– :
ÇREDITRUOIU4J
WERKG EVE RSO RGAAN
IN AMSTERDAM
vraagt een
JONG ECONOOM
om na gebleken geschiktheid te worden aangesteld
als secretaris van zijn economische afdeling.
Eigenhandig geschreven sollicitaties met pas-
foto te richten onder no. E. S.-B. 90-2,
Postbus 42, Schiedam.
Adviezen
en bemiddeling
inzake
• levensverzekeringen
en
pensioencontracten
R. MEES & ZOONEN
RO1TERDAM
ilandetsinformatie- en Incaasobureau
SCHIEDAMSEVEST 42 F
TÉLEFOON 120176 (m.L)
ROT1ERDAM
E C 0 N OM! S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 29 39. Ad,ninistratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco
per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Posjkantoor
Westzeedjjk, Rotterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
Het beheer
van
pensioenfondsen
Beheerders van pensioenfondsen dragen
een grote verantwoordelijkheid. Hun
taak wordt aanmerkelijk verlicht indien
zij gebruik maken van de adviezen van
ons gespecialiseerde
Bureau voor Pensioenfondsen
WM
k
2
1
1
DE TWENTSCHE BANK
Uw financiële raadsman
1090
16-11-1960
De belagers belaagd?
Onlangs verscheen een zeer bezienswaardig boekje
van de hand van Dr. J. Luning Prak, getiteld ,,De Rand-
stad Holland en haar belagers; een betoog over gebun-
delde welvaart of gespreide armoede”
1).
Er zijn, zo lezen
wij, vier groepen belagers: depianologen, de onderwijs-
rapporteurs, de fiscus en de buren. Ieder tracht op zijn
eigen wijze de verdere groei van de,. Randstad te belem-
meren, een groei gericht op de bereiking van het uit-
eindelijke doel: de totstandkoming van een agglomeratie
die in omvang en efficiency te vergelijken is met de groot-
ste stedelijke agglomeraties ter wereld als Londen, Parijs,
Los Angeles enz. Een dergelijke agglomeratie biedt vol-
gens Luning Prak dusdanige voordelen dat iedere rem op
de ontwikkeling in deze richting zonder meer verwer-
pelijk is.
Wanneer men aanneemt dat het boekje van Luning Prak
serieus bedoeld is — en de televisie-uitzending van vorige
week heeft deze indruk gewekt — dan moet men con-
stateren dat er twee feilen aan het betoog kleven. – De
eerste is dat het standpunt van de vermeende tegenstan-
ders niet juist is weergegeven en de tweede dat de argu-
mentatie onvoldoende is zelfs om dit verdraaid weerge-
geven standpunt te weerleggen.
Wat is namelijk het geval? De Randstad Holland is
een conglomeraat van steden dat in hoofdzaak wordt
gevoed door de ontwikkeling van het Nieuwe Waterweg-
gebied en het Noordzeekanaalgebied. Het spreekt wel
vanzelf dat voor beide genoemde gebieden een zeer be-
langrijke functie in het toekomstige Europa is weg-
gelegd. Aangezien het aanvaarden van deze taak een
ruimteverslindende aangelegenheid is dient volgens een
eenvoudig economisch principe de -daarvoor in aanmer-
king komende schaarse grond zoveel mogelijk voor dit
specifieke doel gereserveerd te worden en niet te worden
gebruikt voor minder specifiek aan zeer diep vaarwater
gebonden activiteiten.
Nu kan men erover twisten of de ontwikkeling van de
overige industrieën, voor zover niet direct van de ge-
noemde afhankelijk, in de Randstad dient te worden ge-
stimuleerd of niet. Het antwoord op deze vraag wordt
bepaald door twee feiten. Allereerst dat grote gebieden
buiten de Randstad een arbeidsoverschot hebben en een
laag inkomen vergeleken met de Randstad. En verder
dat de groei van een stad van een zeker punt af bijzonder hoge kosten met zich gaat brengen om nog maar te zwij-
gen van de verkeersmoeilijkheden. Het ogenblik is niet ver dat in Parijs en Londen de centra verstopt raken. In
Amerika is men al zover. Daar begint in verschillende
steden de grondprijs in de city sterk te dalen en vormen
zich aan de stadsrand secundaire centra. Ten koste van
enorme kapitalen. Zowel in de private als in de publieke
sector.
1)
Uitgeverij Heynis, Illustraties Opland, Zaandijk 1960,
124 blz., f. 4,25.
Blz.
De belagers belaagd?,
door Prof. Dr. L. H.
Klaassen ………………………….1091
Enkele hoofdpunten van de voorgestelde wet op
de vennootschapsbelasting 1960 en van de
voorgestelde wet op de dividendbelasting
1960 (II), door Prof Dr. B. Schendstok ……
1092
De gevolgen voor de Belgische economie van een
eventuele breuk met de Kongo,
door H. Glejser
1094
Dat grote agglomeraties voordelen bieden is buiten
kijf. Dat ze grote nadelen met zich brengen zal ook nie-
mand betwijfelen.. Londen en Parijs zijn niet voor niets
met alle middelen aan de spreiding begonnen. Beter dan
het kweken van reuzesteden is dan ook het creëren van
centra die de voordelen van de grote stad reeds bieden
doch de nadelen van de te grote proporties nog juist ont-
beren. En de industrieën die de bijzondere voordelen van
de Randstad niet behoeven, kunnen helpen om dergelijke
steden te doen ontstaan. Onze grootste nationale industrie,
Philips, is bezig Eindhoven tot zo’n stad te maken. En
vele steden in ons land vertonen een spontane ontwikke-
ling, door de industrie zelve ingeleid, die de vorming van
verschillende soortgelijke steden tot gevolg zal hebben.
Het gevolg van deze ontwikkeling zal zijn een effi-
ciënte taakverdeling tussen de Randstad en de gun6tig ge-
legen steden elders in den lande, strekkend tot heil van
beide partijen. Ruimte voor de aan de zeewegen gebonden
industrie in de Randstad, afneming van het arbeids-
overschot en toeneming van het inkomen elders. Het
resultaat dat tenslotte kan worden bereikt is de situatie
die onder volledige mededinging tussen ondernemers op
lange termijn rationeel handelend tot stand zou zijn ge-
komen via de vrije prijsvorming van industrieterreinen.
Als Luning Prak dus stelt dat de Randstad belaagd
wordt, dan is dat een onvolledige bewering. Geen zinnig
mens denkt aan afremmen van de typische randstad-
activiteiten. Men denkt slechts verder in de toekomst
en wil de Randstad een specifieke functie laten uitoefe-
nen die belangrijk is in Europees verband en waarin die
Randstad niet gehinderd mag worden door andere be-
stemmingen der terreinen. Zoals de gemeente Rotterdam
terrein reserveert voor een hoogoven en staalfabriek en
deze terreinen niet uitgeeft aan zeep- en jamfabrieken om
dan over drie jaar een reëel staalproject te moeten af-
wijzen.
Definieert men planologen als mensen die foute prog-
noses maken, onderwijsrapporteurs als mensen die tegen
beter weten in willen spreiden en de fiscus als iemand die
de Randstad financieel uitbuit, dan bestaan er inderdaad
vele belagers. Maar wellicht dat er toch in deze definities
nog wel enige verfijning zou zijn aan te brengen.
En toch is het wel een leuk boekje. Er staat tenminste
een mening in. Die hier en daar duidelijk is en er geen
doekjes om windt. En die waard is om gehoord te worden.
Het is juist dat er aan de positieve zijde van de grote stad
te weinig aandacht wordt geschonken. En Luning Prak
heeft de moed om zijn ondubbelzinnige mening daar-
over kenbaar te maken. Laten we het boekje toch maar
onder de afdeling regionale economie zetten en niet bij de amusementslectuur. Wel jammer van de illustraties.
Rotterdam.
L. H. KLAASSEN.
Blz.
Surinaamse kanttekeningen,
door G. C. A.
Mulder, B. Sc., Ps. D…………………
1097
Europa-bladwijzer No. 10 ……………….1100
Bedrijfseconomische notities:
Perikelen bij dubbele claimemissies (11),
door
J. G. No/st Trenité ………………….
1104
Inzonden stuk:
De Miljoenennota 1961,
door J. van de Kieft
1106
Geld- en kapitaalmarkt,
dooi Dr. C. D. Jongnian
1107
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretiris: J. J. Hartemink.
COMMISSIE
VAN
ADVIES VOOR BELGIË:
F.
Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
16-11-1960
AUTEURSRECHT voORBEHoUDEN
1091
Enkele hoofdpunten
van de voorgestelde wet op de vennootschapsbelasting 1960
en van de voorgestelde wet op de dividendbelasting 1960
(II)
De concrete
wetsvoorstellen.
De bestaande dividendbelasting van 15 pCt., die, be-
houdens enkele uitzonderingen ter voorkoming van
teruggaaf van al te kleine bedragen, de belastingplichtigen
voor de inkomstenbelasting niet deert omdat zij met de
inkomstenbelasting wordt verrekend of anders terug-
gegeven, deert in de regel de buitenlandse aandeelhouders
evenmin, omdat zij krachtens verdrag niet wordt ingehou-
den bij de dividendbetaling of anders wordt teruggegeven.
Is de aandeelhouder een binnenlards lichaam, dan deert de
dividendbelasting hem evenmin, want dan wordt de divi-
dendbelasting soms niet ingehouden, of geheel terugge-
geven of verrekend indien de aandelen enz. tot een bedrjfs-
vermogen behoren, of teruggegeven indien de aandelen
enz. tot het ,,privé vermogen” van het lichaam (gemeente,
stichting, vereniging enz.) behoren.
Voor een deel van de dividendbelasting
blijft
dit alles
ongewijzigd. Dit deel zal voortaan niet 15 pCt., maar 10
pCt. belopen. Naast die 10 pCt zal een gedeelte dividend-
belasting worden ingevoerd, dat in zover van die 10 pCt.
afwijkt, dat het in de regel
niet,
ook niet krachtens verdrag,
zal vervallen, indien de aandeelhouder in het buitenland
woont of gevestigd is. Dit nieuwe stuk dividendbelasting
bedraagt 15 pCt. Dit percentage is gelijk aan het
netto
percentage van de uitdelingsaftrek, die zal worden toege-
past op de volgens een
bruto
percentage berekende ven-
nootschapsbelasting.
Hier heeft men dan de partiële integratie van de vennoot-
schapsbelasting met de inkomstenbelasting van de aan-
deelhouder. Zij berust hierop, dat de dividendbelasting in
wezen en in hoofdzaak een verrekenbarevoorheffing is.
Het verdient echter de aandacht, dat de uitdelingsaftrek
niet precies samenvalt met het object van de dividendbe-
lasting: de uitdelingsaftrek wordt enerzijds over ook andere
bedragen toegekend, anderzijds onthouden aan sommige
bedragen die naar hun aard wél onder de dividendbelasting
vallen. Bovendien wordi de uitdelingsaftrek, voor uit-
delingen die naar haar aard voor de uitdelingsaftrek in
aanmerking komen, op twee wijzen beperkt naar de grootte:
de uitdelingen moeten voortkomen uit de (commerciële)
winst van het jaar waarover de belasting wordt geheven,
en zij mogen nit meer bedrâgen dan een zekere fractie
van het belastbkre bedrag over dat jaar. Deze uitbreidingen
en beperkingen zûllen achtereenvolgens in het kort worden
besproken, doch eerst zal aandacht worden
gewijd
aan
de betekehis van het feit, dat hetercentage van de uit-
delingsaftrek, zoals het in ontwerp en toelichting is ver-
meld, een
netto
percentage is.
Hoe vergelijkt men dit netto percentage met het stan-
daardpercentage van 43, waarvan het ontwerp uitgaat?
Anders dan bij volledige integratie immers, blijft er bij
gedeeltelijke integratie vennootschasbelasting – zij het
verminderde – te betalen oôk over het begunstigd uit-
gedeelde stuk van de vnst, en ook deze vennootschaps-
heasting is in het belastare bedrag begrepen. Om f. 100
begunstigd t
–
kunnen uitdelen moet dus in de eerste plaats
aanwezig zijn 43 min 15 pCt. van f. 100 of f. 28. Vervolgens
moet er ook aanwezig zijn de naar 43 pCt. bruto berekende
belasting over die f. 28 netto. Het over dief. 28 te berekenen
43
netto percentage is
100-43
pCt. = 75,44 pCt. Dit netto
percentage, toegepast op de f. 28, levert op f. 21,12 aan
belasting. Om f. 100 begunstigd te kunnen uitkeren moet
er dus zijn f. 100 + f. 28 + f. 21,12 = f. 149,12. De hierin
begrepen belasting ad f. 49,12 beloopt 32,94 pCt. van het
brute bedrag ad f. 149,12.
De ,,15 punten netto” waarvan in de parlementaire
stukken sprake is, komt dus,
bij
een standaardtarief van
43 pCt., overeen met ongeveer 10 punten bruto. Maakt
men soortgeIike berekeringen voor standaardpercentages
van onderscheidenlijk 40, 44 en 47, dan komt in de plaats
van de bovengenoemde 28 pCt. onderscheidenlijk 25, 29
en 32 pCt. en in de plaats van de 75,44 pCt. onderscheiden-
lijk 66,67,
78,57
en 88,68 pCt. De netto percèntages komen
dan onderscheidenlijk uit op 29,41, 34,12 en
37,65.
Het
verschil tussen het slandaardpercentage en het bruto per-
centage voor debegunstigde uitdelingen zou dan niet belo-
pen 10,06 pCt., maar
rssp.
10,59 pCt., 9,88 pCt. en
9,35
pCt.
Indien de hierboven genoemde en hierna te bespreken
beperkingen er niet waren, zou men er dus goéd aan doen,
ook
bij
de commerciële winstverdeling als volgt te werk
te gaan
bij
een standaardpercentage van 43: voor elk netto
bedrag dat men besluit uit te delen, zette men 32,94 pCt.
opzij voor vennootschapsbelasting; voor elk netto bedrag
dat men besluit te reserveren, zette men
75,44.
pCt. opzij
voor vennootschapsbelasting, doch het aldus verkregen
bedrag vermindere men met de investeringsaftrek. Komt
men hkrbij uit op een negatief bedrag, dan vermindere
men de eventueel bestaande reserve voor belastingei met
dit negatieve bedrag.
Uitbreiding van de uitdelingsaftrek tot andere bedragen dan
dividenden.
.1.
Coöpèraties enz.
– Bij andere aan de vennootschapsbelasting onderworpen
lichamen dan vennootschappen op aandelen kunnen ook
begunstigde uitdelingen voorkomen (art. 21, lid 7). De
genieters ervan zijn allen met name bekend en, aangenomen
dat daaronder geen buitenlanders voorkomen, is het niet
nodig dat op die uitdelingen zoiets als de dividendbela-
‘ting wordt ingehouden. Het is echter de vraag, of die
onderstelling juist is en juist zal blijven, en bij ontkennende
beantwoording van die vraag zou een uitbreiding van de
dividendbelasting op haar plaats zijn, althans in de gevallen
waarin de uitdelingen inkomen of winst zijn voor de
genieter.
In de gevallen echter, waarin de winstuitdelingen
bij
de
leden worden beschouwd als een besparing• op privé uit-
gaven, althans op uitgaven die naar haar aard geen invloed
hebben op de verschuldigde inkomstenbelasting, is zowel
bij binnenlandse als bij bditenlandse,Winstgerechtigden
de uitdelingsaftrek eigenlijk niet op zijn plaats. Dit geldt
vooral voor verbruikscoöperaties; bij andere lichamen –
10’92
.
–
16-11-1960
ik dek hier’ vooral aan onderlinge levensverzekerings-
maatschappijen – zou het maken van een onderscheid
tussen wel en niet de inkomstenbelasting beïnvloedende
uitdelingen tot te grote complicaties leiden.
2.
Comniissarissenbeloningen.
In verband met de voorgenomen afschaffing van de corn-
missarissenbelasting splitst het ontwerp vennootschaps-
belasting de commissarisbeloningen in twee gedeelten.
Het ene gedeelte staat gelijk met elke andere beloning
voor arbeid en is aftrekbaar als behorende tot de bedrijfs-
kosten. Het andere gedeelte wordt in karakter geassimi-
leerd met dividend, en is dus niet aftrekbaar, maar wordt
als uitdeling beshouwd (art. 10). De splitsing geschiedt
naar het totaal van de in enigerlei vorm aan de commissaris
als zodanig toegekende beloning over het jaar. De manier
waarop de splitsing wordt aangebracht is wat wonderlijk:
de eerste f. 2.000 wordt als beloning voor arbeid aangemerkt
en hetzelfde geschiedt met de helft van de strook tussen
f. 4.000 en f. 20.000. Met dividend wordt geassimileerd:
de
gehele
strook tussen f. 2.000 en
f.
