Ga direct naar de content

Een wetteloze markt?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 8 1995

Een wetteloze markt?
De stand van zaken in de arbeidseconomie lijkt soms op die in de
sterrenkunde voordat het inzicht doorbrak dat de aarde om de zon
draait. Wanneer komt de grote doorbraak?
De gouden jaren
Er was een tijd dat de Nederlandse arbeidsmarkt even opwindend was als
een doorsnee commando-economie
in Oost-Europa. Dat was de tijd dat
de jaarlijkse loonstijging bepaald
werd in de achtertuin van de Tilburgse hooîleraar O.B.]. Schouten in Oisterwijk . In de toen zeer invloedrijke
overlegorganen als de Sociaal-Economische Raad en de Stichting van de
Arbeid kwam er wel eens iets achter
de komma bij, maar de consensus
over de werking van de economie en
de gewenste richting van de economische ontwikkeling zorgden ervoor,
dat de uitkomst nooit veel afweek
van het uitgangspunt. In die tijd was
empirisch onderzoek naar de arbeidsmarkt eenvoudig. Het was voldoende
de huiselijke omstandigheden van de
kleine groep deelnemers aan het georganiseerde overleg te bestuderen.
Natuurlijk er was af en toe wat werkloosheid of de vraag naar arbeid leek
soms het aanbod te overtreffen, maar
dat waren slechts signalen dat de macro-economische fijnafstemming
even haperde.
Op de universiteit kregen de studenten het vak micro-economie. Daarin werd hun verteld, dat het loon gelijk was aan de bijdrage van de
laatste werknemer aan de opbrengst.
In de wereld van de micro-economie
verschilde de arbeidsmarkt in niets
van de markt voor snijbloemen.
Vraag en aanbod ontmoetten elkaar
op een markt, waar deze grootheden
op mysterieuze wijze in overeenstemming gebracht werden. Werkloosheid
en vacatures hoorden natuurlijk niet
thuis in die wereld en werden dan
ook bij een ander vak bestudeerd: de
macro-economie. Macro-economen
beschikten over een superieur inzicht
in de diepste roerselen van de werknemer en verklaarden na introspectie
de werkloosheid uit gebrekkige rekenvaardigheid. Dergelijke diepe in-

zichten nodigden niet uit tot empirisch onderzoek en zo kon het gebeuren, dat de kennis van de ‘reëel bestaande’ arbeidsmarkt nauwelijks
groeide.

De verwarring
‘Als iemand kennis vermeerdert, vermeerdert hij smart’z. De Joodse notabel die onder de naam Prediker de
ijdelheid van het menselijk bestaan
verkondigde, was een goede observator van de arbeidsmarkt. Zo beschrijft
hij de schaalvoordelen van een gezamenlijk gevoerde huishouding3 en
kan derhalve aangemerkt worden als
de geestelijke vader van de voordeurdelersregeling. Hij had ook een diep
inzicht in het optimale gedrag onder
onzekerheid4. Maar zijn belangrijkste
bijdrage is toch het inzicht, dat de
werkelijkheid zich zelden naar de
theorie gedraagt. Hij zou daarom niet
verbaasd zijn geweest, dat de theorieën van de micro- en macro-economen niet in overeenstemming waren
met een aantal elementaire observaties.
Het begon met de werkloosheid.
Achter het werkloosheidspercentage
bleek een fascinerende werkelijkheid
schuil te gaan. Anders dan de in de
predestinatieleer doorknede Nederlanders veronderstelden, bleek dat
niet steeds dezelfde personen werkloos waren5. Na 1 jaar was 80% van
de nieuwe werklozen weer aan het
werk. Deze observatie leidde tot een
Copernicaanse omwenteling in de
manier waarop economen naar de arbeidsmarkt kijken: in plaats van een
Aalsmeerse veiling waar vraag en aanbod elkaar ‘rustig’ kunnen bekijken,
kwam het beeld van een drukke oosterse markt, waarop het niet zo eenvoudig is de gewenste waar te vinden en de prijsvorming onduidelijk
is. Op zo’n oosterse markt waar ook
nog onderhandeld moet worden over
de prijs, hoeft een van de heilige wet-

ten van de economie, de wet van gelijke prijs voor identieke waar, niet
op te gaan. En inderdaad zijn er op
de arbeidsmarkt vele afwijkingen gevonden. Ook de lezers van ESB zijn
hiervan op de hoogte gebracht. Onderzoek van Van Praag en Oosterbeek en van Hartog, Van Opstal en
Teulings repliceert afwijkingen die
ook in andere landen gevonden zijn:
hogere beloning van vergelijkbare
werknemers in grote bedrijven en verschillende beloning van vergelijkbare
werknemers in verschillende bedrijfstakken6. Bij de verklaring van deze
anomalieën tonen economen een grote creativiteit. Een probleem is, dat iedere anomalie zijn eigen verklaring
krijgt en dat het idee ontstaat dat de
arbeidseconomie een vak is van ontoetsbare ad hoc theorietjes. Het ontbreken van een theorie is een teken
van verwarring. De stand van zaken
in de arbeiciseconomie lijkt soms op
die in de sterrenkunde voordat het inzicht doorbrak dat de aarde om de
zon draait. De toenmalige sterrenkundigen waren meesters in het verzinnen van ad hoc verklaringen voor afwijkingen in planeetbanen.
De wet van één prijs wordt nog onhoudbaarder door de observatie dat,
zelfs als we met de genoemde anomalