17 FEBJ7UAR.Ï .7937
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
Economisch~Statistische
Beri*chtén
ALGEMEEN WEEKBLAD
VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN
EN VERKEER
ORGAAN VOOR DE MEDÈDEELINGEN
VAN DE CENTRALE COMMISSIE
VOOR DE RIJNVAART
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
22E JAARGANO
WOENSDAG 17 FEBRUARI 1937
.
No. 1103
COMMISS’iJe VAN
REDACTIE:
GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
P.
Lief line/s; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. dc Vries en
, Op de wisselmarkt is in de week onder verslag
II. iTt. R. A.. van, der
v
oor het eerst sedert maanden het surplus aan vraag
,tistC’nt-lt,C(lacte’ar: L. R. TV. S’outend.ijk.
Itcdwtse-ad,’c’s: i’ieter de Hooch’weg 122, Rotterdam.
Aan ge toe ken do stukken: Bijkantoor R.u.iqeplaat’weg.
‘J’olefoon Nr. 35000. l’ostrekcning 8408.
A.dvrtentics voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-
‘na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement, volgens
tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:
Wijgh & ‘van Ditmar NV., Uitgevers, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s-Gravcnha.ge. Postchèq’ae- en giro-rekening
,Vo. 145192.
A.bonnementsprjs voor het ‘weekblad franco p. p. in
cclerlamZ f 16,—. Abonnementsprijs liconomisch,$tatis-
tisch Ma.a.ndbericht f 5,– per jaar. Beide organen samen
f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—,
f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-
teurs en leden van het Nedcrtaudscj,. Econonrisell, Instituut
ontvangen het weekblad en het ilfea.ndbericht gratis en
genieten een redactie op de verdere publicaties.
INHOUD.
Blz.
DE OEVERVEaBINJ)ING TE ROTTERDAM
door
Ir. L. W. H.
vanDijk
………………………………….
116
De afwijzing van de onderueinersovei’eenloinsven voor
het bakkerij-bedrijf
in
verband
met
da minimum- prijzen door
Prof. Mr. C. W.
de
Vries
…………
1119
De
aanstaande
internationale
suikercoiiferantje door
A
.
W.
Volz ………………………………..
121
Invoerbelemmeri ng en werkgelegeti heid door
A.
Kaan
122
De
kolenpositie
in
1936
(111) ……………………
124
Verloop van
grootte
cii
sainenstellitig van den melk-
veestapel
door
J. Buter
……………………..
126
AANTEEKENINGEN:
De zichtbare suikervoorracleij in de wereld
……
129
INGEZONDEN STUKKEN
J)e motorrijtuigenstatistiek 1936
door
Ir.
M. (te Wolf
met Naschrift door
J. P. B.
Tissot van Patot
.
. .
130
ONTVANGEN BOEKEN
……………………………
130
Statistieken:
Groothandelsprijzen
……………………………….
132-133
Geldkoersen-Wisselkoersen-Bankslaten
……………..
131,
134
naar Guldens omgeslagen in’ het tegendeel. De Dollar
clie voorheen steeds 1.82%, het minimum waarop cle
noteeriug door de interventie van het Egalisatiefonds
werd ,,gepegd”, of hoogstens
1
/ifl
hooger was gehand-
haafd, trok aan en liep geleidelijk op tot 1.83
v
/9,
waarna w’eer een reactie intrad. Het Pond steeg dien-
overeenkomstig tot vlak hij de
f 9
en alle andere
valuta’s waren eveneens vaster. Wij hebben in onze
laatste overzichten er reeds op gewezen, dat toen de
operaties van het Egalisatiefonds zich tot een mliii-mum konden beperken en dat vraag en aanbod’ van
Guldens vrijwel in evenwicht waren. Dat bij zulk
een situatie tijdelijke fluctuaties voorkomen is vol-
komen logisch. Dat zal altijd het geval blijven mèt
zoowel als zonder gouden standaard. De loopende pos-
ten van de betalingsbalans zijn niet volkomen gelijk-
matig verdeeld, en a fortiori komen saldi ‘op de be-
taiuigsbalans voor, wanneer kapitaalverschuivingen
een rol gaan spelen. Ook voorheen zullen die wel
voorgekomen zijn, maar de stroom van repatrieerende
middelen was zon omvangrijk, dat die tijdelijke fac-
toren volkomen daarin geabsorbeerd werden. Nu die
eenzijdige stroom min of meer teneinde is, zijn schom-
melingen in het evenwicht van vraag en aanbod on-
vermijdelijk, en dus ook koersfluctuaties. Men heeft
zich natuurlijk afgevraagd, hoe groot die schomme-
lingen zullen zijn. Dat hangt, nu de goudpunten
zijn weggevallen, af van de interventie van het Fonds,
voor zoover die noodig is. Op het ooenhlik is daar-
over nog weinig te zeggen. Feit is, dat de stijging
niet hooger is gegaan dan het punt, dat hij aanleggen
van de margemaatstaven der hoogste en laagste goud-
‘punten als plafond zou kunnen worden aangemerkt.
De oorzaak van de grootere vraag naar valuta’s was
voornamelijk de effectenarhitrage met Amerika, in-
derdaacl kapitaalverschuiving dus.
Op de beleggingsmarkt is duidelijk een r6actie
merkbaar. De groote stroom van emissies veroorzaakt
cougestieverschij.nselen. Eenzelfde symptoom neemt
men op het oogenhiik in Amerika waar, met dit ver-
schil dan, dat de obligatie-emissies van den laatsten
tijd daar veeleer nieuw geld vroegen, terwijl hier
bij na uitsluitend conversieleening’en worden geëmit-
teerd. De aversie, die hij een deel van heleggende
instellingen en publiek nog altijd tegen het 3i4 pOt.
type bestaat, doet het succes der uitgiften afbreuk.
Voegt men daarbij de geruchten dat een nieuwe
stagtsieening zou zijn te verwachten, dan is het he-
gri,jpelijk, dat de markt een eeuigszins afwachtende
houding aannam. Een reactie onderging ook cle koers
der oude 3 en 26 pOt. staatsfondsen, die toch reeds
sedert de uitgifte van de 3 pOt. staatsleening in No-
vemher van het vorige jaar piactisch niet waren ge-
stegen. Voor het duurzame verloop van den rente-
voet wil natuurlijk een dergelijke tijdelijke reactie
in een periode, waarin de markt contre coeur zooveel
te verwerken krijgt, niets zeggen. Maar het verschijn-
sel als ‘zoodanig is onmiskenbaar.
116
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Februari 1937
DE OEVERVERBINDING TE ROTTERDAM.
Reeds langen tijd voordat van een stads- en haven-
uitleg
01)
den Linker Maasoever sprake was, bracht
cle verbinding van de beide Maasoevers baar zorgen
aan het Stadsbestuur. In het Gedenkboek van Rot-
terdam, uitgegeven in 1928 hij het 600-jarig bestaan
van de stad, werden daarover enkele historische aan-
teekeningen verzameld. In dit bestek moge slechts
in herinnering worden gebracht, dat het veer tegen-
over Kateudrecht,’ in latere jaren geëxploiteerd als
stadsveer, feitelijk tot ongeveer 60 jaar geleden de
eenige geregelde verbinding met het Overmaasche
onderhield. Om eenig denkbeeld te geven van het
toenmalig verkeer zij vermeld, dat in het jaar 1849
met dit veer werden overgezet in totaal 1610 rijtuigen.
ilet eerste element voor een i’aste oeververbinding
met den Linker Maasoever wordt aangetroffen in
1868 in de overeenkomst met den Staat terzake van
de spoorwegoverbrugging van de Maas. Ten behoeve
van het voetgangersverkeer tusschen beide oevers
werd ni. bepaald: ,,Wanneer het Gemeentebestuur
,,zulks verlangt, zal te zijnen koste door de zorg van ,,den Staat aan wederzijde van de spoorbrug over de ,,Nieuwe Maas een voetpad van 2 el worden aange-
,,bracht en onderhouden.”
rfot uitvoering hiervan is het nimmer gekomen
omdat tijdig begrepen werd, dat dit slechts een zeer
onvoldoende oplossing zou geven voor het na den aan-
leg van havens op Fijenoord te verwachten verkeer.
Op 25 November 1869 werd dan ook door den Ge-meenteraad besloten van gemeentewege voor het ge-wone verkeer een afzonderlijke brug te bouwen ,,niet
aan de spoorbrug verbonden”. Den 24sten October
1878 werd de Willemshrug voor het verkeer openge-
steld.
Intusschen ondervond de capaciteit van deze, voor
dien tijd zeer ruim opgezette, oeververbinding sterk
de bezwaren van de slechts twee verkeersfile breede
Kon inginnebrug, welke brug bovendien hij de toene-
ming van de scheepvaart door de Koningshaven tel-
keus vaker moest worden geopend. Wachttijden voor voertuigen van anderhalf uur en meer voor deze brug
werden geen zeldzaamheid; het kwam voor, dat de
brug opnieuw werd opengedraaid, voordat de wach-
tende file van de vorige. opening zich nog geheel had
afgewikkeld.
De stemmen uit de kringen van handel en indus-
trie, welke terecht op de urgentie van een ingrijpen-
de verbetering van dezen voor het bedrijf zoo schade-
lijken toestand wezen, werden steeds krachtiger.
Verschillende plannen werden uitgewerkt voor een
tweede brug, met een heweeghaar gedeelte over de
Koningshaven tegenover den Parallelweg; voor de
eigenlijke rivieroverspanning werd zoowel een plaats
uitkomende bij het Willemsplein als een plaats tegen-
over de Reederijstraat in studie genomen. Een voor-
stel in laatsten zin werd den Gemeenteraad den 5den
October 1920 door Burgemeester en Wethouders aan-
geboden.
De groote economische crisis van de dan volgende
jaren moet wel als voornaamste oorzaak gelden, dat
dit veelomvattende plan d.d. 29 Augustus 1923 door
Burgemeester en Wethouders werd teruggenomen en
werd vervangen door het voorstel tot den bouw van
een nieuwe Koningimebrug en het omhoog brengen
van de Willemshrug. De leidende gedachte daarbij
was deze, dat door het omhooghrenge:n van de Wil-
lemshrug zoodanig, dat de onderkant van de middel-
ste overspanning werd gebracht op 8.50 + R.P., een
zeer belangrijk gedeelte van de scheepvaart, voortaan
cle rivier zou kunnen blijven volgen instede van de
Kouingshaven.
Op 12 October 1923 hechtte de Gemeenteraad zijne
goedkeuring aan dit, al spoedig als ,,noodoplossing”
aangeduide plan. De practijk der latere jaren zou lee-
ren, dat deze benaming niet tenonrechte werd ge-
geven. Want hoezeer de voltooiing van deze ,,nood-
oplossing” inderdaad een zeer sterke beperking bracht
in de noodzakelijke openingstijden en de nieuwe Ko-
uinginnebrug een snelle afw’ikkeling van het verkeer
toeliet, zoo werd steeds duidelijicer, dat met de vol-
tooiing van deze werken – waarin ook was opge-
nomen het inhedrijf brengen van een wagenveer Paric
—Oharlois – zelfs voor de naaste toekomst geens-
zins het vraagstuk was opgelost.
Het aantal bewoners op den Linker Maasoever
steeg in steeds sneller tempo en bedroeg al spoedig
150.000; zoowel het personen- als het vrachtautover-
voer nam mede in ongedachte mate toe, zon zelfs, dat
in 1929 het auto-oeververkeer reeds tot het dubbele
van het jaar 1926 was gestegen. Deze zeer sterke
stijging moet ongetwijfeld worden toegeschreven
eenerzijds aan de toeneming van het aantal auto’s, anderzijds aan het feit, dat de verbetering van den
rivierovergang zelve stimuleerend werkte op het ge-
bruik daarvan.
Een uitgebreide studie over het in volgende jaren
te verwachten oeververkeer werd door den Rotter-
damschen dienst van Gemeentewerken opgezet. Reke-
ning werd gehouden met den waarschijnlijken groei
van de stad met hare naaste omgeving; voorts met
de omstandigheid, dat in Nederland het aantal auto’s
per 1000 inwoners gerekend nog zeer laag was in
verhouding tot hetgeen, mede op grond van waar-
nemingen elders, op den duur mocht worden ver-
wacht. Immers kon niet worden ontkend, dat de Ont-
wikkeling van het gebruik van de auto hier te lande
sterk gehandicapt was door den toentertijd nog veelal
zeer onvoldoenden toestand van de verkeerswegen en
het ontbreken van vaste bruggen in de rivierover-
gangen; een achterstand, welke zeker eens zal wor-
den ingehaald.
Aan cle hand van deze verkeersstudie moest in 1929
worden geconcludeerd, dat bij een voortgaande out
wikkeling van de Rotterdamsche haven de verbinding over de Wiilemsbrug reeds tusschen de jaren 1935 en
1940 voibelast zou zijn.
Met deze uitkomst voor oogen achtte ik mij, als
Directeur der Gemeentewerken, verplicht in 1929
het maken van een tweede vaste oeververbinding aan-
hangig te maken.
Voor de keuze van de plaats was er mnede rekening
te houden, dat de te bouwen tweede vaste oeverver-
binding naar alle waarschijnlijkheid de verkeersbe-
hoeften voor de eerstkomende 40 jaar wel zal hebben
op te vangen. Helaas moet immers gezegd worden,
dat wij, Hollanders, in het algemeen niet vlug zijn
in het oplossen van vraagstukken van dezen aard.
Sedert is daar nog bij gekomen, dat de laatste crisis-
jaren Rotterdam een financieele last hebben opge-
legd, welke de stad voor de eerstvolgende decennia
tot groote beperking van de openbare uitgaven noopt.
Aan de tweede oeververbinding moest daarom de
primaire eisch gesteld worden, dat zij zoowel de
haven als het woongebied op den Linker Maasoever
zou lcunnen dienen. De eerste functie was daarbij
ongetwijfeld de belangrijkste. Immers, de toenemende
concurrentie met andere havensteden eischt thans
veel sterker dan vroeger het betrachten van de uiter-
ste zuinigheid
hij
de manipulatie van de goederen
in het havengebied. De daarvoor te maken kosten
drukken op het goed e:u kunnen tenslotte – in grens-
gevallen – oorzaak worden, dat goederentransporten
zich naar een andere haven verplaatsen.
Ontegenzeggelijk geldt de haven van Rotterdam
met haar havenbekkens in open gemeenschap met de rivier op het gebied der waterverhinding terecht voor
onovertroffen. Allerminst ican zulks echter getuigd
worden ten aanzien van de onderlinge verbinding der
havenbassins voor het vervoer te land. Langs heide
rivieroevers strekken de handels- en industrieterrei-nen zich uit tot rond 7 1cm beneden de eenige vaste
oeververbinding, de Willeinshrng. In het havenge-
bied zelf bestaat de eenige communicatie voor voer-
tuigen in het wagenveer Park—Oharlois, nadat uit
17 Februari 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
117
bezuinigingsoverwegingen enkele jaren geleden het
Katenci reôhtschc wagenveer bui ten gebruik werd ge-
stckl.
lIet behoeft nauwelijks betoog, dat dit veer, met
een fréquentie va tièn minuten, een becijferde capa-
citeit van 7000 voertuigen in zes werkdagen en ge-
legen ongeveer in het midden van het uitgestrekte
havengebied niet in staat is aan de behoefte van het
oeververkeer ter plaatse in vollen omvang te voldoen.
Deze belemmering demonstreert zich duidelijk zoo-
wel hij de uitgifte op den Linker Maasoever van ter-
reinerd voor handelsdoeieïnden als hij de uitgifte van
gronden bestemd voor bouwterrein. Zoo ligt bijv. een
groot gedeelte van de in 1920 van kademuren voor-
ziene terreinen aan de Waalhaven
N.Z.
nog steeds
on verhuurd; bij onderhandelingen over verhuring van
industrieterreinen aan de Waalhaven werd meer dan eens het gemis aan betere verbinding met de stad op
den Rechter Maasoever gevoeld. Als schakel in den
weg naar het vliegveld geeft het veer onevenredig
lang oponthoud. De stedelijke bebouwing
0!)
den Lin-
ker Maasoever, welke zich grootencieels uitstrekt ten
ocsten van den Dordtscheu straatweg, blijkt geheel
te zijn georiënteerd op de Willeinsbrug en heeft zich
dientengevolge ten. opzichte van het toekomstig stads-
centrum zeer onevenwichtig ontwikkeld.
Het zijn al deze factoren, welke ertoe hebben ge-
leid een oeververbinding in de lijn Park—Charlois
thans voorrang te geven boven de in 1920 gekozen
overbrugging in het verlengde van den Parallelweg.
Deze laatste, gelegen ongeveer 750 m beneden de be-
staande oeververbinding, zou weliswaar een sterke
ontlasting geven aan de Willemshrug en uit die.n
hoofde voor een vlotte verkeersafwikkeling groot be-
lang hebben doch zij zou geen nieuw, nog weinig ont-
gonnen achterland ontsluiten, zooals de verbinding
Park—Oharlois wèl in staat is te doen.
Eenmaal de situatie bepaald, bleef keuze te doen
omtrent den aard der verbinding.
Een half hooge brug moest a priori op deze plaats
van de hand worden gewezen; naar schatting zou een
dergelijke brug in verband met de achtergelegen Rijn-
en Maashave.n zeve.n uur per dag openstaan. Er restten
derhalve nog slechts twee mogelijkheden en wel een
00 m hooge vaste brug en een tunnel.
Ook hij deze keuze was het doel, dat in de eerste
plaats met den bouw van deze verbinding werd nage-
streefd, van essentieel belang; dat wil zeggen, dat
in de eerste plaats gelet moest worden op de incest
economische oplossing voor het goederenvervoer tus-
schets beide oevers. Immers alleen clhn, wanneer aan
deze prinlaire voorwaarde wordt voldaan, zal de haven
in haar geheel voor dadelijk en in verdere toekomst
liet meest gebaat zijn met cle totstandkoming van dit
kostbare werk.
1-let is op dezen grond, dat aan een verbinding door
middel van een tunnel, waarbij het verkeer slechts
een niveauverschil van 25 in zal hebben te overwin-
nen, de voorkeur werd gegeven boven een hoog ge-
legen brug, welke van het verkeer een stijging en
daling van ruim 55 m eischt. Zou nu de plaatselijke
situatie de mogelijkheid toelaten het hoogteverschil
bij de brug, evenals bij de tunnel, in rechte opritten
te verwerken, dan zouden de Icosten van het gebruik
dezer beide verbindingen elkaar slechts weinig out-
loopen. Evenwel laat de situatie te Rotterdam deze
oplossing niet toe, omdat het
–
te bouwen kunstwerk
in de eerste Plaats verbinding moet geven tusschen
de havengehieden langs beide rivieroevers en dit
moet doen zonder – of althans met zoo weinig mo-
gelijk – omweg. De 1600 in lange opritten van de
hooge brug zouden, om in het havengebied hun begin
– en eindpunt te vinden, moeten worden uitgevoerd
in schroefbaanvorm met meer of minder windingen,
afhankelijk van de gekozen straal. Zoodra echter hier-
toe wordt overgegaan, wordt met de schroefbaanvor-mige opritten een niet meer te vermijden omweg ge-
introduceerd, welke alle verkeer bij gebruikmaking
van de hooge brug zou Iiehbeu te doorloopen. Bij de
situatie, zooals zich deze te Rotterdam voordoet, zou
cle gemiddelde omweg op een lengte van 1750 na moe-
ten worden gesteld.
Dit nu is voor een economisch goederentransport
binnen het Rotterdamsch havengebied niet meer te
aanvaarden. De kosten, verbonden aan het doorloopen
van, dezen omweg, zouden
blijvend op
elk transport
drukken en dus indirect het vervoerde goed belasten.
Het is op deze gronden, dat door mij in 1929 tot
den bouw van een tunnel in de lijn Park—Charlois
werd geadviseerd en dit te eerder omdat globale be-
rekening uitwees, dat de bouwkosten van brug en
tunnel elkaar wel niet veel zouden ontloopen.
De voorgestelde tunnel werd ontworpen voor vier-
hanig autoverkeer met uitsluiting van verlceer met
paarderitractie. Voor het voetgangers- en rijwielver-
keer scheen mij een goed geoutilleerd veer een alles-
zins voldoende en uit hoofde van uitzicht, licht en
lucht verre boven een tunnel te prefereeren verbin-
ding. Zou – was de gedachtegang – ook voor voet-
gangers en wielrijders een tweede vaste verbinding
worden verlangd, dan ware voor een dergelijke ver-
binding waarschijnlijk meer nuttig effect te ver-
wachten, in de lijn Parallelweg—Leuvehaven, omdat
deze situatie samenvalt met de lijn van kortste ver-
binding tusschen de hevoikingscentra op beide Maas-
oevers, te weten het Centrale plein op den Linker-
oever en de Coolsiugel op den Rechteroever. Op deze
plaats kan derhalve het drukste voetgangers- en rij-
wielverkeer worden verwacht.
liet is bekend, dat de Gemeenteraad in 1933 in be-
ginsel tot uitvoering van een vierhanige tunnel in
de
lijn
Park—Charlois besloot, daarbij het verlangen
uitsprekende alsnog na te gaan of deze tunnel niet
mede aan voetgangers- en rijwielverkeer dienstbaar
zou kunnen worden gemaakt.
Het na dit Raadsbesluit aan de Regeering gedaan verzoek om financieele medewericing te verieenen voor de totstandkoming van deze oeververbinding,
waarin wegens de daarbij betrokken havenhelangen terecht mede een landsbelang werd gezien, heeft tot
zeer uitvoerige gedachtenwisseling met de Regeeri ng
en tot nader onderzoek van de ontworpen tunnel ge-
leid. Bij dit onderzoek werd mede in beschouwing
genomen de door Dr. Ir. Emmen ontworpen hooge
vaste brug.
Het punt, dat bij de nadere bestudee.ring van het
tunnel- en brug-plan wellicht het incest op den voor-
grond trad, was uiteraard dat van de hoven reeds
besproken meerdere vervoerskosten, waartoe een hooge
brugve.rhindiug hier ter plaatse aanleiding zou geven.
Om de orde van grootte van deze meerdere ver-
voerkosten te bepalen is toen getracht het te ver-
wachteu verkeer aan de hand van beschikbare ge-
gevens over het Willemsbrugverkeer zoo zuiver mo-
gelijk te analyseeren.
Daarbij werden onderscheiden voertuigen in regel-
matig gebruik, als auto’s in het havenbedrijf en
taxi’s, waarvan kan worden aangenomen, dat de af-
gelegde langere w’eg een evenredige vermindering
van prestatie geeft, cii voertuig-en waarbij dit niet
het geval is. Voor deze laatste categorie kunnen uit
dien hoofde kosten van stalling, verzekering, belas-
ting enz. buiten beschouwing blijven. Een tweede
splitsing ging uit van de bezetting van het voertuig
met in loondienst zijnd personeel. Aan de hand van
deze analyse en van nauwkeurige berekening werden
de gemiddelde kosten verbonden aan den 1750 m lan-
gen omweg per auto gesteld op rond
f
0.10 per rit.
Bij het in het eerste jaar van openstelling te ver-
wachten verkeer van nagenoeg 2.000.000 auto’s zou-
den dus de z.g. onzichtbare kosten reeds op rond
f
200.000 moeten worden geraanad, wanneer deze ver-
binding als hooge brug zou worden uitgevoerd.
Naast deze last, welke blijvend op het verkeer zou
worden gelegd en daarmede in evenredigheid toe-
118
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Februari 1937
neemt, bestaat voor een brugverbincling uiteraard
iiiede het nadeel, dat tengevolge van den daarin op-
genomen omweg haar invloedssfeer kleiner is clan
van cle tunnel. Dit wil zeggen, dat het gebied waar-
binnen het verkeer iii vergelijking met den weg via
de Willemshrug nog met voordeel
VflII
de nieuwe ver-
binding gebruik kan maken minder groot is; dat de Willernshrug door een hooge brug Park—Charlois dus minder zal worden ontlast dan door een tunnel
en tenslotte, dat de voor de brug te maken kosten
derhalve aan minder verkeer ten goede komen.
flet uitvoerig onderzoek leidde tot de, in overleg
met de Regeering op 3 September 1936 gehouden
drieledige aanbesteding, waarbij offerten werden ge-
vraagd voor de uitvoering van een z.g. kleine tunnel,
een groote tunnel en een hooge brugverbinding.