4.000, de helft van de
strook tussen f. 4.000 en f. 20.000, en voorts alles wat
f. 20.000 te boven gaat. Van dit niet aftrekbare gedeelte
wordt echter geen dividendbelasting ingehouden: het blijft
aan de loonbelasting onderworpen.
Met betrekking tot commissarissen mis ik nu in het ont-
werp loonbelasting twee dingen:
10.
de bèpaling, dat ook
commissarissen die niet een natuurlijk persoon, doch een
lichaam zijn, mede aan de loonbelasting zijn onderworpen;
20. dat de belasting over de per jaar berekende beloning
van een commissaris, voor zover die beloning voor de
vennootschapsbelasting niet in aftrek komt, ten minste 15
pCt. bedraagt. Dit laatste is vooral nodig, nu art. 21 van
het ontwerp loonbelasting voor tantièmes enz. werkt met
vaste percentages van 16, 12, 8, 4, 2, en 0, naar gelang de
werknemer valt in tariefgroep 1, II, III (1 kind), IIE (2
kinderen), III (3 kinderen) en III (meer dan 3 kinderen).
Het brengen van deze beloningen in de sfeer van de divi-
denden, ook wat de uitdelingsaftrek betreft, brengt m.i.
mede, dat vooral buitenlandse commissarissen op die
beloningen tenminste 15 pCt. voor heffing toegepast krij-
gen.
Onthouding van uitdelingsaftrek naar de aard van de uit-
deling.
Voor de toepassing van de uitdelingsaftrek worden
volgens de regel, vervat in art. 21, lid 7, letter
a,
slechts
de
gedeclareerde
(en dus openlijke) uitdelingen in aanmer-
king genomen. Het ontwerp omschrijft ze als ,,uitdelingen
welke berusten op een overeenkomstig de statuten, stich-
tingsbrief of andere soortgelijke akte genomen besluit tot
verdeling van de winst van het jaar waarover de belasting
wordt geheven”. Op die beperkende regel bestaan twee
uitzonderingen, en wel ten gunste van het als dividendachtig
beschouwde deel van de beloningen van commissarissen
(letter c), en ien gunste van de in art.
9,
letter
c
niet aftrek-
baar verklaarde ,,renten op inleggelden van een coöpera-
tieve vereniging of een andere vereniging op coöperatieve
grondslag, renten op aandelen in een waarborgfonds en,
in het algemeen, alle renten op kapitaalsverstrekkingen
door leden, deelnemers of aandeelhouders als zodanig”.
De uitzonderingen betreffen, zo mag men wel zeggen,
bedragen die fiscaal tot uitdeling worden gestempeld (zoals
bij vaste salarissen van commissarisen boven f. 2.000 ge-
heel of ten dele het geval is), maar die commercieel als
kosten gelden en daarom niet kunnen worden gedeclareerd
zoals een dividend gedeclareerd wordt. Tot de begunstigde
gedeclareerdç uitdelingen worden uiteraard niet gerekend
de bedragen, die commercieel uitdelingen, doch fiscaal kos-
ten vertegenwoordigen, zoals de directïetantièmes ei he
aftrekbare deel van de commissarissentantièmes
1)
Uit de begunstigde gedeclareerde uitdelingen worden
voorts geëlimineerd de bonusaandelen (stockdïvidenden
hieronder begrepen). De voorstellers willen namelijk de
,,onderhavige tariefsvoorziening”, naar zij in de Not
verklaren, beperken tot wat zij als
de
economische doel-
stelling naar voren schuiven, t.w. ,,een vergroting van de
bijdrage uit de vennootschapswinsten aan de kapitaal-
rnarktmiddelen”. Zij hadden m.i. de partiële integratie
aanvaardbaarder gemaakt, indien die zuiver utilitaire
gedachtengang ondergeschikt was gemaakt aan de meert
algemene gedachtengang, dat de dubbele heffing in het
algemeen moet worden beperkt, reeds omdat zij
onder
andere het economische gevolg heeft, waarop’zich de be-
windslieden zo
bij
voorkeur beroepen. Men vraagt zich
overigens af waarom, indien het kapitaalmarktargument
inderdaad bij de tariefreductie het laatste woord moet
hebben, de winstuitkering, die bij inkoop van eigen aan-
delen boven pari doorgaans aanwezig is, van die begun-
stiging moet worden uitgesloten!
Ook de bewindslieden achten het ,,kapitaalmarkt-
argument” toch blijkbaar niet helemaal afdoende, want zij
komen met betrekking tot het uitsluiten van dividenden,
uitgekeërd in de vorm van verhoging van alindelenkapitaal,
nog met twee andere, nogal zwakke, argumenten aandra-
gen, ontleend aan de wijze waarop in de inkomstenbelas
ting de omzetting van winstreserves in nominaal kapitaal
wordt behandeld. Door zo’n omzetting ontgaat aan de
fiscus potentieel inkomen, dat bij liquidatie van de venhoot-
schap belast zou zijn geworden. Het is dus logisch, dat bij
de bedoelde omzetting niet meer dan het omgezette deel
van de winstreserves
bij
de aandeelhouder-particulier
wordt belast, m.a.w. niet meer dan de nominale waarde
van de bonus. Toch beschrijven de bewindslieden dit als
een ,,beguns°tiging”! Het tegendeel van een begunstiging is
echter aanwezig, omdat op de bonus het gewone progres-
sieve tabeltarief wordt toegepast, terwijl bij liquidatie de
uitgekeerde winstreserves met een begunstigd tarief (20-40
pCt.) worden belast.
Het tweede nevenargument is, dat in de inkomsten-
belasting bonusaandelen ,,in de regel” zullen vallen onder
het bijzondere hërkapitalisatietarief ad 20 pCt. van art. 49
van het ontwerp inkomstenbelasting. Is dit echter een
reden om in de vele gevallen waarin de aandeelhouder die
optie niet heeft
(bijv.
omdat niet aan de vrij strenge eisen
van art. 49 is voldaan) het lagere uitdelingstarief bij de
vennootschapsbelastiig niet toe te passen?
Coöperaties ondervinden nadeel van de wel wat eng-
hartige beperking van het uitdelingstarief tot
gedeclareerde
uitdelingen: indien de belastingadministratie en de rechter
in de tussen de coöperatie en haar leden geldende prijzen
een vermomde uitdeling van winst aanwezig zien, blijft die
vermomde uitdeling verstoken van de tariefreductic.
Anders dan voor de, steeds aftrekbare, directietantièmes
zwijgt art. 21, lid 8, op dit punt, maar de bedoeling zal wel
zijn, dat het aftrekbare gedeelte van de
commissaristantiè,nes
eveneens wordt geëlimineerd uit de gedeclareerde uitdelingen.
16-11-196Ô
–
1093
De
onzekerheid òver de politieke toekomst van
de Kongo is nog zo groot, dat
een voorspelling van
de effectieve gevolgen voor de Belgische economie nog niet kan worden gegeven. Wèl is het mogelijk
een schatting te maken van de eventuele maximale
nadelige gevolgen.
R.
de Falleur heeft dit gedaan
in een onlangs verschenen studie. De resultaten van
deze studie
zijn in dit artikel – aansluitend
op dat
gepubliceerd in ,,E.-S.B.” van vorige
week – sa-
mengevat. De Falleur is uitgegaan van de – meest
pessimistische veronderstelling: een plotselinge en
totale verbreking der betrekkingen. De gevolgen
.
hiervan voor België worden eerst voor de lange en
vervolgens voor de korte termijn becijferd. Hij
toont aan, dat slechts
op een verlies van 1,4 pCt.
van het bruto nationaal produkt op lange termijn
en van een verlies van 2,4 pCt. op korte termijn
behoeft te worden gerekend. Deze raming is veel minder onrustbarend dan andere – bijv. 5 â
6
pCt.
van het bruto nationaal produkt -,
die, bijna
steeds zonder publikatie van de eraan ten grond-
slag liggende berekeningswjjze, aan
de Belgische
openbare mening werden voorgelegd.
De gevolgen voor
cle Belgische economie
van een
eventuele breuk
met cle Kongo
Inleiding.
Dit artikel, dat een voortzetting vormt van dat gepubli-
ceerd in ,,E.-S.B.” van vorige week
1),
geeft een – soms
kritische – samenvatting van een studie van R. de Falleur,
verschenen in ,,Cahiers Economiques de., Bruxelles”
2).
Allereerst willen wij de lezer herinneren aan de voornaam-
ste resultaten, neergelegd in het vorige artikel. Dit is het
doel van tabel 1. Deze tabel laat zien, dat, in 1956, de
betrekkingen met de Kongo 2,1 pCt. van de totale werk-
gelegenheid, d.i. 75.000 arbeidskrachten, 3,3 pCt. yan het
bruto nationaal produkt, d.i. B.fr. 17,6 mrd., en 3,6 pCt,
van de belastingontvangsten, d.i. B.fr.
2,5
mrd., verklaar-
den.
‘) Zie ,,E.-S.B.” van 9 november 1960, blz. 1078 e.v.
2)
Le Congo et l’activité économique de la Belgique”,
Cahiers Economiques de Bruxelles, no. 8, oktober 1960, blz.
569-640.
Dit tweede artikel heeft betrekkitig op blz. 608-640
van de studie van R. de Falleur.
Hoe de politieke betrekkingen tussen beide landen zich
ook mogen ontwikkelen, nimmer zullen de nadelige eco-
riomische gevolgen voor België de bovengenoemde waarden
bereiken: het produktie-apparaat zal zich namelijk op
lange – en zelfs op korte – termijn aanpassen, zodat de
verliezen geringer zullen zijn. R. de Falleur gaat hier in
zijn studie nader op in.
De onzekerheid over de politieke toekomst van de
Kongo is momenteel nog zo groot, dat een voorspelling
van de
effectieve
gevolgen voor de Belgische ecônomie nog
niet uitvoerbaar is. Wèl is het mogelijk e..n schatting te
geven van de eventuele
maximale
nadelige gevolgen. R. de
Falleur gaat dan ook uit van de meest pessimistische veron-
derstelling: een plotselinge en totale onderbreking der
betrekkingen’ tussen beide landen. Zijn resultaten moeten
dus als bovenste grenzen worden beschouwd; Hij houdt
niettemin rekening met de huidige opgaande conjunctuur.
De verliezen van inkomsten, voortvloeiend uit een ver-
(vervolg van blz. 1093)
Onthouding van uitdelingsaftrek in
verband met de grootte
van de uitdeling.
Ook uitdelingen die naar haar aard- niet uitgesloten zijn
van het verlaagde tarief kunnen uitgesloten zijn in verband
met de grootte van de uitdeling in verhouding tot de com-
merciële winst of in verhouding tot het belastbare bedrag.
Wat het eerste betreft: uitdelingen uit dividendreserves
zijn; omdat zij slechts met een zekere vertraging aan de
kapitaalmarkt ten goede komen, van het verlaagde tarief
verstoken. Dividendnivellering wordt ‘derhalve door het
ontwerp tegengegaan. De beperking in verband met de
grootte van het belastbare bedrag schept afzichtelijke
complicaties. Het gaat buiten het bestek van dit niet belas-
tingtechnische weekblad hier diep op in te gaan. Het belast-
bare bedrag is als volgt verkregen: –
winst;
af:
aftrekbare giften die niet reeds de winst hebben gedrukt;
bijl/t:
belastbare winst;
–
af:
verrekenbare verliezen van andere jaren (w.o. eventueel
het volgende jaar);
blijft:
belastbaar bedrag.
Iiidien dus een lichaam in een jaar flink wat uitdeelt,
maar in het volgende jaar een negatieve belastare winst
oploopt, leidt de achterwaartse verliescompensatie tot een
geheel of gedéeltelijk terugnemen van de uitdelingsaftrek.
Het genieten van (winstdrukkende) investeringsaftrek kan
ook al teweegbrengen, dat een overigens normale uitdeling
verstoken blijft van de tariefreductie.
Hiervôôr is berekend, dat
bij
een standaardtarief van
43 pCt. het bruto uitdelingstarief voor begunstigde uit-
delingen 32,94 pCt. bedraagt. Met een kleine ,,afronding”
hebben de bewindslieden dit in het onderhavige verband
gesteld op
een dèrde,
en zo zijn zij ‘blijkbaar tot de formule
1094
16-11-1960
Falleur
becijfert
al deze mogelijke gevolgen eerst op lange
en vervolgens op korte termijn.
‘
TABEL 1
De betekenis van de Kongo voor de Belgische economie
(saslenvatting)
Betekenis
Betekenis
Globale
van de uit-
van inkom-
betekenis
Criterium
voer naar de
sten uit be-
van de
Kongo a)
leggingen in
Kongo
de Kongo b)
–
(t)
1
(2)
(3)=(1)+(2)
(in procenten)
2,!
–
2,1
1.
Werkgelegenheid
………….
a) Loontrekkenden
2,6
–
2,6
–
1,0
2. Bruto nationaal produkt
2,5
0,8
3,3 2,7
0,9
3,6
inkomen van loontrekken-
Anderen …………….
1,0
33
–
3,3
3.
Nationaal inkomen
………..
inkonsers van onafhanke-
den
………………….
1,0
0,1
1,1
lijken
………………….
6,0
.8,5
14,5
Winsten
……………….
4. Belastingontvangsten
……….
3,2
0,4
3,6
Pensioenen en tantièmes uit de Kongo (beide ongeveer 0,1 pCt. van het
bruto nationaal produkt) zijn begrepen in de cijfers van kolom (1).
De cijfers voor 1956 zijn, voor deze kolom, abnormaal hoog: gewoonlijk
ligt hun waarde ongeveer 25 pCt. lager. yoor onze kritiek op de definitie van
inkomsten uit beleggingen”, gebruikt door De Falleur, vzrwijzen wij naar
het vorige artikel.
slechtering der betrekkingen met. de Kongo, worden in
drie categorieën verdeeld
3)•
verliezen van bepaalde inkomsten uit het buitenland:
renten, dividenden, tantièmes, pensioenen, -overdrachten
op lopende rekening; dit zijn zgn. ,,externe inkomsten”;
vermindering der bedrijvigheid van Belgische onder-
nemingen die naar de Kongo exporteren of in laatst-
genoemd land hun grondstoffen kopen; dit betekent een
verlies van zgn. ,,interne inkomsten”;
nieuwe 1aten: honoreren van de door België gegeven
garantie van de leningen die de Kongole e Staat indertijd
in de Verenigde Staten en in Zwitserland heeft aangegaan.
Hierbij komt nog de uitwerking op het bedrijfsleven van
de terugkeer van Balgië uit de Kongo. Van onderg..schikt,
hoewel niet te verwaarlozen, belang is voorts de weerslag
op de betalingsbalans en op de openbare financiën. De
3)
In de analyse wordt geen rekening gehouden met een zgn.
inkomensmultiplicator-effect en dit om twee redenen: a) wij
leven thans in een periode van hoogconjunctuur, waarin de
totale vraag boven het full-employmentniveau ligt; er zal zich
dus slechts een vermindering van de druk op het prijspeil voor-
doen; b) de Overheid kan ten allen tijde maatregelen treffen.
om
aan een deflatoir effect paal en perk te stellen. –
De gevolgen
op lange termijn.
Inkoinensverliezen.,
De drie bôvengenoemde categorieën worden elk aan een
afzonderIijk beschouwing onderworpen.
De zgn. ,,externe inkomsten”.vormen hçt eenvoudig-
ste geval: in de.pessimistische hypothese, die aan de analyse
ten grondslag ligt, zouden dezë inkomsten gewoon vei
–
dwijneti’zônder enige mogelijke Lon
–
lpensatie.’Ditzôu een
verlies betekenen van ongeveer 13.fr. 5,2.mrd.
4),
t.w. B.fr.
3,2 mrd. renten en dividenden, ‘B.fr.
0,5
mrd. tantièmes,
B.fr. 0,7 mrd. .pensioenen en B.fr. 0,8 mrd. overdrachten
op lopende rekening;
Deze..waai
–
den
zijn
gemiddelden over de laatste jaren.
Zelfs indien geen kapitaal of arbeidskrachten meer van
België naar de Kongo zouden gaan, zouden dee cijfers in
de toekomst moeten
stijgen:
1ividenden zöuden toenemen
als gevolg van de aanzienlijke zelffinanciering van de
Kongolese maatschappijen en pensioenen naarmate een
groter aantal Belgische medewerkers zijn rechten erop had
laten gelden, rechten die dcze al gedeeltelijk hebben ver-
worven. R. de Falleur merkt daarom op, dat, in dit geval,
B.fr.
