Ec
–
onom
Ti
sc
ht
a
ti
s
t.i
s
èhë
.
•
Berichte”n
. .
De afnemencie betekenis van kapitaal
*
B. Boirneijer
Rangeninfiatie in de ovèrhei.dssector
/
*.
.
..
Drs R. H. Haentjens
1 –
Enkele opmerkingen. over de. organisatie
–
van de verlcoop
Dr H. Riemens
De rganisatie van de koffiecultuur in
Colombia
‘S
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
40e JAARGANG
No1974
.
WOENSDAG 13 APRIL 1955
L1
8
O7
4yS
Hoofdkantoor:
4.msterdam-C. Herengracht 475 Telefoon 49100
Kantoren door het gehele land
f
Spuistraat
Amsterdam
KÂSASSÖCIATIE N.V.
Voorschotten op effecten en
schatkitpapier
Carbon
is de scheikundige benaming voor
koolstof
JLCarbopian,
de enig juiste benaming voor
goed, niet krullend carbonpapier
KORES voor uw KORES-pondentie
Al
R. Mees & Zoonen
Bankiers en
Assurantie-makelaars
Rotterda,
Amsterdam • ‘s.Gravenbage
Delft.
Schiedam- Vlaardingen
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor
België:
Dr J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gen!.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost) f29,—, overige landen
f 31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk
nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar.
Losse nummers
75
cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie bet?effende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj/
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f 0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en
»
Beschikbare krachten”
t 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht’ voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
Abonneert U op E-.S.8.
WERKGEVERS
—–
WERKNEMERS
DE
ONMISBARE SCHAKEL IS DE
Ho1Iandhe
Societeit
van Levensverzekeringen N.V.
Ao 1807
*
COLLECTIEVE PERSONEELVERZEKERINGEN
KAPITAAL VERZEKERINGEN
LIJFRENTEN
DIRECTIEPENSIOENEN
COMPAGNONSVERZEKERINGEN
COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J.
van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
290
S
13 April 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
291
De afnemende betekenis van kapitaal
Economische vooruitgang wordt veelal in de eerste
plaats afhankelijk geacht van de omvang van het aan-
wezige geaccumuleerde kapitaal en van de mate waarin
een voortgaande strDom van nieuw kapitaal aan het
bestaande kan worden toegevoerd. Maar als men de
statistische gegevens beziet, blijkt aan deze stelling wel
enige twijfel mogelijk. Eén van Keynes’ geliefde ,,jeux
d’esprit” was het aan zijn studenten voorleggen van het
verzoek, op te schrijven hoeveel maal het nationaal jaar-
product naar hun mening nodig zou zijn ter vervanging
van de gehele nationale kapitaalvoorraad. De antwoorden
varieerden tussen de twintig- en honderdmaal, waarna
Keynes zijn toehoorders placht
te verbazen met de bewering
dat dit cijfer niet hoger dan
4 was, naar de toentertijd be-
schikbare statistieken uitwe-
zen.
Door Colin Clark wordt
echter eveneens de juistheid
van
dit
cijfer betwijfeld
1).
Hij baseert zich daartoe op
een aantal recente onderzoe-
kingen in de Verenigde Staten
en in Engeland.. Het Amei-
kaanse onderzoek door Crea-
t-,-,.
ffler) was grii.uu
up,
meten van de kapitaalvoor
–
raad in de industrie in
verhouding tot de industriële
productie. In nevenstaande grafiek is de kern van het
resultaat van deze studie weergegeven; de zgn. ,,capital-
output ratio” blijkt niet alleen ongedacht laag te zijn,
maar bovendien in de tijd gezien aan verandering onder-
hevig. In 1880 is de omvang van het in de industrie
aangewende kapitaal (in prijzen van 1929) 54,7 pCt van
de industriële productie tegenover 102,2 pCt in 1919 en
64,8 pCt in 1948. Voorts is uit een ,,nationale inventarisa-
tie” waarbij werd gewaardeerd tegen productiekosten
onder aftrek van afschrijvingen, gebleken, dat de totale
kapitaalhoeveelheid exclusief woningbezit ca 1,3-maal de
waarde van het nationaal product bedraagt (inclusief
woningbezit ca 2,0). In 1890 was de verhouding voor
huisvesting 1,28, in 1939 daarentegen 1,0 en thans nog
geen 0,7; voor de overige investeringen van 1890 tot 1922
meer dan 2,0, in 1929 en 1939 resp. 1,75 en 1,6.
1)
In een radiocauserie voor de B.B.C., gepubliceerd in ,,The Listener” van
10 Maart ji.
‘) Dr D. Creamer, Capital and Output Trends in Marsufacturing Industries,
1880-1948. National Bureau of Eonomic Research, 1954.
Hoe wordt door Creamer de op- en daarna neergaande
beweging van de verhouding tussen kapitaal en productie
verklaard? Hij vangt aan met het uitsluiten van de
mogelijkheid, dat de oorzaak ligt in een verschuiving in
de relatieve betekenis van een aantal bedrijfstakken met
onderlinge ,,ratio”-verschillen, of in de toenemende
bedrjfsgrootte Hieruit kan ni. wel de stijging véér 1919
gedeeltelijk worden verklaard, maar niet de daarop
volgende daling. reamers verklaring ligt in de verschil-
lende aard van technische verbeteringen: véôr 1909/1919
zijn deze in hoofdzaak gericht op het vervangen van
andere productiefactoren door kapitaal, maar na 1919 in
hoofdzaak op een eificiënter ka-
pitaalgebruik. Een daling van
de verhniidricv wt
–
wdf ht,pi-,_
dien bevorderd als de toename
van de kapitaalvorming ver-
traagd
.
plaats’indt, want dan
nemen de vervangingsinveste-
ringen meest in kapitaalgoe-
deren met een grotere produc-
tiecapaciteit – relatief een be-
langrijker plaats in. De hier-
door veroorzaakte daling vindt
sneller plaats naarmatejaarlijks
een groter deel van de kapitaal-
voorraad wordt vervangen.
In Engeland ligt de verhouding
(inclusief woningbezit) even-
min ver boven 2,0. Naar ver
–
wachting zal de bevolking stationnair blijven en het natio-
naal product daarom met niet meer dan 2 â 3 pCt per
jaar stijgen. De kapitaalvoorraad zal dan in ongeveer
dezelfde mate moeten toenemen, (of, indien de daling
van de verhouding zich voortzet, zelfs minder) zodat een
jaarlijkse besparing van ca
5
pCt van hçt nationaal product
voldoende is. De werkelijke besparingen zijn echter be-
langrijk hoger; het ,,surplus” zou kunnen worden aan-
gewend ten behoeve van minder ontwikkelde gebieden.
Was een eeuw geleden de accumulatie van kapitaal nog de
sleutel tot economische vooruitgang, thans is, meent Colin
Clark, deze factor van geringere betekenis en berust eco-
nomische vooruitgang veeleer op factoren als leiderscapa-
citeit, ondernemingsdurf, wetenschappelijke kennis, kwa-
liteit van de arbeid en goede sociale
verboudingen
in het
bedrijf. De welvaart .van een land zal dus in de eerste
plaats berusten op ,,immaterieel” kapitaal, in de vorm van
opvoeding en opleiding. Maar daarmede wordt in wezen
alleen de inhoud van het begrip ,,kapitaal” verbreed.
vlaardingen.
.
W. TIMS.
Kapitaal in pCi van de waarde van productie in de industrie
van de Verenigde Staten, 1880-1948.
—Kapitaal (Waarde van de productie: prijzen van 1929.
Id.: kapitaal tegen boekwaarde, productie tegen werkelijke prijzen.
—
– Id.: tegen werkelijke prijzen.
De afnemende betekenis van kapitaal,
door
W. Tims ……………………………..
Rangeninfiatie in de overheidssector, door B.
Bolmef/er
…………………………..
Enkele opmerkingen over de Organisatie van de
verkoop, door Drs R. H. Haentjens …….
De Organisatie van de koffiecultuur in Colombia,
door Dr H. Riemens ………………….
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
INHOUD
Blz.
Blz.
Ingezonden stuk:
291
Samenwerking in het belang van de Nederlandse
export, door Drs A. G. ter Hennepe met na-
293
schrift van Mr A. C. Jas ……………
299
295 Aantekening:
De structuur van de Belgische hypotheekmarkt 301
298 Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet ….
302
292
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
13 April
1955
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
B. BOLMEIJER, Rangenin/latie in de overheidssector.
Gezien het geringe accres tussen de laagste en de
hoogste schaal van de groepen van het burgerlijk rijks-
personeel kan, gemeten in guldens van
1935/1939,
onder
de huidige omstandigheden aan de factor ,,rangeninflatie”
minder betekenis worden gehecht dan men er wel aan
wil toekennen. Statistisch valt de omvang van de rangen-
inflatie moeilijk te bepalen. Het materiaal voor het ver
–
krijgen van een gefundeerde objectieve mening ontbreekt.
Schrijver verstaat onder rangeninfiatie het verrichten van
dezelfde arbeid in een hogere dan normaliter voor die
arbeid bestemde rang. De bezwaren die zich dben gelden,
zijn: ongelijkheid van rechtsbedeling, remming van een
gezonde ontwikkeling van het bezoldigingssysteem, gebrek
aan voldoende gegevens omtrent de quantitatieve uit-
werking en, als rangeninfiatie een reële factof gaat worden,
komt men in de knel met de methode der werkclassificatie.
In verband met de omstandigheid dat het inkomen per
hoofd reeds gedurende een reeks van jaren in toenemende
mate boven, en dat van de ambtenaar in die jaren bij
voortduring ver beneden pari staat ,,genoteerd” heeft
schrijver nagegaan, wat globaal gezien zou moeten ge-
beuren om de inkomens van de ambtenaren te brengen
op hun reële peil van
1935/1939.
Schrijver concludeert,
dat voor het overheidspersoneel de pas naar welstand is
gemarkeerd; dit personeel neemt geen deel aan de ge-
stegen welvaart.
Drs R. H. RAENTJENS, Enkele opmerkingen over de
Organisatie van de verkoop.
In het organisatieschema van elk goed uitgebalanceerd
bedrijf behoren op gelijk niveau naast elkaar te staan: een
directeur productie, een directeur financiën en administra-
tie en een directeur verkoop. De laatste heeft als taak-
stelling het bereiken van een zo groot mogelijke omzet
naar volume en waarde tegen zo gering mogelijke kosten.
De verwezenlijking van deze doelstelling wordt bereikt
door middel van de Organisatie van een zo efficiënt
mogelijk verkoopapparaat en de vaststelling van bindende
richtlijnen ten behoeve van de functionnering van dit
apparaat. Een verkoopapparaat wordt zo efficiënt mô-
gelijk georganiseerd door: 1 de verkopers te recruteren
uit de kringen der academisch gevormden; 2 deze ver-
kopers persoonlijk verantwoordelijk te stellen voor alle
verkopen in het hun toegewezen rayon; 3 deze verkopers
te belonen naar gelang van het potentieel van het hun
toegewezen rayon met een vast salaris en hen te ontslaan
indien hun prestaties beneden de verwachtingen blijven;
4 deze verkopers op gezette tijden over te plaatsen van
qua potentieel minder belangrijke naar belangrijker
rayons;
5
deze verkopers een doorgangsmogelijkheid naar
de verkoopleiding in het uitzicht te stellen. De binden1e
richtlijnen ten behoeve van de functionnering van het
verkoopapparaat vallen uiteen in drie hoofdgroepen,
nl. richtlijnen welke resp. betrekking hebben op de
vragen waar, wat, en hoe moet worden verkocht. Schrijver
zet uiteen wat naar zijn mening de inhoud dezer richt-
lijnen dient te zijn.