Het project voor de z.g. kleine tunnel voorzag in
een tunnelruimte geschikt voor vierbanig autover-
keer (als door den dienst van Gemeentewerken in
1929 voorgesteld), doch waarin dadelijk slechts twee
banen voor autoverkeer zouden worden ingericht,
terwijl de overige ruimte. voorloopig dienstbaar zou
worden gemaakt voor verkeer van voetgangers en
wielrijders. Toorshands zou daarbij dus in beide rich-
tingen slcchts in één file worden gereden met ge-
mengd personen- en vrachtverkeer
01)
een wegdek-
breedte van 6.75 iii.
Het ontwerp voor dc groote tunnel omvatte een
ruimte voor vierbanig autoverkeer, waarin derhalve in heide richtingen gescheiden personen- en vracht-
verkeer zou kunnen plaats hebben, en daarnevens af-zonderlijke paden voor voetgangers en wielrijders.
Het clwarsprofici van cle brug stemde, wat be-
schikbare ruimte betreft, overeen met de groote
tunnel.
De volledige stichtingskosteta, inclusief risico’s en
bijkomende uitgaven werden met cle gemiddelde jaar-
lijksche exploitatiekoste:n aan de hand van de inge-
komen inschrijvingen door Burgemeester en Wethou-
dlers geraamd als volgt:
(ein iciclelcie jaarlijksuhe
Stichtingskosteit exploitatiekosten (roote tunnel
f
15.500.000
f270.000
Kleine tunnel ……
13.330.000
,, 218.000
Hëoge brug
,, 1.4.470.000
,, 216.000
Aan de hand van deze uitkomst moest zonder twij-
fel de uitvoering van de brug als tweede oeverver-
binding definitief
terzijde
worden gesteld in verband
met de boven uiteengezette verkeersbezwaren en de
daarmede gepaard gaande z.g. onzichtbare kosten. Burgemeester en Wethouders, een keuze doende uit
de twee tunnelontwerpen, droegen het kleine tunnel.-
plan aan den Gemeenteraad voor, aangezien zij van
meening waren, dat dit project tot in lengte van
jaren op voldoende wijze een oplossing zou geveli.
voor het verkeer ter plaatse. Zonder het voorstel
van Burgemeester en
T
e
th
ou
d
ers
terzijde te stellen,
gaf de Gemeenteraad het verlangen te kennen, dat
in het verder overleg met de Regeering mede het
groote tunnelplan zou word en betrokken.
Het ligt nog versch in het geheugen, dat de Minis-
ter van Waterstaat tot medewerking aan het grootc
plan geen l)ereidheid toonde nu de Gemeenteraad van Rotterdam, blijkens zij.n uitspraak, ook met het kleine
tunnelpian genoegen uam en aan cle meerdere kosten
voor eventueele uitvoering van het groote tunnelont-
.werp niet wenschte
bij
te dragen. Daartegenover
kwam den Minister het z.g. kleine tunnelplan met
slechts een wegdekbreedte van 6.75 m onvoldoende
voor, omdat deze oeververbinding gedurende de eerst-
volgende jaren mede aangewezen zou zijn tot opne-
ming van het doorgaand verkeern
..nar het Zuiden,
zoolang de definitieve Rijksbrug, te bouwen ter hoog-
te van den Stormpolder en opgenomen iii
. .het Rijks-
wegenplan, nog niet gereed zou zijn.
De Ministers van Waterstaat en van Financiën be-
slisten daarop de uitvoering van een kleine tunnel
alleen te kunnen bevorderen, wanneer aan de twee-
banige rijvloer dadelijk een breedte van 8 m zou wor-den gegeven. Voor zoodanig verbeterde kleine tunnel
werd krachtige financieele steun van Regeeringswege
in uitzicht gesteld.
iloewel ook deze verbeterde kleine tunnel in nor-maal gebruik nog slechts als tweebanige tunnel kan
worden bereden, dus met gemengd personen- en
vrachtverkeer, is deze op initiatief van de Regeering
aangebrachte verruiming toch inderdaad van groote
beteekenis, omdat hierdoor over de geheele lengte de
beschikking wordt verkregen over een derde (reserve)
baan, en de mogelijkheid van verkeersstagnaties tot
een minimum wordt teruggebracht.
De stichtingskosten stegen door deze wijziging tot
rond
f
14.000.000. Zij blijven daarmede dus thans
slechts 114 millioen gulden beneden het groote tun-
nelplan. In zijn zitting van 26 Januari 1937 heeft
de Gemeenteraad viin Rotterdam zich met de uitvoe-
ring van dit verbeterde kleine tunnelpian vereanigd.
Nu is komen vast te staan, dat de uitvoering i’an
het aangenomen tunnelproject in stichtingskosten
slechts 114 millioen gulden (10 pCt.) blijft beneden
bet bedrag waarvoor de groote tunnel had kunnen
worden gebouwd, terwijl het verschil in jaarlijksche
exploitatiekosten op
f
55.000 moet worden gesteld,
dringt zich als vanzelf de vraag op of in het licht
van deze uitkomst en in verband met het snel toe-
nemend verkeer de gevallen beslissing wel als de
meest juiste mag worden gezien.
Ongetwijfeld is de in het kleine tunnelplan aan.-
gebrachte verruiming, zooals werd uiteengezet, een
zeer
belangrijke
verbetering geweest, maar een feit
blijft, dat gemengd personen- en vrachtverkeer over
een lengte Van ruim één kilometer weinig aanlokke-
lijk mag heeten. Immers wordt de snelheid voor dit
gemengd verkeer bepaald door de langzaamst rijden-
cle vrachtauto in opw’aartsche helling. Gaarne wordt
vastgesteld, dat de vrachtauto de laatste jaren in
het algemeen belangrijk sneller is geworden, maar
geldt dit niet evenzeer voor de personenauto? En
biedt de verbeterde kleine tunnel – in de wandeling
aangeduid als de 6-8 tunnel – wel tot in redelijke
toekomst een voldoende oplossing aan het verkeer
tusschen heide oevers?
Als men de in de stukken voorkomende verkeers-
cijfers critisch beziet, rijst inderdaad hieromtrent
eenige twijfel.
De jaarlijksclie nmax im um capaciteit van den 6-8
to nn.el wordt gesteld op 5.200.000 voertuigen per
jaar. De Regeering schat het verkeer door de nieuwe
oeververbinding over 5 jaar, dus in 1942, op 2.000.000
plaatselijk verkeer en 600.000 doorgaand verkeer. 1-let doorgaand verkeer zal echter eerlan.g worden
geleid’ over de Rijksbrug hi,j den Stormpolder ten Oosten van Rotterdam; de invloed van dit verkeer
kan derhalve verder buiten beschouwing blijven.
Blijft de ontwikkeling van Rotterdam intusschen
voortgaan en zou ook in komende jaren in eenige
mate de achterstand van Nederland ten opzichte van andere landen wat betref t het aantal auto’s per 1000
inwoners worden ingehaald, – hetgeen met de ingrij-pende verbetering van het wegennet zeker mag wor-
den verwacht – dan zal het auto-oeververkeer te
Rotterdam ook na 1942 zeker een stijgende lijn blij-
ven toonen.
Evenals bij de ingebruikneming van de nieuwe
Koninginnebrug in 1928 zal de voltooiing van
den tunnel te zijner tijd een sterk stimuleerende
werking op het auto-oeververkeer doen gelden. Alles
bijeen lijkt het niet al te optimistisch om aan te
nemen, dat bij gunstige conjunctuur het oeververkeer
na 1942 zoodanig zal groeien, dat per 10 jaar een
verdubbeling van dit verkeer plaats vindt. Dit beten-
kent dan echter, dat reeds in 1955 de tweehanig tun-
nel met haar jaarcapaciteit van 5.200.000 voertuigen,
volbelast zal zijn m.a.w. reeds rond 15 jaar na de
voltooiing van het kunstwerk.
17 Februari 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
119
Zelfs als met deze becijfering enkele jaren zou
zijn misgetast en in plaats van 1955 bijv. het jaar
1960 zou moeten worden gelezen, dan nog moet men
zich afvragen of met de hovengegeven ramin-
gen voor oogen, voor de toekomst van Rotterdam cle
uitvoering van den grooteri tunnel niet meer aanbe-
veling had verdiend. Voor een groeiende stad is een
goed besluit zelden van te groot formaat gebleken.
Het contract voor de uitvoering van den 6-8 tuit-
nel is den 2den Februari 1937 geteekend. Intusschen
werden wij verrast door de mededeeling, dat het tun-
nelprofiel daarmede nog niet definitief was bepaald. Zou deze mededeeling een zoo verre strekking kurt-
nen worden toegekend, dat er tôcli nog een kleine
kans bestaat voor de uitvoering van een van meetaf
aaii vierhanigeia tunnel? liet ware zeker te hopen.
Hoe deze uiteindelijke beslissing intusschen lu id t,
de uitvoering van een tunnel in cle lijn Park—Char-
bis als tweede -vaste oeververbinding is voor Rotter-
dam thans zekerheid; een zekerheid, waarmede. cle
stad van harte kan worden gelukgewenscht.
Moge deze verbinding der Maasoevers aan de hoog-
gespannen verwachting beantwoorden en het hare hij-
dragen tot den verd.eren groei en bloei van Rotterdam.
12 Februari 1937.
Ir. L W. H.
VAN DiJK.
DE AFWIJZING VAN DE ONDERNEMERSOVEREEN-
KOMSTEN VOOR HET BAKKERIJ-BEDRIJF IN
VERBAND MET DE MINIMUMPRIJZEN.
Een stulcje geschiedenis.
Bij Kon. Besluit van
25 .Jan. 1826 S. 5 houdende verordeningen op het
stuk der broodzetting- werd bepaald:
dat in alle steden en gemeenten, alwaar een of
meer broodbakkers of hroodslijters gevestigd zijn, dc
soorten van brood, welke tot voornaamste en dage-
lijks voedsel voor de ingezetenen dier stad of ge-
meente dienen, aan eene zetting onderworpen zijn
(verkort).
Die zetting moet allee.n beschouwd worden als
een hoogsten prijs of maximum, l:ove.n welke het dcii
bakkers en slijters verboden is de, aan de zetting
onderworpen, broocisoorten te verkoopen (onverkort) –
De zetting zal geschieden bij het gewigt, zee-
danig dat het publiek steeds den prijs kenne,
boven
welken het Nederlandsch pand brood niet mag ver-
kocht worden.
In een aantal nadere bepalingen wordt verwezen
naar de vaste en naar de veranderlijke grondslagen
dezer regeling der hroodzetting.
De vaste grondslagen zullen bestaan:
In de hoeveelheid pouden broods, welke een
mud graan oplevert.
In de kosten, die vereischt worden om het graan
tot brood te verhakken, en
In eene, naar hillijkheid vast te stellen, winst
voor den bakker.
De veranderljke grondslagen zullen bestaan:
In de landelijke en plaatselijke belasting
01)
het gemaal, en
In den prijs van het graan.
De overwegingen van de Regeering waren woor-
deljk: –
.,Overwegende dat, blijkens de bij Ons ontvangen be-
ri’gten, en blijkens het vei-slag, dat Wij Ons betrekkelijk
liet werk der broodzetting, h
e
bb
en
doen voorieggen, er
groote misbruiken in clezesi gewigtigen tak van beheer
zijn geslopen;
Overwegende dat die misbruiken strijdig zijn met Je
goede orde; cellen nadeelrigen iuvloed uitoefenen op het welzijn der ingezetenen en cle middelen van bestaan be-
zwai-en vau hen, die door handen-arbeid in hun onder-
houd moeten Voorzien
;
Willende hierin vcor’zien, en tevens zorgen, dat de ver-
ordeningen nopeiis de broodzetting, voortaan overal, ter
bevordering van het algemeen belang, en overeenkomstig
derzeIver deel, worden ten uitvoer gebragt, welk doel
alleen is, om van den eenen kant aaii den verbruiker een
gezond en goed voedsel, tegen billijke prijzen, en, van den
anderen kent, aan den bakker, eene betamelijke, en, in
cle uitoefening va,ii deszolfs vak van iiijverheid genoeg-
mme,
‘i1
St te ve i’suhaffeu.”
Bij de Regeering-1936 wordt een aanvraag inge-
diend tot algemeen-verhindend-verkiaring van de on-
dernemersovereenkonisten voor het Bakkerij-bedrijf
om. medebrengende vaste minimum-prijzen. Vastge-
steld zonde moeten worden een K. B.-1937 houdende
een broocizetting. Wie
beneden
de vastgestelde prijzen
levert, wordt veroordeeld door den civielen rechter
tot het betalen van een boete en wordt daarna inge-
lijfd hij het leger der steu.nt.rekkers. Dit K.B. wordt
door cle aanvragers geacht te zijn iii het algemeen
belang. Dc Regeering weigert.
De Nederlandsche Bakkerij-Stichti uig verzoekt aan
de Regeering een opd.racht om daden van uitvoering te verrichten, welke normaal die van een ,,Overheid”
zijn. Zij verlangt die opdracht zonder dat zij, gelijk
de Overheid, publiekelijk bekend geeft, vanwaar zij
de geldmiddelen verkrijgt, die haar in staat stel-
len, die daden te verrichten. Die daden omvat-
ten o.a. een contrôle op de naleving van voorschrif-
ten, welke door de medewerking van de Regeering
het karakter hebben van publieke voorschriften, voor
wier richtige naleving tot nu toe een ,,Overheid”
verantwoordelijk zou zijn geweest. Ondergaan deze
grondstellingen nu, krachtens de wet, wijziging?
De Regeering heeft, de normale adviseurs ge-
hoord, op de aanvraag afwijzend beschikt, omdat de
broodzetting – om het nu met gewone woorden te zeggen – niet past in haar economische en sociale
aanpassingspolitiek.
De Regeering heeft cle ontworpen broodzetting,
waar beneden niet mag- worden verlcocht, niet geacht
in het algemeen belang. Nu dle wet op liet algemeen –
verbindend en onverhiudend-verklaren er is, moet
elke ordeningsaanvraag op zichzelf beoordeeld wor-
den. De Regeering is verplicht eik geval op zichzelf
te beschouwei. Die houd ing is: uitvoering- geven aan
cle wet.
De Bakkerij-Stichting (onderlinge organisatie van
niaalindustrie, meelfabrikanten en georga.n iseercle
bakkers) heeft een winstgevende balcicerj x opgezet
in niemauclslarud y, de kosten (a) en cle onkosten (h)
van dit bedrijf worden berekend, de winst (c) wordt
in aanmerking genoineit en cle sociale lasten (d) wor
den niet vergeten. Dit alles wordt ir keurige or-
niules uitgedrukt om aan het verbaasde publiek ccii
bakkerij te toonen, die werkzaam is – neen, niet in
de lucht, maar in liet algemeen, belang. Aan deze ge-
construeerde model-economische een hei cl, moet elk
bedrijf ten minste voldoen. Het doel van de Bak-
kerij-Stichting- zal zijn bereikt, wanneer alle bakkers,
die nu leven hij de gratie van het prijsverschil, hun
bedrijf zullen hebben verloren. Goede (oude en nieu-we) bakkers zullen slechts overblijven!
Hier moet ilc intusschen, met het oog ook p de
noodzakelijke objectiviteit, wel nog opmerken, dat ik
de opvatting der Regeeriug ten aanzien van het uit-
blijven van een saneerende werking van de eventueel
verbindend verklaarde bepalingen tot minimum-prijs-
regeling, niet kan deden. De Minister zegt in zijn
antwoord op de vragen van het Tweede Kamerlid
den heer Smeenk, dat mini numprijzen voor brood,
zelfs al worden zij øp een niet te hoog niveau ge-
fixeerd, naar zijn meening in plaats van een rem op,
eerder een aantrekking voor nieuwe vestiging vormen.
Wanneer niet ,,saneerende werking van een mini.-
mum-prijsregeling” bedoeld wordt het uitstooten van
de volkshctl.-kers, die de sociale functie vervullen van
te kunnen leveren tegen iets lageren prijs tengevolge
van hun persoonlijke en zakelijke eenvoudigheid en
soberheid, dan kan ilc de redeneering van den Minis-
ter niet volgen. In het bedrijf heb ik geleerd de juist-
heid van de opvatting van de Nederlandsche Bakkerij
Stichting (en dit is tevens de opvatting van alle be-
drijfsgenooten, die ik gesproken heb), dat door de
120
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Februari 1937
gei?jlheid
(Ier min mum-prijzen de kleine bakker
zijn
debiet verliest en dat die gelijkheid tevens een groote
moeilijkheid oplevert voor nieuwe vestiging. De nieu-
we onderneming moet zich een dehiet veroveren en
dat kan het best geschieden door – althans aanvan-
kelijk – zeer aanlokkelijke prijzen. Wanneer de nieu-
we bakker dezelfde minimum-prijzen
moet
rekenen,
zal hij juist zéér moeilijk aan den slag kunnen komen.
Dezelfde opvatting omtrent de beteekenis van de
w’erking van een minimum-prijsregeiing houdt Prof.
G-erhrandy en mij vereenigd
1)
Wij verwachten de-
zelfde gevolgen. Wij verschillen in de waardeering
dier gevolgen. Prof. Gerbrandy wil een minimum-
prijsregeling met het oog op de door hem gewensch-
te en verwachte gevolgen. Ik vrees die minimum-
prijsregeling met het oog op de door mij niet-ge-
wenschte maar wel degèlijk verwachte gevolgen.
Het is zonderling. dat de Minister een zoo geheel
afwijkend inzicht heeft. Ik kan mij dit niet goed ver-
klaren. Wel onderschrijf ik weer de volgende ge-
dachte van den Minister:
,,Houdt men daarnaast nog in het oog, dat een be-
hoorlijke cöntrôle
01)
de prijzen, vooral voor een pro-
duct als brood, in de practijk. op zeer groote moei-
lijkheden stuit, terwijl de mogelijkheid van concur-
rentie via service, qualiteit en het verhandelen van
hij-artikelen een dergelijke prijs-regeling illusoir kan
maken, dan zal het naar de meening van den onder-geteekende geen nader betoog behoeven, dat hij den
door de hedrijfsgenooten voorgestelden weg niet kon
inslaan.”
Hiermede ga ik gaarne accoord. Hoofdzaak is
inderdaad ôf, de achtingswaardigheid van het
doel in aanmerking genomen, de uitgedachte mid-
delen hij machte zouden zijn geweest het doel ook te
bereiken, maar dit neemt niet weg, dat betwijfeld
moet worden of het op den weg der georganiseerde
fabrikanten en hun consumenten (de georganiseerde
bakkers handelen tevens voor de ongeorganiseerde
bakkers) ligt om op een incidenteel punt van het
bedrijfsleven de vaststelling van normen te forcee-
ren ,,voortspruitende uit de huidige opvatting van
sociale rechtvaardigheid”. Deze huidige opvatting
wordt in den teenwoordigen tijd door den wetgever
tot uitdrukking gebracht in Arheidswet, Warenwet,
Wetsontwerp getalsverhouding tusschen volwassen
en jeugdige arbeiders, wetsontwerp verhindend-ver-
kiaring van bepalingen uit een C.A.O. Er is geen
behoefte aan nadere aanvulling, incidenteel met be-
palingen uit ondernemersovereenkomsten, tot stand-
gekomen zonder inmenging van arheidersorganisaties
en zeker niet in bedrijven, waarin aan een hedrijfs-
raad voor cle regeling der sociale verhoudingen geen
behoefte wordt gevoeld. Men kan zich toch wel voor-
stellen, dat cle Regeering deze aanvullende regeling der sociale wetgeving, zooals die voor het bakkerij-
bedrijf incidenteel is ontworpen, niet heeft gewild. Hoofdzaak blijft de minimum-prijs-regeling. Zij
was gelijkelijk aangevraagd voor Amsterdam en Rot-terdam, hoewel ieder weet, dat de toestanden in beide
gemeenten geheel verschillen. De overheid, die de-
zelfde regeling in beide gemeenten verbindend ver-
klaart, doet feitelijk in elke gemeente een anderen
(laad. Dit was geen opwekkend begin. Maar er is méér.
De minimum-prijs-regeling hield zeer onvoldoende
rekening met de belangen van de kleine volkshalc-
kers, die inderdaad leven van het feit, dat zij goed-
kooper brood leveren. (Het is ook maar tweede
soort!). De volkshakker moest in de ontworpen rege-
ling bewijzen, dat hij rechtmatig voor lager prijs kan
leveren. Noodig is slechts een regeling waarbij aan-
getoond wordt, dat de volksbakker onrechtmatig
levert tegen te lage prijzen.
De rninimum-prijs-regellng kan van belang zijn
voor een groot deel der bakkers. Wie zal dit ont-
kennen? Maar zij was, met haar berekeningen van
1)
Zie E.-S.]3. van 10 Febr. 1937.
dwingenden aard, ten nadeele van cle volksbakkers en
van het publiek.
Ware de broodprjs-zetting voor Amsterdam en
Rotterdam sedert bijv. 1 Dec. 1936 bij K. B. door-
gegaan, dan was, in verband met de stijging van den
meelprijs reeds nu een zeer sterke stijging van den
broodprijs te constateeren geweest. Dan was reeds nu
een broodprijs theoretisch geldend geweest, die ver
ligt boven hetgeen nu voor het goede brood (eerste
soort = tweede soort) wordt gevraagd. De theoretici
moeten zich niet laten becijferen door de kranten-
berichten over broodprijsverhooging. De vraag is niet
welke broodprijzen in de courant staan, maar urelke
broodprijzen betaald worden uit de beurs van de ar-
hei dersvrouw.
Zou de minimum-prijs-regeling voor invoering vat-baar zijn geweest? Er w’aren vele tegenwerkende fac-
toren, al zouden ook alle kleine bakkers plotseling
zijn uitgerangeerd, omdat de kleine bakker hij gelijke
prijzen zijn debiet aan de grootere bakkers dadelijk
verliest, Dit was het doel in Rotterdam, en dat zou
in Rotterdam ook zeker zijn bereikt. In Amsterdam
is dit inderdaad anders.
De stijgende hroodprjs in Amsterdam en Rotter-
dam zoude het vervoer van brood uit de randgemeen-
ten hebben gestimuleerd. Broodvervoer was vrij. Ge-
meentelijke smokkelbrood-prijzen is géen aantrekke-
lijke figuur. En wat zoude de Regeering hebben kun-
nen doen tegen een volksbeweging, die zich normaal
verzet tegen plaatselijk feitelijk onnoodige brood-
prijsverhooging, hoe aangenaam deze ook zou zijn
voor de gerangeerde bakkers.
De broodprijsverhooging die gewenscht werd door
de georganiseerde bakkerij (de tegenwerkende fac-
toren nu buiten beschouwing gelaten) en die in Rot-
terdam met schokken zoude zijn gevoeld, heeft nog
een ander direct gevaar. Niemand eet: brood. Pas
dan hapt ieder toe, wanneer het brood smakelijk
wordt gemaakt. De boterham levert de mogelijkheid
voor een zeer gevarieerd menu. Brood met boter, of
met roggebrood en spek, brood met worst is een even-
goed voedsel voor den arbeider als brood met iets
,,er op” voor kinderen, al is het dan ook alleen maar
iets van vet. De geheele bevolking leert van de jeugd
af brood eten. In het levensmiddelenbedrijf kan brood
verkocht worden alleen maar om de huisvrouwen te
verleiden de rest van het geld uit te geven in de
afdeeling van de winkel •. ,,Wat wilt
gij
op uw brood
eten?” Dit is toch geen on-sociaal bedrijf?
Maar wanneer de prijs van het brood steeds
Op-
loopt en dit zoude bij de voorgenomen broodzetting
van de ééne periode op de andere periode zijn ge-
schied, dan wordt dadeljk omgezien naar de vervan-
gencie voedingsmniddelen. Dan neemt de arbeider
mede: een halve portie brood (dehiet-verlies voor den
gerangeerden bakker) maar nu aangevuld, met koude
gebakken goedkoope vischsoorten en fruit. En werke-
lijk, de arbeiders-huisvrouw is méér ingenieus dan de
schrijver van dit artikel, die de bezwaren van een
moderne broodzetting meent te onderkennen, al wordt
volstrekt niet beweerd dat geenerlei overheidsmaat-
regelen gewenscht zou de zijn.
N a s c Ii r i f t.
