenez
met de daardoor ontstane overspannen hoogconjunctuur,
waaraan de val van deze Regering een abrupt einde maakte;
aan. de – sterk verminderde
boor-
en verdere
exploratie-
8-2-1961
115
U kunt Uw beleggingsrisico verdelen
over ruim 1.75 vooraanstaande
Waarom zoudt U meer risico nemen dan nodig’ is?
Door aankoop van een aandeel ‘Vereenigd Bezit van
1894′ verkrijgt U in feite een volledige aandelen-
portefeuille, veilig verdeeld over ruim 175 zorgvuldig
geselecteerde ondernemingen. Zodoende komen U de
voordelen van aandelenbe±it ten goede en ligt een aan-
trekkelijk rendement binnen Uw bereik.
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten,
N.V.VEBJEENIGD BEZIT
VAN1894
De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico
ondernemingen
WESTERSINGEL 84, ROTTERDAM
–
(advertentie)
activiteit
der oliemaatschappijen en aan
de kapiraaivlucht
De overheidspolitiek tijdens Perez Jimenez en Larrazabal.
Venezuela heeft tot dusverre een grote mate van finan-
ciële stabiliteit gekend en een vrije wisselmarkt géhand-
haafd – dit in onderscheid met welhaast alle overige
Zuidamerikaanse landen. Teneinde het hoofd te bieden
aan de sterke druk op de bolivar, heeft de Regering, zonder
de vrijheid van’de wisselmarkt aan te tasten, door dras-
tische verhoging van een groot aantal invoerrechten de
importen afgeremd, terwijl ter versterking van de reserves
een lening van. $ 200 mln, is aangegaan bij een groep
Amerikaanse banken en voor $ 100 mln, aan schatkist-
papier, door bemiddeling van de oliemaatschappijen, in
het buitenland is geplaatst.
Tot zover de feiten. Bij het analyseren van de oorzaken
van de omslag van de conjunctuur komt men terecht op
het moeilijke terrein van de binnenlandse politiek, waar
ieders oordeel sterk subjectief beïnvloed is. Het is zonder
twijfel een onge,lukkige coïncidentie dat de vlucht van
president Perez Jimenez geschiedde op een ogenblik dat
de wereldmarkt voor petroleum slap was, terwijl gedurende
bijna alle tien jaren van het militaire bewind waarin hij
een grote rol speelde, de positie met name van de Vene-
zolaanse petroleum uitgesproken gunstig was. Venezuela
spon zijde bij de crisis van Korea en van Suez. Wat de
regeringspolitiek betreft, was de uitvoering van grote en
spectaculaire openbare werken zonder twijfel bevorderlijk
voor het ontstaan van een hoogconjunctuur met extreme
vormen van grond- en bouwspeculatie. Daarbij ontstonden
ook in de sector van de staatsfinanciën spanningen, zodat
hier inderdaad van overbesteding kan worden ge-
sproken.
Houdt men echter in het oog dat Venezuela steeds
heeft getracht om ook alle kapitaalsuitgaven van de Over-
heid te bekostigen uit lopende inkomsten, zonder – be-
houdens in een enkel geval —hiervoor leningen te sluiten,
dan kan men moeilijk volhouden, gelijk wel wordt gedaan,
dat het de financiële moeilijkheden, als erfenis achter-
gelaten door Perez Jimenez, zouden zijn welke het intreden
van de laagconjunctuur in overwegende mate hebben ver-
oorzaakt. De hierboven weergegeven cijfers over de goud-
116
en deviezenvdorraden aan het einde van 1957 wijzen
anders uit, ook al is het waar dat zij geflatteerd waren ten
gevolge van het uitgeven, voor het eerst na lange .tijd, van
nieuwe concessies. Evenmin wijzen de jaarcijfers van de
staatsfinanciën op een zodanige mate van overbesteding
dat daaraan alleen het onheil kan worden geweten. Er
waren integendeel van tijd tot tijd zeer behoorlijke over:
schotten in de staatshuishouding, waarvoor sedertdien
tekorten in de plaats zijn gekomen. Het is aan de andere
kant waar, dat ook dit beeld onder de dictatuur geflatteerd
was ten gevolge van een opeenhoping van kortlopende
verplichtingen waarvan de betaling telkens werd uitgesteld.
Maar nadeliger dan de financiële gestes van het Perez
Jimenez-regime was het vacuum dat ontstond door het
plotselinge vertrek van de dictator. De grote mae van
onzekerheid, ook over de toekomstige politieke ontwikke-
ling, had licht tot een chaos kunnen leiden. Dit was natuur-
lijk allerminst bevordeljk voor het voortbestaan van ver-
trouwen bij het beleggende publiek.
De voorlopige regering onder admiraal Larrazabal,
waarachter zich vrijwel alle politieke groeperingen van
het land stelden trachtte in allerijl de staatsinkomsten op
te voeren om de financiële toestand te verbeteren en om
dezelfde reden werden vele openbare werken, waarvan
de uitvoering reeds was begonnen, stil gelegd. Dit veroor-
zaakte echter ook al dadeljk een aanmerkelijke werkloos-
heid. In de particuliere sector, waar de ,,boom” had ge-
leid tot een belangrijk overschot van relatief dure wonin-
gen, werd de bouw vrijwel gestaakt – met als onvermij-
delijk gevolg een nog veel grotere werkloosheid.
Tegen het einde van haar éénjarig bewind kwam de
Regering-Larrazabel met een andere vèrstrekkende maat-
regel: de oude, sinds 1944 bestaande heffing van 50 pCt.
op de winst van de petroleummaatschappijen werd ver-
hoogd tot meer dan 60 pCt. Aangezien de produktiekosten
in Venezuela reeds aanzienlijk hoger liggen dan die in
het Midden Oosten, kon het niet anders of deze maatregel
moest een nadelige invloed hebben op de bereidheid van
deze maatschappijen om in dit land opnieuw grote be-
dragen te gaan steken in exploratiewerkzaamheden. En
hier komen wij tot de tweede belangrijke oorzaak van
het ontstaan van de laagconjunctuur. –
8-2-1961
De afnam van de exploratiewerkzaamheden.
Een veelheid van merendeels kleinere bedrijven in Vene-
zuela hangt geheel af van de exploratiewerkzaamheden
en al wat ermee verband houdt. De nagenoeg volledige
stopzetting van de exploratie heeft op de economie, met
name in de staat Zulia die voor Venezuela steeds de motor
is die alles aan de gang brengt, een bijzonder nadelige
invloed gehad, waartegen het voordeèl voor de Venezo-
laanse Staat, voortkomend uit de belastingverhoging, zeker
niet opweegt. Bovendien zal deze stopzetting van de explo-
ratie, zo zij enige jaen duurt, een zeer nadelige invloed
hebben op de toekomstige lieproduktie. De thans be-
kende reserves worden geschat op 17 mrd. vaten hetgeen
overeenkomt met ongeveer zeventien jaar van de huidige
produktie. Dit betekent geenszins – zoals ten onrechte
vaak wordt verondersteld – dat over zeventien jaar de
oliebronnen van Venezuela zouden zijn uitgeput, doch wel
dat er onzekerheid bestaat o.’er de mogelijkheden nadien.
Alleen exploratie kan die onzekerheid opheffen en zou zij
geruime tijd achterwege blijven, dan ligt het voor de hand
dat de maatschappijen minder haast zouden maken om
de bekende reserves uit te putten.
Naast de politieke onzekerheid helpt de stopzetting van
de exploratie de grote
kapitaalviucht,
welke sedertdien in
Venezuela waargenomen kon worden, verklaren.
De tegenwoordige politieke
toestand en
de
kapitaalviucht.
Wat de huidige tolitieke toestand betreft, heeft de Rege-
ring van President Petancourt, die in februari 1959 aan
het bewind kwam, zich gematigd betoond. In toenemende
mate ondervindt zij echter tegenstand, zowel van sommige
kringen uit het leger, die kennelijk terug verlangen naar
de dagen van de militaire dictatuur van Perez Jimenez,
als van zeer radicale elementen. Bij dit alles spelen niet
slechts de binnenlandse jolitieke verhoudingen een rol,
doch ook hetgeen in de Dominicaanse Republiek en op
Cuba geschiedt. De militaire en andere uiterst rechtse
elementen hebben openlijk steun gehad van de dictatoriale
regering van het eerste land. Dit land is dan ook veroor-
deeld door het Congres van de Organisatie van Ameri-
kaanse Staten dat in de afgelopen zomer te San José is
gehouden en alwaar Venezuela als aanklagende partij was
opgetreden.
De schim van Castro waart over geheel Zuid-Amerika
en versterkt in ieder land de weerstand van de linkse
extremisten tegen hun regëring. In Venezuela is de coalitie,..
waarop de president steunde, uiteengevallen ten gevolge van
de medewerking welke Betancourt heeft willen geven aan
de ‘resolutie van San José, waarbij de communistische
interventie op Cuba werd veroordeeld. De vroeger ge-
matigdeUnion Republicana Democratica kon er zich niet
mee verenigen dat het regime van Castro, al was het in
nog zo gematigde termen, werd veroordeeld met de steun
van Venezuela. Dit alles heeft de positie van de Regering
zeker niet gemakkelijker gemaakt, evenmin als de her-
haalde aanslagen op het Staatshoofd, de telkens weer uit-
brekende relletjes en kleine opstanden en de veelvuldige
stakingen. –
Deze voortdurende politieke onrust, en ook de nuchtere
overweging dat de koers van de Venezolaanse fondsen
sterk is teruggelopen, hebben zowel de buitenlandse inves-
teerders als vele welgestelde Venezolanen kennelijk doen
besluiten om hun beleggingen in bolivares te liquideren
en om te zetten in een andere ‘aluta. De stijging van de
verkoop van dollars door de Banco Central aan de handels-
banken kan gelden als een graadmeter voor deze kapitaal-
vlucht, want deze
stijging
kan geen verband houden
8-2-1961
met gestegen dollar-
behoeften voor fi-
–
,INTERUNIE
nanciering van de
invoer;
deze is in
HEEFT OOK
tegendeel
gedaald
EEN AANTREKKELIJKE
sedert
1957.
De
SPAARREGELING
verkopen
van
de
Banco
Central de
Venezuela aan de
Uw bank of commissionair
handelsbanken be-
verstrekt U gratis de betreffende
liepen in 1957, 1958
brochure van
en
in
1959
resp.
$990 mln.,
$
1.501
E
VE
,
,jNTERUN1E”
A
+
,
m 1n.en $1.734 mln.
(advertentie)
Gedurende de eerste zes maanden van 1960 stonden deze
verkopen op een enigszins lagerniveau, doch de troebe-
len in het afgelopen najaar hebben de kapitaaivlucht
waarschijnlijk weer versneld.
Besluit.
Nog altijd
zijn
de monetaire reserves van Venezuela
aanzienlijk, zowel ten aanzien van de circulaiie van papier-
geld – welke vrijwel voor 100 pCt. gedekt is – als in ver:
gelijking met andere Zuidamerikaanse landen. Ook de
staatsfinanciën bévinden zich nog steeds in een relatief
goede positie, want weliswaar kampt Venezuela sedert
1958 met een aanzienlijk tekort op de begroting, maar-de
staatsschuld is nog altijd minimaâl. Het lijkt in dit licht
een wijze politiek van de monetaire autoriteiten dat zij
het deviezenverkeer tot dusverre hebben vrijgelaten, want
niets zou de kapitaalvlucht meer stimuleren dan een ineen-
storting van de koers van de bolivar, en dit zou het onver-
mijdelijk gevolg zijn van de invoering van deviezenrestric-
ties.
Uit het bovenstaande kan blijken dat de voornaamste
oorzaak van het intreden van de laagconjunctuur in Vene-
zuela de politieke onrust in dit land is. Zelfs de stopzetting
van de exploratie kan hiermee verband houden, meer nog
dan met fiscale overwegingen. Im’mers, met het voorbeeld
van de nationalisaties op Cuba voor ogen, zouden de
petroleummaatschappijen weinig goeds kunnen verwaçh-
ten van een extreem regime dat er misschien in zou slagen
om zich-van de macht in het land te verzekeren. Het is
een vicieuze cirkel: de politieke onrust is zowel oorzaak
als gevolg van de verminderde economische activiteit en
van het vertrouwen in de toekomst. Het is voor Vene-
zuela, en voor de gehele Westerse wereld, te hopen dat
die vicieuze cirkel zal worden doorbroken. Moge de poli-
tieke rust terugkeren en daarmee langzamerhand ook het
vertrouwen, zodat de conjunctuur zich geleidelijk aan weer
kan herstellen.