Dr H. RIEMENS, De Organisatie van de koffieculluur
in Colombia.
De relatieve betekenis van de koffie voor de economie
van een land is waarschijnlijk nergens groter dan in
Colombia. Hoe belangrijk de koffie voor dit land ook is,
de productie aldaar is niet groot genoeg om een zelf-
standige invloed op de prijsvorming te hebben. Terwijl
de Braziliaanse autoriteiten met hun revalorisatieprojecten
en andere .steunmaatregelen althans de illusie. kunnen
hebben dat zij de markt bepalen, moeten de Colombianen
het ook zonder die illusie stellen. In plaats daarvan hebben
zij de cultuur zelf zo goed mogelijk georganiseerd. Deze
Organisatie kan niet zo heel gemakkelijk geweest zijn,
want koffie is in dit land evenals meestal elders in Zuid-
Amerika, een cultuur van de kleine boer. Eén Organisatie,
nl. de ,,Federacién de Cafeteros”, maakt in het bijzonder
haar taak van het behartigen der koffiebelangen. Deze
federatie wendt haar middelen aan om de koffiecultuur
te beschermen, haar problemen te bestuderen en haar
belangen te bevorderen. Op allerlei wijzen tracht zij de
cultuur te verbeteren. Volgens haar algemeen directeur
ligt het geheim van de verbetering van de cultuur in de
doelmatige oplossing der moeilijkheden van de kleine
boer. De 241 regionale kantoren der federatie kunnen
hem van advies dienen en door tussenkomst van de
federatie kan de boer oogst- of bouwcrediet krijgen.
Bovendien treedt zij, als de prijs te laag dreigt te worden,
als inkoper op. Aangezien in Colombia koffiebelang en
landsbelang nagenoeg identiek zijn, ontmoet men de
Federaciôn ook op allerlei terreinen waar men .haar
aanvankelijk niet zou verwachten.
– SOMMAIRE –
B. BOLMEIJER, Infiation de grades parmi les fonction-
naires de l’Etat.
L’auteur examine l’étendue et les inconvénients qui ré-
ultent de faire effectuer un travail par un fonctionnaire de
l’Etat dont le grade est supérieur â celui qui normalement
devrait accomplir ce travail. 11 conclut que la situation
du personnel de l’Etat se dirige vers une amélioration de
leur situation.
Drs R. H. HAENTJENS, Queiques remarques concernant
l’organisation de la vente.
Le directeur de vente a pour tâche d’obtenir de plus
gros chiffres de vente avec le minimum de dépenses.
Pour réaliser ce problème, ii y a deux moyens: 1 l’organi-
sation d’un appareil de vente efficient; 2 fixer une ligne
de conduite pour le fonctionnement de cet appareil.
L’auteur émet quelques remarques sur ces deux
points.
Dr H. RIEMENS, L’organisation de la culture du café
en Colombie:
L’importance de la culture du café dans l’économie
d’un pays n’est probablement nulle part aussi important
qu’en Colombie. Vu que la production n’est pas assez
importante pour avoir un effet sur la cotation des prix,
les colombiens ont organisé la culture du café d’une
façon aussi parfaite que possible. L’auteur s’occupe de
décrire cette organisation.
13 April
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
293
Rangeninfiatie in de overheidssector
Inleiding.
In ,,E.-S.B.” van 24 November 1954 heb ik er op ge-
wezen, dat de grenzen, binnen welke de reële maximale
inkomens van de daarin behandelde groepen van het
burgerlijk rijkspersoneel zich in 1954 kunnen bewegen,
vergeleken met 1935/1939.sterk zijn erengd; gezien het
. geringe açcres tussen de laagste en de hoogste schaal van
de groepen, kan, gemeten in guldens van 1935/1939; aan
de factor ,,rangeninfiatie”, ondêr de huidige omstandig-
heden, dan ook minder betekenis. worden gehecht dan
men er wel aan wil toekennen.
Statistisch valt de omvang van de rangeninfiatie moei-
lj te bepalen; evenals op het ruime gebied van de in-
komensverdeling naar de beroepen, ontbreekt ook hier,
op dit engere terrein van de bezoldiging van het overheids-
personeel, waar men zulk een leemte eigenlijk niet zou
verwachten, het voor het verkrijgen van een gefundeerde
objectieve beoordeling benodigde materiaal.,
Hoewel dus van een quantitatieve
ontleding moet worden afgezien,
noopt deze omstandigheid er geens-
zins toe een qualitatieve analyse,
welke stellig tot verheldering van
inzicht kan bijdragen, achterwege te
laten. –
Dit verschijnsel doet ziôh ook in de ambtenarenrangen
voor. De betreffende kolommen wijzen uit, dat de reële
maximale inkomens van diverse functionarissen in 1954
aanzienlijk lager liggen dan de in .1935/1939, in meer of
minder belangrijk lager gequalificeerde rangen, ddor hen
genoten inkomens.
• Figuurlijk gesproken werkt rangeninfiatie als een
fopspeen; zij is een noodoplossing, door welker toepassing
implicite de ontoereikendheid ‘der normale beioldiging
wordt erkend, doch in wezen een reële oplossing der moei-
lijkheden wordt omzeild. Men kan haar ook zien als een
incidentele doorbreking van een normaal loonbeleid,
dat als zodanig wordt gedenatureerd.
Zoals het veelal met noodoplossingen gaat, valt men
bij toepassing van het ene euvel in het andere. In het
onderhavige geval doen zich dan ook verschillende be-
zwaren gelden. nI.:
‘DEEL MAXIMAAL INVO79EN VA1
AAII bE VOÎ VEDMELbE I4UWbE LJr1-
ïIOr AW6E,j
IN
V4TE bIEHT Bij LICT 49W MET TWEE
S’IPEI
VEDDIENENE
VIrIDEDEII, in EEN
EV6TE I(L46E (jEJEEriTE. 935/I939 = 100
Deze anal’se kan worden verricht
met behulp van de grafiek, welke
met 1935/1939 = 100 als basis, de
reële maximale inkomens van het
daarin aangeduide personeel in
1.935/1939 en 1954 in beeld brengt;
teneinde niet in herhaling te
va
ll
en
,!
wordt er op gewezen, dat deze
inkomens zijn berekend op de wijze,
zoals in het’in de aanhef vermelde
artikel is omschreven.
Qualitatieve analyse.
Als leidraad bij de ontleding van
de grafiek wordt in dezen onder
rangeninfiatie verstaan: ,,het verrich-
ten van dezelfde arbeid
in een
ho-
gere
dan normaliter
voor die arbeid
bestemde rang”; in casu bijv. het
doen van schrjverswerkzaamheden
in de hoofschrijversrang, zodat voor
die arbeid een hogere beloning wordt
genoten dan uit hoofde van de rang-
indeling volgens het normale bezol-
digingssysteem is bedoeld.
Mij hierop baserend en dus aan-
nemend dat de arbeid van de betrok-
kenen ongewijzigd is gebleven, blijkt
bij lezing van de grafiek, dat een
voorman
in 1954 een reëel maximaal
inkomen geniet (in guldens van
1935/1939), dat ligt tuss,et’de inko-
mens, welke in 1935/1939 door hem
als geoefend werkman
of
half-vakman,
d.i. in vier-, resp. drie lager liggende
rangen dan zijntegenwoordige wer-
den genoten.
I
L93/J939
1954
194i&
NIEUW IreVoGbE ‘QAr1E?I
lNbEXCIJFET QEZIfi6VEDBDQII( VO0 ADBEIDED6iEzIr1r1j
S
1935/1939 =
loo
1954
=
276
Re
oek
MAX.
W(WLIEDEI
EM
LAEOE AMBTENADEN
MIDDELBATE AMSTEMATE1j
MAf r
PEOU
MAX.
5000
300e
•
—•
____________
L.
LU
ILI
,
LU
Ilfihi
tiIî.1t#IIiI
zw
Ui
MAA’n
b.CU,MI,!
294
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
13April1955
ongelijkheid in rechtsbedeling; sommigen ontvangen
een verhoging, waarvan anderen (zeer omvangrijke
groepen als onderwijzers, leraren en vele andere be-
kleders van ,,eenmansranen”) verstoken blijven,
welke ongelijkheid in geval van een algemene procen-
tuele loonsverhoging nog wordt geaccentueerd;
salaris-technisch wordt een gezonde ontwikkeling
yan het bezoldigingssysteem, dat in hoofdzaak op
een beloning naar prestatie dient te zijn afgestemd,
geremd;
bij gebreke van voldoende gegevens tast men omtrent
de quantitatieve uitwerking in het duister.
Werkclassficatie.
Ten slotte het voornaamste bezwaar:
zodra de werking
van rangeninfiatie een reële factor gaat worden komt men
in de knel met de methode der werkclassificatie.
Bij deze methode immers wordt gestreefd naar de op-
bouw van, en de indeling in ,,een verantwoorde rangorde
van functies, naar hun intrinsieke waarde – qualitatief
onderzoek naar de aard en inhoud der functie – met
betrekking tot een daarop afgestemde ,,geëigende” be-
loning”.
Het is duidelijk, dat de factor ,,rangeninflatie” zich
kwalijk met de factor ,,werkclassificatie” verdraagt.
Men kan deze ongeljksoortige grootheden niet gelijk-
tijdig hanteren; men vrage zich slechts af wat zou moeten
geschieden, wanneer het onderzoek van de taakanalyst
S
uitwijst, dat het ,,object” ten gevolge van rangeninfiatie,
te hoog is gewaardeerd.
Het loonpeil.
Ik zou met het vorenstaande, binnen het kader van dit
artikel, kunnen volstaan, maar wil, nu een verhoging
van de salarissen van het overheidspersoneel aan de orde
is gesteld, nog gaarne voor enkele, meer algemene, as-
pecten van het bezoldigingsvraagstuk de aandacht vragen.
•
Bij gebrek aan statistisch materiaal uit de particuliere
sector heb ik in mijn artikel in ,,E.-S.B.” van 3 Februari
1954
het verloop van het reële maximale inkomen van
een drietal rangen vergeleken met het reële inkomen per
hoofd der bevolking, waarbij de periode 1935/1939 als
basis werd gekozen en op 100 gesteld.
Gaat men bedoeld verloop voor elk der jaren afzonder-
lijk na dan verkrijgt men de volgende reeksen:
1935 1936
1937
1938
1939 1935/
105
101
99
98
97
100
De drie rangen
………
Hoofd der bevolking
..
93 96
104
101
106
100
Het blijkt, dat het reële inkomeh per hoofd zich in de
jaren 1935/1939 in
opwaartse
en het reële maximale in-
komen der, drie rangen in
dalende
richting bewoog; er
trad een economisch herstel in, dat gepaard ging met een
daling der inkomens in de overheidssector.
Na de oorlog heeft deze tendentie zich in versterkte
mate Voortgezet; volgens een van het C.B.S. ontvangen
opgave steeg het reële nationale inkomen per hoofd der
bevolking, vergeleken met 1938 = 100, welk cijfer slechts
één punt afwijkt van dat in de zoëven bedoelde reeks,- in
de jaren 1948, 1949, 1950, 1951, 1952 en 1953 tot resp.
102, 108, 109, 108, 108, en 118.
Hier tegenover staat, vergeleken met 1935/1939 = 100,
een ongekende relatieve daling van de reële maximale
inkomens van het overheidspersoneel, welke daling
zowel in mijn aangehaalde artikelen en de daarbij be-
horende grafieken, als in de bij dit artikel gevoegde
grafiek tot uitdrukking komt.
In ve’riand met de omstandigheid dat het
inkomen
per hoofd reeds
gedurende
een reeks van jaren
in toenemen-
de mate boven
en dat van de ambtenaren
in die jaren
bij
voortduring
ver beneden pari
staat ,,genoteerd”, heb ik
het dienstig geacht eens na te gaan, wat globaal bezien,
zou moeten gebeuren om de inkomens van de ambtenaren
te brengen op hun reële peil van 1935/1939.