The way out. Voor de toekomst heeft de Regeering
verwezen naar de uitvoering van de Vestigingswet
(regeling betreffende het vestigen van inrichtingen,
waarin eenige tak van detailhandel, ambacht of kleine
nijverheid zal worden uitgeoefend), welke op dit
oogenblik hij de Eerste Kamer nog in het stadium der schriftelijke behandeling is. Om de uitvoering
dezer wet niet reeds dadelijk te bemoeilijken heef t de
Regeering, met medewerking van de Koningin, een
conservatoi remi en tijdelijken maatregel genomen voor
de gemeenten Rotterdam en Amnsterdam. Nieuwe ves-
tiging van bakkersondernemingen is tijdelijk stopge-
zet. De gewone vormen van het staatsrecht zijn daar-
17 Februari 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
121
bij w’elisijaar niet in acht genomen, maar ook deze
Regeeringsciaad staat onder de bescherming van de
Ii)
inisterieele verantwoordelijkheid. Hetgeen tenslotte
bij K. B. is geregeld, zoogenaamd op grond van de
Lanclhou’crisiswet, is toch Nederlandsch recht, gel-
clend hij kedoogen van het Parlement. Men kan hier
dus toch onmogelijk spreken van een autoritairen
Regeer ingsciaad.
Dit wat cle formeele zijde betreft. Materieel kan
nu met geru.stheid de werking van de Testigingswet
worden afgewacht. Hieromtrent al leen nog dit.
1 let geheele administratief recht valt hij elk on-
cerwerp in vier deelen uitéén:
lo. de normen voor de handeling•• van overheids-orgaan en van individu;
2o.
cle uitvoering door een onpartijclig overheids-
orgaan, met medewerking veelal van particuliere in-
stanties. De ;,beste” uitvoering w’ordt gezocht in het
hestuursrecht;
3o. de financiering der getroffen regeling;
4o. de rechtspraak in geschillen.
liet behoeft geen betoog – en dit is niét bedoeld
als een gebruikelijke zinswending hij iets dat men
althans zéér moeilijk kan betoogen – dat juist ten
aanzien van cle
uitvoering
der normen voor de onge-
organiseerde bed rijfsgenoote n hij de bepalingen van
cle Vestigingswet veel beter waarborg is gelegen, dan
hij die, welke waren opgenomen in cle ondernemers-
overeenkomst.
Uitvoerend orgaan krachtens de Vestigingswet is
cl Kamer van Koophandel. De Kamer verleent en
weigert de noodzakelijke vergunning.
01)
deze pro-
ceclure van uitvoering kan rustig worden vertrouwd.
C. W.
13E VRIES.
DE AANSTAANDE INTERNATIONALE SUIKER-
CONFERENTIE.
Tegen einde Januari werd officieel bekend gemaakt,
dat op 5 April een internationale suikerconferentie
in Londen bijeen zal komen, waarvoor het initiatief
is uitgegaan van Rarnsa.y Macdonalcl, gewezen Prime
Minister van Engeland en voorzitter der in 1933 in
Londen gehouden monetaire en economische confe-
rentie en Minister-President Colijn, voorzitter der
economische commissie op deze conferentie. Uitnoo-
cligingeic werden gezonden aan de volgende staten:
Australië, België, Britsch-Indië, Canada, China, Cu.ba, de Dominicaansche Republiek, Duitschland, Engeland,
Frankrijk, Hongarije, Italië, Japan, Nederland, Peru,
Polen, Portugal, Sowjet-Rusland, Tsjecho-Siowakije,
Ver. Staten, Zuid-Afrika en Zuid-Slavië.
Het programma der conferentie, waarmede zich op
het oogenblik Sir Frederick Leith Ross, de economi-
sche adviseur der Engelsche Regeering, bezig houdt,
is nog niet bekend. Dit kan hij het artikel Suiker,
dat zooals geen ander artikel in de wereld door wet-
telijke bepalingen in nagenoeg alle landen gemaltrai-
teerd wordt, van zeer uitgebreiden en ingrijpenden
aard zijn. Wanneer men een algemeene verlaging der
invoerrechten en der huitensporige accijns zoude na-
streven en kunnen bereiken, dan zoude men den
wereldsuikerhandel verruimen en het verbruik zeer
doen toenemen, waarvat een belangrijke uitbreiding der productie wederom het gevolg zoude zijn. Maar
hij de zeer uiteeuloopende belangen der verschillende
liinddn is het beter daaromtrent geen groote ver-
wachtingen te koesteren.
• Er blijft dan als doel der conferentie over I)ogin-
gen te doen den wereidsuikerprijs wederom op een
•voor de voornaamste producenten betalende basis te breagen en daardoor tevens te bereiken, dat de schat-
kist in landen zooals Engeland en Nederland, waar
de Regeering aan de binnenlandsche h ietsuikerindus-
trie resp. aan cle hoeren een bepaalden prijs gegaran-
clee.rd heeft, tenminste van een gedeelte van dezen
du ren steun ontlast wordt. Maar hiervoor is samen-
werking nooclig en deze kan alleen bereikt worden
wanneer de verschillende landen goed begrip toonen voor dle positie en rechtvaardige wenschen Van an-
deren. Wanneer hijv. Cuba, zooals in het verleden
gebeurd is, zou trachten de theorie ingang te doen vinden, dat Java geen. of weinig afzet in Europa –
meer speciaal in Engeland – mag hebben omdat cle
laatste jaren weinig Javasuiker naar Europa geko-
men is, dan zal de conferentie tot falen gedoemd zijn.
Immers, reeds daclelijk hij het begin van het bestaan der suikercultuur op Java is Europa het voornaamste
afzetgebied voor Javasuiker geweest en pas in het
begin van deze eeuw, toen Britsch-Indië en Japan als
suikerimporteerende landen hoe langer hoe belang-
rijker werden, bleef het grootste gedeelte van den
Java-oogst in het Oosten. Gedurende de oorlogsjaren
kocht Engeland weder groote posten Javasuiker en
nog in het jaar 1928 werden 343.000 tons en in 1929
387.000 tons naar het Westen van Suez door Java
verscheept. In 1930 en 1931 waren deze afsehepin-
gen gering, maar in 1932 steeg dit kwantum zelfs tot
417.000 tons om in 1933 en 1934 tot resp. 130.000
en 113.000 tons en in 1935 en 1936 tot resp. 52.000
en 70.000 toas terug te vallen. De reden van
dezen achteruitgang moet naast de groote oogstres-
trictie, die Java zich vrijwillig heeft opgelegd ter
saneering van den toestand, gezocht worden in de
moeilijkheid om hij den hoogen stand van den Gul-den te kunnen concurreeren tegen producenten, die
in gedeprecieerde munt – Sterling en Dollars –
rekenden. Sedert Nederland einde September zijn
monetair stelsel aangepast heeft aan de heide groote
valuta’s is de positie van Javasuiker op de wereld-
markt ten eenen male gewijzigd. Thans is Java weer het goedkoopste productieland ter wereld en in staat
evenals weleer op alle vrije markten te concurreeren.
Onder deze omstandigheden mag verwacht worden,
dat de Java-oogst 1937, die circa 114 milloen tons
zal bedragen, wel koopers zal vinden en dat de oogst
1938, waarvoor de aanplant, voordat de jongste groote
verkoopen op Java plaats vonden, op 1.
2
00.000 tons
vastgesteld werd, alsnog op minstens hetzelfde kwan-
tum als cle ditjarige oogst gebracht zal worden. Ge-beurt dit niet, dan zoude Java op cle a.s. conferentie
niet veel te vertellen hebben, want van een oogst van
1.200.000 tons zonde, nâ aftrek van 300.000 tons locale
consumptie, heel weinig voor verkoop naar Europa
overblijven. Dan zoude hij het slagen der conferentie
Java in 1938 kunnen toekijken hoe andere landen tot
winstgevende prijzen Engeland van de heuoodigde
,,vrije” suiker voorzien!
Op cle a.s. confereutie zal Engeland als grootste
vrije markt voor suiker het meest te vertellen heh-
ben. Wanneer nu Engeland voor zichzelf en• zijn
dominions en koloniën het aanbod mocht doen de
oogsten niet te vergrooten, indien andere landen
vooral diegenen, die slechts door hooge protectie (in-
voerrechten of directen steun) de suikercultuur in
het leven kunnen houden – dezelfde verplichting op
zich willen nemen, dan is het te hopen, dat dlit
algemeene instemming en navolging zal vinden. Een
dergelijke afspraak zoude waarschijnlijk reeds vol-
doende zijn om den wereldprijs op de vrije markten
te verhoogen, want op het oogenblik is de wereldpro-
ductie ongeveer gelijk aan het verbruik. Naar mate de consumptie toeneemt zouden de exportlanden –
in de eerste plaats Java en Cuha, die groove restric-
tie toegepast hebben – hunne productie geleidelijk
kunnen uitbreiden. Intusschen zal, alvorens een alge-
meene overeenkomst tot stand kan komen, nog menige
moeilijkheid te overwinnen zijn, maar toch kan langs
dezen weg misschien nog het gemakkeljkst een resul-
taat bereikt worden.
Men doe vooral geen pogingen tot verdeeling der
verschillende markten of tot nieuwe contiiigeu teeri n-gen volgens quota systeem. De handel hlijve vrij en de
exportlanden moeten hun suiker daarheen kunnen
afzetten, waar vrije concurrentie het hun mogelijid
maakt. A. V.
122
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Februari 1937
INVOERBELEMMERING EN WERKGELEGENHEID.
In de afgeloopen depressieperiode, clie, indien cle
teekenen ons niet bedriegen, reeds enkele maanden
geleden haar dieptepunt heeft bereikt, hebben vele
Regeeringeri getracht cle werkgelegenheid in het
eigen land te behouden of te vergrooten door de
eindproducten van vreemden bodem te weren en te
bevorderen dat deze in het eigen land werden ver-
vaardigd. Vel is cie bescherming der arbeicisniarkt
niet steeds het hoofddoei geweest en werd zij vaak
zelfs niet als een der hijoogmerken genoemd, toch zag
men vele landen maatregelen nemen om den invoer
te belemmeren en kon men daarbij dikwijls een zekere
voldoening waarnemen over het gunstige effect dat
men hiervan voor dearbei cisniarkt verwachtte.
De ruime toepassing van dit middel laat zich ge-
makkelijk verklaren: het is eenvoudig en de win-
sten, die het voor (Ie arbeidsgelegenheid oplevert, be-
merkt men in den regel spoediger dan de verliezen.
Bovendien schept liet gevolgen op verschillende ge-
bieden, die men vaak zwaar laat wegen, hetzij dat
deze een economisch karakter hebben, hetzij dat zij
buiten het terrein van de economie liggen en van
politieken, strategischen of welken aard ook zijn. Deze
kanten van het vraagstuk zullen wij thans niet aan
de orde stellen; wij zullen ons uitsluitend beperken tot
het vraagstuk van de werking van de beschermings-
maatregelen op de werkgelegenheid, terwijl wij tevens
zuilen nagaan, welke kosten de gemeenschap voor
de nieuwe werkgelegenheid moet en mag betalen.
Wat gebeurt er nu met de eigen werkgelegenheid
als de invoer van een bcpaald artikel wordt helem-
merci of verhinderd?
Het aanbod van dat artikel op de markt zal ver-
minderen, zoodat bij gelijkblijvende vraag de prijs zal
stijgen, waardoor de binnenlandsche fabrieken groo-tere winstmarges
krijgen
en haar productie zullen
uitbreiden. In de bestaande fabrieken, die niet vol
bezet waren, zal dit leiden tot betere bezetting van
het rachine-apparaat, waarvoor waarschijnlijk nieuwe
arbeiders noodig zullen zijn. Zijn de bestaande fa-
brieken vol bezet of zijn de winstmogelijkheden zoo
groot dat men een nieuwe fabriek durft bouwen, dan
schept het bouwen van die fabriek vraag naar
houwvakarbeiders, terwijl straks, als de fabriek gaat
draaien, arbeiders voor de bezetting van het bedrijf
noodig zullen zijn. Dit zijn de winstposten voor de
werkgelègenheid. Daartegenover staat, dat de invoer
van dat product afneemt. En wij gelooven niet eenige
tegenspraak te zullen uitlokken als wij daaraan de
eonsequentie verbinden, dat de daling van den invoer
gevolgd zal worden door een gelijke vermindering
van de waarden die ons land verlaten. Immers, koop
en verkoop is steeds een tweezijdige transactie; wie
niet koopt heeft geen tegenprestatie daartegenover te
stellen. In dezelf cle mate als Nederland minder van
liet buitenland koopt, zal men minder waarden aan
het buitenland kunnen leveren. :Deze samenhang, die vooral hij (Ie tegenwoordig
gevolgde hancielspolitiek spoedig en direct merkbaar
is, heeft velen de overtniging gegeven dat bescher-
mingsmaatregelen als de bovengenoemde slechts ver-
plaatsing van werk tengevolge hebben, doch dat er
geen nieuwe werkgelegenheid wordt geschapen, af ge-
zien van de tijdelijke vergrooting van den im- en
expört, die veroorzaakt wordt door de materialen
noodig voor den fabriekshouw. Daartegenover staat
de meening van hen die van oordeel zijn, dat door
de oprichting van nieuwe
bedrijven
cle koopkracht in
het eigen land kan worden vermeerderd, waardoor
de mogelijkheid ontstaat om andere goederen uit het
buitenland te importeeren, zoodat onze invoer wei
een verandering, maar geen vermindering ondergaat
en onze uitvoer dus even groot kan blijven
1
).
1)
Men zie over dit onderwerp om, het belangwekkende
artjikel va.n den heer G. W. F. Sligtiisg: De invloed van de industrialisatlie op de handeIsba.lans, in E.-S.13. vai
28 Aug. 1935.
Waar komt de nieuwe koopkracht van daan?
Nieuwe koopicracht ontstaat door nieuwe procliic-
tie, door aanwending van icapitmial en arbeid. Wil do
ontstane nieuwe koopkracht geheel toegevoegd zijn,
dus voor het volle bedrag boven de bestaande komen,
dan moet de nieuwe productie uit geheel braak lig-
gende productiemiddelen tot stand zijn gebracht. Aan
clezen eisch zal met betrekicing tot het arbeidsaandeel
in de productie in een tijd van werkloosheid als de
tegenwoordige, in den regel wel zijn voldaan. Men
mag aannemen dat er arbeiders beschikbaar zijn, die
voordien leefden van door anderen verdiend inkomen
en die nu zelf gaan voortbrengen; het arbeidsaandeel
in de nieuwe productie zal dus een netto toevoeging
aan de Icoopicracht ziju. Het kapitaal, de fabrieken
en de machines, zijn niet evenals de arbeid, in direct
bruilcbaren vorm voorhanden: zij moeten worden ver-
vaardigcl. Dit is slechts mogelijk door aanwending
van bespaard vermogen. En nu is het de vraag, welke
koopkracht dit vermogen bij een andere besteding 0]) de markt zou hebben uitgeoefend. liet gedeelte
van de nieuwe koopkracht dat wij aan de kapitaals-
aanwending in het product moeten toerekenen, heeft
dus voor het vraagstuk een andere beteekenis dan
het gedeelte, dat door de inschakeling van werklooze
arbeiders in liet productieproces, is ontstaan. Wij
komen hier echter op eenigszins speculatief terrein.
Wij weten nimmer wat de andere wijze van besteding
van het vermogen, zou hebben opgeleverd en zullen ons daarom niet verder op dezen weg van veronder-
stellingen en gissingen begeven en er van uitgaan,
dat door de beschermde maatregelen een nieuwe pro-
ductie in het leven wordt geroepen, dat er nieuwe
koopkracht wordt geschapen en zullen de gevolgen
hiervan voor de werkgelegenheid aan de hand van
een cijfervoorbeeld nader analyseeren.
Nemen wij aan dat in ons land tot dusverre jaar-
ljlcs voor een bedrag van
f 10.000.000
aan rubber-
laarzen werd ingevoerd en dat deze invoer wrerd be-
taald met een invoer van
f
10.000.000 lederen schoe-
nen, die in ons land worden vervaardigd. Aan deze
schoenenproductie werken rechtstreeks, laat ons zeg-
gen, 3000 arbeiders, die gezamenlijk
f
3.000.000 loon
ontvangen, terwijl de kapitaaldiensten eveneens op
f
3.000.000 te waardeeren zijn en de waarde der
grond- en huipstoffen
f4.000.000
is. De verhouding
tusschen arbeid en kapitaal is bij de grondstoffen-
productie dezelfde als bij het eindproduct, zoodat zij
‘
/10
X
f 4.000.000 = f 1.200.000
verloont en
1200
ar-
beiders werk geeft en aan kapitaaldiensten
3
/io X
.f 4.000.000 = f 1.200.000
vereischt.
De Overheid gaat nu, met de bedoeling om de
werkgelegenheid te vergrooten, den invoer van de
rubberlaarzen verbieden. Wij veronderstellen nu dat
de vraag en de prijs gelijk blijven, zoodat de
f
10.000.000 aan rubberlaarzen in ons eigen land
moet worden geproduceerd. Als wij de meerdere
werkgelegenheid, die het bouwen en installeeren van
de nieuwe laarzenfabr i eken voor het oogenblik schept,
verwaarloozen en ons bepalen tot den bljvenden toe-
stand, die door de nieuwe productie ontstaat, dan
zien wij dat met betrekking t.ot de werkgelegenheid
het volgende geschied is.
De laarzenfabricage, waarbij wi3 dezelfde verhou-
ding tusschen arbeid, kapitaaldienst en grond- en
hulpstoffen veronderstellen als
bij
de schoenenpro-
ductie, vraagt
f
3.000.000 loon,
f
3.000.000 kapitaal-
dienst en
f 4.000.000
grond- en hulpstoffen. Werd
voorheen het eindproduct, rubberlaarzen, ingevoerd
– thans behoeft men alleen de grondstof, rubber,
in te voeren ten beloope van
f 4.000.000,
welken in-
voer men, evenals vroeger, met schoenenexport be-
taalt.
Wat heteekent dit voor de werkgelegenheid?
V(ôr de protectiemaatregelen werkteti ei’ aan de
schoenenfabricage 3000 arbeiders en aan de-hiervoor
noodige grond- en hulpstoffen
1200
arbeiders df
samen
4200
arbeiders.
17 Februari 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
123
Daarna werken er aan cle laarzenfabricage 3000 arbeiders en aan cie schoenenproductie – voor den
export verminderd van 10 tot 4 millioen – X 3000
arbeiders = 1200 arbeiders, en aan de grondstoffen
voor de schoenen
‘/o
X 1200 = 480 arbeiders of te-
zanien 1680 arbeiders. Tegenover cle winst aan werk-
gelegenheid voor 3000 arbeiders in cie laarzenindus-
trie, staat dus een verlies van 4200 – 1680 arbei-
ders = 2520 arbeiders in de schoenenindustrie.
Per saldo blijkt de werkgelegenheid dus slechts
niet 480 arbeiders te zijn . toegenomen.
01)
zichzelve
is een toeiia me van cle werkgelegenheid met r iii in
1136 pOt. zeker niet gering en stellig niet voor een
gemeenschap waar ccii groote werkloosheid heerscht.
Maar tegenover deze winst aan werkgelegenheid
staan ook debetposten.
i:n de eerste plaats is daar ‘ie kapitaalvernietiging
door het gedeeltelijk overbodig worden van het oude
productie-apparaat, in ons voorbeeld de schoenen-
fabriek, die op haar kapitaaldienst jaarlijks een ver-
lies moet boeken vail
910
X f 3.000.000 = f
1.800.000.
Eenzelfcie verlies treft het in de grondstoffenpro-
cluctie aangewende kapitaal:
7io
X f
1.200.000 =
f
120.000 per jaar.
Men mag deze verliezen, die ontstaan door stroom-
verlegging van de productie, niet onderschatten.
Niet alleen kan de aldus ontstane kapitaalvernieti-
ging uit dezen hoofde groote afmetingen aannemen,
maar zij werkt zeer onredelijk en offrt geheel wille-
keurig bepaalde kapitalen op te.i1 bate van andere kapitalen en van de gemeenschap en de vraag rijst
of cle totale welvaart er niet meer bij gebaat zou zijn
geweest als men de oude productie in tact had ge-
laten en liet nu in de laarzenfabricage gestoken ver-
mogen een andere, zelfs mindere rendabele bestem-
ming had gegeven.
Een ander verlies is dat wat veroorzaakt wordt door
het te loor gaan van de vaardigheid der vakarbei-
ders uit de schoenen industrie. De vakbekwaamhei d
van den arbeider vertegenwoordigt een stukje kapi-taal, dat voor het vermogen der gemeenschap even-
zeer op geld waardeerhaar is als het kapitaal, dat in
machines en gebouwen is geïnvesteerd. Het verliezen
van vaklekwaamheid door de arbeiders beteekent
voor de gemeenschap een even reëele verarming als
de clepreciatie van onbenutte fabrieksgebouwen en
machines. In ons cijfervoorbeelci worden door de be-
schermingsmaatregelen 2520 arbeiders uit de sehoe-
nenproductie gestooten. De omvang van liet verlies
aan vakbékwaamh.eid is moeilijk in exacte cijfers uit
te drukken.
Men zou de grootte van dit verlies per jaar kun-
nen benaderen door het aantal vaklieden onder deze
arbeiders te vermenigvulciïgen met hjet loonverschil
ciat er bestaat tusschen liet loon van een geschoolden
en van een ongeschoolden arbeidei. Immers als de
vakarbeider langdurig werkloos is, gaat zij ii valcbe-
kwaamheid te hoor cii kan’ hij op d
1
e arbeidsmarkt
hoogstens een plaatsje krijgen in het ongeschoolde
werk. Stellen wij dit loöjiverschil, laag genomen, op
.f 300
per jaar en nemen wij aan dat de helft van
de arbeiders tot de geschoold,en behoort, dan is liet
jaarverlies rond 1.250 X
f
300 =
f
315.000. Wij wil-
len met dit cijfer geen enkele aanspraak
01)
juistheid
maken; wij willen er slechts mede aanduiden, welke
orde van grootte gemoeid is nijet de kapitaalvernieti-
ging ontstaan door de ontscholing van de arbeiders.
Tot dusverre hebben wij in Ons cijfervoorbeeld
aangenomen, dat de werkgelegenheid in de heide pro-
ductieprocessen gelijk was. Het kan zijn dat dit vooi
de schoenen- en de laarzenfabricage misschien in-
clerdaad wel liet geval is, in wericelijkheid zal de hoe-
veelheid arbeid bij eenzelfde waarde voor de ver-
schilende producten sterk uiteenloopen. Wij consta-
teerden reeds dat de werkgelegenheid :in ons voor
beeld door de overhei.dsmaatregelen met 11.-Y2 pOt.
was toegenomen. Het is duidelijk dat, indien de pro-
ductie van een bepaalde hoeveelheid laarzen 12 of-
meer procen.t minder arbeici vereischt dan die van
een.zc].fde hoeveelhei dl schoenen, cle werlcgelegenhei
dl.
ii.) aI)soluten zin zal zijn. verminderd. Een. land, dat
iie eigen werkgelegenhei cl wil besc:hiermeia door be-
lemmering van den invoer met daaraan gepaard
gaande eigen :i iicitistrialisatie, zal zijn streven er
O
m oete.n richten, clie fasen van het
.
p.rod uctieproces,
clie veel arbeid vereischen, binnen eigen grenzen te
trekken en die, welke weinig arbeid behoeven, aan het
buitenland over te laten. Bewust of onhewust vindt
dlit inderdaad plaats en wij behoeven hiervoor
geen gefingeerde voorbeelden te riemen – niets is
zoo sprekend als de werkelijkheid : eenige maanden
geleden kon men in het economisch overzicht van
een onzer groote dagbladen lezen van een geval van
internationalen ruil waarbij het cciie land machines
naar het andere leverde, terwijl dit betaalde met
nijlpaarden en lcanarievoge]s!
