Ga direct naar de content

Jrg. 26, editie 1345

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 29 1941

29 OCTOBER 1941

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN –

conomisch
,
-wStatistische

Berichten

ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUÜT

26E JAARGANG

WOENSDAG 29 OCTOBER 1941

No. 1345

HOOFDREDACTEUR:

M. F. J. Goot (Rotterdam).

PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:

J. H. M. Meijerink (Rotterdam).

Redactie en Administratie: Pieter de Hoochweg. 122,R’dam-W.

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408 (ten name Qan

,,Economisch-Statistische Berichten”).

Abonnementspi’ijs# 000r het weekblad, waarin tijdelijk

is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in Nederland f 20.85′ per jaar. Buitenland en

koloniën / 23.— per jaar. Abonnementen kunnen met elk

nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo oan

elk kalenderjaar. Losse nummers

50 cent. Donateurs en

leden oan het Nederlandsch Economisch Insti2uut ontvangen

het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere

publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de Administratie.

Advertenties voorpagina / 0.50 per regel. Andere pagina’s

/ 0.40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

INHOUD:

Blz.

De consolidatieleening
1941 ………………….614

De Duitsche prijspolitiek door
E. Wiegand ……..6i7

Commercieele balans en fiscale balans door
J. Voet . . 621

Ontvagen boeken, brochures en

s t a t i s t i e k e n ……………………….
622

Overheidsmaatregelen

op

econo-

misch gebied

……………………..
623

M a a n d c ij f e r s.

Maand- en weekcijfers betreffende den economi-

schen toestand van Nederland …………….
622

S t a t i s t i e k e n.

Bankdisconto’s – Wisselkoersen – Bankstaten
623-624

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Op de’
geidmarkt
werpt de storting op de nieuwe leening
reeds haar schaduwen. De geidgevers zijn doende hun
liquiditeiten zoo hoog mogelijk op te voeren en in verband
daarmede financiert de schatkist zich geheel met caligeld,
waardoor Straks een gedeelte van de storting zonder
moeite met die cali-leeningen kan worden vereffend.
FIet is waarschijnlijk, dat na de storting op de nieuwe
leening de schatkist geheel zal vrijkomen van De Neder-
landsche Bank. De omvang van het rechtstreeks onder-
gebrachte papier is veel geringer dan bij de vorige leening;
toen beliep het meer dan
200
millioen gulden, nu maar
ongeveer
70
millioen gulden. Destijds was, na de storting,
het geheele bedrag afgelost, met uitzondering van een bedrag van
35
millioen gulden, waartegenover echtez
de schatkist een creditsaldo had tot hetzelfde bedrag.
Zoodat tdbn in feite op het moment van de storting de
schatkist per saldo geen geld meer bij De NederlandSche
Bank had opgenomen. Al heel spoedig moest toen weer
opnieuw schatkistpapier direct bij de Bank worden
ondergebracht, als gevolg van de uitbreiding van den
biljettenomloop. Nu ditmaa
1
ongeveer voor
130
mil]ioen
gulden minder bij de Bank is ondergebracht, en bovendien
een eventueele stijging van de behoefte aan bankpaper
na de uitgifte deels gedekt wordt door de Stijging van de
buitenlandsche wisselportefeuille, is er goede grond om
te verwachten, dat de schatkist nu voorloopig geen be-
roep meer op de centrale bank zal behoeven te doen.
Wellicht kan zelfs het rentelooze voorschot voorloopig
onbenut blijven. Dit alles hangt echter uiteindelijk af van
de duurzame wijziging in de drie factoren, die wij in ons
vorige overzicht noemden: biljettenomloop, saldi van
anderen, en beleeningen.

De
obligatiemarkt
blijkt verleden week haar dieptepunt
te hebben bereikt. In den loop van de verslagweek trad
een licht herstel in. De
3-3k
pcts.-leening
1938,
die ver-
leden week tot
92
pCt. was ingezakt, is opgeloopen tot
93
pCt. De
4
pCts.-leening
1941
is weer tot boven pan
opgeloopen. In de nieuwe
3
pCts.-leening is op
28
dezer
de handel begonnen tegen een disagio van circa 1. pCt.
Dit bevestigt wel de verwachting, dat zich voorloopig
aanbod zal openbaren van de zijde van vennootschappen
en particulieren, die inschreven om zich te vrijwaren tegen
een aanslag in de gedwongen leening, doch feitelijk geen
liquide middelen vrij hadden. Hoewel zich daartegen-
over waarschijnlijk wel vraag zal ontwikkelen van de
zijde van institutioneele beleggers, inclusief de Rijksfond-
sen, moet toch voorloopig op een reactie tot beneden
den uitgiftekoers worden gerekend, omdat, althans deze
beleggers, voorzoover niet tot de Rijksfondsen behoorend,
slechts daardoor in de markt zullen komen.

De
aandeelennzarkt
was in de verslagweek over het al-
gemeen gunstig gestemd. De omzetten waren niet groot,
maar het koerspeil steeg geleidelijk, waarvan vrijwel alle groepen profiteerdén. Olies, die de week openden op
304
(na een slot van de vorige week beneden de
300),
sloten

op
314,
na Vrijdag een oogenblik een hoogsten koers van
419
te hebben bereikt. H.V.A. sloten op
480
na een opening

op
470.
Scheepvaartunie kwamen van
197
op
208.
En zoo
was de heele markt vast gestemd.

614

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 October 1941

DE CONSOLIDATIELEENING
1941.

Een medewerker uit bankkringen schrijft ons: De ,,3- pCts.-ohiigatieleening Nederland 1941″ is de derde leening ,,met den stok achter de deur”, die sedert
het uitbreken van den oorlog hier te lande werd uitge-
geven. De eerste werd geërnitteerd, toen ons land zelve
nog niet hij den oorlog was betrokken, maar toch reeds,
zij het in beperkte mate, van een ,,00riogseconomie” kon
worden gesproken. De tweede en derde leening van dezen
aard werden tijdens de bezetting uitgegeven.
Een vergelijking van deze drie leeningen op verschil-
lende punten leidt tot de volgende beschouwingen.

Onwang van de Qlottende schuld ç’ôdr de consolidatie.

Het totaalbedrag van de vlottende staatsschuld in
Februari 1940, voorafgaande dus aan de uitgifte van de
4 pCts.-leening 1940-11, beliep rond 900 millioen gulden
Daarvan was rond 490 miflioen opgenomen in den vorm
van schatkistpromessen en -biljetten. Bij de beschouwing van deze cijfers moet worden bedacht, dat de uitgifte van
deze leening was voorafgegaan door de vrijwillige leening
1940-1 (zonder ,,stok achter de deur”), die weliswaar
slechts ten deele slaagde, doch die de vlottènde schuld
-reeds had doen verminderen; immers eind December
1939 had deze ongeveer 1070 millioen gulden beloopen.
In Januari 1941, voorafgaande dus aan de uitgifte van
de 4 pCts.-leening 1941, was het totaal bedrag der vlottende
verplichtingen van de schatkist rond 1800 millioen gulden,
waarvan ruim 1300 millioen was opgenomen in den vorm
van schatkistpromessen en -biljetten. Toen had men dus de vlottende schuld tot een veel hooger niveau laten oploopen
dan ter gelegenheid van de vorige consolidatie
;
operatie.
Daartegenover stond dan ook, dat de omvang van de
leening grooter was; inplaats van 300 millioen werd nu 500 millioen gulden geëmitteerd. Zelfs na deze uitgifte
resteerde echter van de vlottende schuld een grooter
bedrag dan de totale omvang der vlottende verplichtingen vÔôr de consolidatie-operatie in 1940.
Vlak vôÔr de uitgifte van de laatste consolidatieleening
beliep de vlottende schuld ruim 2500 millioen gulden,
waarvan iets minder dan 1900 millioen was opgenomen
in den vorm van schatkistpapier. Ook nu bleef de omvang
der consolidatie beperkt tot 500 millioen gulden, zoodat
na deze operatie nog een vlottende schuld resteert van
rond 2 milliard gulden, ofwel een paar honderd millioen
meer dan de omvang der verplichtingen op korten termijn
vôÔr de voorlaatste consolidatie-operatie.
Men kan dus den opzet constateeren, om van het
bedrag, dat de schatkist uit leeningen moet dekken,
telkens slechts een deel uit lange leeningen te financieren
en het restant uit vlottende schuld, zoodat de omvang
van die vlottende schuld, ondanks de consolidaties, voort-
durend toeneemt. VÔÔr de uitgifte van de eerste semi-
gedwongen leening was die schuld 900 millioen gulden,
na de storting op de derde leening van dien aard zal de
vlottende schuld nog ongeveer 2 milliard gulden beloopen.
Bij het beoordeelen van deze situatie moet men er mede
op bedacht zijn, dat de overgang van de dividend- en tan-
tièmebelasting op de winstbelasting een niet onbelang-
rijken achterstand— van relatief korten duur – bij de
belasting-inning van Naamlooze Vennootschappen met
zich heeft gebracht. De invoering van de Inkomsten-
belasting 1941 en de wijzigingen in de Vermogensbelasting
hebben uiteraard ook een vertragenden invloed op het
binnenkomen van middelen uit deze bronnen; hier staat
evenwel tegenover, dat door de nieuwe vôôrheffingen
(loonbelasting, dividendbelasting) op het gebied der
eerstgenoemde heffing een belangrijke compenseerende
invloed werkzaam is. Niettegenstaande dit mag echter
worden vastgesteld, dat men bewust de vlottende schuld
tot een hooger niveau doet oploopen dan vroeger.
Deze wijze van financieren is – markttechnisch be-
schouwd – volkomen rationeel. De omvangrijke overheids-

uitgaven, gevoegd hij de ontwikkeling van ‘s lands goederen-
voorraadpositie, heeft geleid tot accumulatie van omvang-rijke geldkapitalen bij ondernemingen, die, in verband met
de uiteindelijke bestemming dezer middelen na den oorlog,
daarvoor in de eerste plaats op de geldrnarkt emplooi
zoeken. Voor belegging op de kapitaalmarkt, dus op lan-
geren termijn, worden die middelen voor liet overgroote
deel niet in beschikbaar gesteld. Zou men de consMidatie
dus te ver willen doorvoeren, dan zou men op de kapitaal-
markt een vraag naar middelen doen ontstaan, die het
aanbod verre overtreft. Financiering op korten termijn
van een omvangrijk en groeiend deel van de behoefte
aan middelen van de schatkist is dus inderdaad de aan-
gewezen weg. Ware het niet, dat de – toch ook voort-
gaande -• accumulatie vah voor belegging op langen
termijn beschikbare kapitalen tot moeilijkheden aanleiding
zou geven, indien men verzuimt daarvoor een débouché
te scheppen door de uitgifte van lange leeningen, dan
zou in beginsel een nog verder gaande financiering op de
geldmarkt niet onlogisch zijn-. Het verloop van de aandee-
lenmarkt in het laatste jaar heeft echter het bezwaar aan-
getoond van het niet aanboren van de bronnen der kapitaal-
markt voor consolidatie van staatsschuld. Het tempo
van de consolidatie moet dus den juisten middenweg
zien te vinden tusschen ,,overtrekken” van de kapitaal-
markt en ,,onderconsumptie” – wanneer men het gemaks-
halve zoo mag noemen – op die markt.
De afhankelijkheid Qan de schatkist t’an de centrale bank

In Februari 1940 was door de schatkist een bedrag van
25 millioen gulden schatkistpapier rechtstreeks bij l)e Nederlandsche Bank ondergebracht. •In Januari 1941
was dit cijfer ruim 200 millioen gulden, en kort voor de
aankondiging van de recente consolidatie-uitgifte beliep
het rond 70 millioen gulden.
In tegenstelling tot het beloop van de vlotte nde schuld
in het algemeen, is hier derhalve geen sprake van een geleide-
lijk accres. Integendeel, op het oogenblik is de afhankelijk-
heid van de schatkist van de centrale bank aanmerkelijk
geringer dan bij de vorige consolidatie-operatie.
1-lierbij kan worden opgemerkt, dat er slechts een ver-
wijderd verband bestaat tusschen de wenschelijkheid van consolidatie en de mate, waarin de schatkist haar
geldbehoefte kan dekken op de open geldmarkt. Aan-
gezien in den regel middelen, die latent ter beschikking
van de kapitaalmarkt staan, effectief op de geidmarkt
worden aangeboden, zal men slechts hoogst zelden een
consolidatie – d.w.z. een verplaatsing van de financiering
van de geldmarkt naar de kapitaalmarkt – als middel
kunnen aangrijpen om middelen, die men

op de geldmarkt
niet kan vinden, op de kapitaalmarkt op te nemen, omdat
immers het aanbod op de geidmarkt door de leenings-
operatie zelve met een overeenkomstig bedrag afneemt.
Slechts indien en voor zoover bankpapier uit de
circulatie terugvloeit, kan men op geld- en kapitaal-
markt tezamen meer middelen opnemen dan voorheen
op de geldmarkt disponibel waren, terwijl hetzelfde
verschijnsel kan worden waargenomen voor zoover
saldi bij de centrale bank, die de houders niet voor
uitzetting op de geldmarkt beschikbaar hielden, als
gevolg van de consolidatie in het verkeer komen.
Een verruiming van de geidmarkt, in vergelijking met den
toestand v66r de consolidatie-operatie, kan tenslotte ook
worden bereikt, indien en voor zoover de heleeningen
bij de centrale bank – als uitvloeisel van de emissie –
toenemen, doch in dat geval wordt slechts de directe afhankelijkheid van de schatkist vervangen door een
indirecte afhankelijkheid via de ,,beleeningsdehiteuren”.
Flieruit volgt, dat de omvang van het rechtstreeks bij
De Nederlandsche Bank ondergebrachte schatkistpapier
bij de overweging van consolidatie nauwelijks een rol kan spelen. Dat op het oogenirlik het bedrag van deze disconteeringen rond 130 millioen gulden lager is dan

29 October 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

615

vöôr de uitgifte van de 4 pCts.-leening 1941, is dan ook
een factor, die bij de vergelijking vrijwel kan worden
verwaarloosd.

