Zwarte gaten
ledereen weet dat loterijen veel minder uitkeren dan
er wordt ingelegd. Toch geven we vrolijk miljoenen
guldens per jaar uit om een gokje te wagen. Is dat
niet in strijd met de economische theorie, die uitgaat
van rationed, calculerend gedrag? Een mogelijke uitweg is dat de koper van een lot van een gulden pakweg vijftig cent overheeft voor de prettige gedachte
dat hij morgen miljonair kan zijn. Zo kunnen theorie
en empiric nog met elkaar worden verzoend. Moeilijker te verklaren is waarom spelers aan de roulettetafel hun geld liefst inzetten op geluksnummers. Om
dit te begrijpen moet de psychologic te hulp worden
geroepen. Volgens Langer willen mensen, zelfs in zuivere kansspelen, het gevoel hebben dat zij net lot ‘in
eigen hand’ hebben in plaats van het door puur toeval te laten bepalen. Uit experimenten bleek dat
proefpersonen die ‘illusie van controle’ positief waarderen en er een geldbedrag voor overhebben1. Heel
menselijk en herkenbaar, maar voor economen irrationeel want niet passend in hun theorie.
Er zijn meer voorbeelden van empirische resultaten die niet goed in de gangbare economische theorie passen. Ze staan in de economische literatuur bekend als ‘anomalieen’2. Vooral de experimentele
economic en de financiele theorie hebben laten zien
dat mensen van vices en bloed zich niet altijd gemakkelijk in de mal van homo economicus laten persen
en dat markten niet altijd zo perfect werken als wel
wordt aangenomen. Ook op de arbeidsmarkt zijn verschijnselen waargenomen die strijdig zijn met de
gangbare theorieen. In dit speciale nummer van ESB
(nummer 4000) wordt een aantal van deze anomalieen besproken. Zij laten zien dat de economic als
wetenschap nog vele ‘zwarte gaten’ kent of sterker
nog, misschien wel op drijfzand is gebouwd.
Tot de categoric ‘zwarte gaten’ behoort de verklaring van de wisselkoers. Meer dan twintig jaar onderzoek naar de determinanten van wisselkoersveranderingen hebben nog weinig houvast opgeleverd. De
meest gangbare theorie – wisselkoersverschillen
weerspiegelen de ongedekte rentepariteit – wordt
keer op keer gefalsifieerd (zie Kool in deze ESB). Op
de arbeidsmarkt worden we geconfronteerd met beloningsverschillen die haaks staan op de veronderstelling dat identieke prestaties identieke beloningen
zouden moeten opleveren (zie Ridder). Op de vermogensmarkt blijkt sprake te zijn van een merkwaardige
kronkel in het spaargedrag van ouderen, die noch in
de Keynesiaanse spaarhypothese noch in de levenscyclustheorie van Modigliani past (zie Van Dalen).
Binnen ondernemingen blijkt de agency-theorie niet
toereikend om voorkomende systemen van beloning
en motivatie te beschrijven (zie Barkema).
Nog fundamenteler zijn de anomalieen die Wakker en Van Damme signaleren. Wakker laat zien dat
schijnbaar futiele wijzigingen in omstandigheden tot
een omkering van preferenties kunnen leiden. Hij zet
daarmee de basisgedachte van de economic, dat ra-
ESB 8-3-1995
tionele individuen op grond van stabiele voorkeuren
hun keuzen bepalen, op losse schroeven. Van Damme zet uiteen dat irrationeel gedrag moet worden verondersteld om het tot stand komen van transacties
op financiele markten te verklaren. En Pen wijst crop
dat economen eigenlijk niet weten waar het uiteindelijk allemaal om begonnen is: als het gaat om de meting van nut of welvaart schiet het vak te kort.
Wat moet de economische wetenschap met deze
anomalieen aan? Uit de bijdragen aan dit nummer
blijkt dat twee ontsnappingsroutes kunnen worden
gevolgd. De eerste is de bestaande theorie verder uit
te bouwen en te verfijnen tot de tot dan toe onbegrepen verschijnselen erin kunnen worden ondergebracht. Dit is het gebruikelijke patroon van ontwikkeling van wetenschappelijke kennis. Economische
onderzoekers gaan op zoek naar ontbrekende stukjes van de legpuzzle om de invloed van de geldhoeveelheid op de reele economic beter te begrijpen
(Ease in dit nummer), het gedrag van wisselkoersen
beter te kunnen voorspellen of de ongrijpbare spaarder te vangen. De gevonden anomalieen vormen dan
een bron van inspiratie voor verder onderzoek.
Maar de anomalieen kunnen ook de hele zaak op
zijn kop zetten. De bestaande theorie kan niet worden aangevuld of verfijnd, maar moet worden verworpen. De stabiele voorkeuren, de immer rationed
handelende actoren, de puur eigenbelang najagende
individuen, de perfect werkende markten — het klopt
allemaal niet; de econoom loopt tegen de grenzen
van zijn veronderstellingen op. Wat overblijft is een
lege huls (zie ook Theeuwes). Er zit niets anders op
dan op zoek te gaan naar nieuwe paradigma’s of
leentjebuur te spelen bij belendende wetenschappen,
zoals de psychologic, de sociologie of de biologic,
die misschien wat minder schematiserend, maar daardoor ook minder vervormend naar het individu en
de samenleving kijken.
Wat kunnen we van de anomalieen leren? Ten
eerste dat er naast het vele dat we weten ook heel
veel is dat we niet weten. Een lesje in bescheidenheid dus en een aansporing tot verder onderzoek.
Ten tweede dat economische theorieen nogal wat
moeite hebben om de complexe werkelijkheid te vangen. Misschien moeten we daarom minder proberen
de feiten in de theorie te persen in plaats van de
theorie aan de feiten aan te passen. Samenwerking
met andere disciplines kan daarbij helpen om tot dieper inzicht en betere beleidsaanbevelingen te komen.
L. van der Geest
1. E.J. Langer, The illusion of control, Journal of Personality
and Social Psychology, jg. 32, 1975, biz. 311-328, geciteerd
in R.H. Thaler en W.T. Ziemba, Anomalies: parimutuel betting markets; racetracks and lotteries, Journal of Economic
Perspectives, jg. 2, nr. 2, voorjaar 1988, biz. 161-174.
2. Thaler presenteert in de nummers 1988/1 t/m 1991/1 van
de Journal of Economic Perspectives een hele reeks anomalieen en voorziet ze van commentaar.