Uit een en ander blijkt dat liet voor de Overheid
niet gemakkelijk zal zijn die maatregelen te kiezen,
die uiteindelijk de meeste werkgelegenheid geven en
of liet offer dat men brengt niet te zwaar is. Wil
cle Overheid echter niet in het duister tasten met
betrekking tot liet uiteindelijke effect harer maat-
regelen, dan zal zij riochthans een calculatie iii den
hovengeschetsten zin moeten maken. Eerst als de
baten voor de gemeenschap door de meerdere wrlc-
gelegenheid grooter blijken te zijn dan cle offers, clie
men met liet te loor gaan van kapitaal, het uitstoo-
tea van de vroeger werkzame arbeiders, enz., ‘brengt,
is het juist tot de beschermende maatregelen over te gaan. De doelmatigheid van deze bescherming
voor de welvaartspolitiek van de Overheid in haar
algerneenhei cl (prijsverhoogende werk ing, repres-sailles van het buitenland, enz.) laten wij buiten be-
schouwing. Het overschot aan baten, dat de caicula-
tie van de gemeenschap laat zien, vormt tevens de
grens van het verlies dat de nieuwe productie even-
tueel zou mogen opleveren. Is deze op zichzelf niet
rendabel, maar levert de nieuwe industrie door de
meerdere tewerlcstelling, ena. voor de gemeenschap
in haar geheel een bate op, clan mag deze hieruit liet
verlies van cle nieuwe productie bestrijden. In cle
practijk zal de begrootirig van de financieele gevol-
gen voor de gemeenschap niet gemakkelijk zijn. De bestaande overheidsorganen zijn over het algemeen
niet zoo geoutilleerd dat zij de ,,exploitatiereken ing”
van de bescherni ingsma atregelen met voldoende juist-
heid kunnen opmaken. Bovendien vereiseht het
nemen van de bedoelde maatregelen naast een juist
theoretisch inzicht in liet economisch gebeuren ook
een. zeker koopmanschap. Bij de keuze van de te be-
schermen . industrieën zal men. op het goede paard
moeten zetten, wil men in de toekomst niet voor
verliezen en teleurstellingen komen te staan. Voor
de Overheid is een onjuiste keuze van de objecten
zeker niet minder erg dan voor de private voort-
brenging. En aangezien wel geen enkel overheids-
orgaan de gave der prof.etie zal bezitten, is het raad-
zaam bij de keuze der objecten voorzichtig te zijn en
zeker in geen geval door steunmaatregelen indus-
trieën in het leven te roepen waarvoor eei kostbarn
outillage noodig is di.e over een langen termijn moet
worden afgeschreven.
Wanneer cle Overheid nochthans tot bescherming
van de arbeidsmarkt besluit, dan zal zij bij haar
steunmaatregelen van de hierboven uiteengezette be-
rekeningen moeten uitgaan.
Zij
zal dus moeten be-
g.innen met vast te stellen hoeveel arbeid er in iie onderscheiden producten belichiaamd is, en darm
trachten die gedeelten van liet productieproccs, die
veel arbeid vereischeu, binnen onze grenzen te bren-
gen en de weinig arbeid vragende productie aan liet
buitenland over te laten. Zij zal daarnaast tevens den
prijs moeten berelcenen, dien men tengevolge van de
verschuivingen in de ‘productie in den vorm van kapitaaisvernietigingen en liet uitstooten van an-
dere groepen arbeiders uit liet productieproces be-
124
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Februari 1937
taalt. Daarnaast zal zij zich er van rekenschap moe-
ten geven dat het. effect van cle overwogen maat-
regelen nog versterkt of verzwakt kan worden door
vergrooti ng of vermindering van. de secundaire
werkgelegenheid, die door wijzigingen in de grootte
en de besteding der primaire koopkracht wordt ver-
oorzaakt.
Maar ook al zou uit deze berekeningen blijken dat
er voor de werkgelegenheid een directe winst te boe-
Icen valt, die den daarvoor te betalen prijs waard is,
dan nog houde zij zich voor oogen dat, indien ook
andere landen trachten langs de7en weg de eigef
werkgelegenheid te vergrooten, het eindresultaat
tenslotte negatief blijft en dat men slechts een
nieuwe stap verder af zal
zijn
van een doelmatige
wereldhui shoud ing. A. R
AAN.
DE KOLENPOSITIE IN 1936.
II.
Onze vaste medewerker schrijft ons:
Duitse hland.
De Roerkolen -productie bleef zich ge-
durende het afgeloopen jaar in stijgenden zin ont-
wikkelen, eveneens de cokes- en brikettenproductie
en vergelijken wij de cijfers der laatste jaren met
elkaar, dan krijgen wij het volgende beeld (in mii-
lioenen tonnen):
1932
1933
1934
1935
1936
Kolen ……
73.29
77.80
90.39
97.67
107.5
Cokes ……
15.37
16.77
19.98
22.96 .
27.4
Briketten ….
2.82
2.97
3.20
3.40
3.75
Met dé productiecijfers van
1936
hebben de Roer-
kolen weer den stand van
1930
bereikt. Bij het beste
na-oorlogsjaar
1929
met een kolenproductie van
123.6
millioen ton en een cokesproductie van
34.2 millioen
ton bleef
1936
weliswaar nog met
13
pOt. voor de
kolen en 20 pOt. voor de cokes ten achter, maar in-
dien
1937
iich handhaaft op de basis van de laatste
maanden van
1936,
dan is het te vervachteu, dat
1937
heel dicht
1929
zal benaderen, indien niet zal
te boven gaan. Hetis wel aan te nemen, dat er in de
ijzer- en staalindustrie vooralsnog geen terugsiag
komt en bovendien zal het vierjarehplan den Roer-
mijnbouw ten goede komen. Reeds werden stilge-
legde cokesovens weer in bedrijf genomen en nieuwe
zijn in aanbouw, terwijl steeds meer vraag zal komen
naar kolen en cokes voor hydreeriug tot vloeibare
brandstoffen.
1
–
let aantal mijnwerkers werd gestadig vergroot en
liep de laittste jaren op van
203.700
gemiddeld in
1932
tot
244.000
gemiddeld in
1936,
terwijl eind
December
1936
rond
260.000
man te werk gesteld
waren, tegen roid
238.000
per eind December
1935.
De ,,Feierschichten” werden steeds meer ingekrom-
pen èn vielen de laatste nian.den zelfs geiieel weg.
De dagelijksche productie steeg van
1628
kg per man
in
1932
tot
1710
kg in
1936,
cle jaarproductie van
386
ton per man tot circa
475
ton, het jaarloou van
1775
Mark tot
2160
Mark.
De door de Westfaalsche mijnen aan het Syndicaat
betaalde Umlage bedroeg Rm.
4.03
in December
1935,
Rin.
4.07
in Januari, Rm.
3.93
in April, Rm.
3.83
in September en Rm.
3.72
in December
1936.
De ontwikkeling in de Rijnlandsché bruinkolen-
en bruinkooibriketten industrie bleef ook in opwaar t-
sche lijn gaan en tegenover
1035
met een productie
van
45.37
millioen ton bruin.kMen en 10.04 millioen
ton bruinkoolbriketten komt
1936
te voorschijn met
ca.
48.38
millioen ton, resp. ca
.
10.47
millioen ton.
Toch blijft deze stijging van ca.
6.6
pOt. resp.
4.2
pct. achter
bij
de stijgingen van
10.2
pOt. resp.
9
pOt.
die de cijfers van de totale Duitsche bruinkolen- en
bruinkoolhrikettenproductie te zien geeft, waaraan
vooral cle Middelduitsche districten debet zijn. Het
meerdere verbruik van bruinkolen is te danken aan
de groote industrieën in de bruinkoolgebieden en
vooral aan de electrische centrales, die geweldige hoe-
veelheden ruwe bruinkool stoken. Bovendien vinden
bruinkolen grooten aftrek voor de hydreering in de
benzinehereiding.
In de andere productiedistricten was ook een op-
leving waar te nemen, getuige de volgende cijfers
(in millioenen tonnen)
1936 1931
Steenkolen
…………
]58.38
143.03
cokes
……
35.86
29.84
biiketten
6.13
5.66
Bruinkolen
…………
161.34 145.86
cokes
1.79
0.90
briketten
36.08
32.90
waarbij echter rekening gehouden dient te worden met
het feit, dat de Saarproductie over Januari en Fe-
bruari
1935
niet in bovenstaande cijfers opgenomen
is, daar toen cle Saar nog Fransch was.
De kolenexport nam toe, wel niet in de mate van
1935,
toen cle toeneming
4.837.000
ton was, maar de
stijging van
1.876.000
ton van
1936
steekt toch nog
flink af
bij
den teruggang van
4.181.000
ton, dien de
Engelsche export te verduren had, na in
1935
reeds
met
946.000
ton te zijn teruggebleven. Een vergelij-
king van de winsten van den Duitschen export ten
koste van den Engelschen geeft het volgende beeld:
Export naar
Duitschiand
Engeland
België …………..
+291.000
ton
–
107.000 ton
Letland …………+
74.000
–
7.000
Griekenland ……..±
76.000
– 65.000
Duitschlancl won dus aanmerkelijk meer dan Enge-
land verloor.
Spanje …………..+
121.000
ton
– 511.000
ton
Nederland ……….+
135.000
– 193.000
Egypte …………
+ 137.000
– 500.000
Algerye …………+
70.000
– 143.000
Canada …………
+ 162.000
– 384.000
In deze landen was dus blijkbaar het verbruik – min-
der en/of speelde concurrentie van andere export-
landen een min of meer belangrijker rol.
Frankrijk ……….
+ 978.000
ton
+
18.000 ton
Scandinavië en Finland + –
594.000
+ 658.000
Italië …………..
– 1.387.000
– 3.129.000
Terwijl een groot gedeelte van de Duitsche aan-
winsten te danken was aan ruilverdragen, is het
merkwaardig, dat juist op een van de markten, Bra-zilië, waar Duitschland de laatste jaren met zooveel
succes een ruilhandel had opgebouwd, Engeland ter-
rein kon winnen en wel met
26.000
ton meer export,
terwijl Duitschlaud
89.000
ton minder naar Brazilië
uitvoerde. –
De Duitsche import- en exportcijfers van
1936
en
1935
zijn:
Import
Export
1936
1935
1936
1935
Kolen ……
4.289.032 4.270.372 28.649.755 26.773.575
Bruinkolen
1.644.092 1.660.423
324
2.087
Cokes
663.378
751.104
7.183.624
6.611.426
Briketten .
91.610
93.527
842.990
819.259
Duitschland heeft het systeem van compensatie-
zaken, mits op basis van ,,zusiitzliche Exportgeschiif-
te”, behouden en ofschoon bij de totstandkoming van
dergelijke zaken eenige moeilijkheden overwonnen moeten worden, en een zeer groote dosis geduld ten toon gespreid moet worden, is de werking toch w’el
bevredigend. De buitenlandsche kolenverbruiker, die
tot dan toe andere kolen verbruikte en zich heeft
laten overhalen op Duitsche kolen over te stappen,
betaalt gewoonlijk een aantrekkelijken prijs en de
kolenexporteur dekt deze feitelijk te lage prijzen uit
de door den importeur van
–
de goederen, die geruild
worden, betaalde premie. De ,,zusii.tzliche Export”
wordt dus uiteindelijk gefinancierd door den Duit-
schen consument van al die artikelen, die tegen kolen
geruild worden, zooais. wol, katoen, koffie, leer,
euz. enz.
17 Februari 1.937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
125
Tegen het einde van het jaar was er een zeer
goed merkhare schaarschte aan kolen. Veelal kon pas
op langen termijn geleverd worden, en vooral de
exporthandel heeft met afroepmoeilijkheden te kam-
pen gehad. De voorgeschreven afroeptermiju werd
strikt in acht genomen en zelfs dan traden er aan-
merkelijke vertragingen in, zoodat vele zeeschepen
op lading hebben moeten wachten. De toestand zal
echter langzamerhand wel verbeteren, want een van
de groote objecten van het vierjarenpian in Duitsch-
land is juist de ontwikkeling van den mijnbouw, door
het bouwen van nieuwe schachteci en het moderni-
seereii van oude bestaande mijnen. Verder worden er
verscheidene cokesovens l)i.jgehouwd. Over het geheel
ziet liet er eind 1936 veel .rooskleurigër uit dan een
jaar geleden en men gaat de toekomst met vol ver-
trouwen
01)
de bestendiging van cle opleving tege-
moet.
Polen.
Evenmin als 1935 is 1936 voor de Poolsche
kolen industrie gunstig geweest. Weliswaar steeg de
productie met 4.5 pOt. van 28.5 millioen tot 29.29
-millioen ton, maar dit is slechts 90.000 ton meer
dan de productie van 1934, terwijl het nog lang niet
haalt hij clie der laatste jaren vSSr de crisis, toen er
40.6 en 46.2 millioen ton gedolven werden. Het bin-nenlan dsch verb ru ik wordt met een vermeerdering
van circa 10 pOt. aangegeven, terwijl de export met
4 pOt. daalde, en van 9.17 op 8.8 millioen ton kwam.
De laatste maanden evenwel vertoonde de export een
aanmerkelijke verbetering. Frankrijk buy, nam in
December 200.000 ton Poolsche klen af, tegen 99.000
ton in November en nog minder voor dien. Italië
sloot weer een groot contract met Polen, en dit,
gekoppeld aan de coutracthoeveelheden, die geduren-
de den sanctietijd niet geleverd, doch opgeschort
werden, liet Polen October ingaan met een kwantum
van 3.1 millioen ton orders voor Italië. De versche-
ping gaat niet geweldig vlug, maar het grootste ge-
deelte zal toch wel binnen een jaar geleverd worden.
[n elk geval is ook in Polen de toestaiid precies als in de andere landen aan het eind van 1936, nl. vol-
geboekt en steeds meer aanvragen, die binnenkomen,
en waaraan hij gebrek aan beschikbare hoeveelheden,
niet voldaan kan worden. Het is dan ook niet te ver-
wonderen, dat de prijzen omhoog gingen met enkele Shillings per ton en de toekomst ziet men veel opti-
mistischer tegemoet. Ook in Polen heèft men met
arheidsg’eschillen te kampen gehad en de Regeering
l)racht een wetsontwerp uit tot regeling van den zes-
ci
gen werkdag met behoud van hetzelfde loon. Def i-
nitief is men echter nog niet tot overeenstemming
gekomen.
Rusland.
Bleven reeds 1934 en 1935 wat de pro-
ductie betreft ten achter bij de in het plan vastge-
stelde cijfers, 1936 deed het eveneens, want, terwijl
er een productie van 135 millioen ton was voorzien,
bereikte men slechts een totaal van 120.896:800 ton.
Dit is altijd nog een vermeerdering van 17 millioen
ton hij vorig jaar, doch een achterstand op het plan
van 9 pOt. In verband met deze ongunstige ontwikke-
ling heeft men dan ook het productieprogramma voor
1937 slechts matig verhoogd en gebracht op 138.4
millioen ton. Vooral het Donetzhekkeu, het voornaam-
ste Russische kolengehied, stelde teleur en het schijnt,
dat de oorzaak gezocht moet worden in de buitenge-
woon onregelmatige en met sprongen op- en neer-
gaande productie.
De export is, bij een dergelijke geweldige proddc-
tie, zeer onbelangrijk. Vrijwel alles – wordt in eigen
land gebruikt. Rusland sloot in September een han-
delsovereenkomst met Canada, waarbij Rusland – ccci
invoercontirigent van 250.000 ton anthraciet toege-
wezen kreeg. Engeland, en met name Zuid-Wales,
ziet dit met leede oogen aan, daar liet weer een ver-
mi ideri ng in den Engelschen anthracietuitvoer naar
Canada heteekent, een land, waar Engeland toch al
zoo zwaar te kampen had tegen de Dci itsche, Belgi-
sche en Indo-Ch ineesche concurrentie.
Frankrijk.
Het kolenverbruik is met circa 2 mii-
lioen ton toegenomen, terwijl de eigen productie van
kolen met 1 millioen ton terugliep. De cokes- en
brikettenproductie liep een weinig op. De productie-
cijfers zijn:
1936
1935
Kolen
…………..
46.00
47.10
millioen ton
Cokes
……………
3.93
3.89
Briketten
……….
6.29
5.94
56.22
56.93
Sinds 1 ‘November is in Frankiijk de 40-urige
werkweek ingevoerd, vat voor dcii mijnbouw echter
op effectief 38 uur en 40 minuten neerkomt. In door-
snee, nu er maar 5 dagen per week gewerkt wordt,
moet uien met 21 werkdag per maand rekenen, tegen
tot nu toe 26. Dit moet natuurlijk tot een terug-
gang van de productie leiden, die toch al niet op
peil gebleven was door cle stakingen in J’uni en de
14 dagen vacantie in Augustus. Het aantal mijnwer-
kers moest plotseling sterk opgevoerd worden om
niet te hard de productie achteruit te laten loopen
en terwijl er per eind December 1935 222.694 man in
dienst waren, welk aantal per eind September 1936
vrijwel gelijk, ni. 222.875 was, vonden eind Decern-
her 1936 reeds 231.951 mijnwerkers werk.
De invoer bewoog zich, dank zij de verminderde
productie en de vergroote vraag, in stijgende lijn en
nam toe uit Engeland, Duitschland, Nederland en
Polen, terwijiclie uit België iets afnam. De afgeronde
cijfers van den import zijn:
1936
1935
Kolen
.
…….
18.655.000
ton
17.852.000
ton
Cokes
……
2.561.000 ,,
2.228.000
Bi’iketten
–
..
1.001.000 ,,
940.000
Aan het eind van het jaar moest de invoer sterk
vergroot worden, daicr er zich een merkbâar tekort
aan kolen had geopenbaard. De invoer was gecontin-genteerd, doch voor December werd het quotum ver-
dubbeld. Voor Januari 1937 echter werd het contin-
gent iveer op de oude 58.5 pOt. plus eenige extra toe-
wijzingen, wat tezamen 67.4 pOt. uitmaakt, vastge-
steld. Dit op basis van den invoer van enkele jaren
her, toen de contingenteering ingesteld werd. Het
contidgent voor Januari zal wel niet genoeg blijken
te zijn; in elk geval staat de kolennarkt in het tee-
ken van een uitgesproken schaarschte. Een verhoo-
ging van het contingent zou zich slechts dan laten
omzeilen, wanneer de Fransche mijnen een noemens-
waardige productieverruiming kunnen teweeg bren-
gen., Men stuit hier echter ook weer op een gebrek aan mijnwerkers en nog steeds hangt de kwestie of
Poolsche mijnwerkers aangeworven mogen worden.
1 let zal er wel toe moeten komen, daar er niet de
invoering van de 40-urige werkweek zoo’n vraag naar
arbeidskrachten is gekomen in alle takken van indus-
trie, dat het sterk te betwijfelen valt of er nog arbei-
ders te vinden zijn., die het zware -werk van dcii
mijnwerker oP zich willen nemen. Toen de 40-urige
werkweek ‘ingevoerd werd, werd tevens geconditio-
neerd, dat de bonen verbeterd zouden *orden. Van
Regeeringswege werd een loonsverhooging van 5 pOt.
voorgesteld, waarmede enkele distiicten zich reeds
accoord . verklaarden. Dé kolenprijzen mogen echter
tengevolge van de loonsverhoogigen niet verhoogd worden. IIoe dit, gezien de eveneens door den ver-laagden werktijd reeds verhoogde productiekosten,
economisch mogelijk is zal nog moeten blijken.
– De Fransche export heeft iiooit veel te beteekenen
gehad, vooral sinds de Saar, die Fransch was, naar
Duitschland overging. De cijfers over 11 maandemi
(:b,e’Cei
–
nber is nog niet bekend) zijn:
1936
935
Kolen
……..
S11.369
ton
1.129.087
ton
Cokes
……..
250.973
270.008
–
Briketten
……
–
107.684
110.559
Naiir alle landen, waarheen Frankrijk exporteert,
was cle export minder dan gedurende het voorgaande
jaar. –
126
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Februari 1937
België.
De toestand op de Belgische koienmarkt is
eenscleels gunstig te noemen, aan den anderen kant
echter critiek, door de steeds stijgende prijzen, de
altijd weerkeerende arheidsgeschillen, de gestadig
terugloopende voorraden en de steeds nijpender
schaarschte.
De eigen productie is met bijna 2 millioen ton
toegenomen, zooals blijkt uit de volgende cijfers:
1936 1935
Kolen……27.873.120 ton
26.488.060 ton
Cokes……5.055.800
4.690.830
Briketten
1.552.910
1.362.360
34.481.830 ton
32.541.250 ton
De voorraden liepen terug van 3.6 millioen ton
eind 1934 tot
2.6
millioen ton eind 1935 en 1 mil-
lioen ton eind 1936, maar schijnt nu uit minderwaar-
clige, practisch onverkoopbare soorten te bestaan.
Zoowel de invoer als de uitvoer namen toe. De in-
voer uit Duitschiand, Nederland, Polen en Rusland
nam toe, die uit Engeland en Frankrijk af, terwijl
de uitvoer toenam naar Italië en wei van 407.000 ton
in 1935 tot 790.000 ton in 1936, naar Marokko en
Argentinië en afnam naar Zwitserland, Nederland,
Algerije en Canada. De levering van bunkerkolen ver-
meerderde van 344.000 ton in 1935 tot 379.000 ton
in 1936. De in- en uitvoercijfers zijn:
Invoer
Uitvoer
1936
1935
1936
1935
Kolen……3.862.459
3.776.696
4.734.757
4.279.461
Cokes……3.557.050
2.278.920
1.296.029
919.230
Briketten
108.645
137.014
524.601
446.255
7.528.14T 6.192.630.
6.555.387
5.644.946
De industrieele opleving in België veroorzaakte een
groote kolenschaarschte, die steeds ernstiger vormen
begint aan te nemen. Reeds werden de importquota
aanmerkelijk verhoogd en wel met 43 püt. voor in-
dustrie- en met 28 pCt. voor huisbrandkolen. Vooral een nijpend tekort aan fijnkolen voor de cokesberei-
ding deed zich gevoelen en tegen het nieuwe jaar
werd de invoer hiervan geheel vrijgegeven. De pro-
ductie werd door voortdurende stakingen sterk ge-
hinderd, vooral in cle zomermaanden. Sindsdien is de
toestand verbeterd en wel in die mate, dat er vrijwel
geen werkloosheid meer heerscht onder de mijnwer-
kers, en dat er zelfs een voelbaar tekort aan ge-
schoolde krachten kwam, die nu in het buitenland
gerecruteerd worden, voornamelijk in Polen en Ne-
derland. Overigens zal de ontwikkeling van den Bel-
gischen kolenhandel zich wel in de richting van ver-
hoogde invoeren begeven, daar begin 1937 een wette-
lijke arbeidsweek van 45 uren met behoud van het-
zelfde loon ingevoerd wordt, zoodat men 5f meer
menschen moet gebruiken 5f meer mijnen moet ope-
nen om de productie op peil te houden. De industrie
zal steeds meer kolen gaan gebruiken, terwijl de
export, dien men eenmaal verworven heeft, niet maar
zoo ineens prijsgegeven zal worden. De aan een ar-
bei dstijdverinindering gekoppelde, relatief hoogere
löonen zullen de productiekosten dermate opvoeren,
dat de verkoopsprijzen noodzakelijkerwijze zullen
moeten stijgen, welke stijging door de Belgische con-sumenten betaald zal moeten worden.
(Slot volgt.)
VERLOOP VAN GROOTTE EN SAMENSTELLING VAN DEN MELKVEESTAPEL.
Bij de vergelijking van de grootte en de samen-
stelling van den melkveestapel in achtereenvolgende
jaren, wordt uitgegaan van de volgende ,,waarheid als
een koe”, nl. dat elke vierde-kalfsmelkkoe eens derde-
kalfsmelkkoe is geweest, elke derde-kalfsmelkkoe
tweede-kalfsmelkkoe, enz.
Daarnaast – wordt aangenomen, dat, elke melkkoe,
voor zoover deze niet bestemd is om te worden vet-
gemest, elk jaar een kalf werpt. Een aanname, die
door de practijk
grootendeels w’ordt bevestigd. In het
volgende zal echter tevens worden aangetoond, dat
er op dezen regel enkele uitzonderingen zijn geweest.
Uit deze twee veronderstellingen volgt dan onmid-dellijk, dat bijv. alle derde-lcalfsmelkkoeien voortge-
komen
zvn
vit de tweede-kalfsmet/ckoeien, die een
jaar tevoren aanwezig waren.
Deze regel. geeft een
middel aan de hand, na te gaan welk percentage er
van een bepaalde groep melkkoeien in een jaar tijds
zijn afgevallen.
Ter verduidelijking moge het volgende voorbeeld
dienen: In 1934 waren er aanwezig rond 286.000
tweede-kalfsmelkkoeien. In 1935 waren hiervan over-gebleven rond 279.000 derde-kalfsmelkkoeien, d.i. een
vermindering met 7000 stuks of ongeveer 2 pOt.
Dit percentage wordt aangeduid met den naam
,,sterftepercentage”, hoewel het aantal dieren, dat af-
gevallen is, uit den aard der zaak slechts voor een
betrekkelijk gering gedeelte den natuurlijken dood
gestorven is, terwijl een ander gedeelte als mestvee
zal zijn aangehouden. Overigens is deze vermindering
voor het overgroote gedeelte ontstaan door sterfte,
hetzij natuurlijk, hetzij door slachting.