Naschrift.
Sedert het schrijven van deze regels werd bekend, dat
de Venezolaanse Regering moeite doet om in de Verenigde
Staten een lening van niet minder dan
$
900 mln, op te
nemen, in de eerste plaats ter sanering van de staats-
financiën. Het zou te ver voeren om de ontwikkeling van
die financiën hier volledig te analyseren; het schijnt dat
het prcramma van herverdeling van de gronden, met
volledige compensatie aan 4e voormalige eigenaren, ont-
zaglijke bedragen vergt, terwijl de baten van dit programma
eerst over jaren te verwachten zijn. Venezuela komt op
een wel zeer ongelegen moment met deze vraag naar een
krediet in de Verenigde Staten. De omvang van deze krediet-
aanvrage is, ook naar Noordamerikaanse bëgrippen, for-
midabel.
‘s-Gravenhage.
Dr. H. RIEMENS.
117
‘,t
‘t
Het bankgeheim in Zwitserland -wordt
veelal
als een motief
beschouwd voor het toevertrouwen
van buitenlandse
vermogensbestanddelen aan de
banken aldaar. Schr. zet de aard van dit’ bank-
geheim uiteen. Het bankgeheim .wordt in de Zwit-
serse bankwet uitdrukkelijk beschermd, waarbij
strenge.
sancties zijn
vastgesteld. De beperkingen
van het bankgeheim hebben in de praktijk vooral
betrekking op Zwitserse ingezetenen en fiscale
eisen. Bij twijfelgevallen in de wetgeving .wordt de. wet altijd
restrictief toegepast. De
situaties, waar ,
in de banken inlichtingen moeten verstrekkeii, die-
nen met name
te zijn genoemd.
De banken zijn
niet gehouden voor derden opsporingswerkzaam-
heden naar vermogensbestanddelen van hun cliën-
ten te verrichten. T.o.v. het buitenland wordt het
bankgeheim veel stringenter toegepast. Uitzonde-ringsgevallen zijn mogéljk indien de buitenlandse
staat zich beroept op een bepaling in een met
Zwitserland gesloten overeenkomst. De economi-
sche noodzaak van een rigoureus bankgeheim
,
vloeit voort uit de vrijwel
structureel passieve – handelsbalans.
Het bankgeheirn
“.’
in
–
-. –
–
Ziliserland,
.
Het geheim van het bankgeheim.
Als één der beweegredenen, die buitenlandse natuurlijke
en rechtspersonen ertoe kunnen brengen hun vermogens-
waarden aa:n Zwitserse bankinstellingen toe te vertrouwen
of zelfs hun domicilie in Zwitserland te kiezen, wordt
dikwijls de strikte handhaving van het bankgeheim, ge-
noenid. Daar echter de meeste staten met een ontwikkeld
bank- en rechtssysteem het beroepsgeheim van de bankier
kennen resp. erkennen, zal moeten worden nagegaan of
van het Zwitserse bankgeheim een zekere aantrekkings-
kracht uitgaat en waarin dit geheim bestaat.
Ten gevolge van het federale staatsstelsel is de materie
door het naast elkaar bestaan van algemene Bonds- en
bijzondere kantonale wetten enigszins moeilijk te- over-
zien:. Anderzijds is de positie van het .bankwezen in Zwit-
serland vrij sterk, hetgeen reeds blijkt uit het feit, dat
– ondanks de ook aldaar waarneembare drang tot fu-
sies – nog steeds ongeveer 1.500 verschiiiende bankin-
stellingen er een zelfstandig bestaan kunnen leiden ver-
geleken met slechts een 200-tal banken in het meer dan
tweemaal zoveel inwoners tellende Nederland.
Rechtsregels van
algemene strekking.
Het bankgeheim kan op het gebied van het burgerlijk,
failissements- of strafrecht, vooral in een aanhangig
gemaakte procedure, ter sprake komen. Maar het kân
ook tegenover verschillende autoriteiten, waaronder fiscus
en douane, moeten worden verdedigd, waarbij een ‘vér-
schil tussen de binnen- en buitenlandse overheid dient te
worden gemaakt. In sommige gevallen is de bankier ge-
houden inlichtingen aan derden te verstrekken; in andere
gevallen mag hij zich echter op zijn .beroepsgeheim – be-
roepen. –
Daar waar de wetgever zich, over het bankgeheim niet
duidelijk heeft uitgesproken, wordt de wet altijd uiterst
restrictief geïnterpreteerd. In, t*ijfelgevallen’ heeft de
Zwitserse rechtspraak meestal ten gunste van de handha-
ving van het bankgeheim beslist. Als algemene rechts-
regel geldt echter ook in die gevallen, waar de banken
tot het verstrekken van inlichtingen aan derden zijn vêr-
plicht, dat de banken nooit gehouden zijn voor derden
opsporingswerkzaamheden naar vermogensbestanddelen
•
van hun- cIiënten-te verrichten. Heeft buy, een belasting-
inspecteur het vermoeden, dat de heer A. de belasting
wilde – ontduiken door een reeks fondsen bij de bank B.
.te deponeren, dan is deze bank ook op verzoek van de
belastinginspecteur niet verplicht over de heer A. inlich-
tingen, -te verstrekken. Zij zal dit in positieve noch nega
-tieve zin doen, zodat de belastinginspecteur niet weet of
1) de heer A. al dan niet cliënt van de bank B. is of is
geweest; 2) de bank B, vermogensbestanddelen van de
heer A. onder haar berusting heeft of heeft gehad en 3)
welke vermogensbestanddelen ten behoeve van de heer
A. zich bij de bank B. bevinden of hebben bevonden.
De. bank B. is echter, wèl tot het geven van inlichtingen
aan de belastinginspecteur verplicht, indien hij kan aan-
– tonen — bijv. door een bij de heer A. aangetroffen lijst
,van effecten -, dat deze effecten inderdaad bij de bank B.
zijn. gedeponeerd.
Het bankgeheim wordt door art. 47 van de Zwitserse
bankwet uitdrukkelijk beschermd en de schending daar-
van met, een boete van ten hoogste Zw. fr. 20.000 en/of
met gevangenisstraf tot zes maanden bedreigd. Ook in-
,geval van schuld ,wordt een veroordeling tot een boete
toegepast. -De .kring van personen, die het misdrijf kun-
nen plegen,, is door çle wetgçver ruim genomen. Zowel
organen, beambten en employés van een. bank alsook
controleurs, accountants en hun assistenten, alsmede
leden van •, de bankencommissie, hun beambten en em-
ployés, vallen onder
,
– deze bepaling. De strafrechtelijke
sancties worden –eveneens op poging of het begin van een
– poging toegepast. –
• Uiteraard
–
kan elke
–
schending van het beroepsgeheim
door- de bankier ook civielrechtelijke gevolgen hebben.
Hij is ktachtens art. 27 en 28 van het ZNOitsers Burgeljk
Wetboek resp -krachtens art. 41 en 49 van het Zwitsrs
Verbintenissenrecht tot schadevergoeding verplicht in al
die gevallen, die uit zijn wederrechtelijk gegeven inlich-
tingeh aan derden- môchten voortvloeien, hetzij op grond
van zijn contractuele verplichtingen, omdat hij persoonlijke
118
8-2-1961
rechten heeft geschonden of uit hoofde van onrechtma-
tige daad.
De federale wet en ook de wetten van enkele kantons
kennen verscheidene beperkingen van het bankgeheim.
Voorts is het mogelijk, dat de cliënt zelf de bank toestem-
ming 7rleent om 4e geTenste inlichtingen omtrent zijn
persoon resp. “del btr3kkén vrmdensbestanddelen aan
derden te verstrekken.In dit laatste geval nemen de Zwit-
serse banken echter de uiterste terughoudendheid in acht,
voor zover het althans buitenlandse instanties zijn, die
inlichtingen vragen. Nog strénger dan de schending van
het bankgeheim wordt namelijk krachtens art. ‘273 van
het Wetboek van Strafrecht in Zwitserland de economische
spionage ten inte vait een. buitenlandse mogendheid,
een buitenlandse organisatie, een buitenlandse particu-
liere onderneming of hun agenten gestraft. Het strafbaar
feit wordt als misdaad gekarakteriseerd en het begrip
zelfs zeer ruim geïnterpreteerd.
Enkele beperkingen van het bankgeheim.
Volgens een reeks kantonale wettelijke regelingen met
betrekking tot de burgerlijke en strafrechtelijke rechts-
vordering zijn de banken in bepaalde gevallen gehouden
inlichtingen te verstrekken. Deze bepalingen worden
echter door de rechter steeds zeer restrictief uitgelegd.
Ingeval van rechterlijk vooronderzoek en tegenover po-
litionele autoriteiten kunnen de banken nooit worden ver
–
plicht inlichtingen te verstrekken. Inburgerljkrechteljke
procedures in de kantons Aargau, Appenzell-Innerrhéden,
Fribourg, Genève, Néuchâtel, Nidwalden, Obwalden en
Valais kunnen de bahken zich steeds, en’ in de kantons
Bern, Schwyz, St. Gallen, Vaud, Zug en Zürich merendeels
op het bankgeheim beroepen. In het faillissementsrecht
zijn de banken ‘altijd gehouden inlichtingen over het ver-
mogen van de gefailleerde te verstrekken, ingeval van
surséance van betaling’ daarentegen uitsluitend ‘na ‘ver
–
kregen toestemming van de debiteur.
In de praktijk vormen de eisen van de fiscus wel de
voornaainste inbreuk op het principe van het bankge-
heim. In Zwitserland moeten echter alle gevallen, waarin
de banken tot het geven van inlichtingen verplicht zijn,
in de wet met name zijn genoemd. In sommige gevallen
spreekt de we’tgever van een beroepsgeheim zonder meer,
zoals dit buy, voor predikanten, artsen, vroedvrouwen,
advdcaten’ enz. geldt. Hieronder is het bankgeheim nooit
âutomatisch begrepen. Integendeel, het beroepsgeheim van
de barikier moet in de’ wet afzondérlijk worden genoemd
om het vrstrekken van inlichtingen mogelijk te maken.
“De bânken zijn verplicht ‘inliçhtingen omtrent de reke-
ningen, depots enz. van hun cliënten met betrekking tot
• dè ‘,,Wehrsteuer” (militaire belasting) te verschaffen.
Daar deze Bondsbelasting de grondslag voor het gehele
fedérale stelsel van de inkômsten- en vermogensbelasting
vormt, moet’ men toegeven, dat van het Zwitsers bank-
‘geheim; voör zover het de binnenlandse ‘belastingautori-
teiten betrft, nie(zo heel vëel overblijft. Maar de fiscus
mag deze inlichtingen niet rechtstreeks van de banken,
doch slechts langs een omweg via de belastingplichtige
eisen: Hiertoe zijn de banken krachtens art. 90 van het
,’Wehrste’,’esbeschluss’- gehouden. Naast een boete aan
• .4e: Staat zouden ,zij, ingeval van weigering, bovendien
een schadevergoeding aan de belastingplichtige cliënt
•,yerschuIdigdzijn,. indien deze a’thans ten gevolge van de
,,,weigering yan de bank- voor een hogere – belasting zou
ïzijn .aanges’lagen, •.,
Voor de berekening van het beurszegel, de omzet-, cou-
pon- en dividendbelasting hebben de fiscale autoriteiten
recht op het verkrijgen vân’ inzage’ in de’boekeii’en regis-
ters der bânken. Bij het rdutine-onderzoek bliiyen d&adres-
sen van de cliënten, voor ctë contr,qleurs echter onbekend;
bij de moderne codesystemen geldt dit zelfs voor hun
namen. De ‘belastinaütoriteitèh’ ijn anderijds tot het
nemen van steekproeven gerechtigd. In deze uitzdnderlijke
gevallen kan, uiteraard de gehele doopceei.van .4e cliënt
worden gelicht. De belastingwetten van de. in totaal 25
kantons erkennen slechts in 10 hi.inrier een’vefpIichting
van de banken tot het vèrstrkken yan,inlichtingén. Ook
tegenover de douane .besfat deze verplichting
,
niet. Daar-
entegen is het de Zwitserse douane-autoriteiten in bepaalde
gevallen toegestaan huiszoeking in bankgeboüven te
verrichten en over te gaan ‘tot inbeslagnemin”vân docu-,
menten. . .