5
mrd. een zekere onderschatting van het toekomstig
verlies betekent. Deze onderschatting wordt echter, naar
hij meent, gecompenseerd door een overschatting in’ de
volgende categorie. –
Met betrekking tot de zgn. ,,interne inkomsten” wordt
een onderscheid gemaakt tussen goederen- en dienster-
export. Wat de eerste gro’p betreft, dient te worden opge-
merkt, dat de afzetten der Belgische industrieën op de
Kongolese markt nooit door echte protectionistisché maat-
regelen werden beschermd. In het algemeen gesproken,
mag worden aangenomen dat een verschuiving naar andere
markten mogelijk zou zijn. Slechts voor industrieën die
zich speciaal hebben toegelegd op het bevredigen van de
specifieke Kongolese vtaag (kopermetallurgie) of die Feeds
met zware problemen hadden te kampen (constructie van
vervoermiddelen), zou zulk een aanpassing haast onop-
losbare moeilijkheden met ziëh brengen. De Falleur raamt
deze verliezen op B.fr. 0,6 mrd.
4)
Het cijfer bedraagt ca. B. fr. 7 mrd. indien men rekening
houdt met de niet-uitgekeerde winsten.
gekomen, dat de uitdelingsreductie van 15 pCt. netto ten
hoogste berekend wordt over 2/3 van het belastbare bedrag.
Hierop worden dan nog twee correcties toegepast, waarvan
de ene later aan de orde komt als de deelnemingsverhoudin-
gen worden besproken, en waarvan de tweede hierin
bestaat, dat, indien in de winst (en dus in het belastbare
bedrag) een vrijwillige toevoeging uit de zgn. N.O.R.
(nieuwe onbelaste reserve) is begrepeb, die toevoeging uit
het belastbare bedrag wordt geëliniireerd, omdat zij met
een begunstigd tarief van 15 pCt. netto wordt belast.
Conclusies.
Een heel wat eenvoudiger en, vooral voor de kleine ven-
nootschappen, heel wat billijker regeling zou worden ver-
kregen; indien men het verband tussen de begunstigde
uitdelingen en de commerciële winst enerzijds, het belast-
bare bedrag anderzijds, geheel losliet, en alle uitdelingen
die in beginsel voor de aandeelhouder inkomen kunnen
zijn van het verlaagde tarief liet profiteren, behalve wellicht
in het geval van een voor de inkomstenbelasting werkelijk
begunstigde herkapitalisatie. Zowel om een ,,dividend-
staking” te voorkomen, als terwille van de financiële
consequenties, zou de begunstiging beperkt moeten blijven
tot uitdelingen uit (fiscale) winsten, die onder de werking
vaii de nieuwe wet zijn behaald. Zou men hiertegenover
aarzelend staan’ met het oog op de ietwat lagere belasting-
opbrengst, dan zou men als çompensatie daartegetover
éen uniform standaardtarief in plaats van een degressief
kunnen aanvaarden. Ook hierin zou een vereenvoudiging
gelegen zifn, vooral in het geval van deelnemingsverhou-
dingen.
Over de behandeling van deelnemingsvérhoudingen zal
in het volgende artikel worden geschreven.
‘s-Gravenhage.
B. SCHENDSTOK.
16-11-1960
1095
Inzake het verlenen van diensten aan de Kongo kan
wèl van protectie worden gesproken. Kenmerkend daarvoor
is het luchtvervoer. Ook het zeevervoer geniet in feite een
zekere bescherming; Een geografische heroriëntering zou,
in dit geval, veel moeilijker zijn. Men moet nochtans reke-
ning houden met de mogelijkheid, de onbruikbaar gewor-
den kapitaalgoederen in het buitenland te verkopen en de
opbrengsten opnieuw te’investeren. De Falleur schat deze
groep van verliezen op B.fr. 0,9 mrd. Het totaal voor goe-
deren- en dienstenexport komt daardoor op B.fr. 1,5
mrd.
5).
• Mettertijd zal dit
cijfer
echter dalen: de improduktief
geworden kapitaalgoederen zouden, in ieder geval, na e.sn
aantal jaren
zijn
versleten en dus vervangen moeten worden,
hetgeen nu niet zal gebeuren. Hierin schuilt dus voor de
toekomst een. overschatting van de verliezen, welke, volgens
De Fâlleur, het veronachtzamen van de groei der ,,externe
inkomsten” compenseert. Deze laatste veronderstelling
nu is voôr kritiek vatbaar. Nemen wij aan, dat na een
twintigtal jaren het verlies van ,,interne inkomsten” van
B.fr. 1,5 mrd. -tot 0 daalt en dat tegelijkertijd de ,,externe
inkomsten” met een jaarlijks tempo van zegge ongeveer
3 pCt. zouden stijgen – hetgeen niet overdreven lijkt als
men bedenkt dat het bruto nationaal produkt per hoofd
in de Kongo sedert 1948 met ongeveer 6 pCt. groeit – dan
komt men van B.fr.
5,2
mrd. tot ca. B.fr. 10 mrd.
8).
De
onderschatting is dus groter dan de overschatting.
3. Tenslotte de nieuwe lasten. De Belgische Staat heeft
leningen, voor een bedrag van B.fr.
7,5
mrd., door de
Kongolese Staat in Zwitserland en mde Verenigde Staten
aangegaan, gegarandeerd. Worcft België genoodzaakt zijn
garantie te honoreren, dan betekent dit voor de komende
20 of 30 jaar, een
jaarlijkse
last van gemiddeld B.fr. 0,8
mrd. Het totâle inkomensverlies bedraagt dus ongeveer
B.fr. 8 mrd., d.i. 1,4 pCt. van het huidig bruto nationaal
produkt.
Tabel 2 geeft een samenvatting van de bestanddelen
van dit verlies.
TABEL 2.
De inkomensverliezen op lange term jjn.
1. Externe inkomsten:
Renten
en
dividenden
………………….
..
B.fr. 3,2 mrd.
Tanti8mes
……………………………
B.fr. 0,5 mcd.
Pensioenen
………………………….
B.fr. 0,7 mrd.
Overdrachten op lopende rekening
B.fr. 0,8 mrd.
..
B.fr.
5,2
mrd.
2. Interne inkomsten:
Verlies van de Kongolese markt
…………
B.fr.
1,5 mrd.
Onderbreking
der
Kongolese
leveringen
van
grondstoften
…………………………
B.fr. 0,3 mrd.
..
B.fr.
1,8
mrd.
..
3.
Nieuwe
lasten
……………………………
.
B.fr. 0,8 mrd.
Totaal
………………………………….
.B.fr. 7,8 mrd.
De gevolgen voor de betalingsbalans.
Het ligt voor de hand dat, het cijfer voor het verlies van
,,externe inkomsten” en dat voor de nieuwe lasten tegelij-
kertijd een deviezenverlies (B.fr. 6,0 mrd.) representeert.
Dit is ook het geval voor het cijfer van het verlies van
,,interne inkomsten”, veroorzaakt door het sluiten van de
Kongolese markt (no. 2a in tabel 2), al is dat niet zo van-
5)
Er dient nog B. fr. 0,3 mrd. bij dit cijfer te worden opge-
teld; dit bedrag vertegenwoordigt het inkomstenverlies, veroor-
zaakt door de weigering van de Kongo om bepaalde grond-
stoffen aan Belgische industrieën te verkopen.
0)
En van B. fr. 7 mrd. tot B. fr. 14 mrd., indien men rekening
houdt met de niet- uitgekeerde winsten.
zelfsprekend. Het bewijs luidt als volgt: indien y het bruto
nationaal produkt, x de export, m de import en d de
binnenlandse bestedingen voorstelt, dan heeft men de
bekende identiteit: y = (x-m) + d, of
isy = (
x-m)
+ Lsd, waarbij y hier het verschil is tussen de mogelijke
toekomstige nationaal produkten mèt en zonder export
naar de Kongo. Bestaat er geen multiplicatoreffect –
hetgeen de hypothese is van De Falleur – dan is zsd =
0 en Lsy = i (x-m), d.w.z. dat de vermindering der toege-
voegde waarde (in dit geval B.fr. 1,5 mrd.) gelijk is aan de
vermindering van het saldo van de betalingsbalans op
lopende rekening.
R. de Falleur redeneert niet op deze wijze. Hij meent,
dat ,,het deviezenverlies groter zou zijn dan het verlies aan
toegevoegde waarde . … omdat we, in laatstgenoemd
geval, rekening hebben gehouden met
….
een omschake-
ling van bepaalde prodûktiefactoren: maar deze kan
geschieden ten gunste van niet-exporterende bedrijven”.
Het ontgaat De Falleur echter, dat zulk een omschakeling
dan een vermindering van de Belgische
invoer,
met een
gelijk
bedrag, veroorzaakt. Want, volgens zijn hypothesen,
worden de binnenlandse bestedingen noch de verkopen
der andere B.lgische bedrijven (d.w.z. die bedrijven welke
niet voor de Kongo produceren) niet in het minst getroffen
door het verlies van de Kongolese markt. Een omschakeling
van produktiefactoren van de Kongolese naar de natio-
nale markt kan dus alléén plaatsvinden ten koste van de
Belgische
invoer.
Het deviezenverlies hangt dus geenszins
af van de mate waarin de produktiefactoren zich naar de
buiten- of binnenlandse markt heroriënteren; ‘het is steeds
gelijk aan het verlies aan toegevoegde waarde.
Om de vermindering van het saldo van de betalings-
balans te berekenen moet men dus de cijfers van no. 1, 2a
en 3 van tabel 2 optellen en daarvan het cijfer van no. 2b
aftrekken (want een onderbreking der Kongolese leve-
ringen van gronds’toffen betekent een besparing aan
deviezen). Zodoende komt men op B.fr. 7,2 mrd
7).
Van
dit cijfer moet men echter ongeveer B.fr. 1 mrd. aftrekken;
dit zijn namelijk Belgische uitgaven in de Kongo (tourisme,
leger enz.), die in gevalvan een verbreking van de banden
zullen verdwijnen. Per saldo komt men dus op een verlies
aan deviezen van ca. B.fr. 6 mrd.
Van 1951 tot 1959 bedroeg het gemiddelde jaarlijkse
positieve saldo van de Belgische betalingsbalans B.fr. 9
mrd: Bij een totale verbreking van de banden met de Kongo
zou dit saldo worden teruggebracht tot B.fr. 3 mrd. De
Belgische beleggingen in het buitenland bedroegen in de
laatste jaren gemiddeld ongeveer B.fr. 6 mrd. per jaar;
een voortzetting ‘van deze kapitaalexportén zou. dan de
deviezenvoorraad in het gedrang brengen.
De gevolgen voor de openbare fInanciën.
Voor de openbare financiën maakt De Falleur een onder-
scheid tussen verliezén die zeker zullen optreden en ver-
liezen die afhangen van beslissingen van de Belgische
Staat. In de eerste categorie vindt men:
de fiscale inkomstenderving (B.fr. 1 mrd.), veroorzaakt
door de vermindering van bepaalde particuliere inkomsten
(renten, tantièmes enz.);
de renten en ‘aflossingen van ‘de reeds genoemde
Kongolese leningen in Zwitserlând en in de Verenigde
Staten (B.fr. 0,8 mrd.).
7)
De redenering van De Falleur brengt hem op B. fr. 10 mrd.
1096
‘
16-11-1960
In totaal dus B.fr. 1,8 mrd., d.i. ca. 2 pCt. van de huidige
staatsontvangsten.
In de tweede categorie bevinden zich lasten die de Bel-
gische Staat niet verplicht is te dragen, waar die haar zou-
den kunnen worden opgelegd dooi de druk van de belang-
hebbenden. Deze zijn:
de integratie Van 9.000 ambtenaren uit de kolorÇie
(B.fr.
0,5
mrd. tot B.fr. 2,0 mrd.);
de renten en aflossingen van (niet gegarandeerde
Kongolese leningen in België aangegaan (B.fr. 1,3 mrd.);
pensioenen aan koloniale ambtenaren (B.fr. 0,2 mrd.).
Deze ,,eventuele” lasten belopen dus in totaal B.fr.
2,0 mrd. tot B.fr.
3,5
mrd. d.i. 2 â
3,5
pCt. van de staats-
ontvangsten.
De gevolgen
op korte termijn.
Werd hiervôér een vergelijking gemaakt met 1956,
welk jaar werd beschouwd als kenmerkend voor de na-
oorlogse periode, thans zal, om de tijdelijke schok voor de
Belgische economie te meten, met 1959 worden vergeleken
Ter vermijding van herhalingen van het betoog zullen wij
ons hier beperken tot een zeer beknopte samenvatting
van de analyse van R. de Falleur.
I,komensverliezen.
De inkomensverliezen op korte termijn zijn vermeld in
tabel 3. Zij bedragen ca. B.fr. 14 mrd., d.i. 2,4 pCt. van het
bruto nationaal produkt:
TABEL 3.
De inkonzensverliezen op korte termijn
1. Externe inkomsten:
a)
Renten en dividenden
……………
B.fr.
3,5
mrd.
B.fr.
0,4
mrd.
Pensioenen
……………………
B.fr.
0.8
mrd.
Overdrachten op lopende rekening
…
B.fr.
2,8
mrd.
B.fr.
7,5
mrd.
2. Interne inkomsten:
..
b)
Tantièmes
……………………..
…
Verlies van de Kongolese markt
B.fr.
..
3,6
mrd.
Onderbreking der Kongolese leveringen
B.fr.
0,5
mrd.
B.fr.
4,1
mrd.
van grondstoffen
…………..
…..
..
3.
Nieuwe
lasten
……………………..
..B.fr.
2,0 6
2,5 mrd.
Totaal
…………………………….
1
B.fr. 13,6 6 14,1 mrd.
Om een verspreiding door de multiplicator van deze
deflatoire schok van B.fr. 14 mrd. te voorkomen, zou de
Regering – aldus de Falleur -. een koopkrachtinjectie
moeten toedienen. Zij kan echter verder gaan en het verlies
van de Kongolese markt enigszins trachten goed te maken
door middel van selectieve maatregelen; zo zouden bijv.
de
moeilijkheden
van d3 sector ,,constructie van vervoer-
middelen” kunnen worden verlicht door een versnelling
der moderniseringsplannen vai de Nationale Maatschappij
der Belgische Spoorwegen.
De gevolgen voor de werkgelegenheid.
R. de Falleur komt tot de slots6m dat ca. 25.000 personen
tijdelijk werkloos zouden worden als gevolg van de vermin-
dering der activiteit van exporterende bedrijven. Daarbij
komen nog ca. 30.000 over het algemeen gespecialiseerde
Belgische arbeidskrachten uit de Kongo. Sommigen zul-
len zich echter waarschijnlijk in het buitenland moeten
vestigen (landbouwingenieurs enz.). Voor de anderen zou-
den er, op korte termijn moeilijke integratieproblemen
ontstaan. Op lange termijn gezien zullen velen van hen
evenwel ten goede komen aan de economische groei van
België, aangezien er een tekort aan bepaalde sp2cialisten
(ingenieurs, leraren, artsen) dreigt te ontstaan.
De gevolgen vor de betali,gsbalans en de openbarefinanciën.
De vermindering van het saldo van de betalingsbalans
wordt door De Falleur geschat op B.fr. 18 â 20 mrd. Zijn
conclusies moeten echter onzes inziens wat de., export
betreft
8)
worden herzien. Deze cijfers moeten worden
teruggebracht tot B.fr. 12 â 13 mrd.
Wat de openbare financiën betreft, zouden de ,,zekere”
verliezen, evenals de ,,eventuele” nieuwe lasten, ca. B.fr. 5
mrd. bedragen, tezamen neerkomend op ongeveer 10 pCt.
van de huidige staatsontvangsten.
Algemene conclusie.
De ramingen van De Falleur zijn veel minder onrust-
barend dan andere, die – bijna steeds zonder publikatie
van de eraan ten grondslag liggende redeneringen – aan
de Belgische openbare mening werden voorgelegd. Zo
werd er o.a. vaak gesproken van een verlies van
5
â 6 pCt.
van het bruto nationaal produkt. R. de Falleur toont aan,
dat, uitgaande van de meest pessimistische hypothese,
slechts op een verlies vân 1,4 pCt. op lange en vaneen ver-
lies van 2,4 pCt. op korte termijn behoeft te worden gere-
kend. De daling van het positieve saldo van de betalings-
balans en van de staatsontvangsten zullen, van hun kant,
enige afgeleide gevolgen kunnen hebben op de verdere
economische ontwikkeling van België.
Brussel.
.
H. GLEJSER.
8)
Cfr. de analyse op lange termijn.