De leeningsnoorvaarden.

Het rentetype der beide eerste semi-gedwongen lee-ningen was 4 pCt., dat der recente leening 34 pCt. Van
minstens evenveel belang als het rentetype zijn echter de
aflossingsvoorwaarden. De leening 1940-11 was een ,,lange”
leening met een
gemiddelden
looptijd van ruim 20 jaar
(afgezien dan van de belastingfaciliteit, toegekend aan de
stukken, verkregen door hen, die de storting bewerk-
stelligden met de obligatiën der leening 1940 1), dus de-
zelfde aflossingsvoorwaarden, die bijv. golden voor de
3-34 pCts-leening 1938. De 4 pCts-leening1941 daaren-
tegen was een kortloopende leening, waarvan de aflossing
in tien gelijke jaarlijksche termijnen geschiedt. In ver-
band met de aan die stukken verbonden belastingfacili-
teit en de bepaling, dat de jaarlijksche aflossing vermin-
derd kan worden met het bedrag, dat voor belastingbe-
taling werd ingeleverd, moet deze obligatie voor hen,
die er geen belasting mede betalen, als een tienjarige
worden aangemerkt en mag men niet zonder meer den
gémiddelden looptijd op ruim 5 jaar annemen. Zelfs
wanneer men hiermede rekening houdt, is deze leening
er echter tqch een van de kortloopende soort.
De nieuwe 34 pCts.-leening is een twintigjarige leening,
met gelijke jaarlijksche aflossingen, zoodat de gemiddelde
]ooptijd uitkomt op ruim 10 jaar. Hoewel deze gemiddelde
looptijd gelijk is aan den calculatie-looptijd van de obli-
gatiën der 4 pCts.-leening 1941, ingeval daarvan jaarlijks
een bedrag gelijk aan de verplichte aflossing voor belasting

vereffening wordt aangewend, is toch bij stijging van het
rentepeil het weerstandsvermogen van den koers der
4 pCts.-leening grooter als gevolg van de vraag, die zich
zal ontwikkelen, juist uit hoofde van die belastingfaciliteit.
Van groot belang naast de absolute leeningsvoorwaarden
is de verhouding van het rendement tot dat, wat op
het momept van de aankondiging der leening kon
worden bedongen bij aankoop van obligatiën van reeds
uitstaande leeningen tegen den geldenden beurskoers.
Toen de uitgifte van de 4 pCts-Ieening 1940-11 werd
aangekondigd, noteerde de 3-34 pCts.-leening 1938
circa 84
pCt.,
derhalve op een rendementsbasis – inclusief
aflossingswinst – van circa 4 pCt. De langloopende
leening 1937 noteerde toen om en nabij de 78 pCt., dus op
een rendementsbasis van 4,5 pCt. De kortloopende 3 pCts.-
leening 1936 kwam eveneens op een rendement van
bijna 44 pCt. De 4 pCts.- consolidatieleening, die uitkwam
pan, leverde een rendement op van 4 pCt. Deze leening
lag derhalve uitgesproken ,,uit de markt”. De indirecte
inschrijvingsdwang beteekende voor de betrokkenen,
dat zij zich een opoffering in rendement moesten getroosten
in vergelijking tot de ,,rnarktrente”. 1-letgeen dus be-
teekende, dat hij gelijkblijvende kapitaalrente de nieuwe
stukken na de uitgifte dadelijk een vrij belangrijk disagio
moesten doen, wat dan ook het geval was. De inschrij-
vingsdwang beteekende dus een zekere mate van kapitaals-
heffing.
Ten aanzien van de 4 pCts.-leening 1941 lag de situatie
geheel anders. Tegen de koersen, genoteerd kort vÔôr de
aankondiging van die leening, leverden vele oude leeningen,
met een looptijd ongeveer gelijk aan dien van de nieuwe
tienjarige leening, een rendement op van minder dan 4 pCt.
De 3 pCts.-leening Nederland 1936 bijv. stond toen op
een rendementspeil van 3 pCt. Zelfs de langloopende
leeningen gaven een rendement, dat slechts weinig hooger
was dan de 4 pCt., die op de nieuwe uitgifte werd ge-
boden, en dat verschil was meer dan gemotiveerd door
het belangrijke verschil in looptijd.
Ook de recente leening neemt, onder de semi-gedwongen
leeningen, weer in zooverre een bijzondere positie in, dat
de leeningsvoorwaarden zich volkomen aanpasten bij de

marktsituatie, zooals die bestond voordat de aankondi-ging der uitgifte haar invloed op het koerspeil had doen
gelden. 1-let rendement op de nieuwe leening ad circa
3,85 pCt. was gelijk aan dat op de gestaffelde staatsleening
tegen den koers van den dag, voorafgaande aan dien van
de publicatie der emissie. Nog kort tevoren, voordat de
geruchten inzake de emissie het koerspeil hadden gedrukt,
stond deze laatste leening op een rendementspeil van
minder dan 3- pCt. De 3 pCts.-leening 1936, waarvan
de looptijd betrekkelijk weinig afwijkt van dien der nieuwe
leening, leverde op basis van den koers, genoteerd op de
laatste dagen voorafgaande aan de leeningsaankondiging,
een rendement van 3,6 pCt. Nog slechts kort tevoren
stond de noteering van deze leening op een niveau,
dat minder dan 34 pCt. rendement opleverde. Alleen het
rendement van de 4 pCts.-leeningen was meerendeels
een fractie gunstiger dan dat op de nieuwe leening,
waartegenover echter de conversiekans voor de verdere
toekomst staat.
Alles bijeengenomen kan men dus zeggen, dat de eerste
semi-gedwongen leening werd uitgegeven op voorwaarden,
die belangrijk ,,beneden de markt” lagen, dat zulks bij
de 4 pCts.-leening 1941 al niet meer het geval was, en dat dit laatste met nog meer grond kan worden gezegd van de
recente leening.
Reeds maanden geleden liepen geruchten over de uit-
gifte van een nieuwe consolidatieleening. Inderdaad zou
de omvang van de vlottende schuld wellicht reeds eerder
consolidatie hebben doen verwachten. Het uitstel van
de uitgifte tot nu heeft in elk geval dit groote voordeel
opgeleverd, dat de kapitaalmarkt voldoende middelen
heeft kunnen accumuleeren om het rentepeil terug te
doen loopen tot een dusdanig niveau, dat een 34 pCts.-
leening bij een uitgiftekoers van 974 pCt. als volkomen
normaal en ,,in de markt” kon worden beschouwd. Terwijl
om dat doel te kunnen bereiken in het begin van dit jaar
nog een leening met een looptijd van slechts 10 jaar, met
gelijke jaarlijksche aflossingen, moest worden uitgegeven-
waarbij dus de staat het geld gemiddeld slechts 54 jaar
tot zijn dispositie heeft, en daaraan bovendien de be-
kende belastingfaciliteit (voor successierecht) moest
worden verbonden, kon men nu, mede dank zij de ge-
schetste tactiek, reeds een 20-jarige serieleening kiezen, waarop de qualificatie ,,consolidatieleening” zeker méér
van toepassing is.

De maatstaoen noor den indirecten inschrjningsdwang

Alle drie genoemde leeningen waren leeningen ,,met den
stok achter de deur”, d.w.z. dat zij ingeval van mislukken
zouden zijn gevolgd door een gedwongen leening. De
leening 1940 hield als dreiging in de uitgifte van een
3 pCts.-gedwongen leening, die door inkoop kon worden
gedelgd. Bij de beide laatste leeningen nam de ,,stok”
den vorm aan van een 24 pCts.-annuïteitenleening, ook
aflosbaar door inkoop. Bij de jongste leening was nog
de bijzonderheid, dat de gewongen leening niet tot het-
zelfde bedrag zou worden uitgegeven als de vrijwillige,
doch tot het dubbele daarvan. Door inschrijving op de
vrijwillige leening, overeenkomstig de in het prospectus
genoemde maatstaven, vrijwaarde men zich dus tegen
een aanslag in de gedwongen leening voor het dubbele
bedrag.
Zoowel bij de eerste en de tweede als bij de derde vrij-willige leening, moesten particulieren, aangeslagen in de
vermogensbelasting, deelnemen voor een zeker bedrag,
afhankelijk van den omvang van het vermogen. Het van
het vermogen in te schrijven gedeelte was uiteenloopend.
Bij de eerste leening ving de inschrijvingsplicht aan bij
f 30.000. Bij een vermogen van een half millioen gulden
moest rond 2 pCt. van het vermogen worden ingeschreven. Bij de tweede leening ving de plicht reeds aan bij f 16.000.
Bij een vermogen van een half millioen gulden moest voor
rond 5 pCt. van het vermogen worden deelgenomen.

616

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 October 1941

Bij de laatste leening was f 20.000 het minimumvermogen,
dat inschrijvingsplicht schiep; bij een vermogen van een
half millioen gulden beliep het percentage der deelneming
rond 3.
Van de andere tot deelneming indirect verplichte groepen
kan het volgende worden opgemerkt:
De levensverzekeringmaatschappijen hebben op alle
drie de leeningen moeten inschrijven; bij de eerste voor
2 procent van de gezamenlijke waarde van het actief,
bij de tweede en derde voor 3 procent van het actief.
Hetzelfde geldt voor particuliere pensioenfondsen. Deze
beide categorieën worden bij de laatste leening voor het
eerst afzonderlijk en met name genoemd; bij de vorige
leeningen vielen zij onder de algemeene omschrijving:
,,maatschappijen, fondsen en instellingen, die in de uit-
oefening van hun bedrijf of werkzaamheden, in verband
mt door hen aanvaarde verplichtingen, regelmatig
gelden rentegevend uitzetten op termijnen langer dan één jaar.” Onder die omschrijving vielen bij de eerste
leening ook spaarbanken, bij de tweede leening waren die
instellingen echter uitdrukkelijk vrijgesteld. De boeren-
leenbanken, die bij de eerste leening uitgezonderd waren,
vielen den tweeden keer vèl in de categorie der inschrij-
vingsplichtigen. Beide categorieën waren bij de jongste
leening vrijgesteld; het criterium was veranderd en alleen
levensverzekeringmaatschappijen en pensioenfondsen wer-
den genoemd.
De naamlooze vennootschappijen, commanditaire ven-
nootschappen op aandeelen, coöperatieve vereenigingen,
vallende onder de dividend- en tantïèmebelasting, resp.
onder de winstbelasting, hebben op de eerste en de laatste
leening moeten inschrijven, terwijl zij bij de uitgifte van
de tweede leening’ niet tot inschrijven verplicht waren. Bij de eerste leening lag het criterium voor de vaststel-
ling van het bedrag der verplichte inschrijving bij het
bedrag der over het laatste boekjaar uitgekeerde winst
(men moest inschrijven voor een bedrag gelijk aan de
helft der uitgekeerde bedragen), bij de laatste bij het
totale bedrag van het fiscale zuiver vermogen. Inge-
schreven moest worden 3 procent van het zuiver ver-
mogen per ultimo 1939 of den eerstvolgenden balansdatum.
De ratio, die men in de maatstaven voor de gedwongen
leening redelijkerwijze mag verwachten, is, dat wordt
gestreefd naar het samenvallen van werkelijk beschik-
baar spaarkapitaal en inschrijvingsplicht. Wanneer men
immers daar, waar geen kapitaal voor investeering be-
schikbaar is, inschrijvingsdwang oplegt, schept men de
noodzaak tot afstooten, kort na de inschrijving, van obli-
gatiën of eleening daarvan. Natuurlijk kunnen algemeene
richtlijnen nimmer rekening houden met individueele
afwijkingen van den. regel. Maar de maatstaven moeten
toch dusdanig zijn, dat over de geheele linie gezien, inder-
daad de aanwezigheid’ van onbelegd spaargeld mag worden verondersteld.
Ten aanzien van de verzekeringsmaatschappijen en
pensioenfondsen kan men zeggen, dat zij niet alleen de
gevraagde sommen ruimschoots konden opbrengen, doch
daarnaast nog op redelijke schaal belegging in andere
objecten hebben kunnen bewerkstelligen. Omtrent de
besparing door particuliere vermogensbezitters beschikt
men niet over voldoende gegevens om een oordeel te kunnen uitspreken. Hierbij moet worden bedacht, dat
er, afgezien van de staatsleeningen, sedert ,zeer geruimen
tijd geen kapitaaivraag van beteekenis is geweest, ook
niet van de zijde van het bedrijfsleven, terwijl anderzijds
wel regelmatig bedragen uit aflossingen vrijkomen.
1)