Al deze maatregelen kunnen in het algerneensleëhts ten
opzichte van Zwitserse ihgezetenn worden genômen en
tonen aan, dat het bankgehéim obk in Zwitsei
–
lantl geën
absolute rechtsfiguur vormt. Toch wordt er het beroeps-
geheim van de bankier tegenover derden algemben er-
kend en strikt gehanteerd, al worden er verschillende
belangrijke uitzonderingen gemaakt, met name ten be-
hoeve van de Zwitserse fiscale autoriteiten.
,
.Handhaving van het bankgeheim tegenover hçt buitenland.
Aanvragen om inlichtingen uit het buitenland worden
op een andere wijze behandeld, wiede irii1iatiefnemer ook
moge zijn. Hier is het Zwitserse bankgeheim zo goed als
waterdicht. Het is bekend, dat ‘zelfs routine-aanvragën
• van buitenlandse correspondenten over’ ‘het bonafide zijn
en de solvabiliteit van bepaalde relaties’ ‘door ‘Zwitserse
banken slechts uitermate terughoudend tn in zeer voor-
zichtige bewoordingen worden beantwoord’.’
Zwitserse banken zijn reeds niet. spoedig ‘geneigd ver-
• zoeken om inlichtingen uit een ander kanton in te’willigen,
laat staan uit een ander land. Hun standpunt wordt door
het feit geaccentueerd, dat het Zwitsers’ Eedgenootschap
slechts met een 30-tal staten, waaronder het Koninkrijk
der Nederlanden, verdragen tot wederkerige’rechtshulp
en tot uitlevering van onderdanenvan de betrokken landen
heeft gesloten. In de praktijk maakt deze indeling in ver-
drags- en overige staten, echter’ slechts een’ onderscheid
met betrekking tot de behandeling van gevallen en. even-
tuele uitlevering van gewone misdadigers. In alle andere
gevallen wordt o.a. het bankgeheim in Zwitserland tegen-
over het buitenland döor de Zwitserse Overheid-volkomen
beschermd. Internationale rechtshulp wordt in.. Zwitser-
land, meer in het bijzonder ingeval van politieke of mili-
taire misdrijven,- en wat hier het meest interesseert,
;
bij
overtreding van fiscale of deviezenbepalingen in, het bui-
tenland geweigerd. Zwitserland kan •zich hierbij op de
ontbrekende wederkerigheid- beroepen, daar de Zwitserse
wetgeving een verplichting, tot rechtshulp of uitlevering
wegens vergrijpen tegen belasting-of deviezenbepalingen
niet kent. Een speciale deviezenwetgeving is in Zwitser
–
land bovendien onbekend.
In twijfelgevallen keerde de administratieve rechtspraak
zich sinds vele jaren tegen uitlevering en internaiQnale
rechtshulp. Daarmede wordt ook het Zwitsers ,bankge-
heim tegen vreemde inmenging beschermd. Er, zijn uit-
zonderingsgevallen, mogelijk, waarbij de betrokken staat
zich op een bepaling in zijn met Zwitserland gesloten
overeenkomst beroept en aan de Bondsautoriteiten mede-
.8-24961
.
.
119
werking
vraagt
omtrent het verkrijgen van inlichtingen
van een bepaalde bank. De federale instanties geven het
verzoek na een grondig vooronderzoek aan de bevoegde
kantonale overheid ter behandeling door. De kantönale
instantie brengt het verzoek harerzijds ter kennis van de
betrokken Zwitserse bankinstelling. De leiding van d
bank beraadt zich erover of het verzoek niet onder de
Zwitserse wettelijke bepalingen gerangschikt kan worden,
volgens welke zij bevoegd is de gevraagde inlichtingen te
weigeren. Mocht tenslotte toch een dergelijke verplich-
ting voor ae betrokken bank uit het gepleegde onderzoek
resulteren, dan zal de bank zich dikwijls erop kunnen
beroepen, dat de buitenlandse instantie, welke het ver-
zoek om inlichtingen volgens de ambtelijke weghad in-
gediênd, de cliënt slechts van een gewone misdaad heeft
beschuldigd om op deze wijze açhter bepaalde fiscale
of deviezenrechtelijk belangrijke gegevens te komen.
Hierbij kan de bank zich op het reeds eerder aangehaalde
art. 273 van het Wetboek van Strafrecht beroepen en het
bankgeheim blijft in Zwitserland ook in dit geval volko-
men gehandhaafd.
In het zeker niet vaak voorkomende geval, dat de cliënt
de bank van haar verplichting uitdrukkelijk en uit vrije
wil ontheft, moet de bank uiteraard aan een dergelijk
verzoek voldoen. Merkwaardig, ook ten opzichte van het
bankgeheim in andere landen, is de mogelijkheid ener
stilzwijgende toestemming door de cliënt. Deze wordt
bijv. aangenomen, als de cliënt op zijn brievenhôofd zijn
bankrelatie heeft genoemd.
Het bankgeheim is voor
Zwitserland een economische nood-
zaak.
Het sociaal-economisch patroon van het kleine, aan
grondstoffen arme Zwitserland gedoogt geen vergaande
beperkingen van het bankgeheim. Want ten gevolge van
een bijna struçtureel passieve handelsbalans vragen
•
de
hierdoor gederfde nationale inkomsten om een compen-
satie op het gebied van het.diensten- en kapitaalverkeer.
Juist op deze gebieden hebben de banken zi’ch speciaal
toegelegd en hebben zij het vertrouwen van hun binnen-
en buitenlandse cliënten verworven. Naast de politieke
stabiliteit en de handhaving van de eeuwenoude politieke
grondrechten heeft daarom ook het bankgeheim niets
van zijn aantrekkingskracht op buitenlandse eigendommen
iiigeboet. Ondanks het herhaald poneren van enkele tegen-
argumenten gedurende de laatste jaren, die meestal op
politieke motieven berusten, wenst men het bankgeheim
in Zwitserland aan generlei beperkingen te onderwerpen,
daar men dit als een onaanvaardbare’inbreuk op de door
de grondwet gegarandeerde persoonlijke vrijheid be-
schouwt.
Zürïch.
Dr. K. H. STANTSLAUS.
Naar een gecoördineerd energiebeleid
in West-Europa
Belangrijke rapporten.
In augustus 1954 deed de Economische Commissie voor
Europa van de Verenigde Naties het rapport ,,Relation-
ship between coal and black oils in the West-European
fuel market” het licht zien, in welk rapport de vermoedelijke
ontwikkeling op de Europese brandstofmarkt over enkele
jaren was nagegaan. In de komende tien jaren – aldus
het rapport – zullen de energiebehoeften in Europa ge-
stadig toenemen en daarom is het, aangezien het onwaar
–
schijnlijk is dat de atoomenergie in die periode van grote
invloed zal zijn, noodzakelijk alle beschikbare energie op
de meest rationele wijze te gebruiken.
In het rapport werd vooropgesteld, dat het aanbod van
hydro-elektrische, energie, natuurgas en donkere oliën zal
toenemen en dat de vraag naar steenkool op zijn minst
stationair zal blijven. Daarop grondde men het voorstel,
dat de landen hun brandstofpolitiek zullen coördineren,
–
hetgeen het gebruik van het beste en meest rationele type
energie voor een bepaald doel zou bevorderen en de alge-
mene belangen zowel van de kolenmijnen als van de olie-
industrie zou veilig stellen.
In hetzelfde jaar
1954
verscheen een rapport van de
O.E.E.C.:O.E.E.C. at work for Europe”. In dit rapport
werd een speciaal hoofdstuk gewijd aan de steenkool-
positie in West-Europa, terwijl slechts enkele opmerkingen
werden gemaakt over de betekenis van olie voor de energie-
voorziening van dit deel der wereld. Maar dat de O.E.E.0
toch wel oog had voor het energievraagstuk in zijn geheel,
bleek hieruit, dat zij besloot aan een onafhankelijke per-
soonlijkheid advies te vragen over, door de aangesloten lan-
den gezamenlijk te nemen, maatregelen ter voorziening
in de Europese energiebehoeften. Men wendde zich hier-
voor tot Louis Armand, president van de Franse spoor-
wegen en een der bekwaamste technici van Frankrijk.
De heer Armand diende in juni 1955 zijn rapport in.
Dit rapport was vooral daTirom van belang, omdat het
de grote lijnen aangaf voor een Europese energievoorzie-
ning, zonder de belangen der afzonderlijke landen te zwaar
te laten wegen. Hij drong erop aan, dat er een economische
çommissie voor de energievoorziening zou wordën ge-
vormd, die de economische ontwikkeling zou volgen, en
zou aangeven hoe men een situatie zou kunnen vermijden,
waarin de concurrentie tussen de verschillende vormen
van energie ten nadele van de gehele gemeenschap zou
werken. –
Inderdaad ging de O.E.E.C. ertoe over een commissie
voor de energie in- te stellen. Deze commissie publiceerde
reeds in 1956 een belangrijk rapport, getiteld: ,,Europe’s
growing needs ‘of energy. How they can be met”
1).
Zij
was van oordeel dat meer samenwerking tussen de leden-
landen op de gebieden van de uitwisseling van energie,
van kapitaalsvoorzieiing voor de produktie van energie,
van uitwisseling van arbeidskrachten en ervaringen, van
gezamenlijke ‘onderzoekingen en ontwikkelingsprogram-
ma’s en van coördinatie van de energiepolitiek tot aller
voordeel zal leiden.
1)
Dit rapport is uitvoerig besproken in een artikel in de
,,Tnternationale Spectator” van 8 februari 1957 van de hand van
Mr. J. Hollander,• die daarin o.a. een pleidooi leverde voor het
in het leven roepen ener organisatie, die coördinerend kan op-
treden ten opzichte van alle energiebronnen en’ ten opzichte
hiervan de voorkeur gaf aan de O.E.E.0 boven Euratom,
waaraan de heer Armand meer zijn hart had verpand:
120
8-2-1961
Vier jaren later publiceerde deze commissie een tweede
rapport, dat tot titel had: ,,Towards a new energy pattern
in Europe”, dat, wat de energiepositie van West-Europa
betreft, veel optimistischer geluiden kon laten horen dan
zijn voorganger. Ook in dit rapport werd gepleit voor een
gemeenschappelijke en doôlmatige energiepolitiek, die ge-
richt moet zijn op een royale aanvoer- van goedkope energie,
waarbij de verbruiker de vrije keus wordt gelaten. Dit
houdt de voorwaarde in, dat de verschillende brandstoffen
ongehinderd moeten kunnen concurreren, zodat de ont-
wikkeling van nieuwe goedkope energiebronnen niet be-
lemmerd wordt door discriminerende steun aan andere
brandstoffen, aldus de commissie.
Negen maanden later vond een bijeenkomst plaats van
de Assembiees van de Raad van Europa en van de E.G.K.S.,
bij welke gelegenheid de heer René Mayer, de toenmalige
voorzitter van de Hoge Autoriteit der E.G.K.S., een plei-
dooi hield voor een gecoördineerd Europees energiebeleid.
De crisis om het Suezkanaal, die ons bewust heeft ge-
maakt van onze afhankelijkheid ten aanzien van de import
van vloeibare brandstoffen, onderstreept thans – zo was
zijn betoog – de noodzaak hiervan.
De tijd is aangebroken om een nieuwe etappe te be-
ginnen, waarin niet meer alleen met betrekking tot de
voorziening met kolen wordt gecoördineerd, maar ook
ten âanzien van andere energiebronnen. Bij de vaststelling
van een dergelijk energiebeleid zouden alle Westeuropese
landen moeten worden, betrokken.
Het is hier de plaats om enkele cijfers ‘aan te halen uit
het eerste rapport van de O.E.E.C.
(1956),
die betrekking
hebben op de te verwachten import van steenkool en olie
in de jaren 1955, 1960,
1965
en 1975.
– –
1955
1
1960
1
1965
1
1975
(in mln, ton steenkoolequivalent)
steenkool
……………..28
40
40
50
.
olie
……………………
46
165-205
200-300
250-450
De produktiecijfers zien er ‘als volgt uit:
1955
1
1960
1
1965
1
1975
(in mln, ton steenkoolequivalent)
steenkool
……………..
477
500
520
520
olie
……………………
13
1
25
1
-30
1.
.50
– Bedroegen de totale importen op energiegebied in 1938
nog slechts 6 pCt., in 1958 waren deze opgelopen tot 28,6
pCt. Het valt in het licht van deze cijfers moeilijk te ont-
kennen, dat een rationeel beheer der Westeuropese energie-
bronnen in aller belang zou zijn. Maar theorie en praktijk
vielen ook hier niet samen.
Langzame vorderingen.