Surinaamse kanttekeningen
(Derde kwartaal 1960)
Een belangrijke mijlpaal bereikte Suriname op 26 augu-
tus. Op die dag werd de weg naar Affobakka officieel geo-
pend en werd door de Gouverneur de symbolische hande-
ling vërricht van de aanvang van de bduw van de stuwdam
aldaar. Zij, die de tropen kennen, weten dat het recreatie-
belang van bergen daar nog veel groter is dan bijv. in Euro-
pa. Tot de jongste wereldoorlog waren de bewoners van
de vlakke kuststrook van Suriname daarvan geheel ver-
stoken, tenminste a1. men er niet een complete expeditië
naar de binnenlanden voor over had. En dat was beslist
geen vrouwenwerk. Na de oorlog kwam de mogelijkheid van
het vliegen. In één uur naar Cayenne of in vier uur naar
Trinidad. Maar dat is toch nog heel iets anders dan wat
thans mogelijk is: zaterdags na het werk binnen twee uur
metde auto langs een uitstekende weg naar Bergendal of
Affobakka rijden.
Op dit ogenblik ontbreekt nog een goede logeergelegen-
heid, maar dat zal nu niet lang meer duren. Of het Centraal-
16-11-1960
1097
.-
..
Surinaamse bergland (400-1.100 m) een trekpleister zal
worden vpor buitenlandse’toeristen, valt voorlopig nog te
betwijfelen. Maar als recreatie-oord ‘soor de stadsbevolking
gedurende het weekend is het zeker vân groot belang.
Deze recreatie i een toevallige bijkomstigheid van de
b’auxietbe6rjvigheid. Zonder deie was de weg er thans nog
zeker niet gekomen. Mede daarom ok is het verheugend,
dat het blijkbaar niet slecht gaat in deze bedrijfstak. Ge-
durerde de eerste negen maanden werd 2.754.323 m.t. ver-
scheept tegen 2.077036 in dezelfde periode verleden jaar.
Op 29 september en. 1 oktober herdacht de N.V. Billiton
Mij. Suriname de 100-ste verjaardag van haar moeder-
maatschappij, waarvan het bedrijf in Suriname er ongeveer
20 meemaakte. Dit bedrijf heeft zeker niet te klagen over
een hoge leeftijd. Haar aandeel in de bauxietexport beliep
gedurende de afgelopen jaren rond 24 pCt. van het totaal,
doch dit percentage stijgt sedert het begin van dit jaar
regelmatig en bedroeg in September’ 30. Een belangrijke
factor
bij
deze export is het in gebruik nemen van steeds
grotere ertsschepen. In augustus werd de grootste versche-
ping in de geschiedenis van de haven van Paramaribo
genoteerd en wel bijna 17.000 ton in één schip.
De onderzoekingen naar aardolie in de kustgebieden
werdensedert de aankomst – in augustus – van twee
speciale onderzoekingsvaartuigen ten behoeve van de Col-
mar Olie
Mij.
sterk uitgebreid.
De ‘goudaanvoer uit het binnenland blijft nog steeds
wisselvallig. Gedirende het eerste halfjaar werd slechts
58
kg aangevoerd tegen 102 kg verleden jaar, doch in juli
was de aanvoer 13 kg tegenover 6 kg.
In ‘de handel heerste grote activiteit. De invoer gedurende
het eerste kwartaal bedroeg Sf. 24,0 mln, tegenover Sf.. 17,7
mln, verleden jaar. Geen wonder, dat het buitenland veel
belang begint te stellen in Suriname, met zijn vrijwel geheel
vrije handeisverkeer, als klant. Na de Indiase handelsmissie
in het begin van het jaar bracht de Australische handels-
commissaris op Trinidad in augustus een bezoek en Trini-
dad zal met een groot ptviljoen voor het eerst deelnemen
aan de Zesde Jaarbeurs, welke eind oktober begint. Een
ambtenaar uit Washington bezocht Paramaribo ter voor-
bereiding van de komst van een Amerikaanse handels-
missie in het begin van 1961; Doch niet alles was pais en
vrede, want er was in handelskringen tamelijk veel beroe-
ring rond de van overheidswege enkele jaren geleden inge-
stelde branchebeperking, welke in Suriname ,,differentiatie”
wordt genoemd. Momenteel brengt het uitspreken van dit
woord tegenover de overgrote meerderheid der handelaren
meer beroering dan zelfs het impopulaire woord kolonia-
lisme.
Töt steun aan de ambachtsbedrijven werd door het
Departement van Economische Zaken het Produktiviteits-
centrum opgericht. Naast produktieverbeteringen kunnen
door een nevenorganisatie uit Tienjarenplangelden bedrijfs-
kredieten tot maximaal Sf. 2.000 per bedrijf worden ver-
strekt.
Centrale Bank.
Het Jaarverslag over 1959 bevat wederom een schat van
gegevens betreffende de financieel-economische ontwikke-
ling gedurende dat jaar. inzake het bedrijf van de bank
zelve valt op te merken, dat bij een ongeveer ongewijzigde
winst (bruto Sf. 1.156.212,03) het aandeel van de rente van
buitenlandse wissels en saldi met ruim een ton is gestegen
ten kosk van de koersmarges. –
Hieroncjer volgt de verkorte balais. Ter vergelijking is
de laatste weekbalans opgenomen
1),
31-12-58 1.31-12-’59
1
27-9-60
Debet:
18.334
Voorschotten in r.-c.
………..
154
Goud
……………………..
40
Buitenlandse valuta
……………9.997
Gebouwen en inventaris
245
Diverse rekeningen
……
26
Beleggingen
…………………
Credit:
Bankbiljetten in omloop
16.554
Buitenlandse r.-c.-saldj
183
Binnenlandse r.-c.-saldi
4.240
3.000
3.050
Kapitaal
…………………..
L013
Reserves
…………………..
Diverse rekeningen
…………..
756
Winçtsaldo
…………………
Balanstotaal
………………
28.796
Reeds in de Kanttekeningen over het derde kwartaal
1959 werd de vrees uitgesproken voor acute infiatoire geva-
ren. Gelukkig heeft de situatie zich in 1960 gestabiliseerd.
De bankbiljettenomloop zette niet aanmerkelijk uit en de
binnenlandse rekening-courant-saldi vertoonden een be-
langrijke teruggang. Dit was in het bijzonder het geval bij
de saldi van den Lande.
De stijging van het bezit aan buitenlandse valuta blijkt
ook uit de in het verslag gepubliceerde betalingsbalans van
Suriname, welke bij een tekort op de lopende rekening van
Sf. 26,5 mln, en een overschot op de kapitaal rekening van
Sf. 35,1 mln, sluit met een voordelig saldo van Sf. 8,6 mln.
De meest in het oog lopende post is die van het buiten-
lands particuliere kapitaal, welke een stijging aangeeft van
Sf. 21,7 mln. Dit is in hoofdzaak de investering van de
Suralco in het Brokopondo-project.
Hoe belangrijk de
cijfers
van de betalingsbalans ook zijn,
volledig zijn zij niet. De steeds belangrijker wordende
transitohandel met Brazilië enerzijds en Europa en de
Verenigde Staten aan de andere kant wordt er
bij
gebrek
aan statistische gegevens niet in verwerkt. Op grond van
diverse gegevens kan worden aangenomen, dat deze handel
in 1959 een omvang had van ruim Sf. 20 mln., van welk
bedrag zeker enkele miljonen ten goede komen aan Suri-
name: commissieloon, handeiswinst, havengelden, provi-
sies, enz. Mutaties in deze transitohandel, welke vooral
betreffen cacao, koffie, plantaardige was, whiskey en auto-
mobielen, kunnen van grote invloed zijn op de betalings-
balans.
Bij de bespreking in het Jaarverslag van de binnenlandse
financiële ontwikkeling wordt tegen de Volkscredietbank
het verwijt geuit, dat deze haar reportageplicht niet naar
behoren nakomt. Daar het hier een overheidsstichting
betreft doet dit verwijt vragen opkomen inzake het beleid bij
deze bank. Gedurende 1959 verminderde de liquiditeit van
den Lande met Sf. 1,7 mln. In verband hiermede werd in
april 1960 beslotn tot de uitgifte van opbouwcertificaten
en werden op 1 september bij de beide grote banken schat-
kistbiljetten en -promessen ondergebracht tot een bedrag
van Sf. 1 mln.
In de aanhef van de bespreking van de economische ont-
.vikkeling van het land laat de President van de Bank een
waarschuwend geluid horen tegen een bespoediging van
de economische groei met teveel kunstmatige middelen.
‘) Op blz. 788 werd in de vergelijkingsstaat van De Centrale
Bank abusievelijk vermeld: 3 januari 1960. Dit moet zijn:
25 december 1959.
(in Sf. 1.000)
18.334 18.322
17.975
14.689
420
463 630
1.320
357 358
260
457
19.205
20.387
49
105
10.276
6.343
3.000
3.000
3.050
3.050
1.603
2.724
793
–
37.976
35.609′
1098
.
16-11-1960
Overheid.
Gedurende de afgelopen weken werden de’ Ontwerpen
voor de Landsbegroting 1961 gepubliceerd. Met een totaal-
bedrag van Sf. 81,1 mln, aan uitgaven werd een nieuw
record bereikt. Het overschot op de Gewone Dienst be-
draagt Sf. 2,9 mln, en het tekort op de Buitengewone Diçnst
Sf. 7,3 mln. De versnelde uitvoering der ontwikkëlingsplan-
nen veroorzaakt thans een moeilijke budgettaire positie:’
Hierop is reeds gewezen in het Rapport Lieftinck-Goedhart;
Volgens de Memorie van Toelichting zijn nog geen voldoen-
de middelen voorhanden ter dekking van het tekort. De
Minister van Financiën stelt zich voor te bezuinigen op
standplaatstoelagen van de ambtenaren en te streven naar
grotere efflciency
bij
de overheidsadministratie. Mocht’ dit.
niet voldoende zijn, dan zal belastingverhoging onvermijde-
lijk zijn, indien niet een nieuwe (buitenlandse) lening zou
kunnen worden geplaatst. Het Brokopondobureau ‘zal
worden gecommercialiseerd. Hiertoe zal eeh Maatschappij
tot Ontwikkeling en Exploitatie van Landswaterk’racht-
bedrijven worden opgericht.
De Begroting van Economische Zaken heeft met
Sf.
0,74
mln, slechts een bescheiden plaats in het budget (minder
dan 1 pCt.), hetgeen voor een buitenstaander vreemd aan-
doet in een land met een dergelijke snelle economische
ontplooiing. De ontwikkelingsplannen vallen echter onder
het Departement van Opbouw. Economische Zaken
bemoeit zich in hoofdzaak met handel, verkeer, nijverheid,
toerisme en economische voorlichting. De Begroting voor
1961 is vrijwel dezelfde als die voor 1960, met uitzondeing
van de post ,,Tourismebevordering”, welke werd opge-
voerd tot Sf. 0,16 mln., hetgeen een verdubbeling betekent.
In de Memorie van Toelichting worden aangekondigd:
een spoedige wijziging van het rijstbeleid, een krachtige
bevordering van het tourisme en van de transitohandel.
Naar het Caraïbische gebied zal een handelsmissie wordn
gezonden en de lijndienst van de N.V. Scheepvaartmaat-
schappij Suriname met de Nederlandse Antillen zal worden
uitgebreid. .
Ook wordt aangedrongen op een spoedige oprichting
van de Stichting Industrie Ontwikkeling Suriname (S.I.O.S.)
waarvan het ontwerp een jaar’ geleden werd ingediend en
welke stichting uit fondsen van het Tienjarenplan geldeii
zal verstrekken aan industrieën, die te marginaal zijn voor
de particuliere banken. Omtrent dit ontwerp bestaat
verschil van mening tussen de Minister en de Staten inzake
het benoemingsrecht van de Directeur en de Raad van
Toezicht en inzake het al dan niet tevens uitvoeren van
researchwerk door deze stichting. Vooruitlopendè op de
definitieve oprichting zijn thans reeds door het Land
gelden verstrekt aan o.a. de melkcentrale en toegezegd aan
het bakstenenproject. De behandeling door de Staten werd
verdaagd.
Het Algemeen Bureau voor de Statistiek publiceerde op
grond van de belastingaanslagen cijfers over de inkomens
van natuurlijke personen in 1955 en 1956. Sterk verkort
geven
zij
het volgende beeld:
Aanslagen over
f.
2.000 per jaar en hoger
1
Aantal
1 Totaal inkomen
Bron van nkornen
personen
1
(x f. 1.000)
Handel, verkeer en diensten
3.328
16.265
3.030
2.269
Nijverheid
(mcl.
mür.bOuw)
2.448
9.694
Overheid
……………………..
596
2.427
Agrarische sector
………………
254
830
Niet
vermeld
……………………
Totaal
……………………..
9.656
41.485
Hoewel de publikatie enkele lacunes vertoont (o.a. wordt
dë bovenstaande groep ,,niet vermeld” in het geheel niet
vermeld), levert zij een goede bijdrage aan de uitbreiding
van het feitenmateriaal, dat voor een onderzoek naar de
infrastructuur van Suriname zeer gewenst is. Uit het boven-
staande valt reeds op, in hoe geringe mate de agrarische
sector
bijdraagt
tot de inkomensvorming. En dat handel
enz. en Overheid het leeuwedeel voor hun rekening nemen.
Uit de cijfers blijkt overigens, dat de verhouding arm/zeer
rijk in Suriname beter ligt dan in de omgeving en dat reeds
van ‘een middenstand kan worden gesproken. –
Het tiibaksverbruik.
Naast de binnenlandse sigaren- en sigarettenindustrie is
er een belangrijke import. Aangezien ten behoeve van de
invoerrechten en accijnzen betrouwbare cijfers verkrijgbaar
zijn, is het verbruik van sigaren en sigaretten nauwkeurig
na te gaan. Moeilijker is h,et’bij kerftabak. De import wordt
ten dele gebruikt voor de binnenlandse fabricage, ten dele
voor de directe consumptie. Daarnaast heeft Suriname een
tamelijk belangrijke binnenlandse .tabaksteelt; hierover
zijn echter in het geheel geen cijfers beschikbaar. De fabri-
cage van kerftabak uit binnenlandse tabak ten behoeve
van pijp- of shagrokers is te verwaarlozen.
Belangrijker dan eventuele gegevens omtrent kerftabak
zijn importcijfers voor sigarettenpapier in kleinformaat.
Deze vormen een vrij betrouwbare grondslag voor de be-
rekening van het verbruik van ,,shagjes”. Omtrent pijp-
tabak zijn er in het geheel geen gegevens. Aangenomen kan
worden, dat het verbruik gering is. Er zijn twee sterk uiteen-
lopende groepen, die
pijp
roken, en wel de aan traditie ge-
bonden districtsbewoners, die tot de laagste inkomens-
groep behoren, en anderzijds een vrij klein aantal intellec-
tuelen, die vrijwel uitsluitend geïmporteerde mixtures
roken.
De statistische gegevens zijn als
vo
l
g
t
:
Sigaren
(x
1.000 atuka)
Jaar
Import
Totaal
duktie
1
hoofd
955
719
1
.677
8
905
835
.740
8
955
………………………..
936
901
1.837
8
1956
………………………..
1957
………………………..
889
1.021
1.910
8
1958
………………………..
1959
………………………..
752
1.107
1.859
8
Sigaretten
(in mln. atuks)
1955
………………………..
69,3
,8
85!
390
703
18,5
88,8 394
1957
……………………….
68,4
..
16,8
85,2
369
1956
………………………..
55,3
.
21,0
76,3
321
1958
………………………..
1959
…………………………..
55,3 21,9 77,2
315
I{orftabalc
(import in 1.000 kg)
1955
………………..
119
1956
………………..
126
1957
………………..
129
1958
………………..
148
1959
………………..
151
Sigarettenpapier
(import in mln, velletjes)
186
…………=
850
per
hoofd
244
201
. ………..
=
1.084
………….
=
870
241
…………=
1.013
280
………….
1.143
De belangrijke verschuiving, welke omstreeks 1957
optrad, kan geheel worden toegeschreven aan de ongelijke
verhoging van de invoerrechten in het begin van dat jaar.
1641.1969
.
‘
1099
Opmerkelijk is daarbij, dat bij een ongeveer gelijkblijvende
consumptie pr hoofd in dat jaar, het verbruik van sigaren
zich verplaatste van de binnenlandse naar de geïmporteerde
(lees: Hollandse) sigaar. Het sigarettenverbruik per hoofd
ondergaat een sterke daling ten gunste van het ,,shagje”,
een’ normale verschuiving bij prijsverhoging van sigaretten.
Vreemd is het echter, dat de goedkope, niet in prijs
gestegen, binnenlandse sigarét het slachtoffer is en niet de
geïmporteerde (lees: Amerikaanse) duurder geworden
sigaret. Een duidelijkë verklaring voor dit verschijnsel is
op dit moment niet te vinden. Het ,prijsverschil is groot.