Daarbij komt, dat in den jongsten tijd op omvangrijke schaal Duitsche beleggingen te gelde zijn gemaakt, het-

1)
Hoewel er eenige opleving op .de emissiemarkt voor
aandeelen was te constateeren, is het gezamenlijke be-
drag in verhouding tot het vermoedelijk totaal der be-
sparingen te verwaarloozen.

geen ook een stijging van de voor belegging beschikbare
bedragen heeft teweeggebracht ).
Ivlet betrekking tot de deelneming, die, van naamlooze
vennootschappen e.d. is verlangd, kan het volgende worden
opgemerkt. Het kan natuurlijk niet worden ontkend,
dat de liquiditeit van de meeste ondernemingen zeer
krachtig is verbeterd, en dat vele bedrijven beschikken
over bedragen aan liquide middelen, vele malen grooter
dan die, waarvoor zij moesten inschrijven. In dat opzicht
is er een principieel verschil met de situatie ten tijde van
de eerste selTii-gedwongen leening in Januari 1940, toen
juist de stijgende prijzen, de voorraadvorming en de
verhoogde bezettingsgraad de geldbehoefte van het
bedrijfsleven op een vrij hoog peil hadden gebracht.
Ook nu echter kan men geenszins in het algemeen zeggen,
dat de bedrijven in staat zijn om 3 procent van het fiscale
zuivere vermogen in contanten Vrij te maken voor stor-ting op de staatsleening. En waar zulks wel het geval is, zal toch veelal de neiging bestaan om deze middelen op zoo kort mogelijken termijn uit te zetten, teneinde daar-
over zonder groot koersverlies weer te kunnen beschikken,
wanneer de mogelijkheid ontstaat om de middelen weer
op normale wijze in het bedrijf aan te wenden. De hier
gekozen maatstaf voor den inschrijvingsdwang mag men
dan ook waarschijnlijk het zwakst gefundeerd noemen.
Via de geldmarkt en het bankwezen hadden de overtollige
liquide middelen van het bedrijfsleven hun weg reeds naar de schatkist gevonden. Evenwel zal de inschrijvingsdwang
wellicht voor vele, vooral kleinere en middelgroote, ven-
nootschappen een rem beteekenen op de neiging om
de uit liquidatie van voorraden ontsproten liquide middelen
te beleggen in aandeelen, een tendens, die – èn voor de markt in het algemeen èn voor de betrokken bedrijven
zelve – niet zonder bedenkingen was.

De i,wloed yan de consolidatie-operatie op de geldmarkt

De invloed op korten termijn van de storting op de
nieuwe leening zal, evenals de vorige keeren, waarschijnlijk
zijn: verkrapping van de geldmarkt, ondanks het ver-
ruimende effect van de vermindering der biljettencircu-
latie, van de daling der ,,saldi van anderen” en van de
beleeningen der nieuwe obligatiën door anderen dan de
op de geldmarkt opereerende instellingen bij De Neder-
landche Bank.
liet duurzame effect echter zal eerder geldmarkt-ver-
ruimend zijn, indien en voor zoover namelijk de daling
van den biljettenomloop, door definitieve onthamstering, een meer blijvend karakter draagt, de beleeningen bij De
Nederlandsche Bank ook meer duurzaam zijn, en hetzelfde
het geval blijkt ten aanzien van de aanwending van een
deel der ,,saldi van anderen”. In dit verband moet worden
opgemerkt, dat na de vorige leening wel binnen zeer korten
tijd de vermindering van den hiljettenomloop weer on
gedaan was gemaakt. Het lijkt echter aannemelijk,
dat die stijging ook’ zonder de voorafgaande verminde-
ring wellicht plaats zou hebben gevonden, zoodat toch
wel degelijk van geldmarlçtverruiming kan worden ge-
sproken, zoo niet in positieven, dan toch in negatieven zin,
in dier voege, dat zonder dezen factor een verkrapping
zou zijn geconstateerd. De vermindering der ,,saldi van
anderen” is na de storting op de vorige leening slechts
zeer geleidelijk gevolgd door weder aangroeien van deze saldi. Beide factoren tezamen hebben toen ruim 100 mil-
lïoen gulden ,aan de markt toegevoerd. De stijging der
beleeningen is destijds voor het grootste deel van betrekke-
lijk korten duur geweest, zoodat men daaruit mag conclu-
deeren, dat het voornamelijk ging om voorschotten door, banken opgenomen ter overbrugging van tijdelijke geld-
behoeften, een factor, die in de eerste plaats verband hield

2)
In denzelfden geest W. T. F. Slee in ,,Staatsleening
en geblokkeerde markenbelasting” in E.-S.B. van 3 Sep-
tember jl. blz. 516.

S,.

29 October 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

617

met de bovenvermelde short-run-invloeden op de geidmarkt.
Samenvattend lijkt het waarschijnlijk, dat door de onder-

havige operatie de schatkist zal ,,loskomen” van de cen-
trale bank. Bij de laatste leening was dat gedurende zeer
korten tijd ook het geval, maar de voortdurende – zij
het even onderbroken – stijging van den biljettenomloop
deed al heel spoedig weer opnieuw de bedoelde afhanke-
lijkheid ontstaan. Nu is echter al sedert geruimen tijd een toestand van meer of minder evenwicht tusschen

stijging van den biljettenomloop en toeneming der buiten-
landsche saldi te constateeren, een invloed, die destijds
vôôr de opheffing ‘v’an de deviezengrens nog niet werkte.

DE DUITSCHE PRIJSPOLITIEK.

Met het uitbreken van den oorlog in September 1939
heeft de Duitsche prijspolitiek groote veranderingen
ondergaan. Deze wijzigingen zijn weliswaar slechts geleide-

lijk aan toegepast, maar
01)
den duur, en mede ten ge-
volge van het sinds een jaar versnelde tempo dezer
veranderingen, is de situatie aldus, dat men kan zeggen,
dat de grondslagen der prijspolitiek in Duitschiand essen-
tieel anders zijn dan twee jaren geleden. In het hierna-
volgende artikel zullen wij aan deze wijziging nadere aan-
dacht besteden en hierbij in het bijzonder de volgende
aspecten beschouwen:
cle grondslagen,, welke v65r September 1939 de
prijspolitiek, alsmede den uitbouw dezer politiek, hebben

heheerscht;
de wijziging in de grondslagen en den uitbouw,
aangebracht door de 4 September 1939 uitgevaardigde

Kriegswirtschaftsverordnung, alsmede de daarop geba-
seerde uitvoeringsvoorschriften, welke in den loop van
1940 en 1941 zijn bekend gemaakt.

Tvee grondslagen Q66r den oorlog.

VÔér het uitbreken van den oorlog kende de gevoerde
prijspolitiek twee grondslagen: de bescherming van den
verbruiker en de beveiliging der valuta.
Op den eersten grondslag werd o.a. gewezen in de
Sportpalastkundgebung van 28 October 1936, toen de
Beauîtragte für den Vierjahresplan Göring mededeelde: ,,Wenn wir aber feste und ruhig bleibendeLöhne vom
Arbeiter fordern, dann kann der deutsche Arbeiter von uns feste und sichere Preise verlangen.” Onlangs heeft
Dr. von Engelberg, de Generalsachverstiindige beim
Preiskommissar, in een voordracht voor de ,,Wirtschafts-
kammer Berlin-Brandenburg” en de ,,Deutsche Gesellschaft
für Betriebswirtschaft” bovengenoemde uitspraak onder-

streept met de mededeeling, dat hij de bescherming van
den consument als een der beide belangrijkste taken van
den prijscommissaris zag
1).
Immers in 1936 begonnen

de wereldmarktprijzen, in het bijzonder van de grond-
stoffen, welke voor het levensonderhoud van groote
beteekenis zijn, te stijgen, derhalve juist in dezelfde pe-
riode, waarin de opbouw van het Duitsche economische
leven op grondslag van het vierjarenplan reeds niet alleen
een toeneming van de vraag naar grond- en hulpstoffen
tengevolge had, maar bovendien, tengevolge van de
noodzakelijke omschakelingen in het productieproces,
de tendens in zich borg, prijsstoringen op te wekken. De
tendens tot prijsstijging werd dus van verschillende zijden

gevoed.
Aldus komt men vanzelf tot den tweeden grondslag
der Duitsche prijspolitiek: de stabiliseering der valuta.
Daar na de losmaking van de valuta van het goud de
goederenproductie als eenige basis voor de mark was
overgebleven, moest er tegen worden gewaakt, dat de
goederenvoortbrenging, als gevolg van een door prijs-
w’ijzigingen opgewekte aantasting van de economische
structuur en conjunctuur, zou worden gestoord.

1)
Cfm. artikel in ,,Die Chemische Industrie”, no. 21/22,

d.d. 30 Mei 1941, blz. 301.

De oorlog brengt een derden grondslag.

Het uitbreken van den oorlog heeft aan. de beide bo-
vengenoemde grondslagen nog een derde basis toegevoegd:
de vermijding van oorlogswinsten. Ten deele ligt deze
grondslag zonder twijfel reeds besloten in de beide ge-
noemde bases. Oorlogswinsten, welke worden gemaakt
als gevolg van het profiteeren van door den oorlog inge-
treden goederenschaarschte, tasten de koopkracht van
de breede laag van verbruikers en tevens de stabiliteit

van de valuta aan.
Het element, dat van het verbod om oorlogswinsten te
maken een geheel nieuwen grondslag maakt, schuilt echter
ergens anders in en wel in de zeer ruime interpretatie
van het begrip oorlogswinst. Niet alleen wordt daaronder
verstaan de extra-winst, welke als gevolg van een sterk
gestegen winstmarge per eenheid product wordt verkregen,
maar men vat onder dit begrip
elke
stijging van het gelds-
bedrag der gemaakte totaal-winst ten opzichte van de
vôôr den oorlog behaalde totaal-winst. Duidelijk wordt
dit gezegd in Runderlasz No. 135/40 d.d. 6 November
1940 van den Reichskommissar für die Preisbildung: ,,Wenn
jemand z.B. die Vermittlung von Lieferungen für die
Wehrmacht, das Anschwellen von Auftrögen oder die
Verwendung billiger Ersatzstoffe dazu benutzt, sich einen
Gewinn zu verschaffen, der den übersteigt, der bei nor-
maler ‘Wirtschaftslage erziehlt worden wâre, so ist
das weder mit den Grunds.tzen einer kriegsverpflichteten
VVirtschaft noch mit dem Geschiftsgebaren eines ehr-
lichen Kaufmannes zu vereinbaren und deshalb verboten
und strafbar. Ein Gewinn, der jemandem in dër Höhe

nur
als Folge des Krieges zufalit, ist in jedem Fail unge-

rechtfertigt und unzuliissig”.

Een nLeu(ve taak oan de prijs poli.tiek.

De hierboven genoemde drie grondslagen van de Duit:
sche prijspolitiek hebben vooral een actueele, op het
heden gerichte, beteekenis. Wij kunnen aan deze drie
grondslagen nog een vierden toevoegen, welke veeleer
een algemeen geldende beteekenis bezit. Deze grondslag
is genoemd in een onlangs verschenen samenvatting van
de in Europa gegeven prijsvoorschriften
2).

Dit boek heeft een min of meer officieus karakter ont-
vangen door de functies der samenstellers, die Abteilungs-
leiter resp. Referent bij den Dienst van den Duitschen
prijzencommissaris zijn, alsmede door het voorwoord
van den Reichskommissar für die Preisbildung zelve. Vol-
gens dit boek is de taak van de prijspolitiek: mede te
werken aan de realiseering van het streven, geldomloop
en goederenhoeveelheid een onderling juiste verhouding
te doen handhaven en bij schaarschte-tendenzen bij de
goederenvoortbrenging zoo mogelijk een natuurlijk even-
wicht tusschen vraag en aanbod te doen plaats vinden
9.
Zoolang dit doel niet is bereikt, is het de taak van de
prijsbeheersching, te verhinderen, dat iemand als gevolg
van prijsstijging voordeelen incasseert. Inmiddels moet de prijsvorming voortgaan invloed op den omvang van
de productie en op de verdeeling van het nationale in-
komen uit te oefenen. Voorts kunnen aldus voortbrenging
van kapitaal- en van verbriiiksgoederen op elkander

worden afgestemd.
Zonder twijfel is deze opdracht aan de prijspolitiek niet

een
incidenteele
taak voor den staat. Wij mogen deze op-
somming der verschillende grondslagen van de Duitsche
prijspolitiek besluiten met de opmerking, dat nog niet definitief is beantwoord de vraag, of het op den duur,
gezien den grooten invloed, welken de staat als gevolg

,,Preispolitik und Preisüberwachung in Europa”,
samengesteld door Dr. Wilhelm Rentrop en Hans Georg
Kayser, met een voorwoord van Gauleiter Jozef Wagner,
Reichskommissar für die Preisbildung. Uitgave C. H.