Het jaar 1958 bracht de zaak, waarom het hier gaat,
geen stap verder, hoe goed het ook was ingezet met een
belangrijke conferentie op 8 januari 1958 van de Beweging
van Europese Federalisten in ons land over het onderwerp:
,,De energievoorziening en de Europese intégratie”. Het
was vooral de heer M. Kohnstamm, secretaris van het
comité-Monnet tot vorming vân een Europese federatie,
die met klem de noodzaak van een Europees energie-
beleid bepleitte en in dit verband voortdurende actieve
waakzaamheid, als prijs voor onze vrijheid, aanbeval. Hij
lichtte dit als volgt toe: –
,,Een Europees energiebeleid zal de ,,facts of life” moeten
accepteren. En deze zijn, dat het Nabije Oosten een van de
minst stabiele gebieden ter wereld is, vol van wat George Kennan
—
–
in een van zijn recente radiovoordrachten ,,raw sovereignties”
noemt. Geen land in Europa heeft de laatste maanden zoals het
onze ervaren dat in het verkeer met sommige van die pas tot
stand gekomen staten het economisch motief een volstrekt –
ondergeschikte rol speelt: Zeker – de aardolieproducenten van
Europa te zijn – vormt het welbegrepen eigenbelang van het
Nabije Oosten. Maar we bezitten geen enkele garantie, dat de landen van het Nabije Oosten in hun eigen belang zullen han-
delen. Evenmin ,kunnen wij over het hoofd zien, dat de Vrije wereld juist ook in dit gebied stuit op Russische invloed. Hoe
meer Europa afhankelijk wordt van aardolie uit het Nabije
Oosten, des te aantrekkelijker wordt het voor Rusland juist
daar onrust te zaaien”
2).
Dan is het in mei 1958 dat de heer M. E. Huboard van
,,The British Petroleum Company Ltd.” in een te Amster-
dam gehouden lezing er ons op meent te moeten wijzen,
dat de olie-industrie een internationaal karakter bezit en
dat de oplossing van het energieprobleem van. Europa
niet alleen in Europees verband moet worden gezocht.
En op 6juli1960 zou het ,,Haarlems Dagblad” een artikel
publiceren van zijn Haagse redacteur, waarin deze mede-
deelde, van deskundige zijde te hebben .’ernomen dat de
grote oliemaatschappijen ernstige bezwaren hebben tegen
de conclusies van het ,,deze week” door het’Europese
parlehient aanvaarde rapport over het toekomstige gemeen-
schappelijke energiebeleid in de Europese gemeenschap,
met name tegen de aanbevolen richtprjs voor energie,
waaraan vele principiële en praktische bezwaren kleven.
Betekent een en ander dat de grote oliemaatschappijen
zich teweer gaan stellen tegen een gecoördineerd energie-
beleid in West-Europa? Wij komen op deze kwestie terug
bij de bespreking van het rapport van Ir. S. A. Posthumus,
dat hij op 5 oktober 1960 heeft uitgebracht aan het Euro-
pese parlement. Ir. Posthumus had reeds eerder èen petro-
leumrapport ingediend bij dit orgaan, welk rapport begin
januari 1959 in behandeling is genomen. Hierin wees hij
er o.a. op, dat zowel de uitvoerende commissies van de
E.E.G. als van Euratom, onafhankelijk van ‘de Hoge
Autoriteit
,
van de E.G.K.S., maatregelen op het gebied
van de ënergievoorziening kunnen treffen, hetgeen de
doeltreffendheid niet bepaald bevordert. In zijn verslag
kwam de noodzaak van eén gemeenschappelijke energie-
dienst dan: dok sterk naar voren..
Dit punt zou in 1959 onder de aandacht blijven, getuige
in de eerste plaats een met algemene stemmen goedgekeurde
resolutie van het actiecomité-Monnet van de Verenigde
Staten van Europa, waarin vertegènwoordigers van alle
politieke partijen en vakverenigingen in de zes Europese
landen, die streven naar Europese eenwording, zitting
hebben. In deze resolutie werden verschillende belangwek-
kende suggesties gedaan voor de verdere activiteit van
regeringen en parlementen op het gebied van de Europese
samenwerking. – -,
Maar wat ons nog meer interesseert.is
, dat het comité
ten aanzien van het vraagstuk der Europese energie-
voorziening de dringende’wens uitsprak, dat de bestuurs-
commissies van Euratom, van de gemeenschappelijke markt
en de Hoge Autoriteit van de
E.G.K.S.Seen
gezamenlijke
cômmissie in het leven zullen roepen,. die tot taak zal
hebben dë algemene doeleinden van een Europese energie-
politiek te formuleren (mei
1959).
Drie maanden later liet
de heer Posthumus nochtans, in een te Brunssum gehouden
rede, te dezen aanzien een zeer iessimistisch geluid horen:
,,Een werkgroep in de E.E.G. zal nu weliswaar een Euro-
2)
Men zie de artikelen over het Nabije Oosten in ,,E.-S.B. van 24 augustus 1960 en van 5 oktober 1960.
8-2-1961
.
–
.
121
pees energiebeleid gaan voorbereiden, mir tèreien at
dat bij de huidige nationale invloeden in ‘dè Râad:viri”
Ministers de bevordering van een Europese energiepolitiek
sterk belemmerd, ,zo niet onmogelijk gemaakt,, zal wor-
den”: ‘ –
Op 13 oktober, 1959.,was het deBeIg Bertrand, lid van,
de christendemocratiche fractie vaii’ het’ Eui’opee park-
ment, die in een vergadering te Heerlen met grote nadruk
verklaarde, dat het niet de Hoge Autoriteit vandé E.G.K.S.
Ôf. het .Europese parlement 6f de beide Eûropëse commis-
sies zijn, die men aansprakelijk moet stellen voor de
afwêzigheid van een gemeenschappelijk Europees energie-
beleid. Verantwoordelijk daarvoor zijn alleen de nationale
regeringen. Wij voegen hieraan toe, dat het vooral Frank-
rijk is, dat nationale belangén blijft stellen boven die ener
grotere of kleinere Westeuropese genieenscliap en -daar-
door de totstandkoming van -een gecoördineerd energie-
beleid in de weg staât. Bracht niet ,,Vrj Nederlaiid” in het
nummer van 17 augustus 1957 een artikel met de sterk
sprekende titel: ,,Europa’s ontgoocheling heet’ Frankrijk”?
Er zouden meer publikaties kunnen worden genoemd
met eenzelfde strekking. In dit licht verliest de uitlating
van de-Fransman Jeanneney (waarover straks) o.i. veel
van haar kracht’ En al zou er samenwerking tot stand
komen tussen de drie eerder genoemde bestuurscommissies
en al zou er zelfs een werkgroep worden gevormd, die het
probleem van een gecoördineerd energiebeleid zal nagaan,
toch moest het Europese parlement in zijn zitting van
29 juni 1960 zeer tot zijn leedwezen vaststellen, van de uit-
voerende organen der Europese gemeenschappen geen
nadere gegevens los te kunnen krijgen over de plannen
voor een gecoördineerde energiepolitiek, die thans door
een werkgroep van de drie executieven wordt opgesteld.
Neen, veel schot zit er in de zaak niet!
Het nieuwe
rapport Posthumus.
Het hierbedoelde rapport werd in september 1960 met
algemene stemmen goedgekeurd door de commissie voor
de energiepolitiek van het Europese parlement en is in-
middels behandeld in de oktoberzitting van dit orgaan.
Het bevat een analytische beschrijving van de structuur
der aardolie- en aardgasindustrie, waaraan een aantal
beoordelingen en conclusies van algemene en politieke
aard zijn verbonden. Hoe staat het met plannen ten aan-
zien van de plaats die de olie uit de Sahara zal gaan krijgen
op de gemeenschappelijke markt? Hoe moet de houding
van West-Europa zijn ten aanzien van de toenemende
• olie-exporten van Russische zijde? Zouden die om poli-
tieke redenen wellicht eens kunnen worden stopgezet?
De rapporteur déed verder uitkbmen, dat de grote
internationale oliemaatschappijen in meer of minder inten-
sieve vorm met elkaar samenwerken, doch dat daarnaast
onafhankelijke ‘ondernemingen in toenemende mate in de
landen van de gemeenschap aan de voorzienilIg deel-
nemen. Met het oog hierop zal een Europees energie-
beleid ‘bepaalde elementen van een mededingingsregeling
iiioeten inhouden, die een te grote machtsvorming op de
energiemarkt zal kunnen tegengaan; aan de andere kant
zal het nodig zijn een destructieve concurrentie te voor-
k6men.’ En volkonen Vrije economische sfructuur zou
in deze sector van’ de energievoorziening, die zozeer invloed
heeft öp het âlgemeen belang,- eeri ongewenste en onmo-
gelijke structuûr zijn (unt 206)
3).
3)
Het rapport is in’ 208 punten opgemaakt.
• •Een Efropees energiebeleid! Ja, inderdaad! De arbeid
van commissie voor het energiebeleid van het Euro-
pese parlement is van de aanvang af vooral gericht ge-
weest op de bevordering van een Europees ener,iebeleid
op lange termijn,’zo leen’wij al dade1jk in punt 3 van
het rapport. En hetwas de Franse Minister voor Industrie,
Jean Marcel Jeannenëy,’ voôrzitter’ ‘van de Ministerraad
der E.G.K.S., die bij de behandeling van het rapport op
14 oktober op .spoed aandrong bij het ontwetènv een
gemee’nschppelijke è’n&rgiépolitiek-vodr de ze’s linden van
de Eurôiese’ gemenschappen! Zlahg er geen ‘géhiéen-
schappelijke politiek op dft- gebied
1
is, drigt’ het gevaar,
dat bijv. op het gebied-van deolie in de’zeslandèn afzon-
– derlijk maatregelen’ulle’n worden- genomen die niet alleen
van elkaar verschillen, doch die zèlfs met’elk’aarin strijd
kunnen zijn. In hêt kader van ditartikel is ‘de vraag ge-
rechtvaardigd, of Jeanneney in deze’ ‘zijn Regering achter
zich had.’
Uitgewerkte voorstellen ingediend.
Reeds een kleine maand nadat deze rede was, gehouden,
kwam het bericht door, dat ,,nog deze maand (november
1960 dus) de uitgewerkte voorstellen yan de door de Hoge
Autoriteit van de E.G.K.S., de Europese Commissie en
de Commissie van Euratom samengestelde interexecutieve
werkgroep de Ministerraad -van de Zes zullen bereiken”.
Maar in dezelfde maand november werd namens de .Çom-
missie voor Algemene Zaken van het W.E.U.-parlement,
waarin afgevaardigden van de Zes en van Engeland zitting
hebben, door de Britse Labour-afgevaardigde John Hynd
een rapport uitgebracht, Waarin wordt verklaard dat de
toenemende energiebehoefte, de kolencrisis en de grote
mogelijkheden der kernenergie een coördinatie van het
Westeuropese, energiebeleid nodig maken. Betekende deze
stap opnieuw uitstel en wie weet; voor hoe lange tijd?
Gelukkig viel het deze keer mee. Wel vond men het
namelijk in de kringen van de zes Westeuropese landen,
die de E.G.K.S. in het leven-hebben geroepen, gewenst
dat besprekingen over de kwestie van samenwerking te
dezer zake zouden worden gehouden, maar men was toch
ook van oordeel, dat het gewenste contact met Engeland
het beste in het kader.van -de O.E.S.O., waarin ook de
Verenigde Staten en Canada zijn vertegenwoordigd, zou
künnen worden gezocht.
Het blijft dus bij de op 24 december gedane bekend-
making over het bereiken van overeenstemming inzake een
,,urgentieprogramma” voor de energievoorziening, dat
binnenkort aan de Ministerraad van dé E.G.K.S. zal wor-
den voo’rgelegd. Het schijnt wel vast te staan dat-o.a. is
voorgesteld om te komen tot ôpheffing vah het verschil
in concurrentievoorwaarden tussen kolen en olie en deze
te onderwerpen aan dezelfde regëls voor het publiceren
van prijzen- en voor, niet-discriminatie als gelden voor de
kolen, en verder., tot harmonisatie -van de verschillende
lasten,’ die op kolen en. olie drukken.
En nu maar weer afwachten! Of mag uit het optreden
van de Fransman Jeanneney worden opgemaakt dat de
Ministerraad van- de -E.G:K:S wel oog ‘zal- hbben:
,
00r
dè algemene belangéri, ‘die -met een gecôördieidtenèrgi
beleid gemoeid zijn? Dan zou -in 1961 oiigetwijfçld een
flinke stap vooruit ezét kunnen worden o de wég, ‘die
moet leiden .naar een’ ware- Europese gemeensthap!