De binnenlandse sigaretten kosten 20, 30 en 50 cent per
20 stuks en de Amerikaanse tussen
75
en 90 cent, hetgeen
emiddeld 24 maal zoveel is. Wordt de relatief kleine groep
welgestelden groter, of speelt het demonstratie-effect een
rol? Speelt dit ook bij het sigarenroken een rol? Het valt
moeilijk te zeggen. Zeker is alleen, dat de grote massa zelf-
gerolde sigaretten rookt, vrijwel uitsluitend zware Holland-
se shag in Franse vloeitjes. Verr1oedelijk heeft omstreeks
1957 de minst draagkrachtige groep sigarettenrokers zich
bij hen aangesloten in verband met prijsverhogingen van
andere gebruiksgoederen. Ter verduidelijking van de cijfers
moet hierbij nog worden aangetekend, dat de grote invoer
van sigarettenpapier in 1956 in december van dat jaar
plaatsvond, juist véér de invoerrechtenverhoging in janu-
ari 1957.
Diversen.
Ter voorbereiding van een Rijkswet inzake fiscale aan-
gelegenheden werden eind september besprekingen gevoerd
te Paramaribo, welke thans te Willemstad worden voort-
gezet. Enkele belangrijke onderwerpen zijn o.a. de toedeling
van de belastbare winst van in meerdere Rijksdelen ope-
rerende vennootschappen, de uitvoering van het beginsel
van non-discriminatie, en de belastingheffing van dividen-
den, interesten en royalties, afkomstig uit een der Rijks-
delen en toekomende aan ingezetenen van een ander
Rijksdeel.
De nauw met de Amstelbrouwerij verbonden Suri-
naamse Brouwerij breidt haar aandelenkapitaal uit van
Sf. 600.000 tot Sf. 650.000. Certificaten van deze aandelen
wordentegen de koers van 200 pCt. uitgegeven doôr de
Surinaamse Trustmaatschappij, uitsluitend aan Surinaam-
se ingezetenen. Uit het prospectus blijkt, dat sedert de
oprichting in 1954 ieder jaar dividend werd uitgekeerd,
opklimmende van 8 pCt. tot 13 pCt. Voor het boekjaar
1958/59 wordt 15 pCt. aangekondigd.
De melkcentrale zal deze maand gaan proefdraaien.
Een tegelfabriek begon haar werkzaamheden en de voor
–
bereidingen voor de in oprichting zijnde baksteenfabriek
verkeren in een vergevorderd stadium.
De kwaliteit van de grapefruits is dit jaar bijzonder goed.
Ongeveer 90 pCt. van het aanbod werd goedgekeurd voor
export. Naar de nieuwe afzetmarkt in Engeland werden
belangrijke hoeveelheden verscheept: Het bananenprbject,
dat zal worden uitgevoerd in de districten Nickerie en
Saramacca/Suriname, en waarin Hoboken is geïnteresseerd,
bracht het reeds tot enkele proefverschepingen. In de berg-
achtige omgeving van de Brokopondo-stuwdam worden
proeven genomen met de rubbercultuur. Reeds is begonnen
met een proefaanplant van materiaal uit Centraal-Amerika.
Daarnaast wordt binnenkort plantmateriaal verwacht ujt
Brazilië.
De Dienst Lands Bosbeheer publiceerde wederom een
met vele foto’s verlucht jaarverslag
(1959).
Voor de export
is het belang van de bosbouw thans vrijwel even groot als
dat van de landbouw, tenminste wanneer de toegevoegde
waarde
bij
triplex en spaanplaten wordt medegerekend.
Het ,,openschieten” van kanalen in plaats van graven blijkt
succesvol te zijn in de uitgestrekte zwambossen. De pinus-
proefaanplantingen ten behoeve van Van Gelder Zonen
hadden in 1959 minder te kampen met klimatologische
moeilijkheden dan in de voorafgaande jaren. Het areaal
bedroeg in 1959 bijna 400 ha en is in 1960 met ruim 230 ha
uitgebreid. De verwachtingen zijn gunstig.
Aangetrokken door de Investeringsverordening vestigde
Dr. A. Winsemius, thans woonachtig te Genève, een scheep-
vaartbedrijf in Suriname. Voorshands zijn twee kust-
vaarders in dit bedrijf ondergebracht.
Ook in Suriname deden zich enkele gevallen van Planta-
ziektevoor; hierdoor werden de gebeurtenissen in Neder-
land zowel door de Overheid als door de bevolking op de
voet gevolgd.
0e. Surinaamse Luchtvaart Maatschappij blijkt zich
door haar geringe omvang moeilijk te kunnen handhaven.
Er wordt thans gesproken over een joint-venture binnen
Koninkrijksverband met de K.L.M.
Paramaribo, oktober 960.
G. C. A. MULDER, B. Sc., Ps. D.
Europa-blaclwijzer
No. 10
Algemeen.
–
Eerlijk gezegd zijn wij er niet zo zeker van dat de titel,
die de vroegere Britse Onderminister van Buitenlandse
‘Zaken,
Anthony Nurring,
aan zijn boek ,,Europe will not
wait; a warning and a way
Out”
(London 1960, 122 blz.)
heeft gegeven, wel geheel juist is. Het boek, dat een felle
kritiek op het Britse negativisme (The Story of tob little
and too late) en op het zgn. ,,Commonwealth argument”
bevat, gaat van de gedachte uit dat de Europese integratie
stevig voortschrijdt, ook zonder Engelands actieve mede-
werking. Hier past wel enige scepsis. Wij geloven niet dat
Europa zich zonder Engeland voldoende zal kunnen ont-
plooien. Maar Europa zal vooral moeten wachten wegens
generaal. de Gaulle’s conceptie van’ het ,,Europe des
patries”, welke ons zo niet een stap achteruit, dan toch
tenminste ,,pas op de plaats” doet maken. Nu er zoveel
politieke spanningen optreden binnen en buiten Europa,
laat het herlevend nationalisme ons niet onbezorgd, vooral
omdat het niet alleen de economische integratie betreft,
maar juist ook de N.A.V.O., waarover De Gaulle geheel
eigenideeën koestert, die onder andere niet erg stroken
met die van andere regeringshoofden, met namé met die
van Adenauer. ,,The Economist” merkt hiertoe op, dat
,,the bridges across the Rhine are not broken, but since
the general’s press conference on September Sth they have
been creaking ominously”
(,,The Fading General”,
15 ok-
tober 1960, blz. 220) en het blad zegt wat verder , ……
the Frençh President has chosen to reiterate, wherever
1100
‘
16-11-1960
1
(.
he goes, that France will jealously preserve its ,,persona-
lity”, its ,,form” and its ,,soul”. En als wij dan toch pas
op de plaats moeten maken, is het mogelijk om eens terug
te zien naar de weg, die is afgelegd.
Dit deed
Prof Dr. Walter Schötzel
reeds in een bijzonder
heldere,. eenvoudige en objectieve beschrijving van de
,,Wege zur Einigung Europa’s”
(Die Friedenswarte, 1960,
no. 3, blz. 201-219). Ieder die al eens is teruggeschrokken
voor de onoverzichtelijkheid van de instellingen, die de
eenleid van Europa moeten of willen bevorderen en voor
de ierwarrende, onderling tegenstrjdige, methoden die
daarbij worden toegepast, zal de waarde van een artikel
als dit willen erkennen. Het geeft een indeling in drieën
van de bestaande organisaties: de militaire, de, ideologische
en de economische aaneensluiting. Onder het eerste aspect
worden het Verdrag van Duinkerken (4 maart 1947), het
Brussels Verdrag (17 maart 1948), de N.A.V.O. (4 april
1949) en de West-Europese Unie (23 oktober 1954) bespro-
ken.
Bij
het tweede aspect komt de Raad van Europa
voor het voetlicht en onder de derde rubriek zijn de eco-
nomische samenwerkings- en gemeenschapsvormen ge-
bracht, die echter onderling met grote duidelijkheid onder-
scheiden worden al naar gelang zij niet of wel in de naaste
toekomst een bijdrage beogen te leveren tot de Europese
eenheid.
Als gevolg van het snel toegenomen verkeer van perso-
nen, goederen en diensten over de nationale grenzen, is
de rechtsvergeljking sterk in betekenis toegenomen. Aller-
wege houdt men zich met verschillende oogmerken met
de bestudering van vreemd recht bezig en op vele plaatsen
wordt deze’studie aangemoedigd. In verschillende vormen
van Europese samenwerking wordt aan de rechtsverge-
lijking als grondslag voor een grotere gelijkheid van
materieel recht een hoge prioriteit toegekend. Bij de op
richting van het ,,Centre interuniversitaire de droit corn-
paré” op 18 mei 1960 wijdde de Parjse hoogleraar
René
David
een rede aan de hedendaagse doeleinden van de
rechtsvergeljking. Het Brusselse ,,Journal des Tribunaux”
van 4 september 1960, no. 4285, blz. 481, deed er goed aan
deze rede af te drukken. Het is een interessante stelling,
die de rechtsvergelijking na de tweede wereldoorlog een
nieuwe, derde fase wil doen ingaan. V65r de eerste wereld-
oorlog droeg kennis van vreemd recht in hoofdzaak bij
tot verbetering van de eigen codificatie. Na de eerste
wereldoorlog, toen ook de ,,common-Iaw
,
landen” meer
in het werk werden betrokken, kwam de wens naar unifi-
catie van rechtsregels’ voor een zo groot mogelijk aantal
landen op de voorgrbnd. Nu is het toegankelijk maken
van het recht, zoals het in onderling sterk uiteenlopende
systemen is gegroeid, het noodzakelijk doel geworden van
de rechtsvergelijking. Zo kan men geleidelijk komen tot
het ontwerpen vafi modelregels vatbaar om in verschillende
stelsels aan gelijke of vergelijkbare gedachten uitdrukking
te geven. Deze nieuwe, fase verhindert overigens het voort-
gaan op de reeds bekende wegen der rechtsvergeljking
niet. Zij betekent een nieuw, moeizaam te exploreren ter-
rein ën een verschuiving daarheen van het accent der
onderzoekingen.
Na deze uitweiding over juridische onderzoekingen staan
wij ook een ogenblik stil
bij
een hoofdzakelijk historisch
onderzoek naar de verschillende vormen van economische
integratie, die men onder de naam ,,vrjhandelszone” kan
brengen. In
,,Die Freihandelszone als Mittel der inlegra–
tionspolitik”
(Frankfurt a/M. 1960, 190 blz.) toont
Dr.
Walter Hesberg
aan, dat dit begrip, dat pas in 1947 door
16-11-1960
de G.A.T.T. werd
geformuleerd, een
aantal
integratie-
pogingen uit de
EEN
*
19e eeuw dekt, met
VEILIGE BELEGGING
name de Duitse
4
,,Zollverein”, een
DOOR SPREIDING:
Noors-Zweedse vrij- .
*
handelszone,
die
van 1874-1879 heeft
4
,
bestaan en een ge-
–
*
projecteerde Ser-
Vraag Uw bank
*
visch-Bulgaarse
.
of commissionai!
H. *
vrijhandelszone. Na
(advertentie)’
een behandeling van
Latijns-Amerikaanse pogingen worden de Europese projec-
ten en de E.F.T.A. uitvoerig onderzocht. Hesberg meent
dat een vrijhandelszone een dynamisch element in zich
draagt, dat haar hetzij in een nauwere vorm van samenwer-
king, de douane-unie, doet overgaan hetzij doet ontbinden.
Raad van Europa.
In het ,,Rechtskundig Magazijn Themis”, 1960, no. 4
(blz. 364-401) heeft
Prof Mr. C. W. de Vries een aantal do-
cumenten betreffende de geschiedenis van het ontstaan van
de Raad van Europa gepubliceerd, waarin vooral de rol
van de regeringen van de leden van de Brusselse verdrags-
organisatie envan de verdragsorganisatie zelf goed naar
voren komt. Het’ zou aanbeveling verdienen dergelijke
documenten meer te publiceren om een beter inzicht te
krijgen in de voof de juiste interpretatie van een verdrag
zo noodzakelijke voorgeschiedenis.
Het eerste deel van de onder auspiciën van het ,,.nstitut
Universitaire d’Etudes Européennes de Turin” uit te geven
,,Bibliothèque Européenne”
is tevens de eerste van een serie
,,Essais sur le Droit de l’Homme en Europe”,
uitgegeven
onder toezicht van Robert Pelloux. Het bevat in de eerste
plaats een vijftal algemene opstellen over de rechten van
de mens in resp. Italië, België, Engeland, Zwitserland en
Oostenrijk en verder nog drie bijzondere artikeln, resp.
over de jurisprudentie van het ,,Bundesverfassungsgericht”
betreffende de politieke partijen, over de vrijheid van ver-
eniging in Zwitserland en een vergelijkend-rechtelijke studie
over de vrijheid van meningsuiting van de ambtenaar in
Europa. De schrijvers van deze artikelen zijn oud-leerlingen
van het bovengenoemde instituut.
Ook dit keer zij nog eens de aandacht gevestigd op de
reeds dikwijls in deze rubriek besproken serie ,,European
aspects”, studies over de EurSpese integratie, uitgegeven
onder auspiciën van de Raad ,van Europa, waarin thans
het deel
,,European unity and the Trade Union movements”
van
R. Colin Beever
(Leiden 1960, 304 blz.) is verschenen.
De schrijver brengt een hoeveelheid feiten en materiaal
bijeen over de rol die vakbonden hebben gespeeld
bij
de
Europese integratie en geeft tevens een waardering van
die rol. Na een behandeling van elk der drie grote inter-
nationale vakbonden worden structuur en werking van
E.G.K.S. en. gemeenschappelijke markt kort uiteengezet
en de verhouding der vakbonden ten opzichte hiervan.
Het verschil in positie, die de vakbonden innemen ten op-
zichte van de gemeenschappelijke markt en ten opzichte
van de E.G.K.S., leidt de schrijver ertoe in zijn conclusies
de opvatting te huldigen dat de nationale vakbonden bij
hun streven naar Europese integratie weer méér invloed
zullen kunnen uitoefenen dan de internationale, omdat
1101
in de E.E.G. de nationale gouvernementen’weriér.
•de voorgrond treden dan het gemeenschapsorga’an.Ëéji,
afzonderlijk hoofdstuk is gewijd aan de E.ET.A. De iato
ijale vakbonden worden pèr land. afzbnderlijk behandeld(.’
Hoewel de vak6ondn in het algëmeen’in de voorste’ge1e-,
deren hebben geijverd voor intégratie’ (net”uiindétïn’
natuurlijk van de communistisché W.FT.V.)’ ijn’ ‘de
Nederlandse vakbonden, volgens . de schrijver, hiervoor
het – meest enthousiast geweest, terwijl hun positie toch
zeker niet sterker is dan elders. Zoals de schrijver opmerkt,
,,it seems to be a case of mmd oyer matter”.
E.F.T.A. E.E.G.
In deze kolommen is reeds eerdér gewezen op de liteja-
tuur, waarin voor Zwitserland, Oostenrijk en’ ook’ voor’
Denemarken de problemen worden bèhandeld; die vo6rt-
vloeien uit de aneensluiting van de Zes. Véôr de ratificâti
van het E.F.T.A.-verdrag rees ieder genblik’de Vraag in
deze staten, of men niet toch aansluitirig 6ij dEE:G’
moest zoeken. En ook nu hoort men dit geluid gw’ei
eens. Indien men in kort bestek wil weten waaroii ket
hier
,
nu draait, leze men bijv.
,,La Suisse er’ le ma’rdhé
commun”
door
Prof. Henri Rieben (uitg’ave Centredè’
recherches européeniies, Université 1e Lausanne, ,90;
47 blz.). In zijn conclusie eindigt hij kerhachtig: ,,Le cheniri
de la Suisse passe par l’Europe qui s’uhit”.
in de ,,American Economic Review” ‘vanju’ni ‘l960’
(blz. 370-386) maakt
M. E. Kreinin
een vergelijking tus,en
de E.E.G. en de E.F.T.A. wat betreft htin econômische’
doorwerking. Hij baseert deze vergeljldn’g op de uitkom-
sten van een onderzoek naar de optfrnale ‘produktie.
Hoewel beide organisaties eenzelfde doël” nasffeveii,’ d’oor
middel van een onderling vergelijkbare târievènafbi’aak,’
komt hij aan de hand van de drie we1vaartscriteriavan
Viner, alsmede aan het extracriterium van Mead; ‘ot
de conclusie dat de E.E.G. waarschijnlijk een’ guns’tigéf
doorwerking zal hebben dan de E.F.T.A.
Deze conclusie vloeit voornamelijk voort uit de ‘ôiii-
standigheid dat de E.E.Q-landen een sterk metëlkaar
concurrrend produktiepatroon bezitten, terwijl in de
E.F.T.A. Engeland een dominerendé plaats iniieemt. Ver-
volgens onderzoekt hij de mogelijkheden van een aljernene
vrjhandelszone. Waar vooral in Europa in de concurre-
rende produktiesectoren, de rechten vrij hoog zijt, acht
de schrijver een samengaan, na eerst een afzonderlijke
instelling van E.E.G. en E.F.T.A., vrijwel inmogelijk.