Berksche Verlagsbuchhandlung München und Berlin 1941.
Cfm. loc. cit. blz. 38-40.

618

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 October 1941

van de toegepaste prijspolitiek op het bedrijfsleven be-
hoort te kunnen uitoefenen en dan ook tot zich heeft ge-
trokken, de ioorkeur zou verdienen, rechtstreeks in de
productie, distributie en consumptie inte grijpen, boven
het indirect werkende middel der prijsvorming.
Niet alleen de grondslagen voor de prijspolitiek zijn
veranderd; wij zullen hieronder zien, dat tevens de wijze,
waarop de prijspolitiek wordt doorgevoerd, is gewijzigd.
Uiteraard hangt het een met het ander samen. Wij kun-
nen ons echter desalniettemin niet aan den indruk ont-
trekken, dat, ook zonder deze wijziging der grondslagen,
de wijze van doorvoering der gestelde doeleinden in den
zin van de in de laatste jaren plaats gevonden onwikkeling
zou zijn geschied. Aan het slot van dit artikel, na de be-
handeling van de uitvoering der prijsvormingspolitiek,
zullen wij deze zienswijze nog nader argumenteeren.

De juridische basis der prijspolitiek: het Preisbildungs-
gesetz.

Op 28 October 1936 sprak de Beauftragte für dn Vier-
jahresplan in het Berlijnsche sportpalast over de begin-
-selen van het nieuwe prijsrecht. Den volgenden dag werd
het Preisbildungsgesetz uitgevaardigd. Uit den titel:
,,Gesetz zur Durchführung des Vierjahresplans—Bestel-
lung eines Reichskommissars für die Preisbildung”,
alsmede uit de préamhule, blijkt, dat de onderhavige wet
geheel op het vierjarenplan is ingesteld geweest. In de
wet is een ,,Reichskommissar für die Preisbildung” be-
noemd; als zoodanig is deze wet op één lijn te stellen
met het op 11 November 1940 in ons land afgekondigde
,.Besluit inzake de benoeming van een Gemachtigde voor
de Prijzen”. De volgende bepalingen uit het Preisbil-
dungsgesetz zijn voor ons van beteekenis.
In de eerse plaats is de taak van den prijzencominis-
sans de beheersching van de prijsvorming voor goederen
en diensten van elken aard (vgl. § 1). 1-lierbij valt het op,
dat het in vroeger afgekondigde prijsvoorschriften ge-
bruikte begrip ,,Preisüberwachung” vervangen is door het
woord ,,Preisbildung”, waaruit blijkt, dat de nieuwe
prijzencommissaris, in tegenstelling tot den vroeger reeds
benoemden ,,Reichskomrnissar für die Preisüberwachung”,
naast zijn politioneele bevoegdheden tevens gemachtigd
is, op de prijsvorming prohibitieven invloed uit te oefe-
nen. Als richtlijn voor dezen invloed is genomen de zorg
om ,,ein stabiles Verhiltuis zwischen Löhnen und Preisen
zu erhalten” (vgl. den hierboven genoemden eersten grond-
slag!). 1-let is de taak van den prijzencommissaris, zoo
heet het verder, telkenmale vast te stellen, of de ge-
vraagde prijs rechtvaardig is, dan wel ten eigen bate is
gekozen, resp. voortspriiit uit egoïsme. Tegelijkertijd
werd dezwarte markt in felle bewoordingen gelaakt.

De volmachten van den prijzencommissaris zijn prac-
tisch onbeperkt. Slechts de bonen en salarissen zijn aan
zijn competentie onttrokken, en dit geschiedde alleen
daarom, wijl de stabiliteit van de vergoedingen voor den
arbeid reeds door bestaande wettelijke voorschriften
was verzekerd. Daarentegen beliooren alle vergoedingen,
zoowel voor materieebe als voor iminaterieele goederen,
tot zijn kennisneming en regeling. Daar de prijsvorming in groote mate afhankelijk is van de ontwikkeling op de
geld- en kapitaalmarkt, is hij tevens bevoegd op deze ont-
wikkeling invloed uit te oefenen.
In § 2 blijkt de bevoegdheid van den prijzencommis-
sans nog uitdrukkelijket dan in § 1: ,,Der Reichskom-
missar ist ermbchtigt, die zur Sicherung volkswirtschaf t-
lich gerechtfertigter Preise und Entgelte erforderlichen
Masznahmen zu treffen.” In deze taakopdracht komt de
eisch van een maatschappelijk verantwoorden prijs tot
uitdrukking. Wij zullen zien, dat deze eiscli in meer
recente wettelijke voorschriften steeds duidelijker naar
voren treedt. In het bijzonder de prijsdaling, welke in
§ 22 van de Kriegswirtschaftsverordnung d.d. 4 Septem-
ber 1939 onder bepaalde omstandigheden wordt voor-

geschreven en waarop wij later nog nader zullen terug-
komen, beteekent een aanpassing van de reeds in het Preisbildungsgesetz neergelegde richtlijn inzake den
maatschappelijk te verantwoorden prijs aan de strenge
eischen van den oorlogstoestand.

De , , Preisstopoerordnung”.

Het ,,Preisbildungsgesetz” is naar haar inhoud een
,,Rahmengesetz”, dat door uitvoerende besluiten moest
worden aangevuld. Er waren voordien reeds eenige wette-
lijke voorschriften van algemeenen aard gegeven, zooals
op 22 September 1934 een regeling vân de prijzen van ge-importeerde goederen en op 11 December 1934 de ,,Preis-
bindungsverordnung”, welke laatste beoogde stijging te
voorkomen van prijzen, die ingevolge ondernemersafspraken
waren vastgesteld; voorts waren nog regelingen getroffen betreffende vrachten, bijv. de verordening tegen prijsstij-
ging als gevolg van verhooging der spoor*egtarieven,
d.d. 20 Januari 1936.

In den industrieelen sector bestonden nog uitgebreide
gebieden, welke niet door de Preisbindungsverordnung
werden beheerscht en waar zich nog sterke prijsstijgings-
tendenzen konden openbaren; hier was een aanvullende
regeling noodzakelijk. Daar slechts door een algemeen
verbod het anders regelmatige stijgen der, tot dat oogen-
blik nog vrije, prijzen zou kunnen worden tegengegaan,

werd op 26 November 1936 de ,,Verordnung über das
Verbot von Preiserhöhungen”, de zoogenaamde ,,Preis-stopverordnung”, afgekondigd, welke verordening, wat
haar inhoud en doel betreft, kan worden vergeleken met
de op 11 Juli 1940 in Nederland uitgevaardigde Prijzen-
beschikking 1940 No. 1. De prijsstop werd sindsdien door
gelijkluidende bepalingen in de Ostmark, het Sudeten-
land, de Ostgebiete, Danzig, Eupen, Malmedy en Moresnet

aangevuld. De opzet van den prijsstop was ,,dem Reichs-
kommissar einen festen Ausgangspunkt für seine preis-
bildenden Masznahme (zu) schaffen”
4).

De prijsstop heeft betrekking op alle vergoedingen
voor goederen en diensten – zoowel betreffende gebonden
als ongebonden prijzen – alsmede op de leverings- en
betalingsvoorwaarden (§ 1). Conform het opgemerkte
bij de ,,Preisbildungsverordnung” vallen de bonen en de
salarissen buiten den prijsstop. Voorts is deze niet van
toepassing op eenige bijzondere categorieën van goederen,
hetzij omdat voor de desbetreffende goederen reeds een
goed functionneerende regeling bestond (zooals voor de
spinstoffen, onedele metalen, vleesch- en worstwaren),
hetzij omdat de bijzondere aard der goederen en diensten
een meer doelmatige regeling dan een algemeenen prijsstop
noodig maakte (dit was het geval voor de zee- en binnen-
scheepvaartvrachten). De goederen, welke worden ge-
importeerd, werden tevens uitgezonderd, daar

voor
deze categorie reeds de bovengenoemde regeling van 22 September 1934, nadien vervangen door de ,,Aus-landswarenpreisverordnung” van 15 Juli 1937, geldig
was.

Algemeene inhoud pan de verordming.

Wat den algemeenen inhoud v&n de Preisstopverord-nung betreft, kan het volgende dienen.

Zonder toestemming mogen de verkoopprijzen en ver-
goedingen niet boven het niveau van 17 October 1936
worden verhoogd. Dit standpunt houdt in, dat prijzen,
welke na dien datum waren verlaagd, zonder uitdrukke-
lijke toestemming tot prijsverhooging wederom mogen
w orden verhoogd tot het niveau op den basisdag. Reeds
dadelijk zij hierbij echter ôpgemerkt, dat, gelijk hieronder bij de behandeling der Kriegswirtschaftsverordnung nader

4)
Cfm. de ,,Allgemeine Einführung” tot de ,,Verord-
nung über das Verbot von Preiserhöhungen”, vermeld
in ,,JDie gesammten Preisbildungsvorschriftea”, uitgave
van Wohlhaupt – Rentrop – Bertelsmann, II. 15, blz. 1.

29 October 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

619

zal blijken, zulk een wederverhooging in het algemeen
na den datum van invoering der Kriegswirtschaftsver-

ordnung is verboden.

Alle rabatten en dergelijke moeten worden gehand-
haafd; dit volgt uit de bepaling, dat verandering van de
leverings- en betalingsvoorwaarden ten nadeele van den
afnemer is verboden. Betreffende de uitwerking van dit
voorschrift kan het volgende nog worden opgemerkt.
In Runderlasz Nr. 109/37 is ten aanzien van de bereke-
ning en de toekenning van hoeveelheidsrabatten bepaald,
dat, indien de geleverde hoeveelheid afwijkt van de be-
stelde hoeveelheid, de leverancier verplicht is, het rabat
te berekenen aan de hand van de hestelde hoeveelheid in
al die gevallen, waarin hij de order in den bestelden om-
vang heeft geaccepteerd; indien hij daarentegen de uit-
voering van de order afhankelijk heeft gesteld van het
voorradig zijn van de noodige grond- en hulpstoffen, of
indien hij geen bevestiging van de order heeft afgegeven,
is voor de toekenning van het hoeveelheidsrabat slechts
de in feite geleverde hoeveelheid beslissend. Voorts is
nog een regeling getroffen inzake de toekenning van een
hoeveelheidsrabat; het is nl. verboden een groote order
in kleine leveranties te splitsen met het doel aldus bij een
gestaffeld rabatstelsel geringe kortingen te behoeven te

verleenen.

Verkorting van de betalingstermijnen en verlenging
van de leveringstermijnen zijn in het algemeen verboden;
slechts veranderde omstandigheden van den kooper kun-
nen hiertoe een gerechtvaardigde aanleiding vormen
(vgl. Runderlasz Nr. 109/37, d.d. 29 Mei 1937). De moti-
veering is hierbij geweest, dat verkorting van den beta-lingstermijn voor den kooper leidt tot het opnemen van
crediet, waarvan de kosten in feite op den inkoopprijs

der goederen komen.
Belangrijk is voorts het voorschrift, dat verbiedt tegen
open prijzen te verkoopen of overeen te komen, dat even-
tueel later toegekende prijsverhoogingen op bestaande
contracten zullen worden toegepast. Een uitzonderiflg
wordt hierbij slechts gemaakt voor overeenkomsten op

zeer langen termijn.
De hardheid van den prijsstop moge om. volgen uit
het in Runderlasz Nr. 42/37, d.d. 23 Februari 1937, ge-
geven voorschrift, dat leveranciers, die vôôr den basisdag
merkartikelen tegen lagere dan de normale prijzen aan
bepaalde afnemers plachten te verkoopen, niet gerechtigd
zijn hun verkoopprijzen aan deze afnemers tot op het
normale niveau te verhoogen. I-Ietzelfde geldt voor leden van een kartel of een andere ondernernersvereeniging, die
vöôr 17 October 1936 tegen lagere dan de kartelprijzen

verkochten.