Haarlem.
F. S. NO€Ç1bHOFF.’
122
.
82-1961
1
BEDRIJFSECONOMISCHE NOTITIES
Over de relatie tussen terugverdientijd ‘(payotÏt time) ‘en,
de variabele kosten van arleid ‘
–
ii
.
kqpitaaVr
.
:
.
Trugverdientijd (TVT) of terugvloeiingstijd is, volgens
Prof. Dr. A. 1. Diepenhorst, een rendernentseis voor inves-
teringen, meestal gesteld binnen een onderneming eneven-
tueel haar dochters. Een eis is willekeurig. De rendements-
eis is ten deze meestal gebaseerd op het rendement dat
men voor zijn investeerbaar vermogen haalbaar acht bij
een voorgenomen bij uitstek gunstig investeringsobject
van grote omvang. Men stelt dan aan de parallelle con-
currente interne investeringsobjecten dezelfde rendements-
eis als voorwaarde voor het beschikbaar stellen van ver-
mogen om aldus een maximaal totaal rendement op nieuwe
investeringen te bereiken. De gestelde TVT werkt als een
zeef voor zich âandienende investeringsbehoeften. De
betrekkelijkheid van dit criterium bljve hier buiten be-
schouwing.
Kapitaal en arbeid zijn voor de produktie in zekere mate
equivalent, afhankelijk van de technologische situatie.
Men kan immers (niet alle) apparatuur vervangen door
arbeiders en omgekeerd. Welk van de beide gekozen wordt
hangt ceteris paribus af van de kosten, in de ruimste zin des
woords, van elk. Bij het stellen van een terugverdientijd
voor investeringen stelt men automatisch de kosten per
jaar van het in de produktiemiddelen gestoken kapitaal
vast, mits wij de rentevoet daarbij als een gegeven aan-
nemen. Een voorbeeld moge dit verduidelijken. (De inves-
teringsaftrek en de fiscaal toegestane vervroegde afschrij-
ving, die in feite een iets afwijkende berekening nodig
maken, laten wij eenvoudigheidshalve buiten beschouwing).
Voorbeeld.
Als esn ondernemer de terugverdientijd heeft gesteld
op
5
jaar, wil dit zeggen dat hij slechts bereid is om zeg
f. 1.000 te investeren als deze investering f. 200 per jaar
opbrengt. Het bruto rendement is dus 20 pCt. De kapitaal-
kosten die het produktiemiddel moet opbrengen bedragen
dan (bij een debet rente van
5
pCt.):
le jaarS pCt. van f. 1.000 = f.’ 50
2e jaar
5
pCt. van f. 800 = t. 40
3e jaar 5 pCt. van f. 600 = t. 30
4e jaar
5
pCI. van f. 400 = f. 20
5e jaar 5 pCt. van f. 200 = f. 10 –
Totaal in 5 jaar f. 150
Gemiddeld f. 30 per jaar of vloeiend en in rekening-courant f. 125 per 5 jaar
ofwel f. 25 per jaar. De opbrengst per jaar was f. 200. De verhouding opbrengst:
i
j
200
kapitaalkosten s derhalve gemiddeld over de 5 aar –= 8.
Zou men voor dee1fde produktiecapaciteit bij dezelfde
TVT geen kapitaalsinvestering aanwenden maar equivalente
arbeidskracht dan zouden de kosten van die.arbeidskracht
maximaal eveneens f; 25 per jaar mogen bedragen (per
f. 200 opbrengst).
Conclusie 1.
In feite vergt een geschoolde arbeider aan .variabele kos-
-ten ca.f.9.000perjaar;menzou dus bij een .TVT van
5
jaar
in een rente op leenkapitaal van
5
pCt., maximaal
25
x f. 1.000 = f. 360.000 mogen investeren om een arbeider
te vervangen.
-* &1
–
– .
” .
0
5 t
t
.
–
s’
..
t
,rÇ1
Conclusie 2.
iDoet men dit niet dan betekent het dat die arbeider
200
waard is per jaâr
x . 9.dO0″= 8 X ‘f9.060 =f.12M00.
Conclusie 3.
Toevoeging van, een marginale eenheid kapitaal die
proportioneel bijdraagt in0de” opbrengst, zal de TV,T,niet
yeranderen als deze. eenheid per jaar 8 x haar kapitaal-
kosten vergt = 8
.x
5
pCt. = 40 pÇt.
Conclusie 4 (= conclusie 2).
Evenzo zal toevoeging van een marginale eenheid
equivalente arbeid did proportioneel bijdraagt tot de op-
brengst, de .TVT niet veranderen als deze eenheid vergt
8 x f. 9.000 = f. 72.000.
Conclusie 5.
Als deze marginale eenheden de sleutel ‘betekenen tot
het technisch functioneren van het produktie-apparaat,
zijn 40 pCt. en f. 72.000 per jaar de prijzen die men maxi-
maal mag betalen voor deze eenheden kapitaal of arbeid.
Deze eenheden zijn dan als de zetkastelein van eengoed
renderende slijterij, die de slijtvergunning op zijn naam
heeft staan zonder welke de slijterij niet kan’ bestaan,
maar die voor alles wat hij zelf drinkt aan ‘de’ zaak slechts
inkoopprjs betaalt (zal hij in de praktijk een cent betalen?).
Bij een TVT van bijv. 2 jaar komt men mutatis mûtan-
dis op kapitaalkosten van gemiddeld ‘(als vloeiend bere-
kend) eveneens f. 25 per jaar, een investeringsequivalent
van evéneens f. 360.000 en een maximale waarde per
arbeiderjaar van 20 x f. 9.000 = f. 180.000. Zijn kapitaal
dan wel arbeiders schaars, en zijn dé liquiditeiten, van de
eerste en tweede rang bij de onderneming in kwestie gering,
dan zèu men in het eerste geval (kapitaal schaars) een deel
van de eerdere, minder rendabele produktie-eenheden
kunnen afstoteh om de opbrengst voor investering in de
nieuwe rèndbele’produkt,
n
iemiddelen aan te wenden. Onder
deze omstandigheden, zal het in het .algernee echter niet
eenvoudig .zijn een goede ‘koper te vinden.
In het tweede geval (arbeide’rs schâârs) ial men trachten
arbeides Vrij té maken door diepte:investering in de
oudere, minder rendabele produktie-eenheden.
5
De vrij-
gekon1en arbeiders bestemt men voor de nieuwe produktie-
middelen. Dit vrijmaken zal veelal mogelijk zijn omdât
mefi ten aanzien van de diepte-investeringen d&zelfde
equivalentièwaarden mag hanteren die gelden v5o de
TVT van de nieuwe produktieniiiddelen.
– Door het bestaan van de fiscale vervroegde afschrijvings-
faciliteit en de toegestane investeringsaftrek(2 x .5 pCt.)
wordt de zaak nog iets naar de kapitaalkant verschoven.
Dit verhoogt dus nog d- equivalentiewaarde van de
arbeidsuren en van de deshalve acceptabele diepte-inves-
tering die men tegenover een arbeidsb sparmg mag stellen.
8-2-1961
123
Conclusie 6.
1
Dat wil dus zeggen dat men voor het vrijkomen van een
arbeider, sinds het bestaan van de nieuwe rendabeler
investeringsmogelijkheid soms aanmerkelijk, meer. equi-
valent kapitaal mag investeren dan voordat de nieuwe
investeringsmogelijkheid met de kortere TVT bestond.
Hiertegenover staat dat de equivalentie tussen arbeid
en kapitaal waar deze bestaat, voor onze berekeningen
slechts betrekking had op de produktiecapaciteit. Andere
niet equivalente eigenschappen kunnen reden zijn dat men
in de praktijk niet ten volle van de genoemde equivalentie
gebruik zal. maken. Wanneer namelijk de berekende TVT
voor de nieuwe investering, die op prognoses berust te
optimistis’ch is begroot, en tegen de verwachting in de
volle produktiecapaciteit niet benut blijkt te kunnen wor-
den, dan is het gemakkelijker zich, door ontslag, van
arbeidskrachten te ontdoen of deze elders nuttig te maken
dan zich van installaties en machines te ontdoen of deze
voor andere doeleinden te gebruiken. Dit is duidelijk tot
uitffig gekomen bij de enorme overcapaciteit die in het
jaar 1960 bij de Amerikaanse staalindustrie heeft bestaan.
Men stuurde de arbeiders naar huis, maar bleef met het
machinepark in de maaj zitten.
Aan de andere kant is het bij een opleving na langdurige
slapte gemakkelijker de ijdele machines weer op gang te
brengen dan de her en der afgevloeide vakbekwame
arbeiders terug’ te halen. Voorts speelt natuurlijk het
sociale aspect een rol hetgeen door de moderne ondernemer
evenmin uit het oog verloren zal worden. Zo zijn er meer
facetten en complicaties. Wij hielden opzettelijk de zaak
simpel.
Dit onderwerp is te groot om het in het bestek van een
artikel uitputtend te behândelen. Het bestaan van boven-
vermelde equivalentiewaarden verklaart echter goeddeels
dat in de achter ons liggende en nog voortdurende periode
van hoogconjunctuur gepaard aan arbeidersichaarste, de
ôndernemingen die de kapitaalintensiviteit van hun fabrie-
ken het meest hebben opgevoerd, tevëns de sterkste groei
en bloei te zien hebben geg’even.
– Keynes en de zorg voor (over)full-employment, reactie
op de jaren dertig, gaven indirect de stoot tot de automa-
tisering. Het is duidelijk dat de grote ondernemingen die
toegang hebben tot de kapitaalmarkt en die naar verhou-
ding over meer rekenmeesters beschikicen die de econo-
mische mogelijkheden van de moderne technologie ver-
staan, en weten te kwantificeren, in de relatief gunstigste
positie verkeren.
Velsen-Noord.
J. G. NOLST TREN1T.
INGEZONDEN STUK
NOGMAALS: FISCALE DISCRIMINATIE VAN HET
VRIJË
BEROEP EN HET EIGEN BEDRIJF?
De heer C. P. A. Bakker te Utrecht schrijft ons:
Het naschrift van de heer 0. C. de Boer, ec.drs. op
mijn bijdrage in ,,E.-S.B.” van 30 november 1960 geeft
mij aanleiding tot enkele opmerkingen:
1.. Het verheugt mij, dat de heer De Boer zijn standpunt
van de ongelimiteerde aftrek heeft prijsgegeven en daar-
voor een procentuele aftrek van 15 pCt. in de plaats heeft
gesteld. Dit betekent dat bij een in elk geval toelaatbaar
geachte aftrek van f.
4.500
eed grens van f. 30.000 aan
inkomen ontstaat, waarboven de regeling van 15 pCt.
gaat wer-ken Hoewel ik tegen een dergelijke opzet geen
bezwaren heb,
betwijfel
ik nog steeds of boven de genoemde
inkomensgrens aan een dergelijke regeling wel voldoende
behoefte bestaat.
Onvôlledig en daardoor onjuist acht ik zijn opvatting
omtrent de correlatie tussen huidig inkomen en toekom-
stig inkomen. De verhouding 10 : 7 wordt inderdaal veel
nagestreefd, doch men gaat daarbij slechts bij hoge uit
zondering verder dan een grens van f. 20.000, zoals ook
de Overheid doet. Mijn ervaringen die zich o.a. uitstrekken
over enige honderden pensioenvoorzieningen wijzen zelfs
uit dat men in het algemeen de grens nog lager stelt en
dat men een zekere degressie bij een stijgend inkomen tot
uitgangspunt neemt. Dit geldt ook voor de beoefenaren
van de vrije beroepen. Dit standpunt is o.a. gebaseerd op
het reeds eerder door mij gesignaleerde verschijnsel dat
de oudedagsvoorziening in de vorm van periodieke uitke-
ringen typisch gericht is op dedekking van toekomstige
consumptieve uitgaven, die niet recht evenredig stijgen
met de stijging van het huidig inkomen.
Ik onderschrjf de mening van de heer De Boer dat
een ondernemer er goed aan doet reeds tijdens zijn actieve
periode een oudedagsvoorziening op te bouwen, doch in
vele gevallen zal het voordeliger zijn daarbij niet verder
te gaan dan de huidige fiscale grenzen, omdat een verder-
gaande voorziening in de vorm van verzekeringen een
lager rendement geeft dan bij belegging in het eigen be-
drijf.