De betreffende gegevens zijn hieronder opgenomen,
waarbij zij vermeld dat onder A met de
huidige belasting
op hei inkomen, onder B met die van het
wetson(werp
van 7 Maart f1.
tot wijziging van de inkomstenbelasting,
rekening is gehouden.
Nominaal maximaal in-
komen
1954
……..
f
3.608
1
6.055
f11.539
f
3.608
f
6.055
f11.539
Zou dienen te worden
713
,,
2.683
,,
8.469
,,
657
,,
2.527
7.623
f 4.321
..
f 8.738
f20.008
f 4.265
f
8.582
fl9.162
Samen
……….
Belasting:
Thans resp. f80. f439
–
en f1.752
Thans hierbij f98, f543
178
,,
982
,,
5.098
en f3.346
…………
Bij
naar het ontwerp f42,
–
f387 en f2.500
….
,,
122
826
,,
4.252
Rest
…………
f
4.143
f 7.756
f14.910
f’
4.143
f 7.756
f 14.911J
verhoogd met
……..
De rest gedeeld door 276
..
–
(iadexcijfer) X 100
reëel
max
inkomen
1.501
..
2.810
,.
5.402
1.501
,,
2.810
,,
5.402
1935/1939
…………
Verhoging nominaal maxi.
maalinkomeninpCt
Af aan meer belasting in
19,8
44
1
3
73,4
18,2
41,7
66,1
pCt
…………..
2,7
9,0
29,0
1,2
6,4
21,7
….
…………
Saldo ten laste van ‘s Rijks
Kas in pCt
……..
.17,1
35,3
1
44,4
17,0
1
35,3
44,4
De geproduceerde cijfers zijn naar twee zijden in
evenwicht; de hogere bedragen, welke nodig zijn om de
inkomens op hun reële peil van 1935/1939 te brengen,
leiden onder het huidige belastingtarief tot precies ge-
ljke uitkomsten als de lagere verhogingen bij het voor-
gestelde tarief. Voor de Staat geldt mutatis mutandis
hetzelfde; in beide gevallen zijn de financiële gevolgen
gelijk.
Afgezien hiervan blijkt voor het overige, dat bij de
sterk gedaalde koopkracht en de zware belastingdruk,
met vooral in de lagere regionen – ook in het wetsont-
werp van
7
Maart ji. vrijwel gehandhaafde – zeer sterke
progressie, tot de inkomens -van ca f25.000 de nominle
inkomens van het overheidspersoneel belangrijk dienen
te worden verhoogd, wil het reële inkomen het peil van
1935/1939 bereiken.
Slot beschouwing.
Uit hetgeen ik ten aanzien van de positie, waarin het
overheidspersoneel verkeert, heb aangevoerd mag wor-
den geconcludeerd, dat voor dat personeel de pas naar
welstand is gemarkeerd; dit personeel neemt geen deêl
aan de gestegen welvaart. Figuurlijk gesproken bevindt
het zich op een eiland als bewoners waarvan het van de
voordelen welke het vaste land biedt verstoken blijft.
Deze situatie is sedert 1920 vrijwel zonder weerga en
13April1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
295
heeft slechts één precedent,
waaromtrent het volgende
kan dienen.
Naar analogie van thans bewoog het reële inkomen per
hoofd zich in de, jaren 1920 tot 1930 in sterk stijgendè
richting. Ondanks die gunstige oMwikkeling werd des-
tijds, onder invloed van de publieke opinie, een campagne
tôt belastingverlaging gevoerd, welke weerklank vond
bij de wetgever en die tot gevolg had, dat in
1925
een
loonsverlaging van 20 pCt voor het overheidspersoneel
werd ingevoerd.
De aldus tijdens een periode van hoogcpnjunctuur be-
dreven sluitpostpolitiek onderstheidt zich van de huidige
situatie in zoverre, dat we
thans
te doen hebben met
een
stijgend prijspeil,
terwijl
destijds het prijsniveau terugliep,
aan welke omstandigheden kan worden toegeschreven,
dat
de reële inkomens
van het personeel
destijds minder
werden ontwricht dan thans het geval is;
economisch
bezien verkeerden de ambtenaren destijds in een relatief
gunstiger positie dan in de huidige periode van ,,hogere”
hoogconjunctuur.
staande, dat het reële inkomen per hoofd
zowel bij een
dalend als bij een stijgend prijsniveau kan ‘zijn gebaat,
terwijl er voorts die ietwat wrange conclusie uit kan wor
–
den getrokken, dat in perioden van hoogconjunctuur de
positie van het overheidspérsoneel uit hoofde van uiteen-
lopende beweegredenen en oorzaken nu niët bepaald
denderend mag worden genoemd.
Er bestaat m.i. geen bezwaar deze ontwikkeling een
maatschappelijk verschijnsel te noemen maar dan dient
daarbij toch wel te worden bedacht, dai deze ook voor de
intellectuele beroepen van bijzonder belang zijnde maat-
schappelijke ontwikkeling zeer sterk van overheidswege
is beïrïfluenceerd. Dat zich daarbij nog het hoogst
merkwaardige feit voordoet, dat, met de vooral in de na-
oorlogsjaren toegenomen overheidsbem’oeiing op allerlei –
gebied, de reële inkomens van de ambtenaren op zulk
een ongekende afstand staan van die per hoofd der be-
volking als in deze halve eeuw nog niet is voorgekomen,
zullen de voorstanders van overheidsbemoeiing wel
jnimmer hebben gedroomd.
Uit een algemeen oogpunt bezien blijkt uit het voren-
Groningen.
‘
B. BOLMEiJER.
Enkèle, opmerkingen over de organisatie van de. verkoop
In het organisatieschemavan elk goed uitgebalanceerd
(groot)-bedrijf ‘behoren op gelijk niveau naast elkaar te
staan: een Directeur Productie, een Directeur Finan-
ciën ep Administratie en een Directeur Verkoop. Over
de eerste twee functionarissen – hoe belangrijk zij ook
zijn – wordt in dit artikel gezwegen; hier wordt uit-
sluitend d& aandacht gevraagd’
vooiL
de Directeur Ver-
koop, zijnde de figuur die uiteindelijk verantwoordelijk
is voor alle handelingen,waarop het begrip ,,verkoop”
van toepassing is.
De Directeur Verkoop heeft als taakstelling het bereiken
van een zo groot mogelijke omzet van het bedrjfsproduct
naar volume en waarde tegen zo gering mogelijke kosten.
De, verwezenlijking van deze doelstelling wordt door
hem bereikt door middel van:
de Organisatie van een zo efficiënt mogelijk verkoop-
apparaat;
de vaststelling van bindende richtlijnen ten behoeve
va,n de functionnering van dit apparaat.
a. De Organisatie van een zo efficiënt
mogelijk verkoopapparaat’.
Evenzo vanzelfsprekend als het is, dat. een Directeur
Productie academisch gevormde krachten dient aan te
trekken voor de vervaardiging van het bedrijfsproduct,
evenzo weinig vaststaand is het in Nederland en overig
West-Europa, dat een Directeur Verkoop academisch ge-
vormde krachten dient aan te trekken voor de verkoop van
het bedrijfspro’duct. Dit is het gevplg van de hier te lande
bestaande onderwaardering van de verkoopsprestatie.
De verkoopspreStatie wordt hiei en in de rest van West-
Europa niet iodanig beloond, dat hiervoor academisch
geschoolde krachten kunnen worden aangetrokken. Men
worstelt hier met begrippen als acquisiteur, vertegen-
woordiger, reiziger, etc., waarvan het ene al naarder en
minderwaardiger in dè oren klinkt aan het andere. Het,
axioma, dat een’bedrjf is, wat zijn verkopers zijn, is tot
dit werelddeel vrijwel niet doorgedrongen. Men is hier
hoogstens de mening toegedaan, dat een bedrijf is, wat zijn
verkoopleiders zijn en vergeet de werkelijke ambassadeurs,
de verkopers, die volgens de hier gangbare opvatting niet
anders gezien worden dan de onpersoonlijke en dus slecht
betaalde verlengstukken van de yerkoopleider.
Hoe wordt een verkoopapparaat nu zo efficiënt moge-
lijk georganiseerd?
door de verkopers te recruteren uit de kringen van de
academisch gevormden (gedacht wordt hierbij aan
personen, die enkele jaren economische studie achter
de rug hebben en zich daarbij tevens op het gebied van
de psychologie hebben bewogen);
door deze verkopers persoonlijk verantwoorçlelijk te
stellen voor alle verkopen van het bedrjfsproduct in
een aan hen toegewezen rayon;
door deze verkopers naar gelang van het potentieel van
het aan hen toegewezen rayon te belonen met een vast
salaris en hen te onitlaan indien hun prestaties.— ge-
zien het potentieel van hun rayon – beneden de
verwachtingen blijven;
–
door deze verkopers op gezette tijden over te plaatsen
van qua potentieel minder belangrijke rayons naar
qua potentieel belangrijker rayons;
door aan deze ‘v’erkopers een doorgangsmoglijkheid
naar de verkoopleiding in het uitzicht te stellen.
Van beneden naar boven ge,zien is het organisatiebeeld
als volgt: verkopers, die verantwoordelijk zijn voor de
verkopen van het bedrijfsproduct in het aan hen toege-
gewezen rayon; verkoopleiders, die verantwoordelijk zijn
voor de verkopen in een uit verschillende rayons be-
staand district en verkoopleiders, die vèrantwoordelij k
zijn voor de verkopen in een uit verschillende districten
bestaand territoir. Van de gezichtshoek van de Directeur
Verkoop uit gezien is het organisatiebeeld aldus:
territoriale verkoopleiders, die rechtstreeks aan hem ver-
antwoordelijk zijn; districtsverkoopleiders, die recht-
streeks verantwoordelijk zijn aan de territoriale verkoop-
296
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
13 April
1955
leider en verkopers, die rechtstreeks verantwoordelijk
zijn aan de districtsverkoopleider.
Bij deze organisatorische opbouw ligt het zwaartepunt
– en dit mag nimmer worden vergeten – bij de ver-
koper, de man die verantwoordelijk is voor alle ver-
kopen van het bedrjfsproduct in een bepaald rayon en de
enige persoon, die in dit rayon rechtstreeks contact heeft
met de markt. Het moge waar zijn, dat de districtsver-
koopleider enkele grote, met name genoemde, afnemers
en potentiële afnemers voor pçrsoonljke bewerking aan
zich kan houden, dit doet niets af aan de omstandigheid,
dat in principe de verkoopst.aak met betrekking tot een
bepaald rayofi door de districtsverkoopleider in haar
geheel wordt gedelegeerd aan de verkbper. De taak van
de districtsverkoopleider ligt in principe uitsluitend in
het leiding geven in de zin van het ,,de weg wijzen” aan
de verkopers. Met de markt in aanraking komen doet
hij slechts door tussenkomst of in gezelschap van de
verkoper. De afnemers en potentiële afnemers kennen
dan ook slechts de verkoper als de representant van het
bedrijf.
b. De vastiegging van bindende richt-
lijnen ten behoeve van de function-
nering van het verkoopapparaat.
De Directeur Verkoop dient zich er van te verge-
wissen, dat de door hem voor het gehele verkoopgebied
– de gezamenlijke verkoopterritoria, die somtijds de
gehele wereld kunnen omvatten – uitgevaardigde richt-
lijnen strikt worden nageleefd en uitgevoerd. Dit zal hij
kunnen bereiken enerzijds door het creëren van een ijze-
ren discipline in zijn
e
verkoopsorganisatie ook met be-
trekking tot de invulling van de diverse door hem vast-
gestelde standaard-verkoopformulieren, anderzijds door
een zorgvuldig afwegen van de inhoud van de door hem
uit te vaardigen richtlijnen zodat het funeste telkens
voorkomen van wijzigingen daarin achterwege blijft.