Deze berekeningswijze kan nu alleen worden uit-
gevoerd voor eerste- en tweede-kalfsmelkkoeien, niet
voor de derde-kalfsmelkkoeien, omdat het aantal
melkkoeien, dat meer dan drie kalveren hebben ge-
worpen, niet gesplitst is in vierde-kalfs-, vijfde-kalfs-
melkkoeien, enz. Om toch ook voor deze groepen te
kunnen nagaan hoeveel melkkoeien uitgeschakeld
zijn, wordt voorloopig het aantal derde-kalfs- en
oudere melkkoeien samen in het eene jaar vergeleken
met het aantal oudere dan derde-kalfsmelkkoeien in
het daaropvolgende jaar.
Voert men nu deze berekeningen uit, dan vindt
men het resultaat in tabel I.
Tabel I.
Aantallen in duizendtallen.
1>
Jaar
1933
1
Sterfte
1934
1
Sterfte
1935
1
Sterfte
1
1936
le kalf s-melk-
koeien
….
335
325 299
1
1
289
Sterfte
14,6
0
/01
111,7
0!
1
5,3
olo
i
2e kalfs-melk-
koeien
284
1
286
1
287
1
283
Sterfte
7,0
0
/0
2,5
ei,
–
0,701,
3e kails-melk-
koeien
.
..
258
1
1
264
1
279
1
1
289
Sterfte
32,8 O/,,I
130,7
0
/0
30,0
0/
a
Oudere melk-
koeien
..
575
1
559
570
1
594
Totaal aantal
melkkoeien
.
1
1452
2
o1,i
1434
20,8
of,
1435
1
1
8,7
01o1
1455
1)
De gegevens zijn ontleènd aan de in 1933, 1934, 1935
en 1936 gehouden rundveetellingen.
Eenige toelichting behoeven nog de ,,sterfteper-
centages”, berekend voor het totale aantal melkkoeien.
Deze zijn als volgt verkregen: Van den meikveesta-
pel in den zomer van een bepaald jaar kan worden
aangenomen, dat de eerste-kalfsmelkkoeien voor het
eerst aanwezig zijn. Trekt men deze van het totale
aantal af, dan krijgt men dus het aantal melk-
koeien, dat van het totale aantal in een voorgaand
jaar is overgebleven. De vermindering geeft dan de
sterfte aan.
De resultaten uit tabel 1 zijn beiangwekkend. In
overeenstemming met de algemeene verwachting zijn
de sterftepercentages gedaald als reactie op de teelt-
beperking. Deze daling is een steeds voortgaande
daling geweest zonder eenige uitzondering voor welke
groep ook.
Omtrent de beteekenis van de daling van deze
,,sterftepercentages” kan men zich een denkbeeld
vormen, wanneer men een oogeublik veronderstelt,
dat de ,,sterftepercentages” niet waren gedaald. Men
ziet dan, dat, als dit verschijnsel niet plaats had ge-
vonden en men als normale ,,sierf te” de verminde-
ring van 1983 op 1934 aanneemt, dat er dan in 1936
17 Februari 1937
ÉCONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
127
108.000 stuks meikvee mînder geweest waren dan er
in, werkelijkheid aanwezig zijn.
in plaats van 1.455.000 melkkoeien waren er dan
in 1936 slechts ongeveer 1.352.000 melkkoeien ge-
vccst.
Gaan wij thans de percentages uit tabel 1 nog
nader bekijken., dai.. valt het op, dat het langer aan-houden der me]kkoeieii vooral plaats gehad heeft bij
eerste- en tweecle-kalfsmelkkoeien en in veel mindere mate bij oudere melkkoeien. Een objectieve maat voor
het langer aanhouden van koeien is de vermindering
van het ,,sterftepercentage”. Deze vermindering be-
droeg van 1934 op 1936 voor eerste-kalfsmelkkoeien
ongeveer 9.3 pCt.; voor tweecle-kalfsmelkkoeien 7.7
pOt, en voor derde-kalfs- en oudere koeien slechts
2.8 pOt. Hieruit blijkt duidelijk, dat het in sterkere
mate aanhouden der melkkoeien vooral plaats vond bij
eerste- en tweede-kalfsmelkkoeien en in veel mindere
mate hij oudere koeien.
Dit verschijnsel vindt voor een gedeelte zijn ver-
klaring hierin, dat de teeltbeperking het meer aan-
houden van jongere koeien in de hand heeft gewerkt.
Door de beperking van het aantal kalveren werd de
gelegenheid geschapen meer dan vroeger de beste
kalveren aan te houden, waarvan verwacht mag wor-
den, dat liet percentage, dat later afvalt, kleiner zal
zijn. Dit wordt gedemonstreerd door de daling van
het sterftepercentage van eerste-kalfsmelkkoeien van
1935 op 1936 met 6.4 pOt., waarbij kan worden op-
gemerkt, dat in 1936 voor het eerst de toewijzing
heeft kunnen doorwerken tot eerste-k-alfs melk- en
kalfkoeien.
In verband met de omstandigheid, dat het aanhou-
den van koeien vooral in versterkte mate plaats
vindt hij eerste- en tweede-kalfs melkkoeien en kalf-koeien, kan men beter spreken van het
meer aanhou-
den
of
het in grootere mate aanhouden
van melk-
koeien dan van het
langer aanhouden
van oudere
koeien. Het laatste veronderstelt immers, dat de
koeien ouder zouden worden dan voorheen. Zooals
aangetoond is, is dit echter niet alleen en zelfs niet de
hoofdoorzaak van het tot nog toe uitblijven van een
daling van het aantal melkkoeien.
Nog een opmerking moet worden gemaakt en wel
omtrent het sterftepercentage van – 0.7 (zie tabel 1)
voor tweede-kalfsmelkkoeien van 1935 op 1936. Hoe
kan het aantal derde-kalfskoeien in 1936 grooter zijn
dan het aantal tweede-kalfskoeien in 1935? Daar de
import van koeien onbeduidend is en een koe niet tweemaal in één jaar een kalf veipt, kan dit alleen
verklaard worden doordat voor vele koeien in 1935
het laten dekken uitgesteld is in verband met de
meiksteunbeperking. Hierdoor zijn er met name der-
de-kalfskoeien geweest in Mei 1935, die in Mei 1936
nog niet opnieuw hadden gekalfd. Dit wordt door
verschillende omstandigheden bevestigd.
Men zal nu kunnen vragen: Hoe is het dan te ver-
klaren, dat juist het aantal oudere melkkoeien in de
laatste jaren zoo sterk gestegen is?
Het antwoord luidt als volgt:
De sterftepercentages behoeven niet belangrijk
lager te zijn om toch een aanzienlijke vermeerdering
van het aantal oudere koeien in 1936 te krijgen.
Deze stijging is nl. voor een belangrijk gedeelte
een gevolg van de stijging van het aantal derde-
kalfskoeien van 1933 tot 1936, welke stijging op haar
beurt weer het gevolg is van de stijging van het aan-
tal aangehouden vaarskalveren in de jaren, welke
aan de crisisjaren voorafgingen. Dit kan nader wor-
den aangetoond.
Voorts kan nog iets worden afgeleid omtrent de
mate, waarin melkkoeien worden aangehouden. Met
behulp van den grondslag van alle in dit overzicht
gemaakte berekeningen, ni. dat elke melkkoe, die
wordt aangehouden, elk jaar een kalf werpt, kan nog
een vergelijking worden gemaakt omtrent de mate
van het aanhouden van melkkoeien van 1930 tot 1933
en 1933 tot 1936.
Uit genoemde veronderstelling volgt al., zooals
gemakkelijk is na te gaan, dat alle oudere dau derde-
kalfskoeien in 1936 zijn voortgekomen uit het aan-
tal melkkoeien, dat aanwezig was in 1933 en dat het
aantal oudere dan derde-kalfsmelkkoeien in 1933 is
voortgekomen uit het aantal melkkoeien, dat aanwe-
zig was in 1930.
1)
Men ziet dan – aangenomen zijnde dat de gehou-
den tellingen juist zijn -, dat van de 1299 melk-
koeien in 1930, zijn overgebleven 575 melkkoeien
1933
of
44 pCI. en dat van de 1452 melkkoeien in
1933 zijn overgebleven 594 melkkoeien in 1936
of
41 pCt.
In liet tijdvak van 1930 tot 1933 zouden er dus
percentsgewijs nog meer koeien zijn aangehouden dan
van 1933 tot 1936. ‘Waarschijnlijk is echter de telling
van 1930 niet betrouwbaar. Stel dat er van de koeien
in 1930 een even groot percentage zou zijn aange-
houden als van 1933 tot 1936, dan waren er in 1930
aanwezig geweest 100141 X 575.000 melkkoeien of 1.402.000 melkkoeien, maar dan zou er van 1930 af,
tegen de algemeene veronderstelling in, geen belang-
rijke toeneming van het aantal melkkoeien zijn ge-
weest.
Uit het bovenstaande volgt dan:
le. 6f er zijn van 1930 tot 1933 meer melkkoeien
aangehouden dan van 1933 tot 1936;
2e. 6f er is van 1930 tot 1933 geen stijging, in elk
geval geen belangrijke stijging geweest van het aan-
tal melkkoeien.
Toekomstige ontwikkeling van den rundv eestapel.
Wanneer men nu wil nagaan hoe de toekomstige
ontwikkeling van den rundveestapel zal
zijn,
dan
moet men rekening houden met twee factoren, waar-
door de grootte en de samenstelling van den vee-
stapel in toekomstige jaren bepaald wordt. Deze fac-
toren
zijn
ni.:
le. het aantal aangehouden kalveren, en
2e. de sterftepercentages.
Door de teeltbeperking nu heeft men het aantal
kalveren, dat zal worden aangehouden, volkomen in
de hand, tenminste men kan het maximum door
kalvertoewijzingen vaststellen, zooals men wil.
Wat de sterftepercentages betreft, deze
zijn
voor
de laatste jaren bekend. Ook ziet men daarin een
tendens tot vermindering der sterftepercentages, di.
het meer aanhouden der melkkoeien. Nu kan men
niet met zekerheid zeggen, hoe groot die sterfteper-
centages in het vervolg zullen zijn. Echter kan men
wel verschillende gevallen nemen. In het volgende
wordt daarom uitgegaan van drie verschillende mo-
gelijkheden, waarbij telkens verondersteld is, dat de
kalvertoewijzingen constant blijven. Deze mogelijk-
heden zijn:
lo. de sterftepercentages voor de volgende jaren
zijn op een kleine correctie na, gelijk aan die, welke
golden van 1935 op 1936 (lage sterftepercentages);
2o. de sterfteperceutages zijn gelijk aan die, welke
golden van 1934 op 1935;
3o. de sterftepercentages ondergaan nog langza-
merhand een vermindering, die wegens de lage sterf-
tepercentages van de laatste jaren uit den aard der
zaak niet belangrijk zal zijn.
In het
eerste geval
blijkt uit een eenvoudige be-
rekening, dat als men de koeien in even sterke mate
aanhoudt als dit van 1935 op 1936 het geval is ge-
weest, men voor 1937 nog een kleine toename van
het aantal melkkoeien kan verwachten en dat men
na 1937 slechts een geleidelijke daling krijgt van het
aantal melkkoeien. Weliswaar is te verwachten, dat
het aantal eerste-, tweede- en derde-kalfsmelkkoeien
van 1936 op 1937 zal dalen, maar ook zonder dat
men de oudere koeien langer of in sterkere mate
hoeft aan te houden, zal dit aantal van 1936 op 1937
nog kunnen stijgen en vel met ongeveer 36.000 stuks.
Dit is dan nog altijd een gevolg, zooals uit deze be-
1)
Volgens de telling van de Directie van den Landbouw.
128
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Februari 1937
rekeningen gemakkelijk ka’4 worden nagegaan, van
dè stijging van het aantal kalveren voor 1933.
liet totaal aantal runderen zal echter, evenals dit
reeds sinds 1933 het geval geweest is, nog geleidelijk
dalen. Dit is clan vooral een gevolg van de kalver-
beperking.
In 1941 zal in dit geval het aantal melkkoeien
gedaald zijn tot 1.349.000 stuks, di. nog altijd meer
dan er in 1930 aanwezig waren.
Blijven de toewijzingen constant, clan zal pas na
1943 het aantal melkkoeien constant blijven en wel,
zooals uit bovengenoemde berekening kan worden af-
geleid, op een aantal van 1.333.000 stuks, waarna
geen verdere daling zal optreden.
Tweede geval.
Neemt men het, uit een oogpunt
van beperking van den veestapel, gunstiger geval,
nI. dat de sterftepercentages gelijk zijn aan die van
1934 op 1935 –
waarbij de afslachting geëlimineerd
wordt
– dan ziet men, welk een enorm verschil het
maakt
in welke mate de koeien worden aangehouden.
Blijven de sterftepercentages in de toekomst gelijk
aan die van 1935 op 1936, dan kan men van 1936
op 1937 nog een geleidelijke stijging verwachten van
het aantal melkkoeien, terwijl dan pas na 1937 een
geleidelijke daling intreedt. Zijn de sterftepercen-
tages echter gelijk aan die van 1934 op 1935, dan
treedt reeds van 1936 op 1937 een belangrijke daling
in van het aantal melkkoeien en wel van 1.455.000
tot 1.418.000, die zich steeds voortzet tot in 1943
een nieuw niveau bereikt is van 1.181..000 stuks, welk
aantal na 1943 constant blijft.
Zoowel de percentages van de eerste, als van de
tweede methode zijn ontleend aan gevallen, die zich
werkelijk voordeden. Op de eene wijze zal men dus
alleen door het in sterkere mate aanhouden onge-
veer 150.000 melkkoeien meer kunnen krijgen dan op de andere wijze. In beide gevallen, treedt echter
op den duur een daling in.
Methode 2c.
Thans wordt nog nagegaan het geval,
dat de sterftepercentages nog langzamerhand zullen
dalen. In plaats van de sterftepercentages van 25
pOt., 9 pOt., 5 pCt., 1 pOt., 3 pOt., 7 pOt. en 40
pOt., wordt verondersteld, dat de percentages voor
de jaren, volgende op 1936, zullen zijn als in onder-
staande tabel is vermeld.
Tabel II.
Sterftepercentages na 1936.
jaar
193611937
1937 1938 1938 1939
193911940
Vrouwelijk joogvee,
jonger dan 1 jaar
23
22
21
20
Drachtig jongvee,
ouder dan 1 jaar.
8
7,5
7
6,5
Ie
kalfskoeien ……..
.4,5
4
3,5
3
2e kaliskoeien ……..
..1
1
1 1
.
2,5
2
2
3e
kalfskoeien………3
4e
kalïskoeien ……..
6 5
4
5e kalfskoeien ……..
.7
.0
38
36
35
Voor de in tabel II vermelde sterftepercentnges is
een geleidelijke daling verondersteld. Met ‘de percen-
tages, vermeld voor 1939f1940 is, gezien de ervarin-
en in de laatste jaren opgedaan, waarschijnlijk wel
Cen zeer lage grens bereikt.
Maakt men ook voor dit geval een berekening, dan
ziet men, als het verschijnsel, dat zich de laatste
jaren heeft voorgedaan, nog verder voortgang vindt,
nl. dat de koeien in steeds sterkere mate worden
aangohoudeh, dat men een nog onrustbareude stij-
ging van ht aantal melkkoeien kan verwachten, tot-
dat het aantal melkkoeien in 1940 aangegroeid zou
zijn tot ruim 1.500.000. De daling van het aantal
jongere melkkoeien zal dan nog wel voortgaan, ook
van de derde-kalfskoeien, maar daar zou dan tegen-
over staan een groote stijging van iet aantitl oudere
dan derde-kaifskoeien.
Hiervan zijn de sterftepercen-
tages groot en daarom kan zich in de sterftepercen_
‘tages i,ian die oudere koeien een groote elasticiteit
000rdoen, clie tot een volkomen eliminatie zou kun-
nen leiden van de teelt beperking.
Men vindt nl, dat
bij cle in tabel II aangegeven, daling der sterfteper-centages het ‘aantal melkkoeien in 1937 zou stijgen
tot ongeveer 1.489.000 stuks en in. 1938 zelfs tot
1.508.000 stuks. Ook daarna zal een daling zich bin-
.nen afzienharen tijd .niet voordoen.
Al deze berekeningen zijn gemaakt in de veronder-
stelling, dat de . grootte van de kalvertoewijzingen
constant zal blijven. Men kan deze echter van jaar
tot jaar varieeren. 1-let groote bezwaar van de toe-
wijzing van kalveren is, dat de invloed ervan zich
l)LS
twee jaar na de betreffende toewijzing voor het
eerst demonstreert in het aantal eerste-kalfs melk- en
kalfskoeien.
Is nu de ontwikkeling van den veestapel zoo, als
in de eerste methode is aangegeven (sterftepercen-
tages van. 1935/1936), dan zal een verdlere beperking
van de kalvertoewijzing voor 1938 geen zin hebben,
want als de invloed daarvan openbaar zou worden
in het aantal melkkoeien, wat pas in 1940 geschiedt,
zou, ook reeds zonder verdere beperking een belang-
rijke daling, nl. van 1.455.000 melkkoeien tot 1.372.000
melkkoeien hebben plaats gevonden, welke daling zich
ook nadien zal voorzetten. Alleen zou rnèn eventueel
door een verdergaande kalverheperking in 1938, pas in 1940 een nog sterkere daling kunnen bewerken.
Is de ontwikkeling als in de tweede methode aan-
gegeven, dan behoeft men zich niet bezorgd te ma-
ken, want er zal dan een vrij belangrijke daling van
het aantal melkkoeien plaats vinden.
Slechts in het ongunstigste geval, ni. dat de sterf-
tepercentages nog verder zullen dalen, is een voort-
gaande kalverbeperking noodzakelijk als men tenmin-
ste tot een inkrimping van den melkveestapel wil geraken. In dat geval is echter een beperking van
den melkveestapel door middel van een voortgaande
teeltheperking niet vôlr 1940 te bereiken.
Het is vanzelfsprekend, dat afgezien van psychn-
logische en hedrjfstechnische bezwaren, een afslach-
ting van koeien veel meer resultaat zal hebben dan
een teeltheperking. Niet alleen omdat men daardoor
in zeer korten tijd tot een beperking kan komen, maar
ook omdat men, wanneer men eenmaal een aantal
melkkoeien aan de productie onttrokken heeft, het
resultaat, daarvan ook in volgende jaren zal kun-
nen zien. Het is dan ook wel zeer waarschijnlijk, dat
de daling van het aantal melkkoeien van 1934 op
1935 vooral het gevolg is van de plaats gehad heb-
bende afslachting.
Een afslachting heeft echter dan vooral blijvend
resultaat als men naar verhouding veel jonge koeien
afneemt. Als men oude koeien afneemt, die waar-
schijnlijk toch reeds binnen korten tijd niet meer
aan de melkprocluctie deelnemen, dan komt men wel
tot een directe beperking van den veestapel, maar
dan zal de invloed daarvan binnen enkele jaren reeds
weer verdwenen zijn.
De meest doeltreffende , methode is echter deze,
dat mei èn teeltbeperking èn afslachting van jonge
melkkoeien toepast, waardoor men zoowel een onmid-
dellijke als een blijvende inkrimping van den vee-
stai)el verkrijgt.
liet is uit bovenstaande duidelijk, dat de zaak hier
alleen is bezien uit het gezichtspunt: floe kan men
tot een doeltreffende vermindering van den vee-
stapel geraken. Zooals gezegd, zijn alle andere fac-
toren hier buiten beschouwing gelaten. Van grooten invloed op de sterftepercentages is de
prijs van slachtrunderen. Hoe voordeeliger het mes-
ten is, hoe meer koeien er voor de slacht zullen
worden verkocht.
Aan de hand van de voorgaande berekeningen kan
nu worden ‘nagegaan hoeveel koeien er voor de slacht
vrij zullen komen op de verschillende manieren.
Hierbij wordt uitgegaan van de bekende formule:
Het aantal in een bepaald jaar aanwezige koeien,
vermeerderd met het aantal geboren kalveren (dat gelijk is aan het aantal melkkoeien in een volgend
17 Februari 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
129
jaar) en verminderd met het aantal in het volgend
jaar aanwezige koeien, is gelijk aan -het aantal ge-
slachte koeien.
De resultaten van deze wegens beperkte plaats-
ruimte hier iiiet uitgevoerde berekeningen zijn zeer
leerzaam. Er blijkt uit, zooals trouwens ook te voor-zien is, dat
hoe ‘meer melkkoeien er worden aange-
houden, hoe meer kalveren er voor de slachi be-
schikbaar komen.
Dit heeft echter tevens tot gevolg,
dat er minder volwassen runderen zullen worden
geslacht.
Of er dus veel koeien of weinig koeien worden
aangehouden, heeft op de hoeveelheid rundvleesch, clie er in het binnenland beschikbaar komt, geen in-
vloed. Immers er zijn telkens twee factoren, die elkaar
gedeeltelijk opheffen.
Een toenemend aanbod van
kalv eren gaat steeds gepaard met een ‘afnemend aan-
Somt
van runderen.
Dit alles in de veronderstelling,
dat de kaivertoewijzingen constant zullen blijven.
Door een grootere kalvertoewijzing komen er de eer-
ste jaren minder kalveren ter beschikking, maar na
twee
it
drie jaar heeft een grootere kalvertoewijzing
ook weer een toenemend aanbod van kalveren tot ge-
volg, omdat er dan weer meer kalveren worden ge-
boren door de toeneming van het aantal melkkoeien.
Op
den duur leidt een meer aanhouden der melk-
koeien bij een constante kalvertoewijzing echter èn tot
een grooter aantal kalveren én tot een grooter aan-
tal runderen. –
– Uit genoemde berekeningen kan nu worden afge-
leid, dat hij de eerste en derde methode (zie boven)
het aantal beschikbare slachtkoeien klein is met een
groot aantal beschikbare kalveren. Bij – de tweede
methode (sterftepercentages van 193511936) is het
aantal beschikbaar komende slachtkoeien veel grooter.
Men kan nu verwachten, dat wanneer de prijzen
van volwassen mestkoeien hoog zijn met daartegen-
over minder gunstige prijzen voor slachtkalveren, men
een afneming van het aantal melkkoeien kan ver-
wachten, terwijl het in het omgekeerde geval waar-
schijalijker is, dat het aantal melickoeien voorloopig nog niet belangrijk zal dalen.
Voorloopig is het waarschijnlijk, dat de neiging tot het meer aanhouden der melkkoeien aanwezig
blijft, zoodat in het komende jaar nog geen belang-
rijke daling van het aantal melkkoeien te verwach-
ten is. -Het zou geen verwondering hoeven te wekken
als er zich zelfs eerst nog een geringe stijging van
het aantal melkkoeien voordoet. Echter zal daarna
een daling op den duur niet kunnen uitblijven, al-
hoewel men goed doet zich over een sterke daling
van het aantal melkkoeien niet veel illusies te maken.
• Voorloopig is derhalve een ontwikkeling als vol-gens de derde methode berekend, het meest waar-
schijnlijk. –
Tenslotte blijkt, dat een toewijzing van 350.000
kalveren op den duur voldoende is tot instandhou-
ding van een aantal melkkoeien van ruim 1.300.000, overeenkomencie met een runclveestapel van Onge-
veer 2.400.000.
Slechts als de koeien in zeer sterke mate worden
aangehouden, sterker dan dit tot nu toe geschied
is, zal men met een toewijzing van 350.000 kalveren
een melkveestapel kunnen krijgen van ongeveer
:1.500.000 melkkoeien, overeenkomende met een totalen
rundveestapel van 2.600.000 stuks. Dit is echter niet
waarschijnli.j k.
R.ésunié.
Tenslotte (Ie resultaten van liet voorgaande resu-
ineerende, komt men tot de volgende conclusies;
le. Men kan het verloop van grootte en samenstel-ling het best heoordeelen met behulp van sterfteper-
centages. Deze zijn berekend
0])
grond van de . ver-
onderstelling, dat elke aangehouden melkkoe elk: jaar
een kalf werpt. –
2e. Er is van 1933 tot 1936 een belangrijke verla-
ging te constateeren van de sterftepercentages.
3e. De recente stijging van het aantal melkkoeien
is niet in hoofdzaak liet gevoig van het langer aan-
houden van oudere koeien, maar meer van het in
grootere mate aanhouden van jongere koeien.
4e. De teeltbeperking werkt een grote seleptie
onder de aan te houden vaarskalveren in de hand.
5e; Waren de koeien gedurende
–
de laatste’ jaren
niet in sterkere mate aangehouden dan van 1933 op
1934, dan waren er in 1936 ruim 100.000 melkkoeien
minder geweest. –
6e. De stijging van het aantal oudere koeien is in
hoofdzaak het gevolg van de stijging van het aanïtal
kalveren van ongeveer 1928 tot 1933.