De mogelijkheid van inkomsten uit adviseurschap is
door mij niet als een algemene mogelijkheid genoemd,
doch beperkt tot de gevallen, ‘vaarm beoefening van het
Vrije beroep in maatschapsverband plaatsvindt. Daarom
zal dit bij dokters en tandartsen niet voorkomen. Voor
notarissen, die weinig in maatschapsverband werken, ligt
de zaak tegenwoordig anders, nu voor notarissen een
speciaal pensioenfonds bestaat. V56r deze voorziening tot
stand kwam vonden vele notarissen, benoemd voor het
leven, hun oudedagsvoorziening in het voortzetten van
de praktijk met een minimale werkzaamheid, waarbij het
meeste werk werd overgelaten aan een kandidaat-notaris.
Bij accountants, advocaten, architecten en ingenieurs
(steeds in maatschapsverband gezien) komt het aanblijven
als adviseur wel degelijk voor, ofschoon dit naar buiten
niet altijd blijkt. Dat de heer De Boer dit bij navraag
onder advocaten en accountants niet heeft aangetroffen
behoeft geen verwondering te wekken: zijn steekproef zal
wel van bescheiden omvang ‘zijn geweest, terwijl de be-
trokkenen er dikwijls belang bij hebben dit niet aan de
grote klok te hangen. Zijn beroep op schijnhandelingen
faalt, omdat – zo er al sprake is van een schijnhandeling
– de inspecteur het bewijs nimmer zal kunen leverèn,
tenzij er bij de ,,adviseur” sprake is van verlies van ver
standelijk vermogen.
Vermogen en vermogensopbrengsten -.(w.o. huur-
waarde eigen woning) zijn inderdaad geen kenmerk van
het oudédagsinkomen van bepaalde categorieën. Zij zijn
echter reële
verschijnselen
die de behoefte aan oudedags
voorzieningen door middel van verzekeringen beperkn.
Dat het door mij gegeven schema van inkomsten pösten
bevat, welke ook bij anderen dan beoefenaren van Vrije
beroepen voorkomen, tast de juistheid van mijn stelling:
vermindering van de behoefte aan verzekeringen, niet aan.
Het komt mij voor dat de heer De Boer wel een onge-
lukkig pleidooi
y
oert voor de verhoging van de aftrek
als hij daarmede kapitaalverzekeringen met lijfrenteclau-
124
8-2-1961′
sul wil stuiten, waarvan het kapitaal t.z.t.
niet
voor aan-
koop van eeri lijfrente wordt aangewend. Dit zou voor
de fiscus juist een aanleiding kunnen zijn om de grens
niet
te verhogen, want voor dat doel is de aftrek juist niet
bedoeld. Overigens biedt de kapitaalvdrzekering
zonder
lijfrenteclausule 66k gunstige mogelijkheden. De op deze
wijze belegde gelden blijven in het algemeen buiten be-
schouwing bij de heffing van de vermogensbelasting,
terwijl de gekweekte rente (het rentebestanddeel van de
uitkering) eerst bij de uitbetaling van het kapitaal aan de
heffing van inkomstenbelasting wordt onderworpen.
7. De mening van de heer De Boer, dat
reeds verschil-
lende grote ondernemingen ertoe overgegaan zijnde pën-
sioenleeftijd op 60 jaar te stellen, moet op een misverstand
berusten. Het tegendeel is waar. Bij de meeste grote onder-
nemingen zijn védroorlogse regelingen, krachtens welke
op een jongere leeftijd dan
65
jaar het ouderdomspensioen
inging,
gewijzigd
met een
verhoging
van de pensioen-
gerechtigde leeftijd. Deze verhoging ging dikwijls gepaard
met een verhoging van reeds lang verouderde maxima
der pensioenen.
8: De meningsverschillen blijken achteraf toch weer
niet zo groot te zijn als het aanvankelijk leek. Met de heer
De Boer en met de vele requestranten ben ik het eens, dat
er iets aan de grens moet worden gedaan, waarbij – ik
citeer mijn oorspronkelijke bijdrage – het
minste
wat de
fiscus kan doen is het bedrag van f. 3.600 iets te verhogen,
bijv. tot f. 4.500. Tegen f.
5.400
of f. 6.000 zou ik echter
geen bezwaar hebben en evenmin tegen het nadere voor-
stel van de heer DeBoer om
bijv.
15 pCt. van het inkomen
aan te houden.
Naschrift
Met de conclusie van de heer Bakker, dat de premie-
aftrek belangrijk verruimd moet worden kan ik volledig
instemmen. Hoewel ik veel waardering heb voor zijn
analyse, vraag ik mij af of het wel zinvol is te trachten
te’,,bewijzen”, dat de behoefte aan verbetering der oude-
dagsvoorziening door middel van verzekering gering zou
zijn. .Deze behoefte is immers volledig afhankelijk van
het totaal der persoonlijke omstandigheden, zodat gene-
raliseringen a -priori elke bewijskracht missen.
Naar mijn gevoel legt de heer Bakker nog een te sterke
nadruk op enkele incidentele inkomensbronnen die mijns
inziens niet typerend zijn voor de bedoelde categorie,
waardoor onvoldoen’de tot :uitdrukking komt dat de be-
oefenaren van het vrije beroep c.s. wat betreft de opbouw.
van hun oudedagsvoorzieningen fiscaal gezien in een veel
ongunstiger positie verkeren dan de werknemers, die in
een pensioenregeling zijn opgenomen. Aangezien voor
deze fiscale discriminatie geen goede gronden zijn te vinden,
dient mijns inziens met kracht naar opheffing van deze
principiële ongelijkheid te worden gestreefd.
‘s-Gravenhage.
DRS. 0. C. DE BOER.
L. H. Janssen S. J.: Vrijhandel, protectie en tolunie
Een
kwantitatief theoretische analyse. Uitg. DEKO, Til-
burg 1960, 181 blz.
Zoals zelfs niet-experts de schilderijen van Rembrandt
en zijn school vaak zonder moeite kunnen herkennen aan
stijl en penseelvôening, zo kan in de economische weten-
schap het werk van Schouten (uit Tilburg) en zijn scholieren
uit duizenden worden herkend. Wie niet zou weten, dat
Dr. Janssen in Tilburg bij Prof. Schouten is gepromoveerd,
zou bij het doorbladeren van zijn proefschrift ,,Vrijhandel,
protectie en tolunie” zo vaak herinnerd worden aan de
benaderingsmethodiek van Schouten in zijn ,,Exacte eco-
nomie”, dat het niet moeilijk zou zijn om de achtergrond
en ondergrond van de schrijver en zijn geschrift te traceren.
Aan de vruchten kent men de boom. Hoewel de schrijver
zich voortdurend op sympathieke wijze bescheiden over
zijn publikatie uitlaat, kan hij – evenals zijn promotor –
met de geleverde prestatie bijzonder worden gecompli-
menteerd. De literatuur van de internationale
–
handel is
met een
bijdrage
verrijkt die de moeite van het lezen ten
volle waard is. De nadruk moet hier wel vallen op het
woord ,,moeite”, omdat het boek een ,,tegenhouder” is
waar men de tijd voor moet nemen. De vele formulers en
uitgewerkte cijfervoorbeelden zijn evenzovele hindernissen
bij het doornemen van de 180 bladzijden. De op zichzelf
handige en overzichtelijke notatie die pater Janssen ge-
bruikt is niettemin zo uitvoerig, dat het enige tijd duurt
voor men het boek zonder raadpleging van het lange
inlegvel met notaties kan lezen.
Hoewel de gebruikte wiskunde eenvoudig is zullen toch
maar heel weinig lezers gretig in deze koek happ&n. Wan-
neer men ziet, dat na vier bladzijden rekenèn de schrijver
het simpele begrip invoerelasticiteit, dat de economen uit
velerlei leerboeken zo welbekend is (namelijk de procen-
tuele toeneming of afneming van de invoer bij een ver-
andering van de invoerprijs met 1 pCt.) uitdiukt in de
formule:
qjjj+q –
– q
Em =
qm
I
–
q
y
j – q
m
) ‘ +
+
(l-q)
dan is alleen deze formule een voldoende afschrikwekkend
middel om hele heirlegers van lezers af te stoten. Belang-
stellenden voor dit boek zal men ook veel eerder onder
de (weinige) abonnees van ,,De Economist” vinden dan
onder de (vele) meer praktisch georiënteerde lezers van
,,Economisch-Statistische Berichten”. Voor de eerste cate-
gorie van (theoretisch geïnteresseerde) lezers zijn vooral
de conclusies van de schrijver interessant, dat de invoer-
elastic-iteit onder een aantal niet irrealistische voorwaarden
groter is dan of hoogstens gelijk is aan één, omdat hierrhee
de grond onder de voeten van de zgn. elasticiteitspessimisten
wegzakt. Tot nu toe zag ik nimmer een publikatie, waarin
dit was uitgewerkt zoals de schrijver dit heeft gedaan.
Meer specifiek – zelfs voor theoretici .- is de discussie
die de schrijver met Verdoorn voert over het door deze
laatste schrijver in zijn toluniemodel gebruikte begrip der
quote-elasticiteit.
Ondanks het hierboven geschetste karakter van het
boek van pater Janssen bevat zijn studie toch ook voor
de tweede (praktisch georiënteerde) categorie van lezers
een aantal belangwekkende conclusies. De schrijver maakt
namelijk met een aantal argumenten aannemelijk, dat-de
betekenis van invoerrechten in ons economisch bestel –
waarover vaak in talloze commissies zoveel lawaai wordt
gemaakt – eigenlijk maar gering is. Ook het model voor de
tolunie van de Europese Economische Gemeenschap, dat
door de schrijver wordt ontworpen (en met vele voorbe-
houden wordt gegeven) leidt de schrijver tot de conclusie,
dat onder de gemaakte vooronderstellingen de Europese
8-2-1961
125
Ecônomische 06hieenschao tstechts befrekkelijkl geringe
verschuivingen’ zâl’ teweg bre,ngeri. Janssënheeft zijn
analyse dan ook feitelijk stéeds ôp praktische ‘problemen
gericht en is. daarbij ‘niet in de pure en abstracte theorie
blijven steken, hetgeen mede tot, de veriensten van het
proefschrift.-hôort. .Het.boek, dat in -het Nederlands is
uitgëgeven»verdieht een ruimere verspreiding dan alleen
het k1eine’ Nederlands’taalSebied..
Leende.
,
Prof. Dr. J. WEMELS’FELDER.’
MEDEDELING VOOR E(ONOMTSTEN
Conferentie van TIMS in Brussel.
De 8se internaionale’ çonferntie vân, ,,TJie ,Institute of.
Management Sciences” zal van 23 tot en met 26 augustus
1961 plaatsvinden
in
het Palais des Congrès.’te Brussel. De
volgende onderwerpen -zullerk ,in het programma worden
opgenomen:
Programiiing under uncèrtainty;
S
Simulation nd gaming;
Rational investment decisions; –
Organization theciryand analysis;
Subjective and objective probabiity;
.’
6: Re’aliti and theory in managernent’science;
.7.. Adaptive systems;
8. Behavioural sciences.
Daarnaast zullen bijeenkomsten van de ,,TIMS-colleges”
worden georganiseerd; dok zijn speciale sessies gepland,
waarvan er een gewijd zal zijn aan onderzoekingen verricht
door hét onlangs gestichte ,,International Center fôr Mana-
gement Science” te Rotterdam.
De inschrijvingskosten bedrâgen $ 12′ voor leden van
TIMS en $ 15 voor niet-lede,n. Inschrijving geschiedt bij de
heer Max Duval, Office Belge pour l’Accoissement de la
Productivité (adres: rue de la Côncorde 60, Brussel). De
inschrijving wordt gesloten op 1 april; zij die zich niet
tijdig zullen hebben opgegeven dienen contact op te nemen
met Dr.. Jacques Drèze, Chairman of the Committee for
Ldcal Arraiigernents (adres: &onoiTlisché Faculteit, ‘Uni-
versiteit van Leuven). In Verband met o.a. de beperkte
zaalruimte kan’er echtèr niet voor worden ingestaan dat
inschrijving na 1 april nog mogelijk is. Deelnemers die een
daâdwerkelijke bijdrage willen leveren wordt verzocht hun
raport dan wel een adequaat’ uittrek’sel ervan te inden
aan de Program Chairman, Prof. William W. Cooper
(adres: Graduae School of ‘Industrial Adminitration,
Carnegie Institute of ‘Technology, .Pittsbuigh’ 13, Penn-
syjvania, USA)
Geidmarkt.