De richtlijnen vallen uiteen in drie hoofdgroepen, t.w.
richtlijnen die betrekking hebben op de vraag, waar
moet worden verkocht; richtlijnen, die betrekking hebben
op de vraag, wat moet worden verkocht en die, welke
betrekking hebben op de vraag, hoe moet worden ver-
kocht.
Richtlijnen met betrekking tot de vraag, waar moet worden
verkocht.
Ten aanzien van de vraag, waar moet worden verkocht,
dient de Directeur Verkoop in de eerste plaats richt-
lijnen te geven voor de vaststelling van de omvang van
de verkooprayons. Bij deze vaststelling, zowel van de
minimum-rayons voor de pas beginnende verkopers als
van de maximum-rayons voor de ervaren verkopers, speelt
het verkoopspotentieel, d.i. de totaal te verwachten omzet
van
.
bedrijfsproduct en concurrerende producten tezamen
op diverse tijdstippen in de toekomst gebaseerd op de
werkelijke totale omzet van bedrjfsproduct (indien reeds
op de markt geïntroduceerd) en concurrerende producten
in heden en verleden, – naast kosten- en geographische
factoren – een overwegende rol.
Terzeifdertijd dienen richtlijnen te worden gegeven
met betrekking tot de vastlegging van de grens, waarboven
uitsluitend verkocht mag worden door middel van recht-
streekse persoonlijke contacten tussen verkoper en
(potentiële) consument en waar beneden slechts verkocht
mag worden door tussenkomst van agenten, wederver-
kopers of eigen ‘centra van detailverkoop. Deze grens
wordt bepaald-enerzijds door de jaarlijkse potentiële af-
name van een consument (of potentiële consument), ander-
zijds door de kosten die aan het rechtstreeks verkopen aan
consumenten zijn erbonden. Onderstreept dienen in dit
verband te worden de woorden ,,jaarlijkse potentiële af-
name”. Hieronder wordt verstaan de totale gedurende een
jaar te verwachten afname van het bedrijfsproduct en/of
soortgelijke door de concurrentie op de markt gebrachte
producten
en niet
de totale gedurende een jaar te ver-
wachten afname uitsluitend van het door het eigen bedrijf
op de markt gebrachte product. Zou dit laatste bepalend
zijn, dan zou aan de verkoper zijn ,,slagveld” – het terrein
dat thans door de concurrentie beheerst wordt worden
ontnomen. Ten slotte dienen richtlijnen gegeven te worden
met betrekking tot de wijze waarop de geographische
plaatsbepaling (soms in zeer enge zin) van agenten,
wederverkopers len eventuele eigen centra van detail-
verkoop dient plaats te vinden.
Richtlijnen niet betrekking tot de vraag, wat moet worden
verkocht.
Ten aanzien van de vraag, wat moet worden verkocht,
dient de Directeur Verkoop richtlijnen vast te stellen
voor de vorm en aard van, alsmede de mate waarin
informatiemateriaal omtrent het bedrjfsproduct aan de
verkopers Ier beschikking dient te worden gesteld. V66r
alles zal hij er hierbij op hebben toe te zien, dat bij de
verkopers geloof wordt aangekweekt in de kwaliteiten van
het door hen te verkopen product. Goed informatie-
materiaal omtrent het product mag daarom niet over-
vloeien van technische details, doch dient ten behoeve van
het verkoopsgesprek aan de verkoper in een zeer gemakke-
lijk te hanteren en waar mogelijk visuele vorm een inzicht
te geven in de gebruiksmogelijkheden van het bedrjfs-
product in de prestaties waartoe het bedrjfsproduct in
staat is en in de kostenbesparing die van een juiste wijze
van aanwending van het bedrjfsproduct het gevolg kan
zijn.
Voorts dienen richtlijnen te worden vastgesteld met
betrekk&ng tot de interne voorlichting welke aan de ver-
koper over het bedrjfsproduct gegeven dient te worden,
in het bijzonder wanneer aan het bestaande bedrijfs-
product nieuwe kwaliteiten zijn toegevoegd dan wel een
geheel nieuw bedrjfsproduct wordt geïntroduceerd. Dat
hierbij tevens voorzien dient te worden in de mogelijk-
heid van persoonlijk contact op gezette tijden tussen ver-
koper en alle personen, die in de verschillende phasen van
het productieproces een rol spelen, spreekt welhaast
vanzelf.
Onder het ,,wat” van het verkopen vallen tevens de
richtlijnen, door de Directeur Verkoop uit te vaar-
digen met betrekking tot de wijze van vaststelling van de
locale verkoopprijzen, de commissies, kortingen en de
betalingscondities.
Richtlijnen met betrekking tot de vraag, hoe moet worden
verkocht.
De Directeur Verkoop zal met behulp van enkele
richtlijnen moeten bepalen, hoe de verkoop van het be-
drjfsproduct tot stand moet komen, zowel de verkoop
door middel van onpersoonlijke media als die door middel
van persoonlijke contacten.
Ten aanzien van de eerste dienen richtlijnen gegeven te
worden zowel voor de, werkzaamheden van de ,,public
relations” afdeling, die de sfeer creëert, waarin het be-
drjfsproduct in alle verkooprayons Ier wereld wordt
verkocht, als voor de werkzaamheden van de reclame-
13 April
1955
ECONOMISÇH-STATISTISCHE BERICHTEN
297
en propaganda-afdeling, die door middel van alle
mogelijke vormen van groepsvoorlichting (kranten-
reclame, film, radio, televisie, etc,) en door middel van
individuele voorlichting (o.a. verkoopbrieven) die poten-
tiële afnemers tot kopen tracht te bewegen, die, gezien hun
geringe jaarlijkse potentiële afname, nu eenmaal niet voor
een persoonlijk contact in aanmerking komen.
Ten aanzien van de verkoop door middel van persoon-
lijke contacten dienen richtli)nen gegeven te worden met
betrekking tot de in het verkoopsgesprek te volgen
strategie, zowel in (a) het gesprek met (potentiële) con-
sumenten als in (b) dat met wederverkopers.
Ad a. Wil
een verkoper in staat zijn een behoorlijk
verkoopsgesprek met (potentiële) cons.umenten te voeren,
dan is het in de eerste plaats noodzakelijk, dat hij zich in
alle voorkomende gevallen weet in te stellen op het niveau
van zijn wederpartij in dit gesprek. Dit betekent dat de
verkoper over voldoende psychologisch inzicht moet be-
schikken om het niveau van de wederpartij bij de aanvang
van het gesprek te kunnen bepalen, terwijl hij tevens ge-
durende het gesprek zich niet alleen op de hoogte moet
kunnen stellen van de vraagstukken, die de wederpartij op
het moment van het gesprek bezighouden, maar ook over
deze vraagstukken, – welke het bedrijf etc. van de weder-
partij kunnen betreffen, doch ook van geheel andere aard
kunnen zijn – met de wederpartij van gedachten moet
kunnen. wisEelen op een wijze die bij de wederpartij het
beste aanslaat. Het is in dit stadium van het verkoops-
gesprek —dat over verschillende bezoeken verdeeld kan
zijn – dat de verkoper de
entrée
van hemzelve en van zijn
bedrijf bewerkstelligt. Daarop aansluitend is de phase
waarin de verkoper bij de wederpartij
interesse
kweekt
voor zijn product. Hij zal hierbij moeten aanslaan op de
feitelijke gegevens, die de eerste phase van het verkoops-
gesprek hem verschaft heeft en door gebruikmaking van
gegevens letreffende de prestaties, die zijn product elders
heeft geleverd, de wederpartij er op moeten wijzen, welke
diensten zijn product zou kunnen geven bij de oplossing
van een enkel hem bezighoudend vraagstuk. Is de be-
langstelling van de wederpartij op deze wijze gewekt,
dan komt de phase van de
oriëntatie.
Met behulp van
zijn informatiemateriaal omtrent het product zal de ver-
koper de wederpartij dienen te oriënteren over de presta-
ties van zijn product in dit specifieke geval. Tevens komen
in deze phase de kosten van de diensten van het product ter
sçrake (hetgeen iets anders is dan de prijs van het pro-
duct: immers, dank zij de kwaliteit van het product kunnen
de kosten van de diensten van het product lager zijn dan
de kosten van de diensten van de concurrerende producten
terwijl de prijs per eenheid van het product hoger kan
zijn dan die van concurrerende producten). Op de
phase
N
a’i de oriëntatie volgt de phase van het
besluit,
waarmede de voorgaande phasen worden bezegeld.
De wederpartij moet het besluit tot kopen van het
product zelfstandig nemen, m.a.w. hij moet er zelf van
overtuigd zijn dat hij door aankoop van het product zich
en/of zijn bedrijf etc. een dienst bewijst.
Ad b.
Terwijl de propaganda- en reclame-afdeling de
taak heeft de niet voor persoonlijke’bezoeken in aan-
merking komende (poténtiële) consument tot kopen te
bewegen – m.a,w. te brengen naar de plaats waar het
product van het bedrijf te koop wordt aangeboden – is
(ÂdvertnUeJ
het de taak van de verkoper om door middel van per
soonlijk contact met de wederverkoper en diens verkoop-
staf de passieve verkoopsactiviteit van de wederverkoper
(het uitvoeren van bestellingen voortgekom uit de
activiteiten van de afdeling propaganda en reclame) om te
zetten in een actieve verkoopshandeling. Het hoe van
deze omzetting wordt wel met de Amerikaanse
•
term
,,dealer development” aangeduid. Evenals het verkoops-
gesprek met de (potentiële) consument kent ook het ver-
koopsgesprek met de wederverkoper de phasen: entrée,
wekken van interesse, oriëntatie en besluit. Het is evenwel
duidelijk, dat, gezien het feit dat de wederverkoper van-
wege zijn gevarieerde klantenkring als het ware de ver
–
tolker is van allerhand uiteenlopende vraagstukken, zowel
de phase vanhet kweken van interesse als de phase van de
oriëntering een meer gevarieerde behandeling vereisen
dan in het verkoopsgesprek met één (potentiële) consu-
ment het geval is. ,,Dealer development” houdt voorts in
dat de verkoper de wederverkoper moet trachten te be-
wegen om door middel van eigen propaganda (elkaar
onderling steeds afwisselende en op bepaalde verkoop-
doeleinden gerichte etalage-inrichtingen
1)
alsmede ver-
koopbrieven) en eigen advertenties de activiteiten van de
propaganda- en reclame-afdeling aan te vullen. Ten slotte
betekent ,,dealer development” dat de verkoper de ver
–
koopstaf van de wederverkoper er toe brengt om in hun
verkoopsgesprekken de sub (a) beschreven strategie te
volgen.
Uit het ,,hoe” van het verkopen blijkt duidelijk, welke
hoge eisen aan de verkoper gesteld worden. Aan deze
eisen kunnen slechts personen voldoen, die met een achter-
grond van wetenschappéljke vorming en met een gevoel
van persoonlijke verantwoordelijkheid de (potentiële)
afnemer kunnen benaderen. Tegenover de zware taak
van de verkoper staat de dankbare, maar niet altijd even
gemakkelijk aanvaardbare taak van de verkoopleider,
de verkoper, waar nodig, bij te staan, niet door het schrij-
ven van brieven van achter het schrijf bureau, doch door
het gezamenlijk en ter plaatse wegnemen van weerstanden.