Deze uitspraak is – dit moge hierbij nog worden op-
gemerkt – belangrijk rigoureuzer dan die, welke in ons
land geldt, daar, op grond van de Prijzenbeschikking 1940
No. 1, de. verkoopers hun prijzen niet mogen verhoogen
boven. die prijzen, welke zij bij het meerendeel van de
op 9 Mei 1940 afgesloten transacties berekenden; uit deze
bepaling volgt, dat de verkooper in Nederland gerechtigd
is een zgn. ,,uitzonderingsprijs”, toegekend vÖér 9 Mei 1940, na dien datum te verhoogen tot op den gebruike-
lijken verkoopprijs.
Toestemming tot prijsverhooging boven de op grond
van de Preisstopveiordnung hoogst toelaatbare verkoop-
prijzen kan, ingevolge § 3 dezer verordening, w’orden
gegeven op economische gronden of ter vermijding van
bijzondere nadeelen. Alvorens een dergelijke toestemming
kan worden verleend, moet van geval tot geval worden
nagegaan, of de productiekosten kunnen worden verlaagd,
bijv. door rationa,lisatie of verhindering van zgn. verspil-
lingen in de productie. Aldus kan nl. in vele gevallen een
stijging van andere kostenfactoren, bijv. de grondstoffen,
worden gecompenseerd.
Een groot bezwaar, dat aan eIken prijsstop inhaerent
is en dan ook, eveneens in Nederland, teneinde verkeerde

practijken tegen te gaan, bijzondere voorziening heeft
geëischt, is gelegen in de moeilijkheid resp. onmogelijk-

heid, den stopprijs te bepalen ten aanzien van den verkoop
van goederen aan andere categorieën van afnemers dan
op den basisdag plaats vond, alsmede betreffende den
verkoop aan oude afnemers van goederen, welke in eeniger-
lei opzicht afwijken van de op den basisdag geleverde
goederen. De regels, welke betrekking hebben op deze
,,nieuwe afnemers” en ,,nieuwe goederen” zijn vooral
in oorlogstijd, als de productie noodgedwongen moet
worden omgeschakeld, en voorts ter vermijding van
ontduikingen van de bestaande voorschriften, zeer noodig
en vormen een belangrijk onderdeel van de prijspolitiek.
Wij zullen hieronder nagaan, welke regeling voor deze
aangelegenheden in Duitschland is getroffen.

Nieuwe afnemers en nieuwe goederen.

Volgens Runderlasz Nr. 37/46 mag aan nieuwe afne-
mers slechts een verkoopprijs in rekening worden ge-
bracht, welke ten hoogste gelijk is aan den verkoopprijs
in gelijksoortige overeenkomsten, die op den basisdag zijn
afgesloten. Gelijksoortige overeenkomsten zijn hierbij
diegene, welke betrekking hadden op goederen of diensten
,,gleicher Beschaffenheit” (van gelijke samenstelling) en
waarbij deze goederen of diensten onder in wezen gelijke
omstandigheden zijn verkocht (derhalve: zelfde goederen-
hoeveelheid, zelfden bevrachtingsafstand, gelijke betalings-
capaciteit der afnemers). Indien men niet zulke gelijke
overeenkomsten kan aanvoeren, kan men zich baseeren
op vergelijkbare overeenkomsten. Hieronder verstaat
de genoemde Runderlasz overeenkomsten, welke betrek-
king hebben op goederen en diensten van ongelijksoortige
samenstelling, maar van eenzelfde kwaliteit, gelijke
verbruikswaarde en in eenzelfden omvang verhandeld,
of ook overeenkomsten betreffende goederen of diensten
van gelijke samenstelling, maar waarbij bijv. de leverings-

en betalingsvoorwaarden verschillend zijn.
Nog grootere moeilijkheden hebben de zgn. ,,nieuwe goederen” bereid. Men kan de goederen onderscheiden
(waarbij de op den basisdag verkochte goederen als maat-
staf worden genomen) in de volgende categorieën:
gelijke goederen.
Deze zijn goederen van gelijke samenstelling (,,gleicher Beschaffenheit”). Men dient
ook dan nog te spreken van gelijke samenstelling, indien
de desbetreffende artikelen weliswaar niet in elk opzicht
nauwkeurig overeenstemmen, maar zij slechts zoodanig
geringe verschillen aanwijzen, dat zij in het verkeer als
gelijk worden beoordeeld. Voor deze goederen geldt de

stopprijs onbeperkt.
vergelijkbare goederen.
Een artikel is vergelijkbaar,

indien zoowel het doel van gebruik of verbruik, als de
gebruikswaarde of verbruikswaarde van het goed gelijk
zijn, in dit geval moeten de uiterlijke en de innerlijke,
de kwalitatieve en de kwantitatieve samenstelling wor-
den vergeleken tusschen de vergelijkbare artikelen. Kleine
veranderingen, welke ten opzichte van het geheel niet van
essentieele beteekenis zijn, sluiten de mogelijkheid van vergelijking niet uit. Indien aldus van een vergelijkbaar

artikel sprake
is,
geldt de stopprijs van het vergelijkbare

artikel onbeperkt.
artikelen, welke niët vergeleken kunnen worden met
een ander artikel, gelden als
,,nieuwe goederen”. Voor

deze nieuwe artikelen kan dus geen stopprijs worden toe-gepast. Voor deze artikelen slaat de prijsvormingspolitiek
een geheel anderen weg in: in plaats van den prijsstop

krijgt men den
caleulaliestop;
er worden richtlijnen ge-geven, die bepalen, welke calculatie ter berekening van
den hoogst toelaatbaren verkoopprijs mag worden toe-
gepast.

Calculatievoorschriften voor nieuwe goederen.

Bij bedoelde richtlijnen wordt een onderscheid gemaakt

620

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 October 1941

tusschen een drietal vormen van nieuwe goederen: de
verder ontwikkelde producten, de veranderde producten
en tenslotte de volkomen nieuwe producten. Voor elk
dezer groepen is de wijze van calculatie een andere.

De eerder ont(Pikkelde producten.
Hieronder verstaat
men die goederen, welke economisch doelmatiger zijn
(een grootere economische waarde bezitten) dan het oor-
spronkelijke product, en waarvoor op den hasïsdag ook
een hoogere prijs zou hebben gegolden dan voor het oor-
spronkelijke product. ,,Diese beiden Voraussetzungen,
volkswirtschaftliche Leistung und die Unterstellung des auch am Stichtage berechtigten und geforderten
höheren Preises, müssen erfüllt sein, wenn die höheren
Kosten der Fortentwicklung in einer Erhöhung des
Preises zum Ausdruck kommen sollen.”
5)

Voor deze verder ontwikkelde producten mag men den
prijs rekenen, welke mn
0
1) den basisdag zou hebben
berekend.

De oeranderde pioducten. Onder deze en de volgende
categorie zullen de meeste ,,nieuwe goederen” vallen.
Deze artikelen hebben met de bovengenoemde pro-
ducten slechts de tweede voorwaard gemeen. De prijs
van het veranderde product dient te worden gecalculeerd
op grond van een vergelijkbare calculatie van een niet
vergelijkbaar artikel. De toegestane prijs moet dan wor-
den berekend door middel van een op- of afslag op den
prijs, welke uit deze vergelijkbare calculatie resulteert.
Zulk een vergelijkbare calculatie kan de ondernemer
zich uit eigen bedrijf of ook door middel van een bevriende
onderneming of met behulp van een vereenigingvan be-
drijfsgenooten verschaffen
6).

De Qolkomen nieuwe pioducten. Indien echter de boven-
staande baseering op een overeenkomstige calculatie
niet mogelijk is, moet de prijs worden berekend aan de
hand van een geheel nieuw samen te stellen kostprijs-
calculatie, welke is gebaseerd op de per 17 October 1936 geldende kostprijsbedragen. Veranderingen in het rende-

ment van een bedrijf of verschuivingen in het productie-
programma ontslaan de fabrikanten niet van de ver-
plichting, voor hun kostprijsberekening een overeen-
komstige calculatie te gebruiken.

Tot zoover de tamelijk gecompliceerde wijze van be-
rekening van den hoogst toelaatharen verkoopprijs van
goederen, welke niet geheel gelijk zijn aan de op dn
basisdag verkochte goederen. Alvorens van dit onderwerp
af te stappen, zullen wij nog in het kort aangeven, welke
calculatie-waarden in de hierboven onder a. en b. ge-
noemde vergelijkbare calculatie en in de onder c. ver-
melde zelfstandige calculatie mogen worden toegepast
7).

Voor de vergelijkbare calculaties gelden de volgende
voorschriften. De prijzen voor de verschillende posten moeten worden berekend, zooals zij voor den basisdag
zouden worden berekend.
,,An die Stelle der Bindung an den Stoppreis tritt nor-
malerweise die Bindung an die Wertansâtze, mit denen
die Preise am Stichtage oder vorher errechnet w’orden
sind.” Indien na den basisdag voor enkele kostenfactoren
een verhooging, welke in aanmerking mag worden ge-
nomen, is ingetreden, kan men ôf deze verhooging aan den
voet der calculatie vermelden 5f dadelijk in de calculatie

Vgl.
,,
T
Ofl
der Praxis des Preisrechts. Die Preisstop-
verordnung”, artikel in ,,Die Chemische Industrie”, Nr.
29-30, d.d. 25 Juli 1941, blz. 399.

Vgl. Bunderlasz 137/40 van den Reichskommissar für
die Preishildung, alsmede een artikel van Dr. Issel in
,,Die deutsche Volkswïrtschaft”, Nr. 3, Jaargang 1941:
,,Stoppreïse für neue Erzeugnisse”.
Voor een uitvoerigere bespreking zij verwezen naar den Runderlasz van den Reichskommissar fOr die Preis-
bildung, d.d. 8 November 1940.
inlasschen, mits in dit laatste geval de opslagen voor al-
gemeene kosten e.d. dienovereenkomstig worden verlaagd.
Materiaalkosten mogen slechts worden gecalculeerd
tegen de prijzen op den basisdag, tenzij een toestemming
tot hoogere calculatie is verstrekt. Als loon mag worden
opgenomen het loonbedrag, dat volgens de officieel vast-
gelegde tarieven mag worden betaald; een hooger bedrag
mag slechts worden ingecalculeerd, inzooverre de stop-
bonen van 12 October 1939 hooger liggen dan deze tarief-
bonen en de stoploonen ook in feite worden betaald. Bij-zondere prestatie-toeslagen mogen in geen geval worden
ingecalculeerd. Wat de opslagen voor de algemeene
kosten betreft, deze mogen eveneens slechts in aanmerking
worden genomen tot een bedrag, dat op den basisdag
voor de gelijksoortige calculatie placht te worden be-
rekend. Een verhooging van den grondslag voor de be-
rekening dezer opslagen (bijv. door toegelaten verhooging
van loon- of materiaalkosten) moet, zooals boven reeds
gezegd, tot een overeenkomstige verlaging van den per-
centueelen opslag voor de algemeene kosten leiden, daar
anders het gecalculeerde geldsbedrag voor deze algemeene
kosten automatisch zou toenemen. Als winst mag slechts
het bedrag worden berekend, dat
01)
den basisdag voor
de vergelijkbare calculatie werd aanvaard.
Voor de zelfstandige calculaties, derhalve die kostprijs-
berekeningen, welke betrekking hebben op volkomen
nieuwe producten (hierboven vermeld onder 3c.), zijn
de calculatiekosten eenigszins anders dan voor de
gelijksoortige calculaties. De grondstoffen kunnen tegen
de werkelijke, geoorboofde aanschaffingsprijzen worden ge-
waardeerd; de loon en worden gecalculeerd als bij de ver-
gelijkbare calculatie; opslagen voor bepaalde prestaties kunnen die van 17 October 1936 overtreffen; indien de
algemeene kosten door opslagen worden ingecalculeerd,
kunnen zij op grond van de feitelijke algemeene kosten
in het voorafgaande boekjaar of in een kortere tijdruimte
worden berekend; extra-kosten en een redelijke winst-
opslag mogen in acht worden genomen; in zooverre niet
reeds in de kostprijsberekening zelf opgenomen, mag deze

opslag de rente van het geïnvesteerde kapitaal, het alge-
meene ondernemersrisico, de vennootschapsbelasting, de
openbare giften, alsmede de zgn. ,,Ausfuhrförderungs-
abgabe” inhouden.

Opzettelijk hebben wij in het bovenstaande veel aan-
dacht besteed aan den overgang van den prijsstop naar
den calculatiestop. Immers deze ontwikkeling treedt overal
op, waar het bedrijfsleven, tengevolge van de straffe prijs-
politiek, er naar streeft de banden van den prijsstop te
doorbreken door middel van een bevordering der pro-
ductie van nieuwe goederen. In Duitschland hebben
wij deze ontwikkeling gezien, in Nederland is zij eveneens
opgetreden. Alleen reeds om deze reden is het nood-
zakelijk van een prijsstop over te gaan naar een calculatie-
stop. Ilierbij hebben wij nog andere factoren verwaarloosd,
zooals de noodgedwongen gewijzigde productie tengevolge
van den oorlog en het streven van de overheid om in
plaats van den straffen prijsstop een meer elastischen
calculatiestop naar voren te brengen
8).
In een tweede artikel zullen wij zien, dat de calculatie-
methode ook in Duitschland meer en meer den starren
stopprijs heeft vervangen. Dit is niet alleen geschied in-
zake de zgn. ,,nieuwe goederen”, maar ook ten aanzien
van de gebonden prijzen, de prijzen bij aanbesteding van
openbare werken, en sinds den oorlog, tengevolge van de
Kriegswirtschaftsverordnung, op alle gebieden der prijs-
vorming. Terwijl dus in het onderhavige artikcl een be-
schouwing is gewijd aan den starren prijsstop, zullen wij
in een slotartikel meer de aandacht. vestigen op den
elastischen calculatiestop.
E. WIEUAND.