Fundamentele wijziingen’ hebben zich in de afge-
lopen’ ‘week- op de geld’markt niet voorgedaan. De
kwartaaluitkering door het Rijk aan de gemeenten
•zou nog tot een grotere geldovervloed hebben geleid,
als niet door de open-marktpolitïek van De Neder
–
1andsche Bank f. 160 mln. bij de banken was afge-
roomd: De groei der bankbiljettencirculatie onttrok
eveneens middelen, doch toen deze na de maandwisse-
ling weer terug begonnen te vloéien, nam de ruimte
verder toe. De bankencommissie verlaagde hierop de –
daggeidrente van 1 pCt. op. 3/4 pCI. Dat de overige
geldmarkttarieven,eveneens onder druk staan, behoeft
geen betoog.
Kapitaalmarkt.
–
De 5
4
pCt. ‘toewijzing op de ‘Staatslening 1961
heeft de onbevredigende werking van het Nederlandse
emissiesysteem opnieuw in een schril daglicht ge-
plaatst. De kennelijke bezwaren tegen de huidige
procedure worden door de belanghebbenden klaarblij-
kelijk minder gevoeld dan de voordelen. Anders zou
men wel een wijziging mogen verwachten.
Fokker wenst het aandelenkapitaal meer in, overeen-
temming te brengen met de gegroeide omvang
van het bedrijf en komt met een uitgifte van aandelen
tot een bedrag van f. 3.625.000 â 170 pCI. De tapijtfa-
briek H. Desseaux te Oss gaat f. 1 mln. aandelen uit-
,
geven en zal daarbij notering ter beurze aanvragen,
zodat de tapijthoek aan het Beursplein zal worden ver-
sterkt. De emissie betekent voor Desseaux een verdub-
beling van het aandelenkapitaal. Scholten-Foxhol heeft
eveneens een uitgifte van aandelen, nl. f. 2,06 mln.
tegen 400 pCt. aangekondigd. Daarnaast zal men
overgaan tot een obligatie-emissie, 42 pCt. tegen 100,
waarvoor aandeelhouders een voorkeursrecht verkrij-
gen. Dit laatste is begrijpelijk wanneer men de grote
behoefte van beleggers kent, die ook wel eens iets
‘anders willen hebben dan staatsleningen en obligaties
Bank voor Nederlandsche Gemeénten.
De sterke stijging van spaargelden, toevertrouwd
aan banken, schept voor deze instellingen beleggings-
problemen. De wel eens geuite gedachte, dat de ban-
ken zich op het spaarterrein zijn gaan begeven om
daarmede haar middellange kredieten te financieren.
blijkt dus niet of niet helemaal op te gaan. Men denkt
nu meer in de richting van belegging in obligaties.
Zou de, groei aanhouden, dan zou dit voor de struc-
tuur der bankbalansen in ons land veranderingen
meebrengen. Meer dan tot dusverre zouden de banken
als’ vragers ter kapitaalmarkt verschijnen en met des te
meer recht zou men haar moeten indelen onder de
geld -en kapitaalmarktin stellin gen.
Indexcijfers aandelen..
29 dec.
H.
& L. 1961
27 jan.
3 febr.
(1953 = 100)
1960
1961,
1961
Algemeen
………………
395
430 – 391
420
430
Intern, concerns
…………..
564
611 – 555
595
611
Industrie
………………..
329
365 – 331
357
365
-Scheepvaart
…………….
176
196 – 177
193
195
Banken
………………..
220
235 – 218
232
234
Handel enz . …………….
149
162 – 150
160
162
Bron: A.N.P.
– C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen.
29 dec.
27 jan.
3 febr.
1960
1961
1961
Kon. Petroleum
………….
– f. 123,10
f. 140,20 f. 146,40
Philips G.B. ……………..
1.183’/
4
1.144
1.144
Unilever
……………….
785
865′!,
886
Hoogovens, n.r.c. . ……….
789
858
894
A.K.0. ………………..
4861/,
507
534
Kon. Ned. Zoutmd., n.r.c.
….
1.035
1.183
1.199
Zwanenberg-Organon
……..
870
899’1
949
Rotterd. Droogdok
……….
467
490
4991/1
Robeco
…………………
f. 237
f. 245,50 f. 248,50
Amsterd. Bank
…………..
392 ‘
398
400
New Y,irk.
Dow Jonea Industrials
616
644
653
Rentestand.
Langl. staatsobl. a)
……….
4,20
4,18
4,18
Aand.: internationalen a)
2,80
‘
2,62
lokalen a)
…………
3,38
3,34
Disconto driemaands schatkist-
papier
……………….
1,50
l’/.
1’/,,
a) Bron:
veertiendaags beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
‘C. D. JONOMAN.
126
.
8-2-1961
0
IN- EN UITVOER a)
(waarde in miljoenen guldens)
1938
1957
1958
150.’ …..
‘
1960
a
Bron:
C.B.S.
b) Maandgerniddelde.
Invoer
.,
Uitvoer
dec.
Jan
dec.
122 122 85
90
1.132
1.300
960
981
1.271
1.148
1.079
1.019
1.406
1.274-
1.274.
1.142 1.544
1.45
1.364
.
1.275
Uitvoer in pCt.
van
de invoer
d
jan.-
ec
dec. b)
70
74
85
75
85
89
91
92
88
89
15
.”..
_
IIDg1D
–
PRIJSINDEXCIJFERS VAN HET LEVENSONDERHOUD VAN GEZINNEN
.
VANHAND-EN HOOFDARIIEU)ERS’)’)
195j = 100
L.’.
lard_der g
id
iinsuitjaven
•
.•..,..-
..
r
r 0
4
.
1
.
–
–
–
361,4
122 122 125
124
125 123 122
brocid, gebak en grutterswaren
72,4
120
124
124 124 124
123 123
aardappelen, groenten en fruit
55,5
140 126
143
138
143
127 129
suiker, koloniale waren en dranken
.
64,7
114
113
113
114 114 114
113
62,1
118
115
115
115
115
116
115
40,7
.79
76 76 76
76 76
70
zuivelprodukten (excl. roombotér)
66,0
148
158
160
160
162
162
160
vlees, vleeswaren én vis
…
.
……
……
olien en vetten
. ………………….
II
Roken
……………………..
26,4
III
lii til
III III
Iii
lii
I
II
Woning,w.o
2®,4
13
1
139
139 140
141
141 141
huur, water,
nderhoucj woning
.
79,1
155
177 177 177 177
177
177
woninginricsting en huisraad
72,6
..
101
101
001
101
105 105
104
57,7
138 136
137 137
139
139
139
verwarming en verlichting
…………
IV
Kleding en schoeisel, w.o.
……….
129,7
.86
87
86
87
89
89
89
kleding
………
………………
102,2
84 84 82 84
87
87
87
27,5 96
98
98 97
97 97
97
f’
Voeding,
w.o …………………
….
V
Hygienische
‘
en
medische
zorg
éxcl.
verpl. ziekenfonds, w.o.
………..
48,7
127
131
131
132
132
132
132
20,1
106
106
107
107
101
107
107
persoonl
ij
ke en gezondheidszorg cxci.
…………………
28,6
142 149
149
150
150
150
150
schoeisel
………..
.
……..
..
…
….
VI
Ontwikkelingen ontspanning,w.o.
…
91,3
118 119 119
119
119
119
115
ontwikkeling, ontspanningsverénig.
.
…
57,4
115 116 116 116
116
117
117
reiniging’ …………………………
verpl. ziekenfonds
………………
verkeer
…………
.
…………..
33,9
122
123 123
123
123
123
123
VII Vrijwillige verzekeringen en maatschap-
..
pelijko verplichtingen
………….
62,7
115 117 118
118
119 119
118
Totaal
,
excl.
verpi.
sociale
verzeke-
ringen en loonbelasting
………..
‘
929,6
118 120
121 121
123
122
121
Verplichte sociale verzekeringen
40,8
246
253
256 256
258
256
25!
Totasl cxci. loonbelasting.
………
970,4
…
124 126
1
27
127
128
127
127
Loonbelasting’
.
………………….
29,6
…
104
113 117 til
121
118
117
Totaal
……………………….
–
i000,o
123
126 127
127 128 127
127
Totaal excl. A
.
O
.
W. Nederland
….
.
..
118
121
122
122
123 122
122
,
..
125
127
128
129
131
130
130
Totaal Amteram
……………..
124
127 129
129
131
128
125
Totaal Rotterdam
………. ……..
.
Totaal ‘s-Gravenhage
…………
..
..
125 128 129
129
131
130
13C
HOOFDPOSTEN- YAN DE GECOMBINEERDE BALANSEN
VAN DE 33. REPRESENTATIEVE,’ RESP. 4 GROTE NEDER-
LANDSE HANDELSBANKEN
1)
)
–
(in niljoeneii guldens)
•
‘
33 b
~
en–j
4bankei’
29
banken
sept.
okt.
sept.,
okt.
Sept.
okt.
–
–
–
1960
1960
–
•1960
1960
1960
1960
(as, Ned. Bank, kas-
siers,
girö-inst.;
uit-
gezette daggeldlenin-
gen
..
.
.
.
…….
.
…
–
849,4
875,8
495,1
470,9
.354,3
.
.404,9
ederlands schatkist-
papier
………….
.
1.538,8
1.408,2)
ederlandse
schat-
2.001,1
1.898,2
648,3
620,6
1.110,6
1.110,6)
–
.nder
overheidspa- pier
(mcl.
buiten-
lands
schatldstpa-
pier)
…………..
448,5
. 4.175,7
399,3
264,4
232,7
184,1
166,6
lankiers
(nostro)
‘)
1.525,5 1.505,8
1.115,0
1.098,7
410,5
407,1
)ebiteuresc,
Over- 207,7
..
169,5 169,4 145,9
38,3
23,6
) ebiteuren, overige ‘)
4.274,8
2.611,6 2.652,9
1.564,1
1.621,9
kistcertificaten ……..
)eposito’s ccc spaar-
3.705,0
2.245,5 2.308,6
1.362,4 1.396,4
reditsaldi van ban-
–
held
‘)
. …………..
624,3
392,1
423,0
199,0
201,3
reditsaldi van cli8n-
gelden’)
……….3.607,9
ken ‘)
……………591,9
. 1.267,4
4.504,2
3.346,1
3.100,9
1.399,4 1.403,3
ten’)
………….4.745,5
)pgenoen gelden
10)
m
200,2
218,5
39,9 81,6
160,3
136,9
3alanstotaal
……..
11.138,4
7.295,7 7.141,9
3.971,7
3.996,5
0)
Bron:
De Nederlandsche Bank,N.V.
.
t)
Amsterdamsche Bank; Nederlandsche Handel Mij. (Ned. bedrijf);
Rotterdamsche Bank en Twentsche Bank.
‘) Voor de 33 handelsbanken is een meer gespecificeerde opgave verschenen
in de Ned. Staatscourant en zal worden opgenomen in de Maandstatistiek
van het financiewezen.
4
)Nostro-saldi bij banken in binnen- en buitenland.
0)
Kredietverlening
aan
Nederlandse provincies, gemeenten en water-
schappen.
.
–
S)
Wissels, voorschotten tegen effecten en schatkistpapier; kredietverlening onder garantie van Nederlandse overheidslichamen; voorschotten
aan
krediet-
instellingen; kredietverlening aan ondernemingen waarin is deelgenomen;
kredietverlening
aan
anderen.
-.
‘) Deposito’s voor érc
maand
0f langer, spaargelden of gelieerde spaar-
bank.
‘) Creditsaldi van banken, loro ccc overige creditaaldi van’banken.
‘) Creditsaldi van cli6nten in guldens; creditsaldi in valuta.
10)
Opgenomen daggeldleningen; andere opgenomen gelden.
‘) Bron:
Statistisch
Bulletin van het C
.
B
.
S.
‘) De indexcijfers geven het prijsverloöp weer vhn het’voor levensonderhoud
dienende pakket goederen en diensten zoals dat in 1951 werd aangeschaft
door
gezinnen van hand- en hoofdarbeiders met een bruto-inkomen in dat jaar van f 3.000
–
f 5.000 en bestaande uit 4 personen. Voor de voedingsmiddelen geven
de indexcijfcrs van juni 1959 af het prijsverloop weer in 34 gemeenten. De
indexcijfers voor de niet-voedingsmiddelen hebben betrekking op het prijs-
verloop irr2l gemeenten. Dit geldt eveneens voor de indexcijfers van de voedings-
middelen t/m mei 1959.
c&
.
rnipeiq
ACCOUNTAN-T5
GR
N
V
E
NHA
GE
ROT’tERPAM
vragen voor bovengenoemde kantoren
DOCTORANDI ECONOMIE
bij voorkeur mét e’nige praktijkervaring.