Moge dit artikel, waarin enkele persoonlijke ervarings-
feiten verwerkt zijn, ertoe bijdragen de in Nederland be-
staande onderwaardering van de verkoopsç.restatie weg
te nemen. Hoewel het tot dankbaarheid stemt dat – juist
in de laatste tijd – het begrip ,,verkopen” meer en meer
in het centrum van de belangstelling geplaatst wordt,
zal toch nog een lange weg moeten worden afgelegd
alvorens in Nederland het besef zal zijn doorgedrongen,
dat de zo begeerde vrije Westeuropese markt voor het
Nederlandse bedrijfsleven slechts dan de beste vruchten
zal kunnen afwerpen indien aan de Nederlandse ver
–
koper de plaats wordt toegekend die hem’ toekomt.
‘) ,.Window displays”.
‘s-Gravenhage.
R. H. HAENT)ENS.
298
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
13April1955
De organisatie van de koffiecultuur in Colombia
Er is geen landboiiwproduct dat van z6 grote betekenis
is voor Latijns Amerika als koffie. Omgekeerd neemt
Latijns Amerika, als geheel genomen, een overheersende
plaats in onder de producenten van koffie. Het wel en
wee van de koffiemarkt is derhalve van beslissend belang
voor grote groepen van de bevolking in Latijns Amerika.
De Amerikaanse huisvrouw moge zé ontstemd raken over
de dure koffie, dat het Congres een onderzoek begint
naar de oorzaken van de hoge prijzen, in de ogen van de
Zuid-Amerikaan is die bezorgdheid over een relatief toch
kleine uitgaafpost sterk overdreven en nauwelijks ge-
past: voor hem gaat het om zijn brood – of soms om
zijn Cadillac
De koffieproducerende landen hebben niet het gevoel,
de koffieprjzen te kunnen controleren; zonder twijfel
geldt dit nog meer voor de individuele koffieplanters. En
wanneer men de geweldige prijsschommelingen op de
wereldmarkt in aanmerking neemt krijgt men de indruk
van een grote instabiliteit. Santos 4 bracht in het begin
van de dertiger jaren 9,7 dollarcents per pond in New York
op; de prijs daalde, na enig herstel in de tussenliggende
jaren zelfs tot 7 cents, töen in 1940 de meeste Europese
landen uitvielen als afnemers, na enig herstel in de
tussenliggende jaren. Nadat de Verenigde Staten import-
quota gaven aan alle producerende landen (die van
Azië vielen weldra grotendeels uit, zodat het nog ging
om Latijns Amerika en Afrika) herstelde zich de prijs om
in één jaar tijds te komen op 13,6 dollârcents per pond.
Na de oorlog had de prijs in het algemeen een sterk
stijgende tendentie, grotendeels veroorzaakt dopr nood-
lottige vorsten in Zuid-Brazilië. De Braziliaanse voor-
raden, die al sinds de grote crisis van de dertiger jaren
boven de markt hingen, raakten uitgeput en de zelfde
Santos 4 steeg in het najaar van 1949 tot 52,5 cents
per pond! En in de afgelopen zomer heeft Brazilië een
tijd lang alleen koffie
willen
leveren tegen de monumen-
tale prijs van
87,5
cents per pond; dit was inderdaad
marktpolitiek van een producerend land, en wel een zeer
noodlottige, want zij bracht een kopersstaking teweeg
zodat in Augustus Brazilië moest buigen
i).
Terwijl er niet minder dan acht landen ter wereld zijn,
in welke koffie het voornaamste uitvoerproduct is, is de
relatieve betekenis van koffie voor de economie van het
land waarschijnlijk nergens groter dan in Colombia
2).
In 1953 vertegenwoordigde de koffie 82,6 pCt van de
totale waarde van de uitvoer en dit percentage is niet
uitzonderlijk. Reeds sedert 1880 is koffie het eerste pro-
duct van het land. Iedereen beseft de betekenis dezer
cultuur; wanneer het gaat om de belangen van de koffie-
productie, dan vergeten politieke tegenstanders hun veten,
zelfs wanneer (gelijk enkele jaren geleden) een toestand
gelijkend op burgeroorlog in uitgestrekte delen van het
land heerst.
1
Doch hoe belangrijk koffie ook voor Coldmbia is, de
productie van momenteel ongeveer zeven mln balen is niet
van voldoende omvang om een zelfstandige invloed op de
prijsvorming te hebben; de prijs ligt min of meer aan
tegen de Santos-prjs. Terwijl Brazilië de helft van
‘s werelds koffie-oogst voort pleegt te brengen, vertegen-
‘) Zie: ,,De koffiemarkt” door W. Tims in ,,E-S.B.” van 23 Februari 1955,
blz. 157.
) Doordat koffie een product is, dat in zoveel landen wordt voortgebracht,
het meest door kleine producenten, zijn de marktverhoudingen weinig overzich-
telijk. Een goede en interessante gids, waaraan ik ettelijke gegevens ontleende, is
het juist verschenen boek ..Brown Gold” van Andrés Uribe (New York, 1954).
woordigt de Colombiaanse productie iets meer dan één
vijfde (21 pCt). De Ign. blauwe koffie van Colombia is
gewassen koffie; de smaak gaat door voor edeler dan die
van de Santos-variëteiten en de prijzen zijn diente9ge-
volge meestal iets hoger. Terwijl de Braziliaanse autori-
teiten met hun revalorisatieprojecten en andere steun-
maatregelen althans de illusie konden hebben dat zij de
markt bepaalden, moeten de Colombianen het ook zonder
die illusie stellen. In plaats daarvan hebben zij datgene
gedaan, wat wèl binnen hun bereik lag, nI. de cultuur
zo goed mogelijk organiseren.
Deze Organisatie kan niet zo heel gemakklijk geweest
zijn, want koffie is in Colombia (en trouwens ook elders
meestal in Latijfis Amerika) een cultuur van de kleine boer:
er zijn bijna 400.000 ,,finca’s” waarop koffie wordt ver-
bouwd; 87 pCt daarvan wordt door één enkel gezin
bewerkt en telt minder dan 5.000 bomen. Deze kleine
zelfstandige planters kunnen meestal maai net rondkomen;
een te lage koffieprijs maakt hen tot paupers. Koffie als
cultuur neemt jaren en men geeft dus node die cultuur op.
Het terrein met zijn meestal zeer steile hellingen leent
zich vaak ook niet voor andere gewassen. Ook de grotere
,,finca’s” zijn nog geenszins van een afmeting, vergelijk-
baar met een Indische cultuuronderneming: 11 pCt
telt tussen 5.000 en 20.000 bomen en slechts 0,2 pCt telt
meer dan 100.000 bomen.
Ofschoon elke nationale instelling in Colombia de
koffiebelangen helpt behartigen – en met name valt te
noemen de Banco de la Rept’iblica die ook het buitenlandse
betalingsverkeer regelt – zo is er toch één Organisatie,
welke hiervan zeer in het bijzonder haar taak maakt: de
,,Federaciôn de Cafeteros”. Deze merkwaardige in-
stelling, waarvan de oprichting viel in 1927, zou men
kunnen aanduiden als een publiekrechtelijke organisatie.
Zij geniet inkomsten welke haar bij de wet worden toege-
kend: een uitvoerrecht op koffie, dat ddor de Overheid
wordt geheven. Doch ambtelijk is de ,,Federacién”,
zoals men haar kortweg aanduidt, geenszins; er heerst een
zakelijke sfeer en een opmerkelijke eenvoud kenmerkt haar
optreden. Haar algemene directeur, Don Manuel Meja,
is tegelijk Colombia’s ,,grand old man”; zijn kantoor is
niet groter dan dat van een secretaris van een Kamer van
Koophandel ten onzent, doch het zijn soms grote be-
slissingen, welke hier worden genomen. Don Manuel is
nu een go ede zeventiger doch nog steeds is hij vol energie;
niet alleen kent hij zijn land en de koffiecultuur door en
door, maar ook in Brazili, Costa Rica of de Verenigde
Staten is hij volkomen thuis en bekend met iedereen, die
belangrijk is op het gebied van de koffie.
De federatie heeft niet tot doel om winst te maken. Zij
wendt haar middelen aan om de koffiecultuur te be-
schermen, haar problemen te bestuderen en haar belangen
te bevorderen. Dit klinkt misschien wat dor en wat
algemeen; het is echter een zeer uitgebreide taak, die met
hart en ziel wordt vervuld. In de erustige crisisjaren, toen
er veel bittere armoe was onder de koffieboeren, stelde
de Federaciôn contrôle in op de qualiteit van het te
exporteren product: tot wanhoop gekomen boeren be-
stonden het wel om stenen bij de koffiebonen in de
zakken te stoppen om zo aan een hoger gewicht te komen,
en natuurlijk dreigde de goede naam van het Colombi-
aanse product hierdoor te worden aangetast. Doch de
Federaciôn is veel en veel verder gegaan.
0p
allerlei
wijzen tracht zij de cultuur te verbeteren: door proef-
13April1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
299
tuinen, scholen, laboratoriumonderzoek, ook door doel-
matige opslagplaatsen, en eveneens door indirecter
methodes.
Volgens Mejia ligi het geheim van de verbetering van
de cultuur in de doelmatige’oplossing van de moeilijk-
heden van de kleine boer. Deze kan terecht bij alle in-
stellingen van de Federaciôn welke wij noemden, doch
hij zal daar allicht niet veel mee in aanraking komen;
wel echter met één van de 241 regionale kantoren, aar
men hem van advies zal dienen. Door tussenkomst van
de federatie kan de boer ook een oogstcrediet krijgen of
een bouwcrediet tot verbetering van zijn behuizing.
Verder treedt de federatie op wanneer de prijs al te laag
dreigt te worden; zij gaat dan inkopen en wel tegen een
zodanige prijs dat de boer nog juist een zekere beloning
boven het strikte minimum, noodzakelijk voor. de in-
standhouding van hem en zijn gezin, ontvangt. De fede-
ratie beschikt voor dat doel over opslagplaatsen waarin
momenteel, zo het moest, de helft van een totale jaarlijkse
oogst zou kunnen worden bewaard tot betere tijden zou-
den aanbreken.
Ook in Amerika en Europa slaat de Federaciôn zekere
hoeveelheden Colombiaanse koffie op, in dit geval met
de bedoeling om die tegen gewone prijzen te verkopen
wanneer ten gevolge van een staking of natuurramp de
gewone aanvoer verstoord is.
Aangezien in Colombia het belang van de koffie en
het landsbelang nagenoeg identiek zijn, ontmoet men de
Federaciôn ook op allerlei terrein, waar men haar aan-
vankelijk misschien nietzou verwachten. Zo is zij ge-
worden tot een groot aandeelhoudster in de ,,Flota
Grancolombiana”, de handelsvloot welke Colombia heeft
opgebouwd na de ]aatste wereldoorlog toen het land had
geleden doordat het geen scheepsruimte bezat. De
,,Flota”, die geworden is tot een geziene onderneming in
het land, en die in Europa vertegenwoordigd wordt door
de K.N.S.M., is min of meer te beschouwen als een ver-
lengstuk van de Federaci6n, of althans van haar idealen;
zij dient tegen niet te hoge tarieven de Colombiaanse
koffie en andere producten te vervoeren en het is niet
in de eerste plaats haar taak om winst te maken.
De verbetering van de woningen, waarvan wij reeds
melding maakten, is geworden tot de bijzondere taak
van een staatsbank, in het kapitaal waarvan de Federaciôn
voor 44 mln pesos (66 mln gulden) heeft deelgenomen.
Deze verbetering van de woningen ten plattelande,
waarvan de aanleg van waterleidingen deel uitmaakt,
was noodzakelijk om het wegtrekken van werkvolk op
het land te helpen voorkomen. Geleidelijk aan is Colombia
Vrij sterk geïndustrialiseerd (al werd de industrie opge-
bouwd met de winsten uit de koffie, die in fabrieken
belegd zijn), en de aantrekking van de steden is dien-
tengevolge groot.