Onzes inziens is hier niet meer een economisch; doch éen
politie!: criterium gebruikt om deze laatste coiicluie van
de schrijver te staven.
E.E.G.
in het ,,Jahrbuch fiir Enternationales Recht” van juli
1960 beschrcef
Ernst Wohlfarth
onder de titel
,,Eurd-
paisches Recht”
de bevoegdheden van de organen van de
Europese Economische Gemeenschap. Het moest met be-‘
hulp van de beschikbare literatuur bij een overigens belang-
wekkende tekst-analyse, blijven, want het opstel werd’in
juni 1958 afgesloten. Over de werking van de nieuwee
meenschap .kon dus weinig worden medegedeeld. Sinds
dien is bovendien een der Duitse handboékén ove . dé
E.E.G. verschenen waarvan de schrijver vab liet – hier
gememoreerde artikel een der auteurs is
(Wohlftirth,
Everliiïg, Glaesnêr, Sprung: ,,Die Europöisch Wirtschaft-
genieinschafr, Kommentar zuin J’errrag”,’
1960). TÖéIj
bevat de in twee delen gesplitste beschouwing: 1. ,,Dér
.Urnfaig der Kompetenz”, II. ,,Das Verfabren d.!kecht-
setzung”, veel wetenswaardigs, in het bijzonder door de :’
wijze waarop de drie voornaamste doeleinden van de
E.E:.G., ni. de gemeenschappelijke markt; de gelijke con-‘.’
currentievoorwaarden en de gemeenschappelijke pôlitiek –
ten aanzien van een aantal ondererpen, besproken werden
(blz. 14-20). Juristen, die in kort bestek de hoofdlijnen van
de structuur der organen en de hoofdproblemen van het
door die organen vast te stellen recht willen zien samen-
gevat, mogen vooral het tweede deel van dit artikel (blz. 20-
32) niet missen.
Marc Boyer
(,,Revue du Marché Commun” van juni 1960,
blz. 237-248,
,,Lespoints liligieux entre la CEE ei le GATT”)
toetst’aan de G.AT.T.-regels achtereenvolgens de bepalin-
genvan het E.EG-verdrag met betrekkingtot het gemeen-
schappelijk buitentarief, de kwantitatieve restricties, de
handel in landbouwprodukten en de associatié met de
overzeese gebieden. Op verschillende punten ontwaart hij
een min of meer ernstïge strijd tussen het G.A.T.T. en.
het EE.G-verdrag, in het bijzonder in het geval vtán de
associatieregeling, welke in wezen een door het G.A.T.T.
yérboden preferentieel regime inhudt. Zijn conclusie
luidt dat het noch tot een uittreden van de Zes ‘uit de
G.A.T.T., noch tot een formele toekenning van een
,,aiver” aan de Zes zal komen, doch dat in de praktijk
een modus vivendi zal worden gevonden. Le GATT –
n’st pas un tribunal chargé de dire Ie droit, mais une
trilune oti des forces économiques s’apprécient mutuelle-
ment et s’affrontent verbalement. Les pays les plusrésolus
et les plus forts l’emportent finalement, le droit. étant
toujours respecté en façade”. De laatste G.AT.T.-zitting
toont de juistheid van deze opmerkingaan. De onelwil-
lende stenhming ten opzichte van de Zes was bepaald
mindei dan op vorige zittingen. De kritiek concentreer’de
zich nu vooral op de nieuwe Europese Vrijhandelsasso-
ciatie.
‘In het Advocatenblad van 15 september II. gaf
Mr. F.
Salonionson
een inleiding tot het onderwerp. van de jaar-
vergadering ‘der Orde, die aan de Europese.Economische’
Gemeenschap was gewijd. Die inleiding verdient bijzon-
dere aandacht. Na een korte herinnering aan hef ontstaan
van ‘de E.G.K.S. in het voorjaar van 1950 en een overzicht
van de rechtsbronnen voor het thans geldende recht’ der
drie gemeenschappen, volgt een samenvatting van de instél-
lingen der gemeenschappen en van hun bevoegdhèden tot
bestuur, regeling en rechtspraak. Aan het doel der ver
–
dragen en de aard van de rechtsreels, die binnen de ge-
meenschappen gelden, zijn’ de laatste paragrafen gewijd.
Een nuttige literatuuropgave en een gelukkig gekozén
opgave van de belangrijkste arresten van het Hof van
Justitie uit de jaren 1954-1958 completeren deze aan inhoud
rijke: beschouwing van nauwelijks 17 bladzijden.
,,C’est sur le ,,front agricole” que va se dérouler la grande
-bataille dit niarché comniun”,
aldus meent
Pierre Drouin
in zijn jelijknarnig stuk in de ,,Revue du Marché Commun”
(juni 1960, blz. 209-211), waarin de nadruk wordt gelegd
op’ het belang van de ontwikkeling van een gemeenschap-
pelijk landbouwbeleid. Men treft er ook een resumé aan
van dé obstakels, die een dergelijk beleid nôg in de weg
staan.
In ht in ‘een nieuw kleed gestoken tijdschrift ;;Verkéer”
(1960, no. 1 blz. 11-30) vinden we een uiteenzettïi-igvah
Drs: ‘S. Sterk
over gemeenschappelijke vervoerspolitiek,
waarin in eerste instantie een theoretische fundering aan
de bedrijfstak vervoer wordt gegeven. Vervolgens be-
1102
16-11-1960
IIIIIlIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIItIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
11111111111111
11111111 11111 1111111 111111 IIIIIIIlIIIIIIIIIIII 111111111 IIIIIlIIIIl’II 11111
.
1111111111111111111111 1111111
IIIIlJL!
–
BUREAUVOOR
AMSTLEVEN
I
II PEk
ING
AMSTIEVEN
(advertentie)
spreekt hij welke doeleinden aan een vervoerspolitiek
kunnen worden gesteld. Als één der belangrijkste doel-
einden ziet hij het wegnemen van distorsies in
•
de pro-
duktie in het algemeen. Een gemeenschappelijke vervoers-
politiek zal dit doel op internationaal niveau moeten be-
reiken,
terwijl
tevens rekening zal moeten worden gehouden
met de economische groei.
In no. 3 van hetzelfde tijdschrift (blz. 147-171) worden
door dezelfde schrijver uitvoerig de mogelijkheden van
prjsdifferentiaties met hun effecten besproken. Deze
effecten acht hij in het algemeen van weinig belang, tenzij
de vervoerskosten een relevante invloed hebben op de
produktiekosten dan wel op de vervoersondernemingen
zelf. Hij wijst op de moeilijke inkleding van wettelijke
formuleringen op dit gebied en op de concurrentieverstar
–
rende doorwerking van deze formuleringen. Daarom acht
hij de huidige publikatievoorschriften omtrent vervoers-
tarieven in de gemeenschap niet bevordélijk voor een
juiste ontwikkeling. Hij komt tot de conclusie dat een
algemeen publikatievoorschrift niet noodzakelijk is. Wèl
moet er controle zijn bij een machtspositie van het
transportbedrijf zelf of, produktie door de Overheid van
de nationale economie of van de betreffende bedrijfstak.
In een breed opgezet betoog beziet
Prof.
Dr. Ignz
Seidl-Jlqhenvelderiz
de
,,Karte/bekiimpfung int Gemein-
samen Markt und das Völkerrecht”
(Betriebsberater, 1960
blz. 225-233), waarin bijv. voor diegenen, die geen kennis
hebben genomen van de vele eninteressante referaten
voor het Frankfurter Kartellkongress (7-11 juni 1960; zie
voor een beknopt overzicht ,,Revue du Marché Commun”,
no. 27, 1960, blz.
255-257),
waarschijnlijk toch weer niéuwe
gezichtspunten naar voren worden gebracht. Er komen
twee punten aan de orde. Allereerst de uit den treure be-
handelde vraag van de rechtstreekse toepasselijkheid der
artt. 85 e.v. E.E.G. op ondernemingen binnen de E.E.G.
en daarna, als hoodschotel, de problematiek rondom een
extra-territoriale werking.der maatregelen, die ter bestrij-
ding van mededingingsbeperkingçn worden genomen. Zoals
de titel reeds aangeeft, laat Seidl-Hohenveldern hier vooral
volkenrechtelijke overwegingen gelden. Dit is nog maar
één facet van het ingéwikkelde vraagstuk, waarvan
Prof
K. Junckerstorff
weer een geheel andere kant belicht.
Deze vergelijkt in een korte beschouwing
(Kartellpolitik
in Europa
in ,,Schweizerische Juristen Zeitung”, 1960,
no. 15, blz. 229-234) de overeenkomstige karaktertrekken
der nationale wetgevingen tegen de achtergrond van de
mededingingsbepalingen voor ondernemingen in de E.E.G.
Terecht wordt daarbij nog eens de nadruk gelegd op het
feit, dat men nog zeer veel rechtsvergelijkende arbeid in
Europa moet verrichten, voordat men een duidelijk over-
zicht heeft hoe het in feite met de kartelpolitiek in Europa
is gesteld.
,,Wirtschaft und Wettbewerb” (WuW) bevat in zijn
‘september-nummer lielangwekkende rechtsvergelijkende
mededelingen. Over de Belgische wet tegen misbruik van
economische macht (Wet van 27 mei 1960) schreef
Prof
Ch. de! Marmol
uit Luik (WuW 1960, bIL 629-633).
België staat niet vijandig tegenover kartels. Ten bewijze
daarvan diende een nog niet gepubliceerd arrest van het
Hof van Verbrekir.g van 2 juni 1960, waarbij de schade-
vergoedingsactie van een apotheker, die geboycot was
wegens het niet opvolgen van prjsbindingsvoorschr.iften,
werd afgewezen met de oveiweging, dat ,,der freie Wett-
bewerb ‘kein absolutes Recht darsteilt, sondern ein Recht
das abgegrenzt ist durch das Bestehen gleicher Rechte
Dritter”. De nieuwe wet zal eenzelfde geest ademen en de
schrijver spreekt dan ook van ,,eine offensichtliche Dis-
harmonie” tussen de terminologie vanart. 85 E.E.G en
de artt. 1 en 2 van de nieuwe wet. Daarna volgt een kort
overzicht van de praktijk van de Britse kartelrechtspraak,
van de hand van
Werner Benish
uit Keulen
(WuW:
1960,
blz. 633-637). Daar is men blijkbaar minder tolerant dan
in de landen van de E.E.G., want van de 2.300 geregis-
treerde kartelafspraken waren er op 1 augustus 1960, –
1.030 geheel of ten dele opgeheven!
Hier
zij nog vermeld
Eugen Langens ,,Lizenzverlrag,
Kartel/vertrag oder geinischier Verirag” (WuW
1960,
blz. 669-679). Het behandelt geen Europese maar Duitse
vraagstukken; deze zijn echter ook in E.E.G.-verband
maar al te zeer bekend. In hetzelfde nummer (WuW 1960,
700-704) treft men een Duitse tekst aan van de E.E.G.
anti-dumpingverordening van 11 maart 1960, evenals de
Franse en Duitse versie vpn de Belgische Kartelwet van
1960 (WuW 1960, blz. 701-714).
,,Le droit européen”
wijdt aandacht aan het in Parijs
gehouden congres over de Europese vennootschap. De –
inleiding en verslagen van de commissies zijn opgenomen
in het juni-juli nummer (no. 21, 1960) (deze treft men ook
in extenso aan in de Bijlage van ,,Revue du Marché
Commun”, no. 27, juli-augustus 1960). In het augustus-
september-nummer van ,,Le droit européen” vindt men
tenslotte een samenvatting en een algemeen verslag (no. 22,
1960). Beschouwingen over, het congres geven
P.
van Om-
nierslaghe (,,La création d’une société commerciale de type
européen”,
Journal des Tribunaux, 26-30 juni 1960
1
blz.
457-460) en
Mr. P. J. van Ommeren
in het ,,Tijdschrift
voor Vennootschappen, Verenigingen en Stichtingen”
TVVS, juli/augustus 1960, blz. 70-76).
E.G.K.S.
Een uitvoerig overzicht van de moeilijkheden, waarmee
de E.G.K.S. bij de verwezenlijking van de gemeenschap-
pelijke mârkt voor kolen en staal te kampen heeft gehad,
biedt het boek van G.
von Beckerath: ,,Ordnungspolitik in
der Monianunion – erlöutert am Beispiel der Kohienwirt-
schaft”
(Köln und Opladen, 123 blz.). Hij wijst o.a. op
het feit, dat veel kritiek ten onrechte wordt gericht op de
,,supra-nationaliteit” van de Hoge Autoriteit, terwijl die
kritiek. ,,die politisch gewolite Zusammenfassung der
Grundstoffenindustrien der sechs Liinder”, m.a.w. de
16-11-1960
1103
deelintegratie zou moeten betreffen Men had vele voor
de goede werking der gemeenschappelijke markt. nôodzâ-
keljke maatregelen op de gêbieden vân de sociale politiek,
de ,,harmoniseringen” en de conjunctuurpolitiek alleen
kunnen nemen, indien het Verdrag daarin zou hebben
voorzien. Dai
zij
achterwege bleven moet âan hèt Verdrag,
niet aan hét -beleid van de Hoge Autoriteit
–
worden toe-
geschreven. Om buy, structurele problemen van de kolen-
markt op te lossen heeft de H.A. evenmin de bevoegdheid,
zodat zij het in 1959 in arren moede maar heeft geprobeerd
met de toepassing van art. 58, dat bedoeld was voor het
te boven komen van een tijdelijke crisis, hetgeen, zoals
bekend, is mislukt. De werking van de gemeenschappelijke
markt is volgens Von Beckerath echter bovenal bemoeilijkt
door het bestaan van de ongelijke concurrentievoorwaar
–
den, die ten dele zelfs het gevolg van de oprichting van
de E.G.K.S. zijn geweest.
Zes juristen uit verschillende tot de E.G.K.S. behorende
landen hebben een studie gemaakt van• de voorwaarden,
noodzakelijk voor de toepassing van de artt. 33 en 35
van het Verdrag tot instelling van de E.G.K.S.
(Chronique
de Pollrique Etrangère, vol. XIII, no. 3, mei 1960)
onder
de titel ,,Les Recours en Annulations et en cas de carence
daijs le droit de l’.E.C.A. â la lumière de !a,Jw’isprudence de.’
la Cour de Justice des Communautés”.
De schrijvers ana-.
lyseren in vijf hoofdstukken een dertigtal arresten ën
geven een overzicht van de belangrijkste kwesties die hierin
aan de orde kwamen. Om enige voorbeelden te noemen:
wat zijn de gevolgen van het onderscheid tussen individuele
en algemene beschikkingen; hoe zit het met de motiverUig
van de beschikkingen; wat moet men verstaan onder
,,détournement de pouvoir”; wanneer kan het Hof toe-
komen aan het beoordelen van economische’ feiten en
omstandigheden; is er een relatie tussen de artt. 33 en 35
en zo ja, hoe moet die worden gezien. Bij elk der vraag-
stukken citeren de schrijvers eerst kort een aantal uitspraken
van he’t Hof en soms van de Advocaat-Generaal; daarna
volgen enige opmerkingen van hun kant. Al met al een
helder en overzichtelijk boekje waaruit duidelijk de kardi-
nale punten naar voren springen. De arresten zijn bijge-
werkt tot juli 1959. De studie wordt besloten met een tabel,
die een overzicht geeft van alle gewezen vonnissen (ge-
rangschikt naar onderwerp). Alleen de beslissingen in
ambtenarenzaken ontbreken.
EUROPA-INSTITUUT
Lei6en.
van de Rijksuniversiteit te Leiden.
Perikelen bij- dubbele claimemissies
(II)
In ,,E.-S.B.” van 14 september -jI. ve’rscheen ons artikel
over de perikelen bij dubbele clain-iemissies, dus vrijwel
gelijktijdig met het prospectus van de dubbele claimémissie
van de N.V. Indola te Rijswijk (dd. 16 september 1960).
De emittenten hebben dus geen rekening kunnen houden
met onze suggesties, doch de financiële commentatoren
van de dag- en, weekbladen wel met de door ons gegeven
berekeningen, die mutatis mutandis eveneens voor de
waardebepaling van de claims voor de dubbele emissie
van Indola golden.
Wij besloten het eerste artikel met de volgende conclusies:
•
De
gelijktijdige emissie van aandelen en converteerbare
obligaties met voorkeursrecht levert, vooral als de conver-
siekoers ligt beneden de beurskoers van de aandelen na de
emissie, en in meerdere mate als de emissie- en conversie-
modaliteiten niet zeer eenvoudig zijn, zelfs voor de meest
doorgewinterde beursexperts – die maar weinig tijd hebben
om zich in zo’n claimberekening te verdiepen – grote
moeilijkheden op.