Indien zij voor accountant studeren, is zowel
specialisatie op organisatievraagstukken als
plaatsing in
–
de algegi’ene ‘praktijk mbgelijk.
Met; college-uren wôrdt rekening ‘gehouden
•
Zaterdags vrij. .
Brieven aan het Secretariaat, Tesselschade-
straat 15, te Amsterdam- West.
U reageert op annonces in
,,E.S,B,”?
Wilt
U
dat dan steds kenbaar maken!
82l96l
127
Refereer aan ‘annoces in
,,E.-S.B.”
Bij e secjetarieafdeling Financiën vaceert
de betrekking van
CHEF VAN HET BUREAU
STATISTIEK
• Dit bureau heeft tot taak het verzamelen,
rubriceren en verwerken van statistische ge
gevens op gemeentelijk terrein.
Gevraagd wordt een wetenschappelijk ge-
schoold statisticus met ervaring op het terrein
van de agernene statistiek, die in staat moet
zijn het statistisch materiaal van analyses en
prognoses te vborzien. Tevens wbrdt van hem
verwacht, dat hij publikaties op het terrein
van de statistiek samenstelt. Benoeming vindt
plaats in de rang van
adjunct-administrateur:
salarisgrenzen f 11.607,- – f 14.247,- of
administrateur:
salarisgrenzen f 11.787,- – f 15.327,-.
In genoemde bedragen is de huurcompensatie
ad
2+%
nog niet begrepen.
Aanstelling boven het minimum is mogelijk.
Aan gehuwden worden de reis- of pension-
kosten en de verhuiskosten vergoed.
Sollicitaties te richten tot burgemeester en
wethouders en binnen 14 dagen in te zenden
aan de chef yan het bureau Personeelvoor-
zienih, kamer 331, stadhuis, Rotteram,
onder no. 48.
Bij HET MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
is een mogelijkheid_tot plaatsing van:
DOCTORANDI IN DE ECONOMIE
en
MEESTERS IN DE RECHTEN
Leeftijd: ten hoogste 30 jaar. De gelegenheid tot solliciteren
bestaat ook voor degenen, die binnenkort afstuderen of in
militaire dienst zijn. Brieven met vermelding – van
you.
personalia en met een afschrift cijferljst eindexamen van
genoten vooropleiding te richten aan het Hoofd van de
Centrale Personeelsafdeling van genoemd Miiuisterie, le v.d.
Boschstraat
15,
Den Haag. Tel. (no. 81 40 11, t. 555)kaneen
afspraak worden gemaakt voor een oriënterend gesprek.
TE KOOP AANGEBODEN EEN
groot fabriekscomplex
centraal gelegen in een grote plaats in het oosten des lands.
Het geheel verkeert in een prima staat van onderhoud
en is voor vele doeleinden te gebruiken.
Gelegenheid voor het in- en uitladen van goederen en
parkeren van auto’s.
Uitbreidingsmogelijkheden in ruime mate aanwezig.
Totale terreinoppervlakte 25000
m
2
, waarvan ruim
8400
m
2
bebouwd.
Omschrjjving van het object:
Kantoorgebouw, fabriekshallen,
ketelhuis,
technische
bedrijfsruimten, kantine, rijwielstallingen, opslagruimten,
garage,
transformatorgebouwtje,
belegelde en bestrate open
ruimten voor, tussen en om de gebouwen.
Voorzien van centrale’ veiirmingsi6sta1latie aangesloten op twee ketels, waarvan één vol-automatische oliestook-
inrichting, goederenlift, kracht-, licht-, omroepinstallatie.
Het complex zal in onderling overleg vrij te .aanv. zijn.
Serieuze gegadigden gelieven te
schrijven
onder letter P. 626
Adv. Bur., Rokin 24, Amsterdam.
128
8-2-1961
Frîèsland küitÜboUéfl
,,In Friesland slaat de i,dustrialisatie haar, vleugels
uit Bij de ondernemers heerst de pioniersgeest
van aanpakken, en önder de bvolking de wérkiust;
die. het prettig
en
aantrekkelijk maakt om hier:rnet
en bedrijf te beginnen.”
Mr. D. H. Okma, lid- van het
College van Gedeputeerde
Staten, voorzitter van de In-
dustria/is atie-raad.
–
S
–
–
–
711,
–
–
t
ZY
/ –
1
—
Als u .dèn.kt oVer een nieuwe visfiging,
denk dan aan Frîésland!
Dit zijn de 11 kernen:
Bergum -Dokkum – IDrachten – Hrlirigen – Heerenveen –
Kootstertille (gem. AchtkarspeJen). -. Leeuwârden –
Lemmer – Oosterwolde- – Sneek – Wolvega.
8-2-1961
‘Inllchtin gen worden û
verstrekt door:
de Industriafisatie-raad
der Frieser Kernen,
Sophia laan
–
1, Leeuwarden,
fel. (5100) 281428145.
129
0
AanWijzing van de Kas-
Associatie als executeur-
testamentajr verzekert ee
._boedelbehandeling in, abso-
lute onpartijdigheid (in
samenwerking met uw
notaris) door een instelling,
ervaren in vermogensbeheer
en beschikkende over des-
kundigen op het gebied
van erfrecht.
S-ASSOCIATIE
Voor vacerende functies
en beschikbare krachten
op hoog niveau zijn de
advertentiekolommen van
,,Economisch-Statistjschè
Berichten” het aangewezen
medium:
le) Omdat Uw annonce onder
de aandacht komt van stafper-
soneel In de grote bedrijven.
2e) Omdat Uw annonce wordt
gelezen door diegenen, dle de
‘zakelijk belangrijke beslissingen
nemen, of daarbij van grote
-invloed zijn..
Wat betekent
exéc’û
doo,’ de
Kas-Associa,
spuistraat
172
amsièrdam
HOLLANDSCHE SOCIETEÎÏ
R
VAN LEVENSVERZEKEINGÈN N.V.
Hoofdkantoor Nederland,:
is
,
erengracht 475, Amsterdarn-C. tel. 221322
Head Office Canada:
– 1130 Bay Street, Toronto
….meer dan,anderhalve.,
eeuw levensverzekering
ctÏI
waar u heengaat
…
1
•
de
gaat met u mee!
V
,
Timf,
de h
an
di
ge
zakdicteermaèhine,
van
8ons
die
–
dank zij’werkinj..
• op batterijen,
autoaccu
of
lichtnet
–
overal paraat is.
thans in 4 modellen:
Attaché
voor dictaat onderweg of op kantoor;
P 55
voor ononderbroken
opnametot5 uur;
.HiFiook.’oor peecte’
muziekopname
(tot 12.000 Hz);
0ff
ice
voor kantoorgebruik;
tevens voor het uitwerken
van op’deattaché
opgenomdn tekst.
–
–
•
Vraag prospectus E
. .1 !
kantuurmachiiies
17.11
en vermeld au.b. het
–
. .
modeLwaarin u.belang
stelt.
Rotterdam, Goudsesingel
108,
tel.
(010) 12016 .
Amsterdamkeizersgracht
480,
tel.
(020) 3398-
Hengêlo,Enshedesetraat
39,
tel.
(05400Y 8565
……
….
.
‘BANDEN
jaa’gang 1960.
Voor ons bedrijf: in Suriname, zoeken wij een ondernemende
persoonlijkheid, die als ‘
stafmedewerker der
direktie’
met alle facetten van hetbedrijfsbeleid, zowel in ekonomisch als
organisatorisch opzicht, vertrouwd zal wordengemaakt.,
Het betreft een veelzijdig bedrijf met een eigen grote bosexploi-
tatie, een zagerij, vloeren-, triplex- en spaanplatenfabriek. Doordat
de vervaardigde produkten in hoofdzaak worden geëxporteerd,
zijn er vele kontakten met het buitenland.
Aangezien betrokkene mede in staat moet zijn bij afwezigheid van
de plaatselijke direktie, deze te kunnen vervangen, gaat de voor-
keur uit naar een ekonomisch of sociaal-ekonomisch afgestu-
deerde, die reeds praktijkervaring heeft opgedaan.
Gegadigden worden verzocht in een uitvoerig, met de hand
geschreven sollicitatie” naast de gebruikelijke perscnalia in het
bijzonder die gegevens te vermelden, welke tot – aanbeveling
voor een dergelijke leidinggevende funktie kunnen dienen en deze
te richten aan: de Direktie van Bruynzeel Suriname Hout-
maatschappij N.V., Oud Saenden 20, te Zaandam.
Broynzeel Suriname Houtmaatschappij N.V.
Elke dag komen er nog kaar-
ten, binnen .van abonnees, die
een band voor de jaargang
1960 bestellen. Wij konden
daarom nog niet met de fa-
bricage beginnen. Teneinde de
abonnees, die in december en
januari reeds bestelden, niet
te duperen, moeten we thans
een sluitingsdatum gaan vast-
stellen. Wij verzoeken de
abonnees, die gaarne over een
band beschikken, doch de be-
stelkaart niet verzonden,
thans hiervan opgave te doen
aande
N.V. Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrukkerij
H.A.M. ROELANTS’
Lange Haven 141, Schiedarn
Bestellingen, na 15 februari
a.s. ontvangen,, kunnen niet
meer worden uitgevoerd.
‘Op de research-afdeling voor
BELEGGI NGS-ON DERZOEK
is een vacature voor een
JONG AFGESTUDEERD ECONOOM
De werkzaamheden, die ruimte laten voor een grote mate van
zelfstandigheid, houden o.m. verband met vraagstukken be-
treffende het analyseren van effectenportefeuilles van pensioen-
fondsen e.a.
Gedacht wordt aan een actief medewerker, die econo-
misch geschoold is en intereresse voor deze problemen
heeft,, zodat hij t.z.t. adviserend en voorlichtend tot
versterking en uitbreiding der relatiës kan bijdragen.
Voor een actief persoon bestaat gelegenheid, zich te
ontplooien tot een leidinggevende functionaris.
Zij, de ‘zich tot deze vacature aangetrokken gevoelen, worden
verzocht hun sollicitatie met recente
pasfoto
te richten onder
no. E.-S.B. 13-1 aan postbus 42, Schiedam.
thans weekblad
waarmee dit speciaal op de
particuliere belegger ingestelde
tijdschrift zeer aan actualiteit
wint. ‘
Publiceert 1
x
per 14 dagen de
koersen van
incourante fond-
sen, verstrekt’ door de Nederi.
Credietbank N.V.
Abonnementen (per jaar f19,—;
per kwartaal f 5,50) kunnen
elk kwartaal ingaan en dienen
te ,worden opgegeV’ei bij
de Adminitratie van -Bel-Bel,
Postbus 42, Schiedam.
11
8-2-1961
131
• Vo’.orjaa . r st b6’u rs
Utrecht’
GEBRU!KSGOEDEREN
(Artikelen voor huishoudelijk en persoonlijk gebruik)
Terrein Vredenburg 13-18 MAART
Terrein Croeselaan
13-22 MAART*
(‘Groepen Elektrische huishoudelijke apparaten – Verlichting-
Verwarmings- en kookapparaten – Sanitair – Gereedschappen.)
INDUSTRIE EN SCHEEPSOUW
(Industriële uitrustingen en technische installaties)
Terrein Croeselaan
13-22 MAART
Belangrijke büitenlandse collectieve inzendingen
Handelsinformaties en Voorlichtingscentrum voor de
t
Middenstand.
Voordelige NS.reisbiljetten
Voordelige gecombineerde Jaarbeurs/NS-vervoerblljetten zijn
verkrijgbaar op een grôot aantal NS-stations. Vraag inlich-
tingen bij Spoorwegen en Jaarbeurs.
Gratis Jaarbeurs busdiensten
Voor bezoekers aan de Jaarbeurs Is er een gratis busdienst
tussen het Centraal Station en de beide terreinen.
Openingstijden
De beurs Is geopend dagelijks van 9 – 18 uur. Zondag gesloten.
Toegangsprijs
De toegangsprijs bedraagt
f
2.50. Iedere kaart geeft op de dag
• van afstempeling eenmaal toegang tot. beide terreinen of twee-
maal tot hetzelfde terrein.
Catalogus
•
.,
De handige Jaarbeurscatalogus wordt u toegezônden na stor-
-. ting. van / 3.- op giro. nr. 12778 t.n.v. deJaarbeurs..
132
8-2-1961