In 1954 is door de Federaciôn, tezamen met de Rege-
ring, een grote bank voor de koffiecultuur opgericht, de
Banco Cafetero. Door de middelen, welke de federatie
verzameld had.en nu in kon brengen, werd het met één
slag een zeer grote bank, één van de aanzienlijkste in
geheel Zuid-Amerika. Het kapitaal van de Banco Cafetero
bedraagt 50 mln pesos en een deel van het uitvoerrecht öp
koffië komt aan de reserves ten goede.
De federatie staat onder een directoraat, waarin zitting
hebben drie leden van het kabinet, de directeur van een
staatsbank, een andere vertegenwoordiger van de Re-
gering en vijf koffieproducenten. In elk departement van
Colombia waar koffie groeit (en dat zijn ze haast alle, ook
al is de cultuur in hoofdzaak geconcentreerd op de )iel-
lingen van de Midden-Cauca vallei) is de federatie aan-
wezig in de vorm van een departementale commissie
onder de leiding van een belangrijke koffieproducent. Deze
commissie houdt van nabij het oog op alle activiteiten
van de federatie en haar diensten in het betrokken de-
partement. De grotere planters beseffen zeer wel, dat ook zij
een belang hebben bij de goede naam van het Colombiaan-
se product als geheel, en zij steunen dan ook gaarne het
werk van de federatie door bijvoorbeeld zitting te nemen
in de departementale commissies.
De gevaren, verbonden aan een monocultuur, zijn aan
de federatie niet ontgaan. Vandaar dat zij actief optreedt
om de boeren, die daartoe in de gelegenheid zijn, aan te
moedigen om bijvoorbeeld vee te gaan houden of kippen
te fokken naast hun koffieteelt. Bij de aankoop van dit
vee kan de federatie bemiddelen, evenals zij dit doet bij
de aankoop van kunstmest en insecticides ten behoeve
van de koffiecultuur zelf.
Een bezoeker aan Colombia neemt de indruk mee naar
huis, dat er in dat land een interessante ontwikkeling aan
de gang is, minder spectaculair dan in Zuid-Brazilië of
in Venezuela, en meer in onze Nederlandse stijl. Het is
een ontwikkeling in allerlei richting, en met een solide
grondslag.. Voor een niet onbelangrijk deel is zij het werk
geweest van de Federaciôn de Cafeteros.
Naschrft.
De voortgezette daling van
“
de koffieprijzen in het
nieuwe jaar heeft de Federaciôn genoopt om haar aan-
koopprijs in het binnenland ook te reduceren, en wel van
350 tot 315 pesos per 125 kg. Een novum is nu, dat de
eventuele vei’liezen, welke de Federaciôn zou lijden door
een verder ongunstig prijsverloop op de wereldmarkt; haar
zullen worden vergoed door de Regering. Deze put de
middelen daartoe uit de zeer hoge zegelrechten, waaraan
de invoer van minder essentiële goederen onderworpen is
sedert de val van de koffiq*ijzen in het najaar.
‘s-Gravcnhagc.
Dr H. RIEMENS.
INGEZONDEN STUK
Samenwerking in het belang van de Nederlandse export
Drs A. G. ter Hennepe te ‘s-Gravenhage schiift. ons.
In ,,E.-S.B.” van 2 Maart
1955
verscheen: een artikel
van Mr A. C. Jas onder de hierboven genoemde titel.
Dit artikel geeft aanleiding tot enkele opmerkingen.
Mr Jas beschouwt het verschijnsel van de export-
combinatie, in het bijzonder de oorzaken van haar ont-
staan, van twee gezichtshoeken uit. In de eerste plaats
ziet Mr Jas haar als verschijningsvorm van het collecti-
visme, dat ons, als wij goed lezen, min of meer door de
feitelijke ontwikkeling wordt opgedrongen. In de tweede
plaats echter ziet Mr Jas de exportcombinatie als eefi
doelbewust in het leven geroepen ( of: in het leven te
roepen) instrument voor rationalisatie van de uitvoer-
handel.
Het komt mij voor dat geen van beide factoren het
verschijnen van de exportcombinatie kan verklaren,
terwijl bovendien naar mijn gevoelen een poging wordt
gedaan tussen beide een verband te leggen, dat in wezen
niet bestaat. Met name kan toch niet worden volgehou-
den, dat de exportcombinatie ,,gezien moet worden in
het licht van een evolutionnaire gang… het collecti-
visme”. Het toetreden tot of vormen van een export-
combinatie is een daad, waartoe ondernemers uit vrije
300
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
13 April
1955
wil besluiten, daarbij geleid door overwegilgen van
rendabiliteit. Men kan stellen, dat het bestaan van collec-
tiviteiten een realiteit is, met welk feit verantwoordelijke
zakenlieden rekening hebben te houden, doch in onze
ondernemingsgewijs georganiseerde maatschappij dwingt
geen macht ter wereld een ondernemer zich bij een
(economische) collectiviteit ‘aan te sluiten, wanneer hij
daarin geen voordeel ziet.
Vandaar waarschijnlijk, dat Mr Jas het element van
de rationalisatie’ in zijn betoog brengt, ten einde aan de
toetreding een economische ondergrond te verschaffen.
Naar mijn mening ontbreekt hier echter het logische
verband om dit betoog sluitend te maken. Ten eerste kan
rationalisatie slechts tot samenwerking leiden, in zverre
dientengevolge de rendabiliteit van de onderscheiden
leden-ondernemingen van de collectiviteit verbetert en
ten tweede staat nog te bezien in hoeverre de rendabiliteit
van een industrie niet op andere wijze kan worden ver-
hoogd dan door toetreding tot een colleçtiviteit.
Men versta: goed, wat daarmede wordt bedoeld. Het is
verre van mij de betekenis van bijvoorbeeld de export-
combinatie te willen ontkennen
1),
doch het is zaak daarbij
voor cgen te houden, waarop deze betekenis berust. MenS
z
,
l zich er voor moeten hoeden de exportcombinatie te
propageren als een onder alle omstandigheden efficiency-
verhogend apparaat, waarvan iedere ondernemer, die
zijn tijd begrijpt, lid zou moeten zijn. In vele opzichten is
de exportcombinatie belangwèkkend, doch men bljve
zich er van bewust waaraan zij haai betekenis ontleent.
En dit is noch de toeneming van het collectivisme, noch
de rationalisatie zonder meer.
Nh kan men stellen, dat rationalisatie steeds kosten-
verlaend werkt en derhalve de rendabiliteit verbetert.
Dit is zonder twijfel het geval, doch de rationalisatie be-
hoeft beslist niet noodzakelijk sâmenwerking te betekenen.
Dit zij aangetoond met Mr Jas’ eigen voorbeeld van de
tweè fabrikanten, waarvan de ene kan exporteren en de
andere niet, waaruit Mr Jas. besluit dat ,,pooling” hier
de aangewezen oplossing is. Het komt mij voor, dat dit
de meest gecompliceerde oplossing zou zijn. De expor-
terende fabrikant kan veel eenvoudiger een nieuwe ma-
chine bijkopen. Dat hij daartoe niet de middelen zou
hebben is een complicatie van louter academische waarde;
een bedrijf dat zo goed werkt zal onder de tegenwoordige
omstandigheden steeds crediet kunnen krijgen. Voorts
kunnen wij niet inzien dat de ,,pooling” beiden voordeel
biedt. De een krijgt er machines bij, de ander afzet.
Maar zal A meer gaan produceren om B dat meerdere
te laten verkopen? Dat toch alleen als A van B een ver
–
goeding krijgt, die altijd geringer is, dan de extrn-winst
die A maakt indien hij zijn capaciteit vergroot door aan-
schaf vn een nieuwe machine. Dat ,,de rest een kwestie
is van juridisch en administratief overleg” is eenvoudig
gesteld, dôch zouden juist daarbij niet de moeilijkheden
rijzen? Nu kan Mr Jas wel stellen dat goede trouw moet
worden verondersteld, terwijl wij ,,beschikken over een
leger van deskundigen, die adn elke samenwerking een
vorm kunnen geen”, het wil mij echter voorkomen, dat
een ondernemer liever niet zo een ingewikkelde vorm met
veel papier en conferenties zal kiezen. Of men dit op
den duur nog onder het hoofd ,,rationalisatie” kan
rangschikken staat wel heel erg te bezien.
Het bespreken van het ,voorbeeld met betrekking tot
de grote verscheidenheid van artikelen in de textiel-.
industrie zou hier te ver voeren. Men r’aakt hier aan
1)
In mijn artikel ,,Exportcon)binaties in cle nietaalnijverheid
in ,,E.-S.D.’
van 24 Juni 1953 zijn enkele aspecten voor een groep daarvan lesproken.
het vraagstuk van -de doeltreende opbouw van het
productie-apparaat. Het is uiteraard mogelijk te dien
aanzien een uit oogpunt van rationalisatie ideale struc
tuur te bedenken, doch deze zou vergaande specialisatie,
verstarring en kwetsbaarheid van de onderscheiden be-
drijven met zich brengen. De ‘raagstukken, die daarbij
rijzen zijn zo samengesteld, dat deze hier onbesproken
moeten blijven.
Dit ten aanzien van het betoog van Mr Jas met be-
trekking tot samenwerking
in
het algemeen. De voordelen
die zij biedt zijn naar mijn stellige overtuiging niet zo
evident als Mr Jas wil doen voorkomen:
Wat betreft de samenwerking in de exportactiviteit
zijn zeker geslaagde initiatie:ven aan te wijzen.. Deze be-
treffen echter, als ik goed zie, niet combinaties van con-
currenten, doch vëeleer van bedrijven, die tezamen com-
plete projecten kunnen
•
leveren, waarvan elk der leden
een onderdeel vervaardigt, waarop hij is gespecialiseerd,
dan wel combinaties die gezamenlijk een assortiment aan-
bieden. Dit in het algemeen; uitzonderingen zullen zeker
voorkomen. Het voordeel van exportcombinaties door
concürrenten kan ik niet inzien. Op de meéste export-
markten is de situatie in het algemeen allerminst zo, dat
Nederlanders elkaar de laagste plaatsen op de prjslijsten
betwisten. En voor zover dit wel het geval is, zullen de
bezwaren daartegen zeker niet komeivan de kant van
de overheid in het afzetland, dat dan zou reageren met
beperkende maatregelen.
Dit alles neemt niet w
i
eg, dat-ruïneuze concurrentie
vermeden moet worden, doch ook daarvoor is de export-
combinatie wederom niet de enige vorm van samenwer-
king.
Tot slot een opmerking over de exporthandel. Inder-
daad zou men deze, oppervlakkig beschouwd, een soort
van exportcombinatie kunnen noemen. Er is evenwel een
zeer diepgaand principieel verschil: de exporthandel is
economisch een geheel zelfstandige schakel in de dis-
tributie van de uitgevoerde producten, van de fabrikant
duidelijk gescheiden door een markt. De exportcombinatie
is dat niet. .Zij is een vorm van integratie, zij het onvol-
maakt en de fabrikani, die deel uitmaakt van een export-
combinatie, loopt alle economische en commerciële
risico’s van de exporthandel. –
Het beschouwen van internationale handelshuizen als
exportcombinatie gaat dan ook naar mijn -mening te ver.
De exportcombinatie veronderstelt bundeling van krach-
ten, die bij elk der leden reeds aanwezig zijn; het export-
huis ontleent juist zijn bestaansgrond aan het feit, dat
zijn leveranciers geen exportactiviteit (kunnen) ont-
wikkelen.