-7e. De z.g. sterftepercentages voor melkkoeien zijn
het laagst voor tweede- en derde-kalfsmelkkoeien. Die
voor eerste-, vierde- en vijfde-kalfskoeien zijn belang-
rijk hooger. –
8e. Van 1930 tot 1933 zijn er relatief – minsteis
eveneel koeien aangehouden als van 1933 tot 1936;
waarschijnlijk in de eerstgenoemde periode nog meer.
9e. De telling van 1930 geeft waarschijnlijk veel
te lage uitkomsten.
10e. In verband met 9. ïs de stijging van het aantal
melkkoeien van 1930 tot 1933 waarschijnlijk lang zoo
sterk niet geweest als uit de tellingen zou worden
afgeleid. –
lie. Het is ‘door. een voortgaande daling van de
sterftepercentages mogelijk, dat het aantal melkkoeien
in eerstvolgende jaren nog stijgt. Een geringe stij-
ging voor 1937 is zelfs waarchijn.ljk. Op den duur
zal zeker een daling optreden, al is een sterke daling
binnenkort niet te verw’achten. –
12e. Bij een in het vervolg constante kalvertoewij-
zing zal deze ongeveer volledig doorgewerkt hebben
in 1942 of 1943.
13e. T-Jet in sterkere mate aanhouden der melk-
koeien heeft tot gevolg een stijging van het aantal
te sladhten kalveren en een daling van het aantal
slachtkoeien.
14e. Afgezien van psychologische en ‘bedrijfstech-
nische bezwaren, is voor een doeltreffende, vlug wer-
kende en blijvende inkrimping zoowel teeltheperking
als afslachting (hetzij gedwongen of vrijwillig) nood-
zakelijk. –
Een afsiachting heeft alleen dan een blijvende
inkrimping tot gevolg als jonge melkkoeien worden
afgenomen. –
16e. Een toewijzing van 350.000 kalveren is
01)
den
dudr voldoende tot instandhouding van een melkvee-
stapel van 1.300.000 stuks, die hij geforceerd aanhoim-
den der koeien tot 1.500.000 stuks kan worden op-
gevoerd. J.
BUTER.
AANTEEKENINGEN.
De zichtbare suikervoorraden in de wereld.
De zichtbare voorraden per
1
Jan. zijn volgens C. Czarnikow:
1937
1936
1935
tons
tons
tons
Duitschiand
…………..
1.473.000
1.366.000
1.329000
Tsjecho-Slowakije
……..
535.000
454.000
–
504.000
Frankrijk
…………….
804.000
909.000 921.000
Nederland
……………
260.000
286.000
334.000
België
………………
193.000
210.000 233.000
Hongarije
……………..
127.000
107.000 108.000
Polen
………………..
‘397.000
399.000
400.000
TJ.K: Geïmp.. suiker
……
–
325.000
269.000
298.000
Binnenl.
,.
……
200
.
000
18
4
:
000
181.000′
–
Europa
……..
4.314.000
4.184.000 4.308.000
V.S.
Alle havens
………
130.000
229.000
797.000
Cubaanst’he havens
186.000
230.000 224.000
Cuba binnenland
……….
150.000
275.000
404.000
Java
………………..
609.000
1.179.000
2.027.000
Totaal. .. .. .
5.389.000 6.097.000 7.760.000
130
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Februari 1937
INGEZONDEN STUKKEN.
DE MOTORRIJTUIGENSTATISTIEK 1936.
Ir. M. de Wolff schrijft ons:
Het artikel onder hovenstaanden titel van den
heer J. P. B. Tissot van Patot in E.-S.B. van 3 Fe-
bruari ji. wordt n.b.m. ontsierd door het slot, waarin
tot een, zij het ook zwakke toeneming van het motor-
wegverkeer wordt geconcludeerd op grond van in-
voercijfers van automobielen en benzine.
Dat een verhooging van het invoercijfer in eenig
jaar zou wijzen op een vooruitgang van het motor-
wegverkeer moet worden ontkend. In de jaren 190-
1936 vertoonen de jaarcijfers van den invoer van per-
sonenmotorrijtuigen, rekening houdende met de fabri-
cage van Ford-auto’s hier te lande, onderling slechts
geringe verschillen; toch is het aantal motorrijtui-
gen in de jaren 1930-1934 van 67.845 gestegen tot
90.088 om daarna te verminderen tot 89.077 in 1930.
De invoercijfers van auto’s staan dan ook niet in
eenig aanwijsbaar verband met de schommelingen in
de jaarlijksche totaalcijfers van het aantal motor-
rijtuigen.
Ook ten aanzien van de invoercijfers van benzine
is het niet toelaatbaar daaruit eenige conclusie te
trekken omtrent eventueele toeneming of verminde-
ring van het motorwegverkeer. De schrijver zoekt een
verklaring voor het lage henzine-invoercijfer van 1936
ten opzichte van 1935 in een abnormaai hoog cijfer
voor laatstgenoemd jaar, ter verklaring waarvan het
Ahessijnsche conflict genoemd wordt. Indien hier-
mede bedoeld wordt, dat in verband daarmede hen.-
zine zou zijn ingevoerd om later weder te worden
uitgevoerd, clan kan deze zienswijze toch niet juist
worden genoemd; immers tegenover een invoer van
360.187 ton stond een uitvoer van slechts 142 ton. De jaarlijksche totalen van den invoer van benzine
zijn tengevolge van verschillende ornstadigheden aan
groote schommelingen onderhevig; zij wisselen o.a.
in verband met de vorming van voorraden. Een
daling van den invoer behoeft niet op inkrimping
van het motorwegverkeer te wijzen; de import van
374.000 ton in 1033 daalde in 1034 tot 335.000, en
toch nam het aantal motor.rijtuigen toe van 180.343
tot 188.264.
Overigens kan met de conclusie van den schrijver,
dat de verhoogde belasting op motorrjtuigen de ont-
wikkeling van het motorwegverkeer belemmerd heeft,
geheel worden ingestemd; er is inderdaad een ach-
terstanci van ongeveer twee jaar door ontstaan.
N a s c h r i f t. De ohjecties van den heer De Wolff
hebben de verdienste zich bezig te houden met het
inderdaad niet heldere punt van de aanwjsbaarheid
van het verband tusschen de invoercijfers van auto’s
en de schommelingen van cle jaarlijksche totaalcijfers
van het binnenlandsch autopark. Toch ligt het in de rede, dat een dergelijk verband bestaat: de vernieu-
wing van dat autopark geschiedt hoofdzakelijk door
invoer, ook uitbreiding van dat park kan door in-
voer bewerkstelligd w’orden.
1-loo dit ‘verband aanwijsbaar is, ligt nog in het
duister. Waarneembaar is echter een
tendens
in ge-
lijke richting in het verloop der beide cijfercatego-
rieën. Daarop, te
wijzen
was het doel onzer slotop-
merkingen.
Wat het
Abessijnsch
conflict betreft: dit heeft ge-
leid tot een zekere oorlogspsychose en tot versterkte
voorraadvorming; om dit element
uh
te schakelen
vergeleken wij daarom ook de jaren 1934 en 1936.
Tenslotte: onze opponent doet ons de waarde der
invoercijfers hooger aanslaan dan wij zelf deden. De
zwakke toeneming van het motorwegverkeer werd
niet
gebaseerd op
deze, maar op andere cijfers (die
der motorrijtuigen-statistiek) ; de
importcijfers
dien-den alleen om een conclusie – waaromtrent wij ons
zeer voorwaardelijk uitlieten – wat meer steun te
geven en wel door het aangeven van een gelijke ton.-
dens bij andersoortige gegevens.
J. P. B.
T1soT VAN
PATOT.
ONTVANGEN BOEKEN.
Geschiedenis der ilaarlemneer Bleekrijen
door
S. C.
Regtdoorzee Greup-‘Roldanus. Vijfde deel der
Economisch- en Sociaal-I-listorische Onderzoe-kingen. (‘Den Haag 1936; Martinus Njhoff. Prijs
f6.-, geb. ,f 7.50).
De term lj,aarlenimer bleek heeft gedureiicle meer dan
twee cii een halve eeuw in de Europeesche en Overzeesche
haiidelsw’creld gegoldeu voor het begrdp van onbetwist liet
beste, dat men in het veredelingaproces voor lijuwaact
cii
linnen garelis kon bereiken. Dit werk geolt een uitvoerige
gesoluedkutidige beschrijving ‘van deze bleekerijeti. Na ee ii-
ge algemeene bcsnhouwi’ngen worden behandeld: het tech-
nische proces, de industrieele organisatie, de over.hoidsbe-moe’ii’rig, ‘he’t’vcrval en de ondergang. Het werk is aan.gc•
vuid mt een Engelsohe samenvatting, bijl.ageu, registers.
ene.
Ameland
door Dr. D. A. Brouwer. (Amsterdam 1936;
H. J. Paris. Prijs
,f
3.75).
in deze sociaal-geografische studie w’orden achtereew
volgens in 7 hoofdstukken behandeld: Het eiland Ameland,
de oude toestand, het ‘boerenbedrijf op Ameland vom.
1900, beroepen en bedrijven buiten het boerenbedrijf, de
groote veranderingen, het prodiictiep’roces in de 20e eeuw en de bevolking.
i:iet
boek is voorzien van foto’s, grafie
ken en kaarten.
,Spoorw egreorganisatie en de
0V
ereenkomsten van
1890 door Ir. J. M. 1. Reitsma. (Den Haag
1936; Moorman’s Periodieke Pers N.V.).
Overdruk uit ,,Spoor- en Tra.mwegen” van 1 Sept. 1936, No. 1.8, met naschrift.
Der Haf en von Amsterdam.
Uitgaven van den Dienst
van Gemeente-Handelsinrichtingen.
Een zeer aesthetisch uitgevoerde brochure over de
Ani-
sterdamsche lucht- en zechaven.
La anexion cie centro America a Mexico
(documentos
y
escritos de 1821-1822) deel 3 door Rafael
Heliodoro Valle. (Mexico 1936; Publicaciones de
la Secretaria de Relaciones exteriores). No. 40
van het Archivo J:Iisto rico Diplomatico Mexicano.
AANVOER VAN GRANEN.
(In tons van 1000 kg.)
Rotterdam
Amsterdam
Totaal
Artikelen
7-13
Febr.
Sedert
Overeenk.
7-13
Febr.
Sedert
Overeenk.
1937
195
1937
1/en.
1937
tijdvak
1936
1937
1Jan.
1937
tijdvak
1926
11.511
114 392
149.145
400 5.212
3.665 119.604
152.810
6.129 45.592
30.339
–
647
–
46.239
30.339
Tarwe
………………
Rogge
………………
1.268
2.658
– –
100
1.268
2.758
Boekweit ……………..65
M
……………….
20
aIs
053
138.375
113.254
1.130
28.606 21.826
166.981
135.080 4.853
54.361
49.864
–
3.834
2.483 58.195 52.347 18.916 8.628
–
2.090
–
21.006
8.628
23.399 20.612
5.100 37.361
34.946 60.760 55.558
Gerst
……………..
Haver
……………..1.108
Lijnkoek …………..
8.985
11.355
–
–
–
8.985
11.355
Lijnzaad
……………1.795
2
..560
370
4.214
2.697
–
625
664
4.839
3.361
Tarwemeel
………….
Andere meelsoorten
730
6.160
4.554
200 200
566
6.360 5.120
17
Februari
1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
– 131
STATISTIEKEN.
BANEÇDICONTO’S,
1937 1936 1935
1914
l3
8/13
116
25/30
1015
11/16
20124
Febr. Febr. Febr.
Jan.
Febr.
Febr.
Juli
4,,,3ferda,,,
Partic. disc.
5
1,
6
?16
9
116’116
7
116′
9
116
1
3
116-3
18
1
I2I16
31a-116
Prolong.
t
1
1
1
111
3
.2
1
21/
4
_3j
4
t.onden
Daggeld
112_1
‘/-
1
1
(
1
ilj
/-
1
11
4
-1
1
3
14-2
Partic. disc.
1
713291
1
6
17/32_9I16
‘/32/16
17/33_3/j9
‘
7
/n
9
/16
116
4114_314
Berlijn
Daggeld…
2114-1/
3
211
3
211
3
311
9
23
1
14
21/
3
.31
4
3514
–
AaandeId
214-3
2314-3
2
3
14-3
2
3
14-3
2
3
14-3
1_3
–
Part, disc.
3 3
3
3
3
3.8
2
1
/s-
1
J,
Warenw…
4-1
12
4.
1
12
4t13
4.411
3
4.11
4
4_11
4
–
Ver,, York
Daggeld
1)
1
1 1
1
314
1
131
4
.211
3
‘artic.d’isc.
1
8
31
51
9
_3;
9
1
14.
5
116
!14
Iii
–
1)
Koerc van 12 Febr, en daaraan voorafgaande weken t/m. Vrijdag.
WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.
Data
New
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel
Batavia
York,.)
•)
) )
S)
1)
9 Febr. 1937
1.82%
8.94% 73.48
8.50%
30.814
100
10
,,
1937
1.83
8.95% 73.60
8.52% 30.86 100%
11
,,
1937
1.83y
1
,
8.99
73.80
8.56
30.974
100
12
,,
1937
1,83% 8.97% 73.80
8.54(
30.94
100%
13
,,
1937
1.83%
8.99%
73.90
8.55%
30.99
100
15
1937
1.83%
8.97%
73.80
8.54
30.94
100%
Laagste d.w
3
)
1.82%
8.93%
73.40
8.50
30.79
100%
Hoogste d.wl)
1.84
9.00%
74.-.
8.57%
31.-
100%
Muntpariteit
1.469
12.1071
59.263
9.747
24.906
100
Data
sr’h,!nd
Weenen
Praag
Bo:ka-
Milaan
Madrid
9 Febr. 1937
41.72%
–
6.30
–
–
–
10
,,
1937
41.76
–
6.40
–
–
11
,,
1937
41.88
–
6.41
–
– –
12
1937
41.86
–
6:40
–
–
–
13
1937
41.93
–
6.41
– –
–
15
1937
41.84
–
6.40
– –
–
Laagste d.w’)
41.65 34.30
6 324
–
9.70
–
[loogste d.w1)
41.95
35.30
6.45
1.55
9.75
–
s{untpariteit
48.003
35.007
7.3711.488
13.094 48.52
D a a
Stock- Kopen-
SO
)
o
i
Hel-
Buenos- Man-
holm
)
hagen*)
Jfl
Aires’)
treal’)
9 Febr. 1937
46 124
39.924
44.95
3.96
55%
1.82%
10
,,
1937
46.20
40.-
45.024
3.96
55%
1.83
11
,,
1937
46.35 40.15 45.20
3.97
55%
1.830
6
12
,,
1937
46.30
40.10 45.15
3.97
55%
1.83%
13
,,
1937
46.40
40.15
45.20
3.974 55%
1.83%
15
,,
1937
46.35
40.10
45.15
3.07
55%
1.83k
Laagste d.w’)
46.05
39.85 44.87
3.93
54% 1.82%
Floogste d.w’)
46.50
40.30 45.30
4.-
56
1.84
duutpariteit
66.671
66.671 66.671
6.266
959.,’
2.1878
)
Noteering te Amsterdam. ) Not, te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
in ‘t Iste of 2de No. van ieder maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).
D
0
a
Londen
($ per £)
Parijs
(8 p. IOOfr.)
Berlijn
(8 P. 100
Mk.)
Amsterdam
($
P. 100 gld.)
9 Febr.
1937
4,89
17
1
32
4,66
40,23%
54,75
10
,,
1937
4
r
89
25
1
4,66%
40,23%
54,65
11
,,
1937
4,89
31
1
32
4,66%
40,23
54,45
12
1937
–
–
– –
13
1937
4,891i./
4,65%
40,23%
54,45
15
1937
4,89l
7
/
4,65%
40,23
54,70
17 Febr.
19361
4,98%
6.68%
40.71
68.71
Muntpariteit..
1
4,86
3,90% 23.81%
40%
4
KOERSEN TE LON1)E.
Plaatsen en
Landen
Noteerings-
eenheden
30
Jan.
1937
1
6
Febr,
1937
8/13
Febr.
1937
1
LaagstelHoogstel
13
Febr.
1937
Alexandrië..
Piast. p.
97%
97
97%
97% 97%
Athene
. …
Dr.
p. £
547% 547%
540
555
547%
Bangkok….
Sh.p.tical
1110
1110% 1110%
1110%
1110%
Budapest
1)..
Pen.
p. £
27%
27
26
28%
27
BuenosAires’
p.pesop.
16.25
16.20
16.15
16.25
16.20
ialcutta
. . . .
Sh.
p.
rup.
1
1
69
164
1
16
9
1
64
1/6%
1/6
5
/
33
1
/6
9
1
64
[nstanbul
..
Piast.p.
615 615
613
614 613
[longkung
..
Sh.
p. $
112
31
1
33
11
1
2
1
%
6
1
1
2%
113%
112% Sh.
p.
yen
111
31
1
33
111311
33
1 1′
112
1/1
31
1
39
L,issabon….
Escu.p.c110%
6
110%
110
110%
110%
obe
…….
Ilexico
….
$per
18
18
17%
1834
18
dontevideoa)
d.perc
26% 26%
26%
27
26%
tiontreal
..
$
per £
4.89%
4.89%
4.89
4.90% 4.89%
Rio
d.Janeir.4
d. per Mil.
3 3
3
311
82
31/
94
shanghai
.
.
Sh. p. $
1/2%
112
17
1
112%
1
1
2’3
112171
33
$ingapore .
.
id. p. $
214%
4
214%
2;4%
2
11
4%
2/4%
Valparaiso
5
).
$per
128 128 128 128 128
Narschau ..
ZI. p. £
26
1
2531
25% 26%
25%
1) Offic.
not.
10
Dec. 16
1
1.
2)
Offic.
not.
IS
laten
eem not
eike
imp. hebben te betalen 10 Dec: 16.12.
3)
Offic. not. 60ct. 397/. 4) id
II Mrt. 1935 411
4
. 5) 90 dg. Vanaf 28 Aug. laatste
•
export” noteering.
ZILVERPRIJS GOUDPRIJS
3)
Londen’)IN.York’)
9 Febr. 1937..
20
44%
9 Febr. 1937..,.
Londen
14211
10
,,
1937..
20
44%
10
,,
1937,…
142,0k
11
,,
1937..
20%
44%
11
,,
1937…,
141111
12
,,
1937..
–
12
,,
1937…,
14212 13
,,
1937,. 20%
44%
13
,,
1937,…
142/24
15
,,
1937..
20%
44%
15
,,
1937..,.
142/14
17 Febr. 1936.
.
19’9
44%
17 Febr. 1936….
140/114
27
Juli
1914.. 24%
59
27
Juli
1914….
84110%
1)
In pence
p.oz.
stand.
2)
Foreign silver In
$c. p.oz. fine.
3)
In sh.
p.
oz.fine
STAND_VAN_’8_RIJKS_KAS.
vorueringen.
1
30Jan.1937
1
6Febr. 1937 Saldo van
‘s
Rijks Schatkist
bij
De Ne-
f126.092.764,37
1
69.816.260,31
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
357.884,74
–
derlandsche Bank……………….
Voorschotten
op
uIt. December 1936
a/d. gemeent. verstr.
op
a. haar uit te
keeren hoofds. der pers. bel., aand. in
(Ie hoofds. der grondbel. en der gem. fondsbel., alsmede
opc. op
die belas-
tingen en
op
de vermogensbelasting
–
–
Voorschotten aan Ned.-lndië
………
..67.134.189,77
73.011.805.61
Idem aan
Suriname ………………
.
13.417.586,22
•
13.523.168,06
Kasvord.weg. credietverst. a/h. buitenl
,,
112.621.269,64
,,
112.291.472,11
Daggeldleeningen tegen onderpand
Saldo der
postrek.v.Rijkscomptabelen
–
29.255.622,72
–
Vord.
op
het Alg. Burg. Pensioenf.’)
,,
–
32.595.681,75
.
–
Vord.
op
andere Staatsbedrijven’)
11.209.099,43
1
l.l55.997,l0
Verstr. ten laste der Rijksbegr. kasgeld-
leeningen aan gemeenten (saldo)
–
–
Verplichtingen
Voorschot door De-Ned. Bank ingev.
art.
16 van haar octrooi verstrekt
–
–
Schatkistbiljetten in Omloop ………
f389.410.000,- f355.111.000.-
Schatklstpromessen in omloop
……
42.710.000,-
,
25.440.000.-
Schuld
op
ultimo December 1936 a/d.
,,
1.133.561,-
.
,,
1.127.931,50
Zllverbons in omloop
……………..
gem. weg. a. h. uit te keeren hoofds. d.
..
pers. bel., aand.
1.
d. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm.
opc. op
die
bel, en
op
de vermogensbelasting
843.272,74
843.272,74
Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.’)
,,
1.235.804,19
1.230.497,05
Id. a. h. Staatsbedr. der
P.T.
T.’)
en
23.432.688,24
•
26.902.231,07
Schuld aan Curaçao’)
………………
Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
…..
85.430.010,21
95.669.357,01
,,
5.250.000,-
Id. aan diverse instellingen’)
………
..
..5.250.000,-
92.622.415,65
93.445.168,10
‘)
In rekg.-crt. met
‘s
Rijks SchatkIst.
NEDERLANDSCH-INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD.
6 Febr. 1937
1
13 Febr. 1937
f
754.000,-
/
3.200.000,-
Saldo Javasche
Bank
……………..
Saldo b. d. Postchèque- en Girodienst
•
344.000,-
»
386.000,-
Verplichtingen: Voorschot’s Rijks kas e.a. Rijksinstell
73.012.000,-
Schatkisibiljetten in
•
6.750.000,- 2.000.000.-
74.196.000,-
,,
,
6.750.000,-
Schatkislpromessen
fl
Omloop………
Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds
,,
1.514.000,-
2.000.000,-
.
1.514.000,-
Omloop
………..
Idem aan de Ned.-lnd. Postspaarbank
,.
242.000,- 523.000,-
Belegde kasmiddelen Zeifbesturen…..
600.000,-
,,
600.000,-
Voorschot van de Javasche Bank
–
–
1)
Betaalmiddelen in
‘s
Lands Kas
op
16 Jan. 1937
f
39.710.000,-.
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Data
Metaal
C rcu-
latie
Andere
opeischb.
schulden
Discont.
16 Jan.
1937,.
688 1.012
.
574
706
1.413
9
,,
1937.,
687 1.082 607
1
701
1.409
2
,,
1937..
684 1.304
584
699
1.403
26 Dec.
1936..
690
1.117
484
699
1.475
19
,,
1936..
690
1.043
492 700
1.514
1
Juli
1914..
645
1.100
560
735
396
‘) SIuitp. der activa.
Disc.Wissels. 2
3Dec.’36
Ned
Lissabon ….
44 5Mei’36
‘
Bel.Binn.Eff.
’36
Bk
1Vrsch.inR.C.
24
3 Dec.
Londen ……
230 Juni’32
24
3 Dec.’36
Madrid ……5
9 Juli ’35
Athene ……….
6
4Jan.’37
N.-YorkF.R.B.
141
Feb.’34
l3atavia ……….
3
14Jan.’37
Oslo
……..4
7Dec.’36
Belgrado
……..
5
1
Febr.
’35
Parijs
……
428 Jan.’37
Berlijn
……….
4
22Sept.’32
Praag
……3
1Jan.’36
Boekarest ……..
44 15Dec.’34
Pretoria
….
3415 Mei’33
Brussel ……….
2
16
31
ei
’35
Rome ……..44
18Mei’36
Boedapest
……
4
28 Aug.’35
Stockholm
..
4
1 Dec.’33
Calcutta
……..
3
28Nov.’35
Tokio….
3.285
7Apr.’36
Dantzig……….
4
2Jan.’37
Wennen ……
3410 1uli’35
Helsingfors ……
4
3Dec.’34
Warschau…. 5
2600t.’33
Kopenhagen ……
4
19Nov.’36 1
Zwits. Nat. Bk.1425
Nov.’36
OPEN MARKT.
STATISTISCH OVERZICH
GRANEN EN ZADEN
.
TUINBOIJWARTI-KELEN
VLEESCH
Bahia
R000E
MAIS
TARWE
GERST
WiTTE
ROODE
RUND-
VARKENS-
LIJNZAAD
KOOL
UIEN
KOOL
74 kg Bahia
La Plata
41
kg
La Plata
Ie kwal.
gewoon
le kwal.