Vgl. hiertoe ook mijn artikel: ,,De toepassing van
calculatieschema’s in de prijspolitiek” in E.-S. B. Nr. 1338,
d.d. 10 September 1941.

.,

29 October 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

621

COMMERCIEELE BALANS EN FISCALE

BALANS.

Verplichte opstelling van balans en winst- en verliesrekening.

De Nederlandsche ‘Wet legt ieder, die een bedrijf uit-oefent, de verplichting op ,,naar de eischen van zijn be-
drijf aanteekening te houden op zoodanige wijze, dat uit
de gehouden aanteekeningen te allen tijde zijn rechten
en verplichtingen kunnen worden gekend” (W.v.K.,
art. 6). Bovendien is de leider van het bedrijf verplicht elk jaar een balans op te maken. Voor naamlooze ven-
nootschappen gaan de eischen van de wet nog iets verder.
Volgens artikel 42 van het W. v. K. moet door het bestuur
van N.V.’s elk jaar een balans en een winst- en verlies-
rekening worden opgemaakt, terwijl een toelichting,
welke vermeldt naar welken maatstaf de onroerende en
roerende zaken der vennootschap zijn gewaardeerd,
iiet mag ontbreken. Voorts geldt voor de meeste N.V.’s
– hiervan zijn alleen kleine vennootschappen vrijgesteld
– de verplichting, de balans volgens een nauwkeurig
omschreven wijze, met afzonderlijke vermelding van be-
paalde posten, op te maken. Bovendien bepaalt het Wetboek van Koophandel, dat
volledige afschriften van de, volgens de hiervoor genoemde
voorschriften, vastgestelde balansen en winst- en verlies-
rekeningen, en van de toelichting daarop, ten kantore
van het Flandelsregister voor een ieder ter inzage moeten
worden gelegd. Voorts hebben vele naamlooze vennoot-
schappen, in de eerste plaats zij, wier aandeelen of obligatie-
leeningen ter beurze worden genoteerd, de goede gewoonte
hun jaarstukken op ruime schaal te verspreiden. De groote
dagbladen en de financieele pers publiceeren eveneens
regelmatig de jaarstukken der meer belangrijke onder-

nemingen.

Gebrek aan duidelijkheid der jaarstukken.

Indien men echter uit het voorafgaande zou afleiden
dat iedere belangstellende, die zich daarvoor eenige moeite
wil getroosten, zich een denkbeeld kan vormen omtrent
de positie van de belangrijke Nederlandsche naamlooze
vennootschappen, komt men bedrogen uit. Ofschoon het ongetwijfeld de bedoeling van den wetgever is geweest,
dat, door de op de voorgeschreven wijze verplichte open-baarmaking der jaarstukken, belanghebbenden een duide-
lijk inzicht zouden krijgen in de structuur en de situatie
der vennootschappen, wordt deze opzet in vele gevallen
niet bereikt. Wie de talrijke jaarstukken, die de Neder-
landsche ondernemingen publiceeren, tracht te analy-seeren, stuit vaak op onoverkomelijke moeilijkheden.
Soms laat de balansgroepeering veel te wenschen over,
vaak wordt op de winst- en verliesrekening weinig meer
dan het saldo dezer rekening veimeld; in bijna alle gevallen
is de voorgeschreven’ toelichting -vaag en daardoor on-
duidelijk ‘en voor meer dan één uitleg vatbaar
1).

Bovendien blijkt uit de jaarstukken vaak, dat met de
eischen van de continuïteit in de boekhouding weinig
af
geen rekening wordt gehouden. Het inzicht in de positie
der ondernemingen op het moment van verslaggeving
wordt hierdoor ten zeerste bemoeilijkt.
Weliswaar is de laatste jaren in den hiervoor geschetsten
toestand eenige verbetering ingetreden, doordat bij een
aantal vennootschappen de jaarstukken door een daartoe
bevoegd accountant worden gecontroleerd, maar een af-
doende oplossing is hierdoor niet verkregen. In de eerste

1)
Een der belangrijke Nederlandsche vennootschappen,
wier aandeelen aan de Amsterdamsche beurs worden ge-
noteerd, lichtte den warenvoorraad in het onlangs ver-
schenen jaarverslag over 1940 bijv. als volgt toe: De
waarde der voorraden is bij taxatie vastgesteld en wel
tegen marktwaarde, kostprijs,’ werkelijke opbrengst of
vervangingswaarde, al naar dit het meest juist scheen.

plaats meenen zeer veel vennootschappen het nog zonder
accountant te kunnen stellen en in de tweede plaats is
accountantscontrôle helaas nog geen waarborg voor een
duidelijke ‘verslaggeving. In den regel steken door accoun-
tants gesigneerde jaarstukken vel gunstig af bij verslagen,
waarbij dit waarmerk ontbreekt, maar toch laat ook de
duidelijkheid bij eerstgenoemde stukken, vooral wat de
toelichting betreft, in tal van gevallen veel te wenschen

over.

Aanwijzingen voor het- vaststellen der belastbare winst.

Behalve de uit het Wetboek van Koophandel voort-
vloeiende verplichting tot het opmaken van balansen en
winst- en verliesrekeningen, kent men sinds kort de voor-
schriften van de winstbelasting. 1-Jet Besluit op de winst-
belasting 1940 en de daarop verschenen toelichting be-
vatten een aantal aanwijzingen omtrent de methode,
waarop de belastbare winst van een naamlooze vennoot-
schap moet worden vastgesteld. In het algemeen is het
bestuur bij het opstellen van deze wins tb ep alingsb alans
een zeer groote vrijheid gelaten, mits slechts het goede
koopmansgebruik in acht wordt genomen en de coninuïteit
bij’ het opstellen der achtereenvolgende balansen wordt

gehandhaafd.
1-let gevolg van deze zeer soepele wetgeving is, zooals
van zelf spreekt, het zoeken naar methoden van balans-
waardeering, waarbij het bedrag der belastbare winst
zoo gering mogelijk is. Geheel afgezin van de vraag
of er, over een lange reeks van jaren gezien, in fiscaal
opzicht veel verschil zal zijn tusschen de eene of de andere
methode van balanswaardeering, kan toch wel worden
vastgesteld, dat dit zoeken in ‘vele gevallen heeft geleid
tot een tweede balans, naast de reeds besta’hnde
welke volgens de voorschriften van het W.v.K. was op-
gemaakt. Naast de commercieele balans deed bij tal van
bedrijven de fiscale balans haar intrede.
De commercieele balans moet elk jaar worden gepu-
bliceerd. Ten aanzien van de fiscale balans bestaat deze
verplichting niet. Hierdoor is liet mogelijk geworden,
dat van één onderneming op hetzelfde tijdstip twee ba-
lansen worden opgemaakt, die in belangrijke mate van
elkaar afwijken. In de praktijk blijkt dit ook inderdaad
in tal van gevallen zoo te zijn. Weliswaar hebben sommige
ondernemingen, bij den aanvang van het in werking
treden van het besluit op de winstbelasting, hun balans
gewijzigd en aangepast aan hetgeen fiscaal beter leek,
maar vele bedrijven bleven hun jaarstukken op dezelfde
wijze als voorheen publiceeren, ofschoon uit de toelich-
ting – onder meer uit het bedrag, dat voor winstbelâsting
werd gereserveerd – vaak bleek, dat den fiscus een

andere balans was voorgelegd.

Bezwaren tegen twee verschillende balansen.

Het wil mij voorkomen, dat het op hetzelfde moment
naast elkaar bestaan van twee verschillende balansen
van één onderneming iets onbevredigends heeft. Men moge
zoowel de commercieele ‘als de fiscale balans op goede
gronden kunnen verdedigen, één balans lijkt ons theore-
tisch jiister, terwijl het geen betoog behoeft, dat ook uit
practisch oogpunt één balans de voorkeur verdient boven
twee, ten deele met elkaar in strijd zijnde, opstellingen.
De keuze tusschen de commercieele en de fiscale balans
kan niet moeilijk zijn. Ofschoon het in individueele ge-
vallen wel mogelijk is, dat de commercieele balans de
positie van de betreffende vennootschap juister weergeef t
dan de fiscale balans, zal dit in het algemeen, en vooral
op den duur, niet zoo zijn. De fiscale balansen worden
namelijk alle door Rijksaccountants gecontroleerd of
kunnen althans door dezen worden gecontroleerd. Deze
omstandigheid biedt reeds een zekeren waarborg voor de
juistheid, die helaas nog bij tal van commercieele balansen
ontbreekt. Bovendien schept deze contrôle, die uitgaat
van één centraal punt, de kans op meer uniformiteit in de

622

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29 October 1941

verslaglegging van vergelijkbare bedrijven. En in de
derde plaats blijkt uit de fiscale balans de verschuldigde
winstbelasting, terwijl deze uit de commercieele belans
niet behoeft te blijken. Aangezien de winstbelasting
in vele bedrijven de belangrijkste aftrekpost van de winst
is geworden, verdient alleen reeds om deze reden naar
mijn oordeel de fiscale balans de voorkeur boven de
commercieele balans.

Voorkeur Poor fiscale balansen.

Uit het voorafgaande betoog volgt naar mijn meening, dat de bij het Handelsregister gedeponeerde balansen en
winst en verliesrekeningen bij voorkeur fiscale opstelliogen
dienen te zijn. Met andere woorden: de jaarstukken,
welke door de naamlooze vennootschappen worden ge-
publiceerd, dienen dezelfde te zijn als die, welke aan den
fiscus worden voorgelegd. Dit doel is op gemakkelijke
wijze te bereiken. Een kleine wetswijziging is F.iervoor
voldoende. Voor de betrokken vennootschappen beteekent
het, na de eerste overschakeling, geen toeneming van werkzaamheden. Integendeel, door de toepassing van
slechts één balans, de fiscale, wordt de boekhouding een-
voudigër. Voor belanghebbenden en belangstèllenden

schept deze verslaglegging bovendien betere waarborgen
voor duidelijkheid, volledigheid en betrouwbaarheid,
dan de bestaande methode van publicatie van de jaar-
stukken. Weshalve zij hier in overweging wordt gegeven.

J. VOET.

ONTVANGEN BOEKEN, BROCHURES


EN STATISTIEKEN.

BOEKEN.

Verzameling Verordeningen
op het gebied van Buiten-
landsche Effecten, Couponbelasting, Deviezen, Huren, hypotheken, Loonen, Pachten, Vij pndelijk Vermogen,
Waardepapieren, Winstbelasting, enz., enz. hujge-
w’erkt tot 30 Juni 1941. (Amsterdam 1941; J. H. cle
Bussy. Prijs fl.50, 250 blz.).
Preispolitik und Preisiiberwachung in Europa
von Dr.
Wilhelm Rentrop und Hans Georg Kayser. (München
und Berlin 1941; Verlag C. H. Beck, 282 blz.).

Zaken,nan en prjspolitiek,
uitgegeven door den Dienst
van den Gemachtigde voor de Prijzen, tweede, geheel
herziene druk. (Leiden 1941; N.V. Boek- en Steen-
drukkerij Eduard IJdo, 104 blz.).

MAANDCIJFERS.
Maandcijfers en weokoijfers betreffende don economischen toestand van Nederland.
(Centraal Bureau voor de Statistiek)

1040

1041
Omschrijving maandcijfers
I
Eenheid
Sept.
1
Oct.
1
Nov.
I
Dec.
I
Jan.
I
Febr.
1
Mrt.
1
Apr.
I
Mei
1
Juni
t
Juli
1
Aug.
1
Sept.

Utroverte eer.
Nederlan(Ische Bank
…….
f1.000.000

1536

1804

1653

1549 1691

2672

1951

1883

1978

1835 1960 1675 2067

Postch6que- en Girodienst t 1.000:000
1247

1447

1517

1394 1380

1345

1445 1435

1615

1437 1597 1470 1550
Ftentestanden.
Wisseldisconto Nederl. Bank

%

3,00

3,00

3,00

3,00 3,00

3,00

3,00

3,00

3,00

2,93 2,50

2,50 2,50
Prolongatierente, A’dam . .

%

2,82

2,75

2,75

2,75

2,75

2,75

2,75

2,75

2,67

2,25 2,25

2,25

2,25
Callgeldnoteeringen,,,..

%

1,25

1,25

1,25

1,25

1,25

1,66

1,25

1,25

1,25

1,25 1,25

1,25

1,25
Rendement oblig. )

. .

%

*

4,20

4,24

4,25

4,23

4,56

4,63

4,32

4,13

4,13 3,81

3,77

3,63
Hypotheekrente onroerende
goederen

…………
….
%

4,48

4,43

4,33

4,24

4,23

4,29

6,24

4,19

4,18

4,20 4,20

4,17 84,16
Hypotheekrente schepen . .

%

5,62

5,26

5,26

5,47

5,33

5,44

5,37

5.43.