Samenwerking op economisch gebied in het algemeen
en met betrekking tot de uitvoer in het bijz6nder kan
zeker nuttig zijn. Nationaal-economisch zijn de voordelen
veelal zelfs evident. De vraagstukken die daarmede ver-
band houden— zoals de industriële structuur, de export-
combinatie e.d. – staan op dit ogenblik in het brandpunt
van de belangstelling.
Men bedenke evenwel, dat de meet gewenste organi-
satie van het bedrijfsleven ten aanzien van productie en
afzet niet zonder meer kan worden geconstrueerd. De
Organisatie van het bedrijfsleven is nu eenmaal het resul-
taat van de beslissingen, genomen door de individuele
ondernemers, die daarmede vorm geven aan hun eigen
onderneming en dientengevolge – -evenwel indirect –
aan het bedrijfsleven in zijn geheel. Weliswaar kan. men
deze beslis’singen tot op zekere hoogte beïnvloeden –
bijvoorbeeld indien de overheid het ,,klimaat” verbetert
13 April
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
301
-, doch de handelingen van de ondernemers blijven
grotendeels beheerst door privaat-economische over-
wegingen. Bij die overwegingen zullen waarschijnlijk
het groeiende collectivisme of nationale rationalisatie
slechts van geringe betekenis zijn. Slechts waar nationaal-
économische belangen gepaard gaan aan privaat-econo-
misch vôordeel zal samenwerking tot gunstige resultaten
leiden. Dat het daarbij nuttig is af en toe stimulerend op
te treden, vooral daar waar het samenvallen van be-
langen slechts op lange termijn zichtbaar is, zal ik gaarne
toegeven.
Nasc/ir(ft.
Aan het eind van zijn betoog zegt de geachte inzenaer:
,,Slechts waar nationaal-economische belangen gepaard
gaan aan privaat-economisch voordeel zal samenwerking
tot gunstige resultaten leiden”. Daar ben ik het volledig
mee eens en ik meen, lat mijn artikel nergens aanleiding
kan geven tot een tegengestelde opvatting. Natuurlijk,
alléén wanneer een collectief optreden in het economisch
vlak kan leiden tot vergroting van het individueel voor-
deel, is er reden tot samenwerking. Ik wil echter beweren,
.dat nog zeer velen niet tot het besef zijn gekomen, dat
juist door samenwerking dit economisch voordeel bereikt
kan worden en ter opwekking van dit besef diende mijn
geschrift.
De inzender zegt het logisch verband tussen het groeiend
collectivisme, rationalisatie en een vorm van samen-
werking als bijv. een exportcombinatie niet te zien. Ik
verschil hierin niet hem van opvatting. Het is naar mijn
mening niet voor bestrijding vatbaar, dat in de vooroor-
logse periode van enige vorm van expôrtcombinatie, zoals
wij die heden ten dage kennen, ooit sprake zou kunnen
zijn geweest. Eenvoudig omdat daar geen behoefte toe
bestond. De na-oorlogse structuur van het wereldbestel
heeft geleid tot belangenbundelingen en uit het besef van
de voordelen, die daaraan verbonden waren, is m.i. wel
degelijk gegroeid het besef, dat bundeling van .export-
belangen in een collectiviteit zijn nut kan afwerpen.
Zonder deze evolutionnaire gang van zaken meen ik, dat
men nimmer tot exportcombinaties zou zijn gekomen.
Immers, het individualisme, zonder de sterke collectieve
impulsen van deze tijd, zou nimmer tot deze oplossing
zijn gekomen.
En het verband met het streven naar rationalisatie, dat
heden ten dage zo sterk onderstreept wordt, lijkt mij toch
overduidelijk. Ik zie in een exportcombinatie een vorm
van rationalisatie aan de verkoopszijde van de industrie;
zonder rationalisatie deugt uit de aard der zaak de com-
binatie niet. Het wil mij voorkomen, dat de inzender in
mijn betoog meer heeft willen lezen dan ik beweerd heb,
wanneer hij zegt, dat men er zich voor moet hoeden om
de exportcombinatie te propageren als een onder alle
omstandigheden efficiency-verhogend apparaat, waarvan
iedere ondernemer, die zijn tijd begrijpt, lid zou moeten
zijn. De exportcombinatie
moet
zijn een efficiency-ver-
hogend apparaat, anders is zij waardeloos, en met deze
praemisse voor ogen wil het mij voorkomen, dat iedere
ondernemer die, niet alleen zijn
tijd,
maar tegelijk zijn
belang begrijpt, zich ernstig moet beraden of exporteren
in collectief verband voor hem voordelen kan opleveren.
En komt hij tot de overtuiging, dat zulks niet het geval is,
dan moet hij het vooral niet doen!
In het door mij aangehaalde voorbeeld van het ,,poolen”
van machineparken, vergeet de inzender dat mijn stelling
was, dat fabrikant A.
niet
over de middelen beschikte om
zich de machines te verschaffen, die hij nodig had. In-
zender noemt dit een academische complicatie, doch ik
zou de ruimte willen geven aan de tallozen, die vandaag
met deze academische complicatie zitten, vooral wanneer
het gaat om kostbare apparatuur. Indien de aanschaf
mogelijk ware, dan ware er geen sprake geweest van een
probleem. In het gegeven geval is de ,,pooling” de aan-
gewezen weg om te geraken tot een voor beide partijen
voordelige oplossing, waarbij uit de aard der zaak moei-
Jij kheden rijzen, die echter met de goede wil van partijen
naar mijn mening overwonnen kunnen worden. Het door
mij aangehaalde voorbeeld is aan de practijk ontleend.
Het voordeel van exportcombinaties tussen concur-
renten ziet inzender niet. Ik moet hem bestrijden, dat
Nederlanders op de exportmarkt elkander de laagste
plaats op de prijsljsten niet zouden betwisten en ik moge
hem in herinnering roepen de narigheid, die uit dezen
hoofde is ontstaan in Benelux, waarbij de Belgische
Overheid op een goed moment ter bescherming van de
zgn. sensibele sectoren tot de heffing van een invoertax
is overgegaan en ongetwijfeld tot verdere beperkende
maatregelen haar toevlucht zou hebben genomen, indien
niet door ondernemersoverleg, in de private sfeer dus,
tot vrijwillige contingenteringen werd besloten. Met
klem wil ik nu beweren, dat indien de betrokken expor-
terende Nederlandse industrieën in een exportcombinatie
hadden samengewerkt• – een combinatie van concur-
renten dus – aande Nederlandse economie de ellende,
die uit dit conflict is voortgesproten, bespaard zou zijn
geblevefi. En deze situatie is ontstaan uit de zinloze
concurrentie tussen Nederlandse exporteurs!
Ten slotte des inzenders opmerking ten aanzien van
handeishuizen, waarmede ik het eens ben. Ik heb slechts
willen betogen, dat in veel gevallen de
beginnende
export-
activiteit van een onderneming vaak beter geleid kan
worden via de exporthandel; nationaal bezien blijft het
exportresultaat hetzelfde, met dit verschil, dat de recht-
streekse aanvangspogingen van de ondernemer wellicht
minder ‘rationeel kunnen uitvallen, dan wanneer hij ge-
bruik maakt van de ervaren exporthandel. Maar ook
hier zal de ondernemer voor zichzelf moeten uitmaken
wat voor hem het beste uitkomt.
Naarden.
Mr
A. C. JAS.
AANTEKENING
De structuur van de Belgische hypotheekmarkt
In de bundel ,,Aanvullende Studiën” bij het verslag
over 1953 van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas van
België (verschenen eind
1954)
zijn de resultaten gepubli-
ceerd van een onderzoek naar de structuur van de Bel-
gische hypotheekmarkt. Het onderzoek werd tot een
steekproef beperkt, omdat het jaarlijkse aantal hypo-
theekinschrjvingen in België ongeveer 100.000 bedraagt.
Van de 41 hypotheekkantoren werden er 27 in het onder-
zoek betrokken. Uit de registers werden alle inschrijvingen
– exclusief de ambtshalve en wettelijke – overgenomen,
verdeeld naar categorieën van hypotheeknemers. Het
totale inschrijvingsbedrag voor alle kantoren was be-
kend; uit de telling van de overgenomen inschrijvingen
blijkt, dat deze 72,4 pCt van het totaal vormen. De cijfers
voor alle kantoren samen zijn verkregen door de resultaten
van het onderzoek met deze coëfficiënt te vermenigvul-
digen. In onderstaande tabel zijn zij samengevat.
qL
T
302
ECONOMISCH-STATISTISCJIE BERICHTEN
13 April 1955
TABEL 1.
Belangrijkste resultaten van de tellingen
(bedragen in mln fr.)
Inschrijvings-
Aantal
1
> fr. 1 rijln
1
< fr. 1 mln
bedrag
27 kantoren
……
1
10.891,2
69.531
1.630,0
1
9.261,2
40 kantoren
15.039,2
1
96.000
2.255,0
12.784,2
De indeling van de inschrijvingen naar categorieën
van hypotheeknemers bracht enige belangrijke feiten
tevoorschijn. Tabel II geeft daarvan een overzicht.
TABEL II.
Indeling der hypotheekinschr(/vingen naar categorieën van
hypotheeknemers
(bedragen in mln fr.)
1
Bedrag
I
pCt
–
Particulieren
………………….
2.178,7
20,0
839,5
7,7
Andere credietinatellingen
7.376,3 67,7
Handels- en nijverheidaondernemingen
186,9
1,7
Banken
…
…………………….
Staat en lagere Overheid
..
143,4
1,4
Hernieuwingen
………………..
166,4
1,5
Totaal
…………………..
..
10.891,2
100,0
Het gedeelte, dat voor rekening van particulieren
komt, ligt ver uiteen in de verschillende provinciën:
in Oost- en West-Vlaanderen resp. 27,44 en 25,82 pCt,
tegenover 8,80 en 8,52 pCt in Luxemburg en Limburg.
Meer dan de helft van de particuliere inschrijvingen
ligt beneden fr. 50.000, drie vierde beneden fr. 100.000.
Het aantal debiteuren is geringer dan het aantal parti-
culiere inschrijvingen; in veel gevallen staat een groter
aantalschuldeisers tegenover één debiteur.
De inschrijvingen van particuliere banken (7,7 pCt
van het totale inschrijvingsbedrag) kenmerken zich door
hoge bedragen: 60,6 pCt vah het totale aantal ligt tussen
fr. 100.000 en fr. 500.000. Naar inschrijvingstotalen
gerekend zijn de genomen hypotheken boven fr. 1 mln
met 61,7 pCt veruit de belangrijkste.
Uit de gegevens, welke verkregen werden d.m.v. een
steekproef uit het materiaal, dat uit de bovengenoemde
steekproef resulteerde, kan een overzicht van de geldende
rentetarieven worden opgesteld. De gemiddelde rente
voor leningen van particulieren blijkt in België 6,48 pCt
te bedragen. De meest voorkomende rentevoet is
6,5
pet.
TABEL III.
Indeling naar de rentetarieven a)
Rentevoet
Aantal
pCt
Van 0,50 tot 4,00
249
5,8
4,00
5,00
550
12,6
5,00
6,00
1.028
23,5 6,00
7,00
1.991
45,8 7,00
,,
8,00 496
11,4
8,00
11,00
41
0,9
Totaal
……………
4.355
100,0
a) Exclusief de
credietopnemingen ..door de
banken
toegestaan.
Opgemerkt wordt dat de rentetarieven, welke op de
hypotheekmarkt gelden, over het algemeen zeer hoog zijn.