VLEESCI-1
VLEESCH
La Plata
Blanca loco
Blanca loco
loco
loco Rotter-
beu
1-5 pond
per lOO kg
1-5 pond
(versch)
(versch)
Amsterdam
Rotterdam?
R’dam!A’dam
R’dam(A’dam
dam/A’dam
R’dam!A’dam
per 100kg
Broek op
per 100 kg
per 100 kg
per lOO kg
per 100 kg.
per 100 kg.
per 2000 kg.
per 201)0 kg.
per 1960 kg.
Broek op
Langendujk
Broek op
Rotterdam
Rotterdam
2)
3)
4)
Langendijk
Langendujk
5
f
01
010-T-
010T
io
-Y
°io
T
°io
Y
f
Io
1927
1 4,75
85,8
12,470
95,4
176,00
76,0237,00100,4.362,5078,4
–
–
–
1928
13,475
78,3
13,15
100,6
226,00
97,7
22850
96,8
363,00
78,5
4,53
100,0
13,25
100,0
17,23
100,0
93,
100,0
77,50
100,
1929
12,25
71,2
10,876-
83,2
204,00
88,1
179,75
76,2
419,25
90,6
7,38
162,4
11,78
88,9
9,10
52,8
96,40
103,7
93,125
120,
1930
9,675
56,3
6,226
47,6
136,75
59,1
111,75
47,4
356,00
77,0
2,05
45,1
2,14
16,2
5,77
33,2
108,
116,1
72,90
94,
1931
5,55.
32,3
4,55
34,8
84,50
36,5
107,25
45,4
187,00
40,4
3,06
67,3
1,94
14,6
6,96
40,4
88,
94,6
48,-
61,
1932
5,220
30,4
4,626
35,4
77,25
33,4
100,75
42,7
137,00
29,6
1,49
32,8
8,07
60,9
1,84
10,7
61,
65,6
37,50
48,
1933
5,0251.29,2
3,55
27,2
68,50
29,6
70,00
29,7
148,00
32,0
0,82′
18,0
2,30
17,4
.2.60
15,1
52,–
55,9
49,50
63,
1934
3,676
21,4
3,325
25,4
70,75
30,6
75,75
32,1
142,50
. 30,8
3,23
71,0
189
14,3
3,04
17,6
61,50
66,1
46,65
60,
1935
4.125
24,0
3,075
23,5
61,00
26,3
68,00
. 28,8
131,75
28.5
2,21
48,6
2,58
19,5
5,25
30,5
48,125
51,7
51,625
66,
1936
6,275
36,5
4,27
32,7
-74,00
32,0
86,00
36,4
166,50
36,0
3,45
75,8
2,17
16,4
6,10
35,4
53,425
57,4
48,60
62,
jan.
1935
3,30
19,2
3,525
27,0
74,25
32,1
89,25
37,8
137,25
29,7
1,13
24,8
2,59
19,5
2,89
16,8
53,625
57,7
45,625
58,
rebr.
3,20
18,6
3,375
25,8
68,00
29,4
71,25
30.2
124,25
26.9
0,91
20,0
2,14
16,2
4,26
24,7
51,90
55,8
47,55
61,
Maart
3,20
18,6
3,076
23,5
67,75
29,3
64,00
27,1
120,50
26,1
0,88
19,3
2,92
22,0
7,69
44,6
51,40
55,3
51,20
66,
1925
17,20 100,0
13,075
100,0
231,50
100,0 236.00 100,0
462,50
100,0 —————————
–
–
1926
15,90
92,4
11,75
89,9
174,25
75,3 196,75
83,4
360,50
177,9 ——————————–
–
Nov.
4,65
27,0
3,20
24,5
55,00
23,8
59,75
25,3
137,75
29,8
3,83
84,2
2,65
20,0
42,75
46,0
56,85
73,
Dec.
,
5,15
299
340
26,0
56,75
24,5
60,75
25,7
146,50
31,7
4,32
94,9
2,59
19,5
6,17
35,8
44,75
48,1
52,25
67,
M
4,075 23,7
2,95
22,6
70,75
30,6
66,75
28,0
125,00
27,0 ————–
51925
55,8
50,25
64,
Jan.
1936
5,45
31;7
3,525
27,0,
56,00
24,2
63,50
27,0
153,50
33,1
4,47
98,2
2,26
17,1
6,41
37,2
44,-
47,3
50,875
65,
Febr.
5,225
30,4
3,40
26,1)
55,25
23,9
64,50
27,3
152,50
33,0
.4,50
98,9
2,59
19,5
7,43
43,1
43,775
47,1
48,25
62,
ei
4,05
23,5
2,90
22,2
60,00
259
67,25
28,5
125,50
271 —————-50,80
54,6
48,50
62,
Maart
. 5,225
30,4
3,50
26,8
59,50
25,7
69,75
29,6
150,00
32,4
6,60
145,1
3,05
23,0
9,06
52,6
45,75
49,2
46,575
60,
luni
4,02
23,4
2,90
22,2
57,50
24,8
75,00
31,8
124,25
26:9 —————-48,-
51,6
46,125
59,
juli
3,92k 22,8
2,55
19,5
54,50
23,5
66,75
28,3
124,50
26,9 —————-48,-
51,6
47,375
61,
– April
5,175
30,1
3,45
26,4
64,00
27,6
70,00
29,7
147,25
31,8
–
48,50
52,1
45,375
58,
Aug.
4,25
24,7
2,625
20,1
55,25
23,9
64,50
27,3
132,25
28,6 —————-44,80
48,2
52,55
67,
Sept.
4,75
27,6
3,-
22,9
55,75
24,1
64,50
27,3
139,50
30,2————–43,375
46,6
56,625
73,
Oct.
4,95
28,8
3,35
25,6′
57,75
24,9
64,75
27,4
142,75
30,9 —————-46,075
49,5
64,625
83,
luni
5,05
29,4
‘3,45
26,4
66,00
28,5
71,50
30,3
154,00
33,3
-.
54,1′
58,2
46,25
59,
Mei
5,125 29,8
3,175
26,6
63,75
27,5
72,25
30,6
147,75
31,9 ——————51,60
55,5
44,30
57,
]uli
5,625
32,7
3,65
279
71,75
31,0. .74,75
31,7
162,50
35,1 ——————57,35
61,7
47,75
61
Aug.
6,35
36,9
4,025
30:8
84,00
36,3
88,00
37,3
170,00
36,8 ——————60,40
64,9
50,20
64,
Nov.
8,55
49,7
5,725
43,8
89,50
38,7
121,50
51,5
193,00
41,7
0,85
18,7
1,60
12,1
56,-
60,2
49,876
64,
Sept.
6,50
37,8
4,40
33,7
85,00
36,7
‘88,00
37,3
166,75
36,1 ——————61,05
65,6
51,875
66,
Dec.
,,
8,176
47,5
6,975
53,3
97,00
41,9
129,00
54,7
201,00
43,5
0,84
18,5
1,36
10,3
1,48
8,6
5,1,80
64,3
49,70
64
Oct.
8,80
51,2
6,025
46,1
97,50
42,1
120,50
51,1
199,75
43,2 ——————58,85
63,3
52,30
67,
Jan:
1937
8,40
48,8
7,975
61,0
97,50
42,1
132,00
55,9
201,50
43,6
1,05
23,1
1,29
9,7
1,84
10,7
64,60
69,5
52,75
68
1
Febr.
7,85
45,6
8,525
55,2
96,00
41,5
131,00
55,5
191,50
41,4
1,23
27,0
1,45
10,9
2,67
15,5
65,-S)
69,9
53,5)
68
8
,,
8,40
48,8
8,825
67,5
101,00
43,6
129:50
54,9
195,00
42,2
63,-6)
67,7
52,756)
68
15
,,
,,
8,40
48,8
8,825
67,5
104,50
45,1
129,50
54,9
197,00
42,6
1)
Men zie voor de toelichting op Oezen staat de nos. van 8, 15 Aug. 1928, 25 Febr. 1931 en IS Febr. 1933.
2)
TotJan. 1931 Hard Winter No. 2 van Jan. 1931 t
3)
Tot Jan. 1928 Western; vanaf Jan.1928 tot 16Dec. 1929 American No. 2, van 16 Dec. 1929 tot 26 Mei 1930 7415 kg Hongaarsche; vanab 26Mei1930 tot 23Mei 1
23Mei1932 64165 K.G. Zuid-Russische. Van 23 Mei–19 Sept. 1932 No. 3. Van 19 Sept. ’32 tot 24 Juli’33’ 62163 kg Z.-Russ. Van 24Juli ’33-7 Oct.’35 64165 kg La Pia
Vervolg STATISTISCH OVERZICF
MINERALEN
.
TEXTIELGOEDEREN
–
DIVERSEN
. STEENKOLEN
.
WOL
PETROLEUM
BENZINE
KATOEN .
.
WOL
gekamde
KOE-
KALK-
Westfaa’lschej
Mid. Contin.
gekamde
Hoblandsche
Crude
Gulf exp.
Australische,
Austrabische,
1-lUIDEN
SALPETEI bunkerkoben,
ongezeefd f.o.b.
33 t/m. 33.90
641660
Middbing
–
F.0. F.
G. F. No. 1
Merino 645 Av. CrossbredColo- Gaaf, open
Old. per
R’dam/A’dam
Bé
. g.
ets, per
locoprijzen
Sakelba-
Oomra
loco B’radford
niab Carded,
kop
100 kg
per barrel
U.S. gallon
New-York
rides
Liverpoob
per Ib.
Bradiord per 1h.
5O’s Av. loco
57-61 pnd.
netto
per 1000 kg.
.
per 1h.
Liverpoob
.f
6′
7i
‘-‘
ets..
‘Ç
ets..
010
ets.
0
u/
o
ets.
o
”
cts.•
1925
10.80
100,0
4,16
5
100,0
36,85
100,0
57,7
100,0
147,5
100,0
47,1
100,0
–
277,2
100,0
148,7
100,0
34,70
100,0
12,-
100,
1926
17,90
165,7
4,68
5
112,5
33,85
91,9
43,5
75,5
81,8
55.5
31,8
67,4
238,1
85,9
124,7
83,9
28,46
82,0
11,61
96,
1927
11,25
104,2
3,225
77,4
36,85
100,0 –
43,4
75,3
84,6
57,3,
36,6
77,8
–
-244,4
88,2
133,6
89,8
40,43
116,5
11,48
95,
1928
10,10
93,5
2,97
5
71,4
24,75
67,2
49,6
86,0
96,8
65,6
37,9
80,4
259,6
93,6
153,7
103,4
47,58
137,1
11,48
95,
1929
11,40
105,6
3,05
73,2
24,80
67,3
47,5
82,4
85.9
38,2
33,2
– 70,5
196,6
70,9
127,3
85,6
32,25
92,9
10,60
88,
1930
11;35
105,1
2,78
66,7
21,75
59,0
33,6
58,3
60,5
41,0
19,8
– 41,9
134,8
48,6
81,9
55,1
25,36
73,1
9,84
82,
1931
10,05
93,1
1,44
34,5
12,50
33,9
21,3
37,0
.36,9
25,0′
15,5
33,0
–
108,4
39,1
60,5
40,7
18,65
53,7
8,61
71,
1932
8,00
74,1
2,01
48,2
11,16
30,3
16,0
27,7
26,3
17,8
15,7
‘33,3
80,6
29,1
42,8
28,8
11,15
32,1
6,15
51,
1933
7,00
64,8
1,115
26,8
8,95
24,3
16,7
29,0
25,9
17,5
14,0
29,7
97,0
35,0
47,9
32,2
13,26
38,2
6,18
51,
1934
6,20
57,4
1,56
37,5
7,14
19,4
18,2
31.6
– 26.8
18,2
13,5
28,7
97,0
35,0
51,7
34,7
12,07
34,8
6,11
50
1
1935
6,05
56,0
1,35
37,2
7,49
20,3
17,5
30,3
26,0
17,6
14.9
31,7
84,4
30,5
42,8
28,8
12,54
36,1
5,89
49,
1936
6,60
61,1
1,62
5
39,0
8,79
23,9
18,9
32,8
32,4
22,0
17,0
36,1
106,2
38,3
53,4
35,9
15,40
44,4
5,70
47,
lan.
1935
6,05
56,0
1,55
37,2
7,38
20,0
18,7,
32,5
27,1
18,4
15,1
32,0
74,3
– 26,8
41,6
28,0′
10,75
31,0
6,15
51,
lebr.
6,05
56,0
1,55
,’ 37,2
6,82
18,5 –
18,6
32,3
26,4
17,9
15,1
32,1
–
70,6
25,5
39,1
26,3
10.50
30,3
6,20
51,
-”April-
‘6,00
—
55,6
–
‘
1,56– ‘-37,5’ –
—
7,42
-‘20,1”
17,3
30,3
24,6
–
16,7
14,6
.30,9
74,3
26,8
40,3
27,1
10,75
31,0
6,30
52:
Mei
•
6,05
56,0
1,54
36,9
7,38
20,0
18,1
– 31,4
25,0
16,9
‘15,5
32,8
80,6
29,1
42,8
28,8
11,75
33,9
6,30
52
:
Mâart’,
–
–
–
–
–
5,9054,6”
1,54″
‘36,9
6,80″18,4
‘16,9
29,2
24,4
16,6
14,1
29,8
69,3
25,0
37,8-
25,4
10,25
29,5
6,25
52
luni
6,05
56,0
2,54
‘36,9
7,81
21,2
17,4
30,1
24,3
16,5
15,0
31,9
84,4.
30,5
42,8
28,8
12,-
34,6
6,30
52
juli
6,05
56,0
‘1,54
36,9
7,73
21,0
18,0
31,2
24,3
16,5
15,5
32,9
92,0
33,2
45,4
30,5
11,75
33,9
5,40
45
Aug.
6,15
56,9
1,54
36,9
7,64
20,7
16,9,
29,2
24,7
– 16,8
14,3
30,3
92,0
33,2
46,6
31,4
12,-
34,6
5,40
45
Sept.
6,10
56,5
1,55
37,2
7
1
07
19,2
15,9
27,5
24,9
16,9
13,3
28,1
92,0
33,2
44,1
29,7
14,50
41,8
5,50
45
Oct.
6,05
56,0
1,55
37,2
7,44
20,2
16,6
28,8
26,7
18,1
14,9
31,7
93,2
33,6
44,1
29,7
16,-
46.1
5,55
46
Nov.
,,
6,05
56,0
1,54
36,9
7,86
21,3
17,5
30,3
29,7
20,2
15,9
33,8
94,5
34,1
45,4
30,5
16,-
46,1
5,60
46
Dec.
,,
6,05
56,0
1,54
36,9
8,41
– 22,8
– – 17,5
30,3
29,8
20,2
15,9
33,7
93,2
33,6
–
44,1
29,7
14,25
41,1
5,70
47
lan.
1936
6,15
56,9
1,52
6
36,6
8,41
22,8
17,5
30,3
29,3
19,9
14,7
311
97,0
35,0
45,4
30,5
15,-
43,2
5,80
48
lebr.
6,15
56,9
1,51
36,3
8,56
23,2
16,9
29,2
27,7
18,8
13,8
293
97,0
35,0
46,6
31,4
15,-
43,2
5,85
48
Maart
,,
6,15
56,9
1,525
36,6
8,61
23,4
16,7
29,0
28,1
19,0
14,1
29,8
99,5
35,9
47,9
32.2
14,25
41,1
5,90
49
April
,,
6,20
57,4
1,52
36,6
8,51
23,1
17,1
29,7
27,6
18,7
‘13,8
29,2
99,5
35,9
47,9
32,2
14ç.
40,3
5,95
49
Mei
6,25
57,9
1,52
6
36,6
8,51
23,1
17,1
29,7
27,3
18,5
13,5
28,6
100,8
.36,4
47,9
32,2
13,75
39,6
6,-
50
luni
6,30
58,3
1,52
5
36,6
8,33
22,6
17,6,
30,5
27,4
18,6
16,8
35,7
97,0
35,0
46,6
31,4
13,-
37,5
6,-
50
juli
6,25
57,9
1,52
5
36,6
8,06
21,9
19,3
33,5
31,4
21 3
18,1
38,5
–
97,0
35,0
46,6
31,4
13,
37,5
–
6,-
50
Aug.
6,30
58,3
1,525
36,6
7,94
21,5
.17,9
31,0
333
22:5
17,2
36,6
99,5
35,9,
46,6
31,4
13,50
38,9
5,25
43
Sept.
,,
6,35
38,8
1,54
36,9
7,81
21,2
18,0
31,2
32,3
21,9
17,8
37,8
99,5
35,9
49,1
33,1 –
14,30
41,8
5,35
44
Oct.
,,
7,80
–
72,2
1,95
46,8
10,27
27,9
23,0′ –
39,9
42,0
28,5
21,9
46,3
121,0
43,7
61,1
41,1
19,25
35,5
5,40
45
Nov.
,,
7,70
71,3
1,92
5
46,2
10,19
27,7
22,6
39,2
43,4
29,4
21,4
45,4
131,4
47,4-
73,4
49,4
19,23
– 55,5
5,45
45
Dec.
,
– 7,85
72,7
1,90
5
45,7
10,25
27,8
23,6
40,9
39,2_
26,6
21,4
45,4
135,2
48,8
82,2-
35,3
20,25
58,4
5,55
46
Jan.
1937
8,03
–
74,5
1,90 –
45,6
10
’62
28,8
23;8
–
– 41,2
38,2
23,9
22,0
46,7
141,9
51,2
88,2
59,3
21,50
62,0
3,65
47
1 Febr.
,,
8,05
74,5
2,12
50,9
10 85
1
)
20,4
24,3
42,1
37,71)
25,6
22,2
5
)
47,1
136,98)
49,4
87,6
3
)
58,9
,
5,70
47
8.
,,
,,
8,30
76,9
2,12
–
50,9
10,98
2
)
28,9
24,0
– 41,6
37,1
2
)
25,2
21,92)
.46,5
133,0
4
)
48,0
86,2
4
)
58,0
5,70
47
15
,,
,,
8,35
77,3
2,13
–
51,1
24,1
41,8
–
,
–
.
3,70
47
1)3 Febr. 2)10 Febr.
3)4
Febr.
4
)11 Fèbr.
5
)2 Febr.
6)9
FeOr.
7)
Op-goudbasis 44,2. 8) Op goudbasis 45,1.
9)
Op goudbasis 45,3.
‘AN GROOTHANDELSPRIJZEN
1)
ZUIVEL
EN EIEREN
METALEN
BOTER
T
BOeR
p.
•
g
KAAS
Edanimer
EIEREN
KOPER
Luu
IN
IJZER ..IeveIand
GIETERIJ- ZINK
GOUD
ZILVER
per
g
Leeuwar- Heffing
Crisis
rpaIi
Fabrieks-
em. rio
.
Eiermijn
an aar
Locoprijzen
Loco rizen Loco rizen
Foundr
I’ZE°
(Lux III) p.
Locoprijzen
Londen
cash
Londen
cash
Londen per
derConim.
Zuivel-
kaas
Roermond
Londen Londen
er En
ton
Londen
er En
ton
No.3f.o.b.
Middlesb
Eng, t. f.o.b.
per
per ounce
Standard
Noteering
Centr.
kI. mlmerk
p. 100 st.
per Eng, ton
per Eng ton
Antwerpen
Eng. ton
line
Ounce
per 50 kg.
f
Io
f f
010
/
°Io
f•
°lo
f•
0j
f•
0
1
f.
°Io
f.
0
10
–
/
•
O
ft
f
•
0j
cts.S
0j
1925
2,31
100,0
–
56,-
100,0
9,18
100,0
751,00
100,0
440,75
100,0
3168,50
100,0
44,25
100,0
40,50
100,0
437,75
100,0
51,75
100,0 162,00
100,0
1926
1,98
85,7
–
43,15
77,1
8,15
88,8
702,50
93,5
376,00
85,3
3519,50
111,1
52,25
118,5
41,50
102,5
413,00
94,3 51,75
100,0 144,50
89,3
1927
2,03
87,9
–
43,30
77,3
7,96
86,7
674,00
89,7
292,75
66,4
3511,50
110,8
44,25
100,0
39,00
96,3
344,75
78,8
51,75
100,0 134,75
83,3
1928
2,11
91,3
–
48,05 85,8 7,99
87,0
772,00
102,8
254,75
57,8
2749,75
86,8
40,00
90,4
38,00
93,5
305,75
69,9 51,75
100,0
131,25
81,1
1929
2,05 88,7
–
45,40
81,1 8,11
88,3
916,00
121,9
281,25
63,8
2465,75
77,8
42,75
96,6
41,50
102,6
301,00
68,8
51,75
100,0 123,25
76,2
1930 1,66
71,9
–
68,7
6,72
,73,2
661,25
88,0
218,75
49,6
1721,25
54,3
40,50
91,8
36,00
88,8
204,00
46,6
51,75
100,0
89,75
55,4
1931
1,34
58,0
–
31,30
56,9
5,35
58,3
438,75
58,4
145,75
33,1
1331,50
42,0
33,25
75,3
28,75
70,9
139,50
31,9
51,75
100.0
67,50
41,6
1932
0,94 40,7
–
22,70 40,5 4,14
45,1
276,50
36,8
104,00
23,6
1175,00
37,1
25,50 57,5
22,50
55,2
118,50
27,1
51,75
100,0
65,00
40,1
1933
0,61
26,4
0,96
138,45
20,20
36,1 3,71
40,4
267,75
35,6
95,25
21,6
1596,00
50,4
24,75 56,2
21,25
52,2
128,50
29,4
51,75
100,0
62,25
385
1934
0,45
19,5
1,-
18,70
33,4
3,45
37,6
226,50
30,2
82,00
18,6
1718,00
54,2
24,25 54,8 20,25
50,1
102,25
23,4
51,75
100,0
65,75
40,7
1935
0,49
21,2
0,99
14,85
26,5
3,20
34,9
230,75
30,7
103,75
23,5
1631,50
51,5
24,00
54,1
20,25 50,2
102,75
23,5
51,75
100,0
89,25
55,1
1936
0,58
25,1
0,88
5
17,55
31,3 3,50
38,1
301,00
40,1
139,00
31,5
1594,50
50,3 27,75
62,7
22,75 56,2
117,50
26,8
55,00
106,3
65,00
40,1
Jan.’35
0,58
25,1
0,90
14,95
26,7
3,12
5
34,0
205,00
27,3
75,75
17,2
1676,50
52,9
24,00
54,1
20,75
51,5
88,75
20,4
51,75
100,0
74,25
45,9
Feb. ,,
0,52
22,5 0,95
14,37
6
25,7
3,20 34,9
196,90
26,1
75,00
17,0
1650,50
52,1
24,00
54,1
20,75
51,5
86,75
19,8
51,75
100,0
74,75
46,1
Mrt. ,,
0,37
16,0
1,025 13,30
23,8
2,74
29,8
198,50
26,4 77,25
17,5
1503,75
47,5
23,00
52,1
20,50 50,4
84,75
19,4
51,75
100,0
79,50
49,0
Apr.,
0,37
16,0 1,08
11,50
20,5
2,315
25,2
222,75
29,6
88,00
20,0 1585,50
50,0 23,25
52,7
20,25
50,0
91,25
20,9 51,75
100,0
91,75
56,6
Mei
,,
0,34
14,7
1,10
11,85
21,2
2,38
5
26,0
242,00
32,2
100,75
22,9
1636,75
51,7
23,50
53,4
20,25
50,0
106,25
24,3 51,75
100,0
100,75
62,3
j
uni ,,
0,41 17,7
1,-
11,95
21,3
2,41
6
26,3
227,50
30,3
103,75
23,5
1649,00
52,0
24,00
54,1
20,25
50,0
103,50
23,6
51,75
100,0
99,00
61,1
uli
,
0,44
19,0
1,-
12,37
5
22,1
2,54
27,7
223,75
29,8
104,75
23,7
1701,00
53,7 24,00
54,1
20,25
50,0
102,75 23,5
51,75
100,0
92,25
57,0
Aug.,
0,46
19,9
1,07
5
15,10
27,0
3,31
5
36,1
239,00 31,8
115,50
26,2
1641,00
51,8
24,25
54,8
20,25
50,0
108,00
24,7
51,75
100,0
90,00
55,6
Sept.,
0,58
25,1
0,97
20,25
36,2
3,16
34,4
248,25
33,1
117,75
26,7 1636,25
51,6
24,00
54,1
20,25 50,0
113,75
26,0
51,75
100,0
88,50
54,7
Oct.