• Voor het beleggend publiek, op een enkele uitzondering
na, blijft de zaak helemaal adacadabra.
• Dit bevordert noch de juiste koersvorming noch een
vlotte handel, noch de verbreiding van het effectenbezit.
• Wij raden daarom gelijktijdige emissies van aandelen en
converteerbare obligaties van dezelfde onderneming’af.
• Kort na elkaar is geen bezwaar als men maar zorgt dat
de perioden van de claimhandel van beide soorten claims
elkaar niet overlappen, gezien ‘de ingewikkelde inter-
dependentie van de claims die dan ontstaat.
• Voorts is het aan te bevelen dat emittenten bij elke
uitgifte van converteerbare obligaties met een converie-
koers beneden beurskoers, in het prospectus de wijze van
claimberekening aangeven en dat zij een lijstje van theore-
tische claimwaarden, corresponderende met een aantal
koersen van de aandelen cum en ex claim, bijvoegn.
Voor wie de algemeenheid van deze conclusies, waartoe
wij kwamen naar aanleiding van de dubbele claimemissie
van de N.V. Meelfabriekèn der Nederlandse Bakkerij, in
twijfel getrokken mocht hebben, zal het interessant geweest
zijn te zien hoe de claimhandel en de financiële berichtge-
ving over die claimhandel bij de emissie van Indola zich
ontwikkelden. Hieronder wordt daarvan een samenvattend
ovèrzicht gegeven. Allereerst echter de voornaamste gegé-
vens van de emissie.
De dubbele emissie.
In het prospectus dd. 16 september 1960 kondigde de
Rotterdamse Bank aan de emissie op 29-september: van
f. 713.500 gewone aandelen Indola a pari
mcl.
1/4
dividend
1960 en die van f2.850.000
43/451/4
pCt. 14-jarige in ge-
wone aandelen converteerbare obligaties ten laste van
Indola, eveneens a pan. Conversieperiode 15 augustus 1961
tot en met 30september 1966. Conversiekoers 360 pCt. met
dien verstande dat f. 1.000 ob’ligatie onder bijbetaling van
f. 80 in contanten verwisselbaar is in f. 300 aandelen.
Uitgifte met voorkeursrecht voor aandeelhouders in de
verhouding 1 op 6 voor de aandelen en 2 op 3 voor de
obligaties. Als claimbewijs voor de inschrijving op aandelen
is aangewezen dividendbewijs no. 5, als claimbewijzen
voor’ de inschrijving op de obligaties de dividendbewijzen
6 en 7. Ergo met 6 no’s
5
kan ingeschreven worden op een
nieuw aandeel van f. 100 en met 30 no’s 6 of 7 op een nieuwe
obligatie van f. 1.000. Beursnotering van de claims zou
plaatsvinden in tienvoud (d.w.z. de prijs van telkens 10
1104
‘
16-11-1960
claims no:
5
resp. 10 claims 6 of 7). Voor volledige gege-
vens ziehet prospectus.
De claimhandel zou duren van 20 tot en met 29 septem-
ber. Op basis van de koers op 15 september van 659 pCt.
voor de aandelen cum claims, kan de volgende becijfering
van de theoretische waarde der claims worden gemaakt.
Als wij daarin schrijven no.
5
of no. 6 + 7 is bedoeld het
tienvoud van deze claims, in overeenstemming dus iiiet de
notering. –
De claimwaardeberekening.
Uitgangskoers
659
pCt. minus
3/4
dividend 1960 = 644
pCt. Wij gaan, duidelijkheidshalve, na hoe het de houder
vergaat van f. 6.000 aandelen die volledig van zijn inschrjf:
en conversierecht gebruik maakt. De tussentijdse dividend-
en rentebetalingen laten wij achterwege om de zaak niet
onnodig te compliceren. –
Bezit na inschrijving met eigen claims stukken
koers
betaald
6 x f. 1.000 aand.
…………… â 644 pCt. (+ div. 1960)
f. 38.640
t x T. 1.000 aand: uit claim’no. 5
.. â 100 pCt.
f. 1.000 –
4 x f. 1.000 obligaties uit claim 6 eis 7 â 100 pCi.
f. 4.000
Bezit na conversie van de obligaties
6 x f. 1.000 aand.
…………… â 644 pCt.
f. 3$.640
1 x f. 1.000 aand
…………….
â 100 pCt.
f. 1.000 12 > f. 100 âand. bijbetaald 4 x f.80
f. 4.320
op
f. 8.200 aandelen
…………..
á 536 pCt.
f. 43.960
Oude koers (* div. 1960) 644 pCt. minua nieuwe koers 536 pCt. = 108 pCt.
De totale claimwaarde no’s 5+6+7 is dus
f.
1.080. f. 3.000 aandelen te ver-
krijgen met claim no. 5 moeten dezelfde waarde hebben als
f.
3.000 aandelen
te verkrijgen met claim no’s 6 of 7, dus:
t 3 (6 no’s 5 + f. 1.000)
= 30 no’s 6 + 7 + f.10.000 + f. 800
2
118 no’s 5 +
f. 3.000
= 15 no’s 6 + 7 +
f.
10.800
It 18 no’s 5 + 18 no’s 6+7 = 18 x f. 1.080
af
33 no’s 6+7
f.
11.640
no’s 6+7 = f.
352,7
no’s5+6+7
=f. 1.080
6 + 7
=f.
352,7
5f
claim no. 5
= f. ‘ 727,3
claim no’s 6 of 7
=
f.
176,35
De theoretische koersvan de nieuwe aandelen is dus 536 pCt. en van de
obligaties: 100 + 3 x 17,6 = 152,8 pCt. De claims werden verhandeld op
8 beursdagen (20 september tot 29 september).
Hieronder volgt een lijstje van de data en de koersen van
resp. de claims voor nieuwe aandelen (no’s 5) en van die
voor de
43/451/4
pCt. converteerbare obligaties (no’s 6 of 7).
Achter elke claimkoers is de corresponderende koers van
de via dé’claims te verkrijgen aandelen vermeld (ongere-
kend dividend of rente over de periôde tot 15 augustus
1960, die elkaar als rendementspercentage nauwelijks ont-
lopen). Daarnaast is er een kolom die aangeeft hoeveeF
procent van de nominale waarde de verkrijging van de
aandelen via de converteerbare obligaties goedkoper was
dan ,cloor rechtstreekse inschrijving met claims no.
5.
no. 5
1
no’s 6 of 7
1
verschil
Di
2019
…
f.
650 (491pCt.)
f. 120
(480 pCt.)
10 pCt.
wo
2119
…
f. 700 (520 pCt.)
f. 150
(510 pCt.)
to
pCt.
Do
2219
. . .
f. 720 (532 pCt.)
f. 140
(500 pCt.)
32 pCt.
vr
2319
…
f. 700 (520 pCt.)
f. 150
(510 pCt.)
–
10 pCt.
Ma 2619
. . .
f. 695
(517
Ct.)
f.
150
(510 pCt.)
7 pCt.
Di
2719
…
f.
690
(514 pCt.)
F. 150
(510 pCt.)
4 pCt.
Wo 2819
…
f. 750
(550 pCt.)
f. 160
(520 pCt.)
30 pCt.
Do
2919
. . .
f. 735
(541 pCt.)
f. 178
(538 pCt.)
3 pCt.
Het ongerijmde van deze verschillen springt direct in
het oog. Een tweede eigenaardigheid is dat de waarde van
de converteerbare obligaties die uit de claimkoersen voort-
vloeit (prijs converteerbare obligatie = f. 1.000 + 3 claims
no’s 6 of 7) bij alle verschillen steeds lager is geweest dan
de berekende pariteitswaarde. Dit is evenals de relatieve
sp’ongen’rioeiljk anders te verklaren dan uit de onbekend-
heid van beleggers eri hoeklieden met’ de theoretischè ver-
houding.
Deze onderwaardering doet des te wonderljker aan als
men ziethoe in de converteerbare obligaties van Meel
fabrieken te zelfder tijd, ni. op 22 september
bij
een koers
van 150 pCt. de eruit te verkrijgen certificaten van aandeel
(op 400 pGt.)
55
pCt. worden overgewaardeerd. Een over-
waardering is echter niet vreemd, gezien de koerssteunende
obligatiedrempel van de convertibles (al lijkt
55
pCt. wat
overdreven; dit is echter een subjectieve zaak). De onderL
waardering
bij
de claims voor de convertibks
bij
Indola
was echter onverklaarbaar. En niemand zal ons na het
vârige artikel kwalijk nemen dat wij deze onderw’aardëring
zô’wel ‘als’ de claimanomalie in de tweede week van de
verhandeling – tehalve op woensdag 28 september toen
wij, op, reis waren – op bescheiden wijze hebben hëlpen
redresseren.
.Ook
bij
de converteerbare obligaties Indola zou een over-
waadering in de rede liggen. Deze zien
wij
dan ook reeds
op 4 oktober’ ptreden koers nieuwe aandelen 546 pCt.;
koers obligaties 157 pCt., óvereenkomend met
550
pCt.
voor de nieuwe aandelen. Dat er wel redenen kunnen zijn
om een converteerbare obligatie,’ hoewel de aandelen boven
de converiekoers noteren, beneden de pariteitswaarde te
waai’deren (zie ons artikel in ,,E.-S.B.” van 6 juli 1960)
laten wij in dit bestek liever buiten beschouwing omdat die
redenen voor deze obligaties vrij zeker geen grote rol spelen.
Hét onderwerp is overigens interessant genoeg om er later
nog eens op terug te komen.
De berichtgeving.
”
Dé berichtgeving over de theoretische waarde van de
claims is wederom zeer verwarrend geweest. Een groot
‘aantal’ dagbladen, weekbladen en beursberichten ligt voor
ons. Sommige wagen zich niet aan de theoretische bere-
kening en vermelden’slechts de’tijdens. de claimhandel tot
stand gekomen noteringen. Maar andere komen totwofl-
derlijke theoretische waarden. Slechts de heer P. A. Bloem,
van wien wij in het vorige artikel vermeldden ‘dat hij pu-
bliekelijk de aandacht had gevestigd op. de theoretische
verwarring, gaf nu aande lezers van zijn blad het gamma
van juiste ‘theoretische waarden en signaleerde van dag tot
dag de
afwijkingen.
En de heer W. M. G. Bassant wijdde
in het beursweekoverzicht van zijn blad van 19 september
zelfs een uitvoerige beschouwing, kennelijk geënt op ons
artikel in ,,E.-S.B.”, aan de theoretische claimwaarden bij
de dubbele emissie van Menëba en die van Indola, compleet
met een (juiste) claimwaardeberekening voor de som van de
claims Indola met de uitkomst van de verdeling van die
som over beide soor-ten'(no.
5
en no’s 6 of 7) met als uit-
gangspunt de koers van 640 pCt.
Een, aantal dagbladen gaf, uitgaand van ‘de koers
659
pCt. die op 15 september 1960 gold, als theoretische waarde
van claim no.
5:
77 tot 80 pCt. en een theoretische koers
voor de nieuwe aandelen van ca.
566
pCt. of wel 30 pCt.
te hoog. Eén dagblad beweerde dat men op basis van dë
claimkoersen ad f. 650 en f. 120 via claims ‘no.
5
voor de
nieuwe aandelen,
5
pCt. meer betaalde dan via claims no’s
6 of 7. Dit blad beweérde voorts drie dagen later bij claim-
koersen f. 700 en f. 150 hetzelfde. In beide gevallen was het
verschil echter niet
5pCt.
maar 10 pCt. Een weekblad gaf
als theoretische waarden Van de claims, zonder de uitgangs-
koersen te noemen, f.
735
en f. 165. Ook dit kan niet klop-
pen, want met een theoretische waarde van f. 735 voor no.
16-11-1960
1105
5 correspondeert een theore-
tische waarde van f. 181 voor
no’s 6 of 7.
DÈ ROTTERDAMSCHE
damse Bank, de emittente, gaf
in haar weekbericht voor één
DROOGDOK MAATSCHAPPIJ N.V.
uitgangskoers de juiste claim-
‘
waarden. Maar Indola schreef
.
gevestigd te Rotterdam.
in het september-nummer van
–
haar kappersblad: ,,De Indo-
la Post”, een populair artikel-
Uitgifte
tje over de emissie,
waarin
ervoor werd gewaarschuwd
van
toch vooral geen claims te
nom. f. 9.625.000.- aandelen,
laten
verlopen, hetgeen bij
een vorige emissie was voor-
*
elk
‘
groot f 1000.- aan toonder,
gekomen.
Maar
de
arme
kappers werd niet verteld wat
gerechtigd tot het dividend over het boekjaar 1961 en volgende boekjaren,
de waarde van hun claims
‘tot de koers van 150 pCt., zou zijn op basis van ver-
schillende
uitgangskoersen
uitsluitend voor houders van claims van de thans uitstaande aandelen in de
voor de oude aandelen.
verhouding van een nieuw aandeel van nom. f 1000.- op een oud aandeel van
nom.
f
1000.-.
Wij beogen met het boven-
Onlergetekende bericht, dat de inschrijving op bovengenoemde uitgifte
zal
staande geenszins kritiek te
zijn opengesteld
oefenen op de Nederlandse
financiële pers, die qua veel-
te
Amsterdam
bi
fdé
zijdigheid,
snelheid
en
be-
AMSTEJtDAMSCHE BANK N.V.
kwaârnheid
die
HEREN PIERSON, HELPRING
&
PIERSON
voor
van
WED. GERBERT REBEL
geen land ter wereld de vlag
ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
behoeft
te
strijken,
want
teRotterdam
‘
bij de
–
zoals wij
reeds
betoogden:
ÂMSTEtDAMSCHE BANK N.V.
dit soort puzzels is niet voor
ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
de praktijk geschikt. Zowel
te ‘s-Gravenhage
bij de
in de berichtgeving als in de
AMSIERDAMSCHE BANK N.V.
ongerijmde
bokkesprongen
HEREN PIERSON, HELDRIN&
&
PIERSON
van de claimkoersverhoudin-
.
ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
gen en in het koersbeloop
op
van de aandelen en obligaties
nadien, zien wij een bevesti-
–
dinsdag, 22 november 1960
ging van de bovengenoemde
conclusies. Met ingewikkelde
–
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
dubbele
emissies,
waarover
op de voorwaarden van het prospectus dd. 14 rovember 1960.
deze
twee
beschouwingen
Exemplaren van het prospectus en inschrijvingsbiljetten, alsmede
– tot een be-
handelen, doen ondernmin-
perkt aantal
–
van de statuten en van het jaarverslag over 1959 zijn bij de in-
gen zichzelf op het gebied
schrjvingskantoren verkrijgbaar.
van de financiële public rela-
Rotterdam,
14
november 1960.
tions geen goed en zij bezor
–
g
en anderen veel last.
DE ROTTERDAMSCHE DROOGDOK MAATSCHAPPIJ N.V
J. G. NOLST TRENITÉ.
Veisen-Noord.
INGEZONDEN STUK
De Miljoenennota 1961
De heer J. van deKieft te Bussum’schrijft ons:
In de inleiding tot zijn artikel schrijft Prof. Witteveen
in het nummer van 19 oktober ji.: ,,In een’ soortgelijke
situatie in
1955
heeft Minister Van de Kieft in feite de
conjunctuurpolitiek aan de belastingverlaging, opgeofferd.
De overbesteding van 1956 was het onverbiddelijke gevolg”.
Ik citeer uit het verslag van de President van De Neder
–
landsche Bank over
1956, blz.
15:
,,Men kan wijzen op de belastingverlaging van najaar
1955,
die geacht kan worden in 1956 het besteedbare in-
komen der consumenten met globaal f. 500 miljoen en
dat der ondernemingen met f. 100 â f. 200 miljoen te hebben
vergroot,’ waarbij dan echter niet mag worden vergeten,
dat de vervroegde inning van de vennootschapsbelasting
de verruimende werking op de ondernemingen weer in
zekere zin heeft gecompenseerd. Men kan vervolgens wijzen
op de loonsverhogingen- van
1956,
die het inkomen der
1106
16-11-1960
loontrelckenden met onge-
veer f.1’/
4
miljard hebben
verhoogd, waarbij dan even-
wel niet uit het oog mag
worden verloren, dat in rede-
lijkheid slechts een deel en
nimmer het ‘geheel van deze
loonsverhoging achterwege
had kunnen blijven, omdat
inderdaad van een zekere
achterstand van de lonen bij
de stijging van het nationale
inkomen kon worden ge-
sproken. Men zal voorts kun-
nen wijzen op de gestegen
investeringen der onderne-
mingeh, geschat op f. 600 â
f. 700 miljoen én ten slotte
op de met ongeveer f. 400
miljoen gestegen investerings-
uitgaven der lagere publiek-
rechtelijke lichamen. En in-
derdaad kan beaamd worden,
dat wellicht ieder van deze
disposities op ziéhzelf draag-
baar zou zijn gew,est, doch
dat in ieder geval hun geza-
menlijk effect onze volkshuis-
houding uit haar evenwicht
heeft gebracht”.