5,16

5,31 5,45

6,05 §5,09
Koersen van Aandeeten.
Algemeen indexcijfer ……
..
1930=100

94.3

104,1

112,7

116,1 120,0 113,4

115,1 126,5 121,6 117,1 125,6 133,6 143,0

Nijverheid
…………..
..
1930=100 104,6

115,6

120,7

125,1 131,8 126,2

128,5 141,8

137,2 133,1 142,8 152,7 161,3
w.o. procl.middelen lndustr.
1930 = 100

99,3

109,6

113,1

118,0 126,2 120,8

123,0 136,3 130,3 127,1 136,9 147,0 154,1
cons.goederenindustr

1930=100 111,6

123,6

130,6 134,5 139,2 133,4

135,8 151,7 146,2 141,1 150,2 160,3 170,7
Spaarbanken.
Rijkspostspaarbank, inlagen f1.000.000

8,96

10,02

9,68

7,52

8,04

8,64

8,74

7,99 10,86

9,25 10,76 11,03 10,66
Rijkspostspaarbank, terug-

betalingen
…………..
f1.000.000
19,51

27,59

34,68

27,13 20,86 18,75

13,91 17,62 13,04

9,50 11,03 15,16 13,93

Bijzondere spaarb., Inlagen f1.000.000
10,09

12,09

13,25

9,14 13,24 11,16

11,37 11,15 15,44 14,18 13,42 13,05 §13,84
Bijzondere spaarbanken, te-

rugbetalingen
…………
f1.000.000
15,22

18,57

20,96

18,36 18,62 20,35

12,89 15,65

14,61

10,15 12,10 12,58 §12,88
Kypothehen.(riweinschrijv.)’)

Totaal
………………..
f1.000.000
25,13

34,86

34,67

38,26 22,29 22,06

23,34 32,63

38,72 23,91 28,89 25,37 §24,04

w.v. op gebouwen
……..
f1.000.000
20,54

28,81

27,95 31,59 18,53 18,96

19,10 25,05 29,46 20,10 24,92 22,18 §20,53
op landerijen
…….
f1.000.000

4,18

5,43

6,41

5,96

3,49

2,88

3,85

5,00

8,57

3,36 3,56

2,74 § 2,97
op schepen ………11.000.000

0,41

0,52

0,34

0,71

0,27

0,22

0,38

2,58

0,69

0,45 0,41

0,45 § 0,54
Werk loos!teid.
ÂTerk1oosbeidsd.(excl.landb.)

%

15,3

14,6

14,9

17,3

23,6

21,1

15,4

13,2

12,7

11,7
Aantal werki. eindemaand in-
gezchr. bij Arbeidsbeurzen t

1.000
142,7 150,8

143,2 253,1 265,9 183,0

119,5 108,9 106,8 103,3
Werkverruimingen werkloozenz.
Aantal tewerkgestelden bij
verkverruimingen ..
….
.t

1.000
56,2

53,2

50,9

0,7

2,6

333

52,8

56.1

58,7

59,5
Opbrengst Loonbelasting . . .

f1.000.000

0,05

7,74 11,03 10,81 10,55 13,29

.

1941

Omschrijving

weekcijfers.

.
.
eb eb
55

Cq
0
CqN
.o
,

dagen (excl. landbouw) . .
%
§11,3

§
11,3

§
11,1

§ 11,0


– –
§12,9′)(

Totaal

aantal

werkzoeken
den’) (einde van de week)
1.000
175 473
172
470
170 170
172
175 179
179
181
180
180
w. o.

geheel

werkloos

(excl.
1.000
105
103
102
102
102
101
104
106 108
107
107
107
106
Aantal

personen

geplaatst
1.000
60
59 59
57 57 58 57
57 57 58
58 58
57

werkverruin1ing)

…….

Aantal

personen

geplaatst
bij werkverruiming’)
……

1.000
122 123
125
125 126
127
128 129
130
132
123
134
136
in

Duitschiand’)

………

Idem in Frankrijk
6
)

…….
1.000
1

21 21
1

21 21
22
22

1
23
1

23

1
23
1

24
25
27
1

28
§= voorloopig cijfer.

= onbekend.

‘)
Volgens opgave van De Ned. Bank.
Bere,cend van
2
Staatsleeningen,

1

gem

tel
eeneening,
1

provinciale leening,

2
industrieele leeningen,

1

tramwegobligatie,

1

pandbrief.
‘)

Flieroncler

niet

begrepen

enkele

hypotheken,
waarvan de geldschieter niet bekend is.

3)
Volgens opgave van het Rijksarbeidsbureau.

‘)
Volgens opgave van het Bureau Loon-
onderzoek van het Departement van Sociale Zaken.

‘)
Onder bftrek van de teruggekeerden, voor ‘zoover bekend bij de organen der
arbeidsbemiddeling. Gegevens van het Rijksarheidsbureau.

‘) Vet het oog op de
reorganisatie der vakbewegingen zijn de percentages
van 1 Sept.
1941
af niet vergelijkbaar met die van voorafgaande perioden.

/

29 October 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

623

BROCHIJRES.

Struknr und Entwicklungsm öglichkeiten der Runiiirsischen
Volhsnirtschaft
door Prof. Dr. Oh. N. Leon, No. 66
der Kieler Tortrge, gehalten im Institut für Welt-
wirtschaft an der Universitiit Kiel. (Jena 1941;
Verlag von Gustav Fischer, 18 blz.).

STATISTIEK.

Statistiek Poor het Kruideniersbed,’ijf VIII
(1939/1940).
‘s-Gravenhage 1941. (Uitgave van de Stichting
Economisch Instituut voor den Middenstand, 47 blz.).

OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.

hANDEL EN NIJVERIIEID.

Algemeen vorderingsbesluit. Nadere regeling van de
vaststelling der schadeloosstelling bij vordering of gebruik
van goederen ïngevolge het Algemeen Vorderingsbesluit
1940. (E.V. 24/10/’41, pag. 1588; Stct. No. 205).
Electrisch installatiemateriaal. Beperking van den han-
del in electrisch installatiemateriaal. (E.V. 24/10/’41,
pag. 1589; Stct. No. 203).
Handel en
ambacht. Beschikking waarbij de verplich-
ting wordt opgelegd tot inschrijving bij de organisatie-
commissie aan alle ondernemingen en ondernemers, be-
hoorende tot den handel en/of het ambacht, onderscheiden
in verschillende categorieën. (E. V. 17/10/’41, pag. 1556;
Stct. No. 198).
Keramische industrie. Detailhandelaren, die in 1940
voor meer dan f 10.000 aan keramische goederen hebben
ingekocht, zijn verplicht zich bij de Sectie Keramische
Industrie van het Rijksbureau voor Verwerkende Indu-
strieën te laten inschrijven. (E.V.’ 24/10/’41, pag. 1591;
Stct. No. 202).
,Liquidatiebesluit
1941. Afkondiging van de Eerste
Uitvoeringsbeschikking op het Liquidatiebesluit 1941.
Ilierbij worden om. nadere bepalingen gegeven inzake de
termijnen voor het nemen en uitvoeren van ontbindings-
besluiten en inzake de waardeering der activa en bepaalde
gevallen. (E.V. 24/10/’41, pag. 1589; Stct. No. 202).
Ondernemersorganisaties. Besluit op grond waarvan
alle vereenigingen en stichtingen van ondernemers, haar
federaties, bonden en dergelijke organisaties zich voor
1 November 1941 moeten aanmelden. Deze verplichting
geldt niet voor organisaties op het gebied van den land-
en tuinbouw en vee- en pluimveehouderij. (E.V. 17/10/’41,
pag. 1552; Stct. No. 199).
Organisatie bedrijfsleven. Bij beschikking van de
organisatie commissie voor het bedrijfsleven zijn thans ingesteld de hoofdgroep industrie met diverse bedrijfs-en vak- en ondervakgroepen en de bedrijfsgroepen van
verwerkende industrieën van agrarische producten. (E.V.
17/10/’41, pag. 1554; Stct. Nos. 197, 198 en 199).
Papier. Nadere voorschriften inzake de organisatie van
papierverwerkers en papierhandelaren. (E. V. 17/10/’41,
pag. 1556).
Prijsregelingcn. Nadere prijsvoorschriften met betrek-
king tot het vaststellen van maximumprijzen voor den
verkoop van voederaardappelen, voederbieten en andere
veevoederproducten. (E.V. 17/10/’41, pag. 1555; Stct.
No. 199).
Rechtspraak. Ingevolge verordening van den Rijks-
commissaris kan ook opzettelijk verstoring van de econo-
mische ontwikkeling als sabotage met den dood worden
gestraft. (E.V. 24/10/’41, pag. 1589; V. B. No. 43).

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.

Broodgraan van eigen oogst. Telers van tarwe en rogge
worden ook dit jaar in de gelegenheid gesteld een hoeveel-
heid broodgraan van eigen oogst te behouden. (E. V.
17/10/’41, pag. 1555).

Cichorol. Verbod tot het verhandelen, vervoeren en
verwerken van cichorei- en witlofwortelen en afvalpro-
ducten, behoudens in speciale gevallen of indien door de
akkerbouw-centrale vergunning is verleend. (E. V.
17/10/’41, pag. 1555; Stct. No. 199).
Hooi. Bij N.i.C.A.-bestuursbesluit is thans bepaald,
dat het vervoer van hooi Vrij is. Koop en verkoop blijven
echter aan beperkende bepalingen onderworpen. (E. V. 17/10/’41, pag. 1555).
Fruit. Nadere bepalingen inzake het verhandelen van
appelen en peren. (E. V. 17/10/’41, pag. 1555; Stct.
No. 199).

Itarnwerktuigen. Het vervaardigen en verhandelen
van karnwerktuigen met een inhoud van minder dan
35 liter is verboden. (E. V. 17/10/’41, pag. 1555).
Pacht. Verlenging van den termijn, van 23 Juli 1941
tot 23 Maart 1942, waarbij mobiele pachtcontracten bij
het Pachtbureau moeten worden aangemeld. (E. V.
17/10/’41, pag. 554 Stct. No. 200).

GELD., CREDIET- EN BAIK%VEZEN EN BELASTINGEN.

Betalingsverkeer met het buitenland. De afwikkeling
van het betalingsverkeer met
Griekenland
kan over de
clearingrekening via Berlijn plaats vinden. (E. V. 17/10/’41,
pag. 1552).

Omzetbelasting. Nadere resoluties inzake de heffing van de omzetbelasting met betrekking tot levering aan
publiekrechtelijke lichamen. (E. V. 17/10/’41, pag. 1552).
Resolutie van den Secretaris-Generaal van het Depar-
tement van Financiën met betrekking tot de vrijstelling
van omzetbelasting bij leveringen van melk door veehou-
ders aan de Organisatie van melkveehouders als bedoeld
in het Crisis-Melkbesluit 1936. (E.V. 24/10/’41, pag. 1599).

VERKEER.

Posterijen. Van 17 October af kunnen binnenlandsche
telegrammen wederom per telefoon worden opgegeven.
(E.V. 24/10/’41, pag. 1589).

STATISTIEKEN.

BMI{DISCONTO
‘S.
Disc. Viss.24 28 Juni ’41
1
Lissabon

.

4

31 Mrt. ’41
.
Bel. Bi.Eîf. 34 28 Aug. ’39
1Vrsch.inRC
Londen

……
2

26 Oct.

’39
34 28Aug. ’39
Madrid

……
4

28 Nov. ’38
Athene

……
5

21

Juli

1
41
N.-York F.R.B. 1

27Aug. ’37 Batavia

……
3

14 Jan.

’37
Oslo

……..
44

21 Sept. ’39 Belgrado

. . .

5

1 Febr. ’35
Parijs

……..’1f

17 Mrt.

’41
Berlijn

……
34

9 Apr.

’40
Praag

……..
3

1 Jan.

’36
Boekarest

. . . .

3

12Sept.’40
Pretoria

……
3,4

15 Mei

’33
Brussel

……
2′) 25 Jan.

1
40
Rome

……..

44 18 Mei

’36
Boedapest

. . . .

3

22 Oct.

’40
Stockholm

..

34 17 Mei

’40
calcutta

. . . .

3

28 Nov. ’35
Tokio

……..
3.5 21

Juli

’41
Helsingfors

. .

4

3 Dec. ’34 Warschau

. .

44 18 Dec. ’37
Kopenhagen

. .

4

15 Oct.

’40
Zwits. Nat. Bk. 14 25 Nov. ’36
1)
3 pCt. voor wissels, promessen en leeningen met een looptijd
van meer dan 120 dagen.

ZILVERPRIJS.
GOTJDPRIJS.
Londen ,)
N. York’)
A’dam ‘)
Londen’)
21

Oct.

1941
. .

231/2

21
Oct.

1941
. .

2125
168/-
22

,,

1941

23
1
/,

22
,,

194 j.
.

2125
168/-
23

,,

1941

23
1
/,

23
1941..

2125
168/-
24

1941
. .

23’/,

24 ,,

1941
. .

2125
168/-
25

1941..

231/,

25
1941..

2125
168/-
27

1941..