0,65
28,1
0,89
19,875
35,5
3,95 43,0
256,25
34,1
135,00
30,6
1656,25
52,3
24,00
54,1
20,25 50,0
121,25
27,7
51,75
100,0
88,75
54,9
Nov.
0,59
25,5 0,94
16,90
30,2
4,69
51,1
255,50
34,0
130,50
29,6
1641,75
51,8
24,50
55,5
20,25
50,0
118,50
27,1
51,75
100,0
88,50
54,7
Dec.
,
0,57
24,7
0,95
15,80
28,2 4,60
50,1
255,50
34,0
121,25
27,5
1597,50
50,4
24,75
56,2 20,25
50,0
110,00
25,2
51,75
100,0
77,25
47,7
Jan.’36
0,57 24,7
0,95
16,80
30,0
4,04 44,0
252,00
33,5
112,50
25,5
1516,50
48,0
24,75
56,2
20,25
50,0
106,25
24,3
51,75
100,0
60,50
37,4
Feb.,,
0,61
26,4
0,92
5
17,37
6
31,0
3,376
35,8
256,25
34,1
116,75
26,5
1493,50
47,1
24,75 56,2
20,25.
.
.0,0
.111,00
-25,4
51,75
100,0
60,25
37,2
Mrt.
,
0,46
19,9
1,04
17,70
31,6 2,69 29,3
261,75
34,8
120,75
27,3
1544,25
48,7 24,75 56,2
20,25
.
30,0
1.16,15
26,7
51,75
100,0
59,50
36,8
Apr.,
0,44
19,0 1,02
5
16,82
5
30,0
2,49
27,r
269,50
35,9
117,25
26,6
1522,75
48,1
24,75
56,2 20,25
5C)
110,75
25,3
51,75
100,0
61,00
37,7
Mei
0,47
20,3 0,99
18,75
33,5
12,52
27,5
270,25
36,0
114,75
26,0
1495,50
47,2 25,00 56,8 20,25
50,0
108,00
24,7 51,75
100,0
62,25
38,5
Juni
0,57
24,7
0,89
20,20
36,1
2,69 29,3
268,50
35,8
110,50
25,1
1358,25
42,9 25,00 56,8
20,25
50,0
105,50
24,1
51,75
100,0
60,75
37,5
Juli
0,60
26,0 0,815
19,35
34,6
2,91
31,7
275,25
36,6
117,75
26,7 1382,00
43,6
27,00
61,0
20,25
50,0
101,00
23,1
51,75
100,0
60,50
37,4
Aug.,
0,62
26,8
0,80
17,87
5
31,9 3,316
35,1
282,50
37,6
123,75
28,1
1358,75
42,9 27,00 61,0 20,25 50,0
101,00
23,1
51,75
100,0
59,75
37,0
Sep.,
0,58
25,1
0,79
16,25
29,0 3,63 39,5
289,75
38,6
134,50
30,5
459,00
46,0 27,25 61,6 20,25
50,0
104,25
23,8
51,75
100,0
60,75
37,5
Oct. ,,
0,63
27,3
0,776
17,55
31,3
4,85
52,8
374,75 49,9
169,00
38,3
1847,75
58,3
33,50
75,7
27,75
68,5
135,00
30,8
65,25
126,0
75,75 46,8
Nov.,
0,70 30,3
0,78
16,075
28,7 5,15
56,1
397,75 53,0
196,25
44,5
2079,75
65,6
33,75
76,3 29,25 72,2
149,00
34,0
64,50
124,6
79,50
49,1
Dec.
•
0,65
28,1
0,825
15,75
28,1
4,36
6
47,5
415,00
55,3
234,00
53,1
2076,00
65,5
36,50
82,5
32,75 80,9
162,50
37,1
63,75
123,2
79,75 49,2
Jan.’37
0,66 28,6 0,85
17,075
30,5 3,45
37,6 462,00
61,5
244,25
55,4
2061,25
65,1
36,25
81,9
32,50
80,2
188,50
43,1
63,50
122,7
78,00
48,1
1
0,697)
29,9
0,80
17,25
9
)
30,8
3,75
40,8
471,50 62,8
235,00
53,3
2016,00
63,6
36,25
81,9 32,50
80,2
190,50
43,5
63,50
122,7
75,25
46,5
8
,,
,
0,698)
29,9 0,80
18,-
6
)
32,1
3,60 39,2
492,00
65,5
245,00
55,6
2031,00
64,1
36,25
81,9
32,50
80,2 203,25 46,4
63,50
122,7
74,50
46,0
15
,,
,,
0,80 3,70 40,3
501,50
66,8
242,25
55,0
2059,75
65,0
36,25
81,9
32,75
80,9
213,75 48,8
63,75
123,2
75,25
46,5
6Sept. 193279 K.G. La Plata; van 26Sept. 1932 tot 5 Febr. 1934 Manitoba No. 2; van 5 Febr. 1934 tot 6Juli1936 80kg. La Plata; van 6Juli 1936 tot 30Nov. 1936 Manitoba.
4 kg Zuid-Russische; van 23Mei1932 tot 2 Oct. 1933 No. 2 Canada.
4)
l’ot Jan. 1928 Malting; van Jan. 1928 tot 9 Febr. 1931 American No. 2, van 9 Febr. 1931 tot
‘an 7 Oct. ’35-18 Mei ‘3662163 kg Z.-Russische.
5)
6 Febr.
6)
12
Febr.
7)
4 Febr.
8
)11 Febr.
9)
5 Febr.
PAN GROOTHANDELSPRIJZEN.
BOUWMATERIALEN
KOLONIALE PRODUCTEN
INDEXCUFER
VURENHOUT
S T E E N E N
CACAO
COPRA
KOFFIE
[
SUIKER
THEE
f.o.b.
binnenmuur
buitenmuur
G.F. Accra
Ned.-ind.
Robusta
Ribbed Smoked
Grond-
uit;
Finland
e
suiker
persana
d
per
per
50kg c.i.f.
per 190kg
Rotterdam
1 ocoo
en
R’damlA’dam
Java- en Suma-
1000 stuks
1000 Stuks
Nederland Amsterdam
per
ijs
kg.
per 100 kg.
trathee
p. ‘jz
kg.
dicten
/
0
1
/
8
0
/
°lo
/•
%
/
01
cts.
°lo
/ •
°ls
/
0f
ets.
Ojo
1925
159,75
100,0
15,50
100,0
19,-
100,0
25,71
100,0
35,87
5
100,0
61,375
100,0
1,80
100,0
18,75
100,0
84,5
100,0
100.0
100.0
1926 153,50
96,1
15,75
101,6
19,50 102,6
29,65
115,3
34,-
94,8 55,375 90,2
1,21
67,4
17,50
93,3 94,25
111,5
96.0
82.9
1927
160,50
100,5 14,50
93,5
18,50
97,4 41,14
160,0
32,62
5
90,9 46,875
76,4
0,93
51,6
19,126
102,0
82,75
97,9
87.5 79.1
1928
151,50
94,8
12,-
77,4
18,50
97,4
34,64
134,9
31,87
5
88,9 49,625 80,9
0,54 30,2
15,85
84,5
75,25
89,1
84.6 69.8
1929
146,00
91,4
14,-.
90,3 21,25
111,8′
27,73
107,9
27,37°
76,3
.
50,75
82,7
0,52
28,8
13,-
69,3
69,25 82,0
81.9.
61.3
1930
141,50
88,6
12,50
80,6
20,75
109,2
21,12 82,2 22,626
63,1
32
52,1
0,30
16,5
9,60
51,2 60,75
71,8
66.0 45.9
1931
110,75
69,3
10,25
66,1
20,25
106,6
13,56
52,8
15,37
6
42,9
25
40,7 0,15
8,4
8,-
42,7
42,50
50,3
46.8 36.9
1932
69,00
43,2 9,25 59,7
15,-
78,9
11,80
45,9
13,-
36,2
24
39,1
0,09 4,9
6,32
5
33,7 28,25 33,4
36.1
31.3
1933
73,50
46,0
ID,-
64,5
12,75
67,1
9,28
36,0 9,30 25,9 21,10
34,2
0,11
6.3
5,52k
29,5
32,75
38,7
35.2
28.7
1934
76,50
47,9
8,50
54,8
10,50
55,3
8,17
31,8
6,90
19,2
16,80
27,4 0,20
10,9
4,07
5
21.7
40
47,3
34.4
27.0
1935
59,50
37,2 7,25 46,8 8,75
46,1
8,12
31,6
9,15 25,6
14,10
23,0
0,18
10,0
3,85 20,5 34,50 40,8
33.6
26.3
1936
78,25
49,0
7,50
48,4
9,50
50,0
12,04
46,8
11,90
33,2
13,62
5
22,2 0,25
13,9
4,025 21,5
40
47,3
39.4
30.9
Jan.’35
66,00
41,3 7,25 46,8 8,50 44,7 8,52
33,1
8,77
5
24,5
16
26,1
0,20
10,9
3,50
18,7
33,75
39,9
32.9 26.5
Feb. ,,
66,00
41,3
6,75
43,5
8,25
43,4 8,57 33,3
9,375
26,1
15,62
6
25,5 0,19
10,5
3,45
18,4
32
37,9
32.4 26.0
Mrt. ,,
59,00
36,9
7,-
45,2
8,25 43,4 8,02
31,2
8,576 23,9
14,626
23,8 0,16
9,1
3,55
18,9
29
,
34,3
30.9
23.9
Apr.,
60,00 37,6
7,-
45,2 8,25
43,4
8,17
31,8 9,15
25,6
14,50
23,6 0,17
9,5 4,15
22,1
31,25
37,0
32.1
.
25.6
Mei
,,
57,50
36,0
7,-
45,2 8,25 43,4 8,07 31,4
9,50
26,5
14,125
23,0 0,18
10.0
4,20
22,4
32,75
38,8
33.3 28.4
Juni
57,50
36,0
7,25 46,8
9,-
47,4 8,02
31,2
9,(Y7
6
25,3
13,87
5
22,6 0,18
.
10,0
3,876 20,7
30,25 35,8
33.2 25.5
Juli
57,50
36,0
7,25
46,8 8,75
46,1
7,97
31,0
8,-
22,3
13,50
22,0 0,18
10,0
3,575
19,1
30,75
35,4
33.4 25.2
Aug.,
58,25
36,5
7,-
45,2
9,25
48,7
7,92 30,8
8,076
22,5
13,50
22,0 0,18
10,0
3,52
5
18,8
32,50
38,5
33.7 25.3
Sept.,
57,75
36,2
7,-
45,2
9,-
47,4
8,12
31,6
8,47
5
23,6
13,50
22,0 0,17
9,5
3,725
19,9
36
42,6
34.2
26.1
Oct.
,
56,50 35,4
7,25 46,8 9,25
48,7
8,12
31,6
9,97
5
27,8
13,50
22,0
0,19
10,5
4,226
22,5
46,25
54,7
35.5 29.4
Nov.,
57,75
36,2 7,25 46,8 8,75
46,1
8,02
31,2
10,32
6
28,8
13,50
22,0 0,19
10,5
4,10 21,9
39,50
46,7
35.8 28.0
Dec.,,
58,00
36,3 7,50
48,4 9,50 50,0
8,17
31,8
10,45
29,1
13
21,2 0,20
10,9
4,20 22,4
39,50
46,7
35.4
28.0
Jan.’36
63,00
39,4
.8,25
53,2
ID,-
52,6 8,47 32,9
11,12
31,0
13
21,2
0,21
11,6
4,32
6
23,1
39,50
46,7
35.5
29.3
Feb.
,
63,00
39,4
8,-
51,6 9,50
50,0
8,62
33,5
10,62
5
29,6
13
21,2 0,22
12,3
4,126 21,3
38,50
45,5
35.6 29.8
Mrt.
,
64,25
40,2
8,-
51,6
10,25
54,0
8,47
32,9
9,775
27,2
13
21,2
0,23
12,6
3,92
5
20,9
37,25
44,1
35.8
30.0
Apr.
,
65,00
40,7
8,
–
51,6
10,25
54,0
8,67
33,7
9,72
5
27,1
13
21,2 0,23
12,6
3,975
21.2
36,50
43,2
35.6
27.7
Mei
,
65,00
40,7
8,
–
51,6
10,25
f4,0
9,23 35,9 9,525
26,6
13
21,2 0,23
12,6
3,65
19,5
37
43,8
35.2 29.3
Juni
,,
68,00
42,6 7,75
50,0
10,-
52,6
10,34
40,2 9,90 27,6
13
21,2 0,23
12,6
3,85 20,5
36,50
43,2
35.3 28.0
Juli
,,
71,25
44,6
7,-
45,4 9,25 48,7
10,34
40,2
10,476
29,2
13,12
6
21,4
0,24
13,3
3,70
19,7
36,25
42,9
35.9
25.7
Aug..
73,25
45,9
6,50
41,9
9,-
47,4
10,89
42,4
.
10,82
5
30,2
13
21,2 0,23
13,0
3,55
18,9
36,75
43,5
36.2
27.7
Sep.
,
79,00
49,5
7,-
45,2
9,-
47,4
12,30
47,8
11,27
31,4
13
21,2 0,24
13,3
3,475
18,5
37,50
44,4
37.2 28.6
Oct.
,
107,00
67,0
7,25 45,8
9,-
47,4
17,24
67,1
13,87
5
38,7
14,87
5
24,2
.
0,30
16,7
4,47-
1
23,9
46,50
55,0
47.3
34.2
Nov.,
106,00
66,4
7,25 46,8 9,25
48,7
17,45
67,9
16,125
44,9
15,25
24,8 0,32
17,8
4,575
24,4
48,50
57,4
49.9 39.2
Dec.,
112,75
70,6
7,50
48,4
9,-
47,4
22,49
87,5
19,65
54,8
16,25
26,5 0,37
20,6
4,72
5
25,2
48
.56,8
53.3
41.7
Jan.’37
118,75
74,3
24,50
95,3
20,62
5
57,5
16,75
27,3
0,38
21,1
5,575
29,7
50,50 59,8
54.2 43.4
1 Feb.,
125,00
78,2
21,475)
83,5
18,-
50,2
18
29,3 0,39
21,7
5,75
30,7
53
2)
62,7
54.97)
42.4
8
,,
,
125,00
78,2
21,916)
85,2
18,-
50,2
18
29,3 0,40
22,2
.5.62
5
30,0
56.18)
43.0
15
,,
,
125,00
78,2
18,37
5,
51,2
18,50
30,1
0,40 22,2
5,75
30,7
56.59)
43.4
) De tegenwaarde in guldens, oan de £ en $ noteeringen, berekend tegen den wisselkoers oan den dag. (Zie E.-S. B. van
7
Oct. 1936, blz. 733).
134
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17
Februari 1937
NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op 15 Februari 1937.
Activa.
Binnen!. Wis-(11f dbk.
f
19.951.844,04
sels, 1’rom.. Bijbnk.
,,
274.804,90
enz.indisc.Ag.sch.
,,
1.316.203,64
f
21.542.852,58
Papier o. h. Buiten!, in disconto ……
,,
–
Idem eigen portef.
f
2.295.000,-
Af: Verkochtmaar voor
debk.nognietafgel.
–
2295 000-
Beleeningen
1
Hfdbk.
f
139.424.576,951)
ncl. vrsch.Bijbnk,
,,
3.483.300,04
inrek..crt.IAgsch.
,,
30.397.913,69
op onderp.J
f
173.305.790,68
Op Effecten ……
f
169.688.611,17
1
)
OpGoederenenSpec.
,,
3.617.179,51
173.305.790,68′)
Voorschotten a. h. Rijk …………..
dunt, Goud ……
f
124.107.350,-
Muntmat., Goud
..
,,
745.456.633,15
f
869.563.983,15
Munt, Zilver, enz.
19.166.909,42
Muntmat., Zilver..
–
888 730.892,57
2
)
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds ……………………
39.540.685,38
Gebouwen en Meub. der Bank ……..
4.600.000,-
Diverse rekeningen ………………
,,
5.920.710,10
Staatd.’Nederl. (Wetv. 2715j’32, S. No. 221)
11.958.329,12
Passiva.
f
1.147.894.260,43
Kapitaal ……………………….
f
20.000.000,-
Reservefonds ……………………
,,
3.105.769,04
Bijzondere reserve ………………
,,
6.300.000,-
Pensioenfonds ………………….
,,
10.258.557,48
Bankbiljetten in omloop …………..
,,
772.187.470,-
Bankassignatiën in omloop ……….
,,
46.782,67
Rek.-Cour.
f
Het Rijk
f
72.155.173,01
saldo’s:
Anderen
,,
258.568.011,42
330.723.184,43
Diverse rekeningen ……………… ..
5.272.496,81
f
1.147.894.260,43
Beschikbaar metaalsaldo …………
f
448.483.724,49
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is
,,
1.121.209.311,_
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
ondergebracht ………………..
,,
–
Waarvan aan Nederlandach-Indjl
(Wet van 15Maart
1933,
Staatsbiad No. 99)………..t 68.518.450,-
Waarvan in het buitenland
…………………..
….
,,
103.841.518,69
Voornaamste posten in duizenden guldens.
1
Goud
1
Andere
1
Beschikb.
1
Dek.
Data
1
lcirculatlel
opeisckb.I
Metaal-
Iktngs
1
Munt
1
Muntmat.
1
1
schuldenl
saldo
perc,
15 Febr. ‘3711241071
745.457
1
772.1871330.770
1
448.484
80
8
,,
‘3711241071
745.470
1
780.4691323.132
447.607
80
25Juli’141
65.703)
96.410
_310.4371
8.198
_
43.521
54
1
Totaal
Schatkist-
1
Belee-
Papier
I
•
iv
Data
1
bedrag
1
promessen
nin
g
en
op het
reke-
Idïsconto’sjrechtst
reeks)
_buiteni.
1
ningen
1
)
15 Febr.
19371
21.543
1
–
173.306
1
2.295
5.921
8
,,
19371
21.653
1
–
174.261
1
2.295 6.086
25 Juli
1914)
67.947
–
1
61.686 20.188
509
‘j
unaer ae acTiva.
JAVASCHE BANK.
1
Andere
Beschikt
Data
Goud
Zilver
Circulatie
1
opelschb.
metaal-
1
1
schulden
saldo
l3Febr.’37
2
)l
107.660
179.120
49.200
16.332
6
,,
‘372))
107.840
180.490
43.540
18.228
16Jan.19371
88.56518.727
175,730
37.675
21.930
9
,,
19371
88.565
18.344
173.892 40.757
21.050
25Juli191
4
1
22
.057
1
31.907 110.172 12.634
4.842
Wissels,
Diverse
Dek-
Data
1
buiten
Dis-
Belee-
reke-
kings-
1
N.-Ind.
conto’s
ningen
ningen’)
percen-
1
betaalb.
tage
13Febr.’37
2
)
1
1.700
77T020
55.530
47
6
,,
1378)
1
1.930
78.640 49.170
48
16Jan.1937
1
1.774
43.224
50
10.802 1
52.718
9
,,
1936
1
2.094
10.773
1
52.669
46.721
50
25 Juli 1914
6.395 7.259 75.541
2.228
44
t)
Sluitpost activa.
1)
Cijfers
telegrafisch ontvangen.
BANK VAN ENGELAND.
Bankbilf.
1
Bankbilj.
OtherSecurities
Disc.and
Secunties
Data
Metaal
in
un
Bankingi
circulatie
1
Departm.
1
Advances
10 Febr. 1937
314.112
1454
.
994
1
58.667
1
6.509
1
19.517
3
,,
1937
314.167
1
457.311
56.349
8.521
1
18.928
22 Juli
1914
40.164
1
29.317
1
33.633
1
OtherDeposits
1
Dek-
Data
Goi’.
Sec.
Public
Depos.
Bankers
Other
Reservel
kings-
Accountsl
1
perc.
i)
10 Febr.’37
81.230
1
11.696
99.157
37
.
345
1
59.1181
39,9
3
,,
’37
80.449
1
12.214
96.106
1
38.274
1
56.856f
38,8
22 Juli ’14
11.005
1
14.736
42.185
29
.
2
9
7
1
52
.,
vcrI,uuul.,g !ussç,!eII neseive CH VCpU!tb.
BANK VAN FRANKRIJK.
zilverl
t
Te goed
–
Wis
Waarv.I
Belee-
Renteloos
voorschot
Data
Goud
in
h t
1
buitnl.
_sets
op het
buiten!_
1
nin
g
en
lv.d.
Staat
5 1Irb.’37
57.359
5341
14 10.9101
1.309
6.018
1
3.200
29Jan.’37
57.359
5441
12
11.5971
1.424.
6.014
1
3.200
23Juli’14
4.104
6401
–
1
1.5411 8
769
1
–
Bonsv.d.
Diver-
1
Rekg.Courant
Data
zelf
St.
sen
1
Circulatie
i
1
Zelfst.
1
Parti-
Staat
amort. k.
1
Iamort.k.Jculieren
5Feb,’37
5.640
2.6741
86.897
1
3661
1.848
1
5.
1
54
29Jan.’37
5.640 2.703
1
87.688
112
1
1.843
115.280
23 Jjli ’14
– –
1
5.912
j
401
1
–
1
943
‘
OIUILpUSI UÇLIVU.
DUITSCHE
RIJKSBANK.
Daarvan
Deviezen
Andere
Data
Goud
bij bui-
als goud-
ivissels
1
Belee-
tenl. nrc.
1
dekking
en
ningen
banken
i)
geldende
cheques
1
6 Febr. 1937
1
66,9
1
18,0
5,7
4.545,9
1
47,2
30 Jan. 1937
1
66,9
1
18,1
5,6
4.858,1
1
64,7
30 Juli
1914
11.356,9
1
– –
750,9 50,2
Data
1
Effec
–
1
Diverse’) Circu-
1
Rekg.-
1
Diverse
ten
Activa’)
latie
Crt.
Passiva
6 Febr. 1937
222,5
795,6
4.560,5
675,0
343,8
30 Jan. 1937
–
767,7
4.799,1
706,6 349,8
30 Juli 1914
330,8
200,4
1.890,9
944,-
,
40.0
‘) Onbelast.
1)
w.o. Rentenbankschenia 30Jan., 6 Febr. resp. 41,52 milI.
NATIONALE BANK VAN BELCIE
(in Belga’s).
Data
Goud
.
8′
,
‘
Rekg. Cr1.
1937
‘
t
C
Q.
.
0
11 Febr.
3.686
55
~
1.356
~
33
155
40
4.493
17
805
4
,,
3
55
1.360
40
155
40
4.513
63
750
1
II
–
Z1 S’1 4YJ
TYI
Goudvoèrraad
Wissels
Data
Other
cash”
1)
Totaal
1
Goud-
In her-
1
disc. v. d.
In de
open
bedrag
1
cert 1fl-
cateni.
member
markt
banks
I
gekocht
3Feb.’37
8.861,1
1
8.848,4
289,0
2,8
3,1
27 Jan.’37
8.862,6
1
8.849,9
307,8
2,9
_
3,1
Belegd
1
F. R.
Notes
1
Totaal
Gestort
Goud
–
Dek
–
I
Algem.
Dek-
Data
In
U.
.
Gov.Sec.
1
incircu-I
_
i
e
t
ly;
_Kapitaall
kings-
_kings-
latie
1
1
perc.3,l
i
perc.4)
3Feb. ’37I
2.430,2 1
4.158,]
7.219,2
1
132,3
I
80,4
–
27′ Jan.’371
2.430,2
1
4.140,5
1
7.267,5
1
132,1
80,4
–
1)
ueze certiiicaten werueii
uuur uc OLl,dtK,t aan UC
acac, vç uaIflsç,I
gegeven voor de overname van het goud, toen de $ op
31
Jan. ’34 van
100
op
59.06
cents werd gedevalueerd.
‘)
,Other Cash” does not include Federal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve
bank
notes.
3)
Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opelacbbare schulden: 5′. R. Notes en netto deposito.
4)
Verhouding totalen
voorraad muntmaterlaal en wettig betaalmiddel tegenover Idem.
PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET
FED. RES. STELSEL.
Dis
–
I
1
‘
erve
Totaal
Waarvan
Data
Aantal
conto’s
‘
Beleg-
de
Qe
dpo-
time
leenin.
en
beleen.
gingen
R.
i
nks
ito’s
1
deposits
27
Jan.’371
5
8.943
13.684
27.551
5.052
20
«
‘3i
‘
8.923
13.734
15.355
5.325
27.637
flJU UUtU,I
VUO JU VU. 0h114 MV
VUVUU•V …………………
land zijn in duizenden, alle overige posten In mililoenen van de be
treffende valuta.