Het lijkt mij moeilijk vol
te houden, dat de belasting-
verlaging de overbesteding
tot ,,onverbiddelijk gevolg”
hèeft gehad.
€ELD- EN
KAPITAALMARKT
Geldmarkt.
De geldstroom heeft zich
in de afgelopen week duide-
lijk naar de geidmarktinstel-
lingen gericht. Hoofdoorzaak
hiervan is, dat de betalingen
door de Staat de ontvangsten
te boven gaan. Een van de
redenen, die hieraan ten
grondslag ligt is, dat de sluis
in één der kanalen naar het
Rijk, nI. waardoor de bedra-
gen stromen ter betaling van
over de toonbank gekochte
schatkistbiljetten, is gesloten.
Of bij een vrije doorgang
veel van dit papier zou zijn
aangechaft is echter nog de
vraag omdat de huidige over-
vloed waarschijnlijk slechts
korte tijd zal duren. Op 1
1
Fac;lIurcc
]J
IIIlIII
I
k
NATIONALE LEVENSVERZEKERING
–
BANK N.V.
Schieade 130 – Rotterdam
Vraagt
MEDEWERKER
vèor haar afdeling
AD1!iI’%!STRATIEVE ORGA1NISATIE
Leeftijd 25-35 jaar.
Het’terreiri.’aii ewerkzamheden is
veelomvattend,
mede met het 000pd automatisering van de admini-
stratie.
Vereisten:
Opleiding S.P.D M.O. Boekhouden of gevorderde
accountantsstudie(.N.Iv.A.).
Ervaring op administratief/organisatorisch gebied.
Honorering en secundajre arbeidsvoorwaarden overeenkomstig de
bétekenis van de functie.
Uitvoerige sol1icitasie.t te richten aan de afdeling Personeelszaken,
.Postbus 796, Rotterdam
–
,l’_t
‘••”•.
Bij een belangrijke industriële onderneming in het Centrum van het
land wordt voor, spbedige indiensttreding bij haar afdeling Admini-
stratie gevraagd:
DOÔTÜRÂNDUS ECONOMIE
ACCOUNTANT
Sollicitanten dienen belangstelling te hebben voor bedrijfseconomi-
sche vraagstukken en in,principe bereid te zijn t.z.t. een funktie in
het buitenland te aanvaarden.
Ook zij, die met een studie in deze richting reeds zijn gevorderd,
kunnen rflecteren.
Brieven met uitvoerige inlichtingen enz. terichten aan het bureau van
dit blad onder ummerE.-SB 90-1, Postbus .42, Schiedam.
16-11-1960
1107
december valt- de storting op de staatslening namelijk
samen met en hoogtepunt, in de bankbiljettencirculatie.
Het huidige geldaanbod concentreert zich op de zeer
korte termijn, vandaar dat de rente voor callgeld tot 1/
4
pCt. is gedaald, een peil, dat na 23 september 1959 nog
niet werd bereikt.
De Minister vanFinanciën heeft in de Tweede Kamer
toeègeven, dat hij het voornenien heeft, vervroegd op de
buitenlandse schuld af te lossen. De in deze rubriek reeds
gesignaleerde stijging van de post ,,Saldo’s, luidende in
buitenlandse geldsoorten” (7 november f. 145 mln.), staat
hiermede zonder twijfel in verband.
Kapitaalmarkt.
–
Voor beleggers met onbelegde middelen – en gezien de
huidige spaardrift moeten er vele zijn – en voor aandeel-
houders hébben de afgelopen weken ruim stof tot over-
peinzing geleverd. Nieuwè emissies zijn op het tapijt ge-
komen, enkele fusieplannen zijn openbaar gemaakt.
Op 15 november. kan men in Tilburg terecht, welke stad
een 4V4 pCt. 15-jarige obligatielening vraagt. Van de f. 3
mln, is reeds f. 0,8 mln, geplaatst.
De dag daarop komt het Apeldoornse Zwitsal met een
5
pCt. obligatie-emissie van
f. 2,5
mln, met een looptijd
van 10 jaar, waarvan f. 0,5 mln, reeds is ondergebracht.
Op 17 november zal de Bank voor Nederlandsche Gemeen-
ten met een uitgifte van een f. 100 mln. 4
1
/
pCt. lening
â 98/ proberen het totaal in 1960 opgenomen bedrag
boven dat van 1959 te stuwen. Mocht de lening gelukken
en er is geen reden dit te betwijfelen, dan zal deze bank –
in 1960 ruim f. 692 mln, hebben opgenomen tegen f.
595
mln, vorig jaar. Zouden beleggers daarna nog gelden ter
belegging beschikbaar hebben, dan zal men nog terecht
kunnen bij J. P. Wijers’ Industrie- en Handelsonderneming,
die zich voorstelt een 20-jarige converteerbare obligatie-
lening van f. 3,7 mln, tegen
43/4
pCt. uit te geven en
bij
de
Rotterdamsche Droogdok Maatschappij die het kapitaal
van
f.
9,6 mln. wil verdubbelen. De uitgiftekoers is op
150 pCt. gesteld, zodat, gezien de beurskoers, de claim –
diè in de orde van grootte van f. 2.500 zal liggen – de
• AMSTERDÂMSC,HE BANK
31 OCTOBER 1960
Geconsolideerde. Maandstaat
in miflioenen guldens
D
euet
Kas, kassiers en daggeldieningen
jaar
geleden
31 Oct.
1960
,re dzt
Kapitaal
jaar
geleden
31 Oct.
1960
–
152
179
90
90,
Nederlands schatkistpapier
–
515
531.
Reservefonds
49
54
Ander overheidspapler
–
79
83
3 pCt. Deposito-obligatien
Wissels
.
–
150
73
per .1962 enleningen Mij.
Bankiers in binnen- en buitenland
279
432
voor Middellang Crediet
68
84
Effecten en syndicaten
‘
38
59
Deposito’s op termijn
455
585
Prolongatiën.en voorschotten tegen
Crediteuren
1336
1519
effecten
91
100
Geaccepteerde wissels
36
36
Debiteuren
791
992
Door derden geaccepteerd
–
1
Deelnemingen
(mci.
voorschotten)
17
26
Overlopende saldi en andere
Gebouwen, safe-inrichtingen en
–
rekeningen
78
–
106
Inventarissen
–
P.M.
P.M.
_____
2112
2475
2112
2475
–
–
1108
–
16-11-19 60
moeite waard zal zijn. Tenslotte woidt 17 november het
ter beurze van Amsterdam verhandelde aandelenpakket
uitgebreid door de introductie van Philip Morris.
De emissiemarkt mocht wel een stootje hebben want
in de periode tot en met oktober bleven de cijfers over
1960 nog achter bij die van
1959.
In totaal werd in het
lopende jaar f. 1.614 mln, uitgegeven tegen f. 1.735 mlii.
in dezelfde periode van vorig jaar. De obligatie-emissies
hebben in 1960 tot nu toe f. 1.469 mln, bedragen (in het
overeenkomstige tijdvak 1959f. 1.633 mln.) ;bij de aandelen
zijn de ci,,fers f. 144 mln, en f. 102 mln. Door de hierboven
genoemde uitgiften echter zal toch de activiteit van 1960.
die in 1959 gaan overtreffen.
WESSANEN’s
ONfN KLIJKE FABRIEKEN N.V.
WO’R ME R V E E R
heeft wederom plaats voor enige, al dan
niet academisch gevormde,
TRAINEES
Wat de tot nadenken stemmende fusies betreft heeft de
voorgenomen samenwerking in de industrie der elektrische
apparaten enige wrijving doen ontstaan. Het bod van
de Cultuurmaatschappij Amsterdam op de Handelmij.
Güntzel en Schumacher blijkt voor aandeelhouders in
verband met de verstrekte gegevens moeilijk te kunnen
worden beoordeeld.
Aandeelhouders Unilever kunnen zich het hoofd breken
of de verhoging van het interimdividend van 7
op
8 pCt.
de inleiding vormt voor een verhoging van het jaardividend.
Indexcijfers
aandelen. 4 jan.
4 nov.
11 nov.
(1953
=
100)
1960
H.
&
L. 1960a)
1960
1960
Algemeen
………………
372 438
–
317
400 411
Intern. concerns
547
661
–
462 575 592
Industrie
………………
268 360
–
231
328
342
Scheepvaart
……………
187
189
–
149
170 174
Banken
…………………
190
238
–
177 216
212
Cultures
enz .
…………
154
160
–
134
153 154
Bron:
A.N.P.—C.B.S.
Aandelenkoersen.
Kon.
Petroleum
………
f.
17920
f.
127,70
f. 130,30
Unilever
………………….
809
801
830
Philips
…………………
/
835½
1.220
1.259
A.K.0 .
……………………
51′
475 489
Kon. Ned. Hoogovens
.
900 853 865
Van Gelder Zn .
………
270 330
338
H.A.L.
………… . ………..
186½
1441,
143
Amsterd. Bank
340
408 380
Ver. H.V.A. Mij-en
…
166
149
151%
New
York.
Koersgem. aand.
Dow Jones Industrials
679
596
609
Effectieve rendementen obligaties.
8 jan.
4 nov.
11 nov.
Gem. looptijd
1960
1960
1960
3
pCt. Invest.
Cert.
.
4
jr.
3,73
3,55 3,49
4
1
,
1
&
pCt.
Ned.
1959
…12½
jr.
4,48
4,32
4,33
3′,
pCt. Ned. 1955 1 .17½ jr.
4,31
4,20
4,15
a) Zo nodig herleid
voor kapitaaiswijzigingen (emissies, bonus-
sen enz.).
Bron:
Amsterdamsche
Bank, Wekelijkse Rendement- “
rn
en Koers-
vergelijking.
.
C. D. JONGMAN.
i
n
: ‘ht beit ‘van commerciële en organisa-
‘torische gaven om, na gebleken geschiktheid,
een, leidinggevende functie te bekleden bij
één van haar afdelingen in binnen- of
buitenland.
Leeftijd ongeveer28 jaar.
Kandidaten moeten bereid zijn zich aan een
psychologisch onderzoek te onderwerpen.
Gcheimhouding verzekerd.
Eigenhandig (niet met bali-point) geschreven
brieven met uitvoerige inlichtingen over op-
leiding, praktijk enz., vergezeld van een recente
pasfoto, te richten’ aaiz de Directie der
Vennootschap.
Ondergetekenden delen mede, ddt op
maandag 21 november 1960
ter beurze van Amsterdam
zal aanvangn de verhandeling van nominaal:
F10.000.000,-
41/4 0/0
31-jar.ige Obligaties der lening 1959
ten loste van de
gemeente Eindboven
Exmplaren von een Bericht dienaangoande zijn bij
ondergetekenden verkrijgbaar.
• . .
ËIRMA F. STAAL
BANKIERSKANTOOR STAAL
&
Co.
N.V.
Amsterdam
s-Grovenhage
14
november 1960
16-11-1960.
1109
wij
Geluidsinstallatie Centraal Station Amsterdam. In samenwerking met Nederlandse Spoorwegen en
PTT werd met een speciale schakeling het geluid
op dit station zodanig geregeld, dat een uitstekendé verstaanbaarheid oyer alle perrons werd yerkregen.
Dè welvaart van elk bedrijf hangt nauw samen met de doelmatigheid
van de bedrijfsapparatuur – in deze tijd meer dan ooit.
Daarom is ook voor ii een geregeld contact met Philips-specialisten
van groot economisch belang.
-.
•
U en wij: een voortdurend samenspel kan
–
mede door de veelzijdig..
–
heid onzer technieken
–
op tal van manieren leiden tot beter onder-
zoek, betere produktie en communicatié.
•
Ook uw bed rijfkan deel hebben in de kennis en ervaring van Philips
op deze gebieden:
HEET. EN REGELTECHNIEK
ELEKTRO-ÂKOESTIEK
BEDRIJFSTELE VISIE
TELECOMMUNICATIE
–
TELECONTROL
ELEKTRO- EN MECHANISCHE TECHNIEK
LASTECHNIEK
In hechte samenwerking met u zullen wij gaarne voor u nagaan,
op Welke wijze deze ervaring uw bedrijf het uitgebreidst ten goede
kan komen.
Informatie
PHILIPS BEDRIJFSINFORMATIE-SERVICE (TEL. 04900-33333,
P H 1 I 1 PS
TOESTEL 6005)
wijst u gaarne de weg
naar
de-vele mogelijkheden, die
Philips v66r
–
u
en mèt
u
kan vinden.
1110
-. -•
•
•
16:11.1960
1
N.V. SLAVENBURG’S BANK
Gevestigd
té
Rotterdam
34 vestigingen
In Nederland
ALLE BANK. EN EFFECTENZAKEN
Financiering van internationale transacties
t
Binnen afzienbare tijd zal bij de
VERENIGING VOOR VREEMDELINGENVERKEER
UTRECHT
vakant komen de functie van
DIRECTEUR
E i se n: Algemene ontwikkeling, einddiploma
Gymnasium of H.B.S., goede kennis der moderne talen in woord en geschrift, organisatievermogen,
ervaring op toeristisch en propagandistisch gebied,
enige kennis van moderne administratiemethoden.
Sollicitaties met bijvoeging van recente foto, uitsluitend
schriftelijk te richten aan het Bestuur van de V.V.V.,
Rijnkade, Utrecht.
Op de enveloppe te vermelden: Sollicitatie Directeur.
N.V. BANK VOÖR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN
gevestigd te ‘s-Gravenhage
1
UITGIFTE VAN
f 100.000000.—
4’/4 pCt. 25-jarige Obligaties 1960
Grootte der stukken: nominaal f1000.— en f500.—.
Na de toewijzing kunnen desgewenst, in de plaats van obligaties, *
schuidregisterinschrijvingen, groot tenminste nominaal f100.000,—. worden verkregen.
Ondergetekende berichç, dat de inschrijving op bovengenoemde
uitgifte zal zijn opengesteld op
DONDERDAG 17 NOVEMBER 1960
van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur
TOT DE KOERS VAN 98
3
1
4
Ct.
bij de kânto.ren te Amsterdam. Rotterdam en ‘s-Gravenhage.
voorzover in genoemde plaatsen gevestigd, van:
•
Rotterdamsche Bank N.V.
De Twentsche Bank N.V.
AmsterdamscheBank N.V.
Incasso-Bank N.V.
Lippmann, Rosenthal
& Co.
R. Mees & Zoonen
Nationale Handelsbank N.V.
P
liederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
H. Oyens
&
Zonen N.V.
Pierson, Heldring
&
Pierson
Hope&Co.
alsmede
ten kantore der Vennootschap
op
de voorwaarden van het prospectus d.d. 10 November 1960.
Opneming van deze lening in de beursnotering te Amsterdam en Rotterdam zal
worden aangevraagd.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede, in beperkte mate, de statuten en.
het laatste jaarverslag, zijn bij bovenstaande inschrijvingskantoren verkrijgbaar.
‘s-Gravenhage, 10 november 1960. N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten.
___
–
‘wiiiiiiiiliiiii
___ ___
___ • –
-••
16-11-196e
1111
‘>tk’
vsI)r
ëik!
Ir
–
Paps is jarig. Vreugde voör hl het gezin.
Lang leyen en welzijn worden hem van harte
toegewenst. Ook Pa hoopt, dat deze wensen
in vervulling zullen..gaan, want het’welen
wee van de zijnen hangt van hèm af. Maar…
én ding Weet hij zeker:
‘éen .nder Overkomt,
ka n ofk mij.’
ovérkomen.”
Dus sluit hij een levensverzekering
af.
Een goede, die tevens zijn werkkracht verzekert!
• ‘indien algeheel, 66k kortdurend
(wachttijd 60 dagen)
EXTRA RENTE-UITKERING
van 1 2°/o per jaar
van het verzekerde kapitaal
(di. 1°/ per
•
maand).’
.e indien algeheel en waarschijnlijk blijvend
(géén wachttijd)
BOVENDIEN EXTRA INVALIDITEITS-
UITKERING
tot maximaal. 100% van het
verzekerde kapitaal.
• premievrijstelling
naar graad en duur van de arbeidsongeschikt-
heid, dus ook in geval van tijdelijke en/of
gedeeltelijke invaliditeit.
Bovendien: •
WINSTAANDEEL
•’VEDUWE-ERFRENTE 10
0
/o
.’ DUBBELE ‘UITKERING
bij
DOOD
door
ONGEVAL
1112
“VITA” Levensverzekering-
Maatschappij te ZUrich
Kantoor voor Nederland:
‘s-Gravenhage
Alexanderstraat 21
tel. (070) 1847 60*
16-11-1960