23’/,

27
,;

1941..

2125
168/-
28 Oct. 1940..


34
1
/, 28 Oct. 1940..

2125
1 68/—.
23 Aug. 1939..

18
1
/,,
37’/, 23
Aug. 1939..

2110
148/6’/,
1)
In pence p.
oz.
stand.

‘)
Foreign silver id $c. p. oz. One.
‘)
In guldens per kg 100011000.
‘)
In sh. p. oz. fine.

KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDS
CH
GLEARINGSINSTITTJUT.
(met data van
vaststelling)
Belga’s

. . .
.30.14

7 Aug.

’40
Turksche
Zw. Francs. .43.56

Ii Oct.

’40
Ponden

….
1.459 29 Dec.

’39
Fr.Fi’ancs

. .

3.77

6 Mrt.

‘4 t
Pengoe (Hongarije)
Lires

……
9.91

3 Juli’41
(oude schuld)36.52 20 Dec.

’40
DeensChe Kr.36.37 17 Febr. ’41
Pengoe
Noorsche Kr.42.82 21 Dec.

’40
(nwe. schuld)45.89 20 Dec.

’40
ZweedscheKr.44.85 13Aug. ’40
Zloty (Polen)
FinscheMark

3.82

2 Juli’41
(oude schuld)35.00 28 Jan.

1
41
Dinar (Joego-Slavië) (nwe. schuhd)37.68 11 Febr. ’41
(oude schuld)

3.43 16 Aug. ’40
Lei
.
……..1.28

24April ’41
Dinar


Slow. Kr.

. .

6.48 10 Juni

’39
(mve. schuld)

3.77

t Juli

’41
Drachmen
Lewa(Bulgarije)2.3025 Nov.
1
40
(Griekenland)

1.26

8 Oct. ’41

624

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

29
October
1941

OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.
Valuta’s (schriftelijk en t.t.)
N.-YorFI
Brussel

I
Zürich
I StocIh.
1

helsinki
21 Oct. 1941
1,88’/,
30.14
43.67 44.85
1

3.81k
22

,,

1941
1.88’/,
30.14
43.67
44.85k 3.81k
23

1941
1.88
3
1,
30.i
43.67
44.85k 3.81k
24

1941
1.88
8
/,
30.14
63.67
44.851
3.81k
25

1941
1.88
3
/,
30.14
43.67
44.850-
3.81k
27

,,

1941
1.88
3
/,
30.14
43.67
44.85k
3.81k
Laagste d.w.
1 .88’/,,
30.11
43.63
44.81
3.81
Hoogste
cl.w.
1.88
9
/,,
30.17
43.71
44.90
3.82
Muntpariteit
1.469
24.906
48.003
66.671
6.266
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
landen
Not.
eenh.
20-25
Oct.
’41

25
Oct.
Laagste
1
HoogsteI

1941
13-18
Oct.
‘4!
j
Laagste Iffoogste
18Oct.
I

1941

Officieel:
New York
. . .
$
p. £
4.021
4.031
4.03
4.021
4.03*
4.03
Fr.p.i



– –

Stockholm

.
Kr.p.i
16.85 16.95 16.90
16.85
16:95
16.90
Montreal

. . .
8
p. £
4.43 4.47 4.45 4.43 4.47 4.45
Buenos Aires.
Pes.pi
16.95*
17.13
1704$
16
.
951
17.13
17.04*
P’.’iet

Officieel:
Alexandrlë

. .
P.p. £
97.50 97.50
97.50
97.50
97.50 97.50
Athene

……
Dr.p.i

– – – – –
Bangkok


Sh. p.tici


– – –

Parijs

…….

]3onibay

. . .
d. p.
r.
17.96
17.96
17.96 17.96
17.96
17.96
Budapest


d. p.I

..

Hongkong

.
P.
p.i
15.-
15.-
15.-
15.-
IS.-
IS.-
Istanbul

. . .
Tp.I



– – –
&

p. yen



– –

Lissabon

. . . .
(scu.p.9
99.80
100.20
100.-
99.80
100.20
100.-
Madrid

……
Pt.p.i
40.50
40.50
40.50 40.50 40.50
40.50

Kobe

………

Montevideo

. .
d.p.p.

Rio
de Janeiro
d.
p.

mii.

.







Sjanghai

. . . .
cl.
p. $
3.03
3.03
3.03
3.03 3.03 3,03
Singapore
. . . .
d. p. $
28.16
28.16
28.16 28.16
28.16
28.16
KOERSEN TE NEV-YORK. (Cable).
Data

Londen

Parij8

Berlijn

Amsterdam
(8
per
£)

(8
per
100
Ir.)

(8
p.
100
Mk.)
(8
p.
1100)
21 Oct. 1941

4.03
1
/,

2.29


22

,,

1941

4.03
1
!,

2.29


23

,,

1941

4.03
1
/,

2.29


24

,,

1941

4.03
1
/,

2.29


25

1941

4.03
1
/,

2.29


27

,,

1941

4.03
1
/,

2.29


28 Oct. 1940

4.05

40.00


Muntpariteit

4.86

3.90
6
1,

23.81
1
!,

40
4
/,,
STAND
VAN ‘s
RIJKS KAS.
V o r d e r i n g e n

1
7Oct.

1941
15

Oct.

1941
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Neclerlandsche Bank
t

3.771.810,43
t


Saldo b. cl. Bank voor Ned.
3.166.891,56
2.219.312.32
Voorschotten op ultimo Sept,
1941

aan

de

gemeenten
2.71 5.70/63
2.7
1
5.794,63
verstrekt

01)

aan

haar
uit te keeren hoofdsom der
pers. bel., aand. in de hoofd-
som der grondbel. en der
gem.fondsbel., alsmede ope.

Gemeenten

….
……………

op die belastingen en op de
vermogensbelasting

……
Toorschotten aan Ned.-Indi8′)
163.373.824,05
163.598.824,05
7.273.872,74
7.273.872,74
Idem

voor

Suriname
‘)

……..

Kasvord. wegens credietver-
355.937,28
,,

.

355.937,28
Idem

aan

Curaçao
‘)

……..

strekking a. h.

buitenland
59.280.671,85
59.277.347,75
Daggeldleeningen tegen onder-
pand

………………
.

,,


Saldo der postrek. van Rijks-
90.490.061,23
97.208.264,44
Vordering op het Alg. Burg.
comptabelen

……………



Pensioenfonds
‘)

…………..
Vordering op andere Staats-
bedr. en instellingen
‘)
35.859.348,36
,,

40.375.007,67
Verplichtingen

Voorschotdoorde Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
octrooi

verstrekt

……..

t


f

4.060.419,24
Voorschot door cle Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt
..,,

,,


Schuld

aan

de

Bank voor
Ned.

Gemeenten

……..


,,


Schatkistbiljetten

in

omloop
,,

123.605.000,-
,,

123.298.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,1768.500.000,-‘)
,,1719.600.000,-
1
)
Daggeldleeningen

……….

..

26.000.000,-.-
9I.750.000,-
Zilverbons in omloop

……
98.264.219,-
100.723.138,50
Schuld

op

ultimo

Sept.
1941 aan de gemeenten weg.
a. h. uit te keeren hoofds. d. pers.bel., aand.
i.
d. hoofds. grondb. e. d. gem. fondsb. d.

………..

alsm. opc. op die bel, en op

…..

cle vermogensbelasting

……


Schuld

aan

liet

Alg.

Burg.
Pensioenfonds’)

……..
762.377,11
942.172,27
Id.

aan het

Staatsbedr.

der
P. T. en T.

‘)

…………

…….

188,766,140,75
104.901.I
01
,27
Id.

aan andere Staatsbedrij-
ven
1)

….

32,253,746,78
….
32.037.083,83
Id. aan div. instellingen’)

..,,
343,701.771,32
3
1
3.047.965,25

‘) In
rekg. crt. met ‘s Rijks
Schatkist

‘)
Rechtstreeks
hij De
Nederlandsche

Bank

t
76.000.000,-
‘)

Idem
t
56.000.000,-.

Dii
NI4DE11LANJ)SCI-LE BANK.
Verkorte balans 01) 27 october 1941.
Activa.
Binnen!.

Wissels,

(llfdbank.

f
54.000.000
Promessen,
ene.bank

,,

Wenisch.
,,
103.047 t
54.103.047
Papier

op

liet

Buitenland

. .

t
670.932.408
Af:

Verkocht

maar
voor

cle
bank

nog

niet

afgeloopcn

Beleeningen mci.

(
bank.

t
136.460.60
1

‘)
.
670.932.408
voorschotten
in

~
B
Ilf
rekening-couran t

ijbank.
1.603.737
Agentsch.,,
op onderpand

21.685.306

159.749.644
01)

Effecten

ene.

……….

t 159.394.327
‘)
Op goederen
en
Ceelen
365.317
159.749.644 ‘)
Voorschotten

aan het

Rijk

………………..
15.000.000
Munt en muntmateriaal
Gouden

munt

en

gouden
muntmateriaal …………f1.023.511.565

Zilveren

munt,

ene.

……….
7.896.732.
1.031.408.297
Belegging van kapitaal, reserves en
pensioenfonds
53.320.903
Gebouwen en meubelen der Bank
…………
4.000.000
Diverse Tekeningen

……………………..
231.333.519

f2.219.847.818
Passivis.
Kapitaal

…………………………….
f

20.000.000
Reservetonds

…………………………..
5.368.35!,
Bijzondere

reserves

………………………
16.583.835
Pensioenfonds

……………………………
11.721.434
Bankbiljetten

in

omloop

………………..
1.947.292.860
Bankassignatilin

in

omloop

………………..
58.368
Rek.-Courant

Van het Rijk t


saldo’s

Van anderen
,,

214.049.392

.

214.049,392
Diverse

rekeningen

……………………..
4.773.575

r
2.’Ll9.Sl7.5lS

Beschikbaar metaalsaldo

………………t

170.080.694
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is …………..425.201.750
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht

…………………………….54.000.000
‘)
Waarvan aan Ned erlandsch-Ind ië (Wet van
15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) ……….55.341.825

Voornaamste posten in duizenden guldens.

Gouden
Circu-
Andere
Beschikb.
Data
munt
en
‘)
I
muntmater.

latie
1 opeischb.
hings

Metaal-
schulden
saldo
I
perc.
27 Oct. ’41
1.023.512
1

1.947.293

1
214.108


170.080
!

50±
20

,,

’41
1.023.529
1

1.932.360
1

198.849
182.242
1

50±
13
,,

’41
1.023.539e!
1.927.196
1

229.518
72.051
1

50±
6

Mei ’40
1.160.282
1

1.158.613

1

255.183
607.042

.1
83
Totaal
Schatkist-
Belee-
Papier
.5.
Data
bedrag
prom.
I

op het
reke.
disconto’s
recht str.
ningen
buitenl.
(act.)
27 Oct7’i
54.103 54.000
159.750
670.932
20

,,

’41
67.100 67.000 159.953
670.932
200.129
13

,.

’41
83.101
83.000
164.678
47.194

1
231.334

216.295
6 Mei

‘/,0 9.853

217.756
750
20.648
‘)
Per! April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.

DUITSCIIE RIJKSJOANK.

Goud
1

llenlen-
Tndere wissels,
1
Data
en
I
1
.

bank-
Belee

chèques
sen
1
ningen
deviezen
1

scheine
schatkistpapier
23 Oct.

1941
t

77,6
1

323,4
t

17.334,4
12,4
15

,,

194
1

1

77,2
1

288,5
1

17.279,2
i

19,0
7

1941
1

77,1
1

266,9
1

17.872,2
1

14,2
23 Aug.

1939
1

77,0
27,2
1

8.140,0
1

22,2

Data

1
Ei/ee-

1
Direrse
1
Circiii
Rekg.-

1
Diverse
1
ten

1
Acliva

1
latie

1
Cr1.

1
Passiva
23 Oct. ’41
1

21,7
1

1.794,0
1

16.365,7
1.2.318,9

t
536,0
15

,,

’41
1

21,5
1

2.060,3
1

16.572,6
1

2.299,9

1
528,4
7

,,

’41
1

20,8
1

1.605,1
1

16.787,3
1

2.211,7

1
532,1
23 Aug. ’39
1

982,6

1

1.380,5

1

8.709,8
1

1.195,4

1
454,8

OEZAMENLIJ]iE STATEN. VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELOIË EN VAN DE E%USSIEBANK TE BRUSSEL. (in milI. francs)

c
c
e’
C
,E

osS


.
+
cd
.-
3
,
.2
.cn
c’,
Q
,

p
.
16 Oct.’41
öö
600
16.007
2.147
3.663
1.835
9

,,

’41
32.649
594
‘16.448
2.161
45.193
3.629 2.358
2

,,

’41
32.753
585 15.811
2.145
44.566
3.651
2.405
25 Sept.’41
32.123
580
15.415
2.105
43.984
3.543
2.026
18

,,

’41
31.899
567
15.540
2.060
43.631
3.586
2.182
8 Mei ’40
23.606
5.394
695
1.480
29.806

909

Auteur