De kostprijs van de middelen, welke op de emisiernarkt
moeten worden opgenomen, kan daarvoor geen reden
of ocrzaak zijn.. Mede in verband met de gevaren, die
verbonden
.
zijn
.
aan. een schuldenlast welke tegen te
zware voorwaarden is aanvaard, tijdens een economische
inzinking of belangrijke prijsdaling, wordt in deze studie
gesteld, dat vermindering van de rentetarieven mogelijk
is en dient te worden nagestreefd.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geidmarkt.
11
Van hun zeer hoge tegoed van f641 mln bij de Centrale
Bank, waarmede de banken de kaspercentage-periode
22 Maart-21 April waren ingegaan, hadden zij de af-
gelopen weken veel pleiziër toen de ultimo zware eisen
aan hun liquide rnidd
9
len bleek te stellen. De bank-
biljettencirculatie nam ni. tussen 21 Maart en 4 April
met niet minder dan f 157 mln toe. Ondanks het feit, dat
uit deviezentransacties per saldo geen liquide middelen
vrij kwamen, konden de banken deze aderlating ‘rijwel
geheel financieren door op genoemd tegoed voor f 145
mli te trekken. Van een ultim6’erkrapping op de open
markt was hierdoor weinig te bespeuren. Voor kort-
lopend papier overwoog bij een notering van 1 pCt of
een fractie daar beneden in lichte mate de vraag, terwijl
callgeld onveranderd op het minimum van – pCt gehand-
haafd bleef.
De kapitaalmarkt.
In Wallstreet werd het restant van de grote koèrsdaling
van Maart gedurende de verslagweek vrijwel uitgewist.
Dow Jones Industrials, die 4 Maart een maximumstand
van 419,7 had bereikt, en 14 Maart tot een laagtepunt
voor Februari en Maart van 391,4 was teruggevallen,
steeg van 409,7 op 31 Maart tot 418,2 op 7 April.
Ook de Amsterdamse aandelenmarkt gaf een ge-
leidelijke stijging te zien, waarbij het algemene koers-
gemiddelde zelfs een nieuw hoogterecord bereikte. Van
een grote buitenlandse vraag was inmiddels geen sprake;
eerder was de vraag wederom van binnenlandse beleggers
afkomstig dië – het wachten op een fikse koersdaling
moede – besloten toch maar weer in aandelen terug te
stappen. Veler belangstelling ging hierbij ditmaal uit naar
de grote Indonesische fondsen, die bij relatief grote om-
zetten een niet onaanzienlijke koerswinst boekten.
De resultaten van de meeste ondernemingen, die reeds
hun jaarverslag over 1954 publiceerden, gaven een voor-
uitgang t.o.v. 1953 te zien, ofschoon deze uiteraard niet
in alle gevallen in zo frappante mate als in de zojuist ge-
publiceerde cijfers van Philips tot uiting kwam. De rode
draad, die door de dividenduitkeringen locvpt, is en blijft
de dividendstabilisatiepolitiek, die oorzak is, dat de uit-
gekeerde dividenden veelal slechts een flauwe afspiegeling
van de gemaakte winsten blijven vormen. Deze politiek
wordt echter niet meer met alle rigoureusheid gevoerd;
de aandeelhouders van vele n.v.’s werden ni. met een pro-
centle méér dividend over 1954 verblijd. Volgens een door
Het Financieele Dagblad opgestelde statistiek kwamen
in het eerste kwartaal van 1955 op een totaal van 97
geannonceerde dividenden 57 gevallen van dividend-
verhoging voor, tegen 33 gevallen van een onveranderd
en 7 van een verlaagd dividend.
Op de obligatiemarkt blijft het goedkope geld troef.
De gelukkigen, die op hun inschrijving op de 31 pCt
obligatielening België (emissiekoers 100 pCt) iets toe-
gewezen hadden gekregen, zagen voor hun zojuist ver-
orven bezit reeds direct een koers van 103
5/8
pCt tot
stand komen. Bij de scheepshypotheekbankea worden de
laatste tijd 4j pCt obligaties geconverteerd in
3+
pCt
stukken.
Tegenover een steeds verder gaande accumulatie van
besparingen hier te lande – vnl. belegd via levens-
verzekeringmaatschappijen en pensioenfondsen staat
een dalende kapitaalbehoefte van de grootste debiteur:
de Staat der Nederlanden. In het Voorlopig Verslag van
de Tweede Kamer over de Belastingverlagingswetsontwer-
‘pen, wordt er nog eens op gewezen, dat de nettostaats-
schuld in vijf jaar met f7 mrd is gedaald en dat de verhou-
ding Staats schuld: nationaal inkomen thans ongeveer de-
zelfde is als vèèr de oorlog. Gezond als de financiële posi-
tie van de Staat dus wezen moge, voor de beleggers
opent een dergelijke situatie weinig perspectief op een
spoedig einde van de periode van lage rentestanden.
Aand. indexcijfers
1 April 1955 7 April 1955 Algemeen
……………………………
241,1
243,4.
Industrie
……………………………
343,5 345,1
Petroleum
……………………………
329,5 331,0
Scheepvaart…………………………
33,6
233,9
Banken
…………………………………
188,1 189,6
Indon.
aand………………………….
77,1
79,8
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
599½
602
Unilever
……………………………
392
395
Philips
……………………………….. .
365%
367½
A
.K.0………………………….
………
302
303%
Kon.
N.
Hoogovens
………………
288½
289%
Van
Gelder
Zn
………………………
279 1
223
H.A.L.
…………………………………
188½
189
Amsterd. Rubber ……………………
117½
127
H.V.A.
…………………………………
150½
162
Staatsfondsen
2%
pCt N.W.S .
………………………
77%
77½
3-3%
pCt
1947
………………………
100%
10011/16
3
pCt Grootboek 1946
100
1
/1
100%
3
pCt Dollarlening
…………………
97½
97%
Diverse obligaties
3½
pCt Gem. R’dam 1937 VI
101%
102%
3%
pCt Bkv. Ned. Gem. 1954 11/111
100
0
JJtl
100
7
/8
3½
pCt
Philips
1948
………………
,
103%
102
3
/
4
3%
pCt Westl. Hyp.
Bank
100
100%
J.
C. BREZET.
Bij het Economisch Technologisch Itistituut voor
Friesland wordt gevraagd:
BEDRIJFSECONOOM
en
–
jong
SOCIAAL-ECONOOM
Aanvangssalaris afhankelijk van bekwaamheid
f
5000,-
tot
f
6500,
—
.
De bedrijfseconomische functie behelst
o.a.:
crediet-,
vestigingsplaats- en Organisatie adviezen en het secreta-
riaat van het Industrieschap Oostelijk Friesland.
–
Sollicitaties te richten aan de Directeur van het E.T.I.F.,
Sophialaan 1, Leeuwarden; voor de sociaal-economische
functie met vermelding van doctoraal tentamina en
scriptie.
J&lu.e.’z.4ee4 in &-.Pi3.
Door bijzondere omstandig-
heden bieden wij aan:
1 Adressograph- adresseermachine
13 tellers,
24-positie selector,
rollendruk- en snij-apparaat
50
cm en verdere accessoires.
Alles fabrieksnieuw.
Brieven onder no. E.S.B. 15-2,
Bureau van dit blad, Post-
bus 42, Schiedam.
ACCOIJNTANTSKANTQQRJ.C.SPANGENBERG(NIvA)
Bij ons is
plaats
voor
een Hoofd-Assistent
Ve reist en :
Bijna gereed met
de accountantsstudie
N.I.v.A.; Representatieve en sympathieke persoonlijkheid;
Meerjarige
ervaring;
Intelligent, praktisch en actief;
Zakelijk
inzicht.
Hij,
die meent aan deze eisen te voldoen en bereid is zich aan
een
psychotechnisch onderzoek te onderwerpen, gelieve te solliciteren.
Aantrekkelijk salaris en goede perspectieven.
Brieven onder No. E.-S.B. 15-1, Bur. v. d. Blad, Postbus 42, Schiedam.
401
~~~
Bij
het
Gemeentevervoerbedri,jf
te Amsterdam bestaat
gelegenheid tot plaatsing van
EEN BEDRIJFSECONOOM
(salarisgrenzen
f
7880.04—f
9978.84 inclusief de 6% sa-
larisverhoging).
Gegadigden voor deze betrekking dienen aan de vol-
gende eisen te voldoen:
universitaire vorming, bijvak: Statistische analyse;
statistische ervaring;
belangstelling voor vervoersproblemen.
Candidaten moeten bereid zijn zich aan een psycholo-
gisch onderzoek te onderwerpen.
Vaststelling van het salaris boven het minimum is
mogelijk, zulks naar gelang van verkregen ervaring.
Leeftijd boven 30 jaar.
Verplaatsingskostenbeslu it is van toepassing. Kinder-
toelage volgens gemeentelijke regeling.
Volledige
sollicitaties
binnen
14 dagen na het ver-
schijnen -van deze advertentie onder no. 96 G.V.B. te
zenden aan de Directeur der Gem. Personeelsvoorziening,
Sarphatistraat 92, Amsterdam (C).
•
Bij de Afd. Stedebouw en Sociaal-Econo-
misch onderzoek van de Centrale Directie van
de Wederopbouw en de Volkshuisvesting wordt
gevraagd een
SOCIAAL-GEOGRAAF,
ECONOOM
of
INGENIEUR
voor werkzaamheden van statistische, analytische en so-
ciaal-economische aard met betrekking tot de volkshuis-
vesting en stedebouw. SoIl. onder motto vD/ WVSO 51
(in linker bovenhoek env. en brief) aan de Centrale
Personeelsdienst, Bezuidenhoutseweg
15,
Den Haag.
____
II lollI
IiIi_
Bij de Stedebouwkundige
afdeling van de. Dienst der
Stadsuitbreiding en Volkshuisvesting wordt gevraagd:
een sociaal-econoom of een- sociograaf
– –
met economische instelling voor planologische studies;
jaarwedde (excl. 6%, ev. kindertoelage en vacantietoelage)
f
5.760,—
–
f
8.232,— of
f
7.920,—
–
f
9.480,— naar gelang
van ervaring.
–
Aanstellingin vaste dienst mogelijk; vergoeding van
ver-
plaatsingskosten conform de Rijksregeling.
IJitv. sollicitaties binnen 14 dagen na verschijning van
dit blad ûn de Directeur van voornoemde dienst, Ged.
Zuiderdiep 96 te Groningen.
303
‘-
‘
‘—
d
‘
.
–
1
1
1
HoAdr-ekenen
–
L
Machinaad . reke’ne’n
druk
S
de
‘
winstdrukt de ko*sten
Sta nu bij voorbeeld eens evén stil bij zo’n âllerbelang.
rijkst punt als het uitschrijven -der rekeningen.
Wie dat met de hand doet, loopt kans fouten te maken
en moet op drukke dagen laten overwerken o’f extra
“personeel- iiemen, om vertraging zoveel mogelijk te voor.
komen. Op die manier kost elke uitgeschreven rekening.
-veel te veel. Rekeningen moeten bovendien snel uitgaan,
willen zij ook snel worden voldaan.
Ukunt het factureren stukken sneller doe’n
en
fouten
uitsluiten, waarbij grote hoeveelheden werk U ook geen
zorgen meer baren. Maak daarom gebruik van de moderne,
uiterst snelle Burroughs Factureer Machine.
De machine,
die ;ichzelf betaalt!
–
PRAAT EENS MET DE BURROUGHS BOEKHOUD-ADVISEUR
BURROUGHS KAN U HELPEN MET DESKUNDIGE, KOSTELOZE ADVIEZEN, DÉ
JUISTE MAÇHINES VOOR UW ADMINISTRATIE, PERFECTE ONDERHOUDS-SERVICE.
Burrough –
CN,
VESTIGINGEN DOOR HET GEHELE LAND.
–
GEBOUW ATLANTA, STADHOUDERSKADE 6, AMS1ERDAM-W., TEI. Ç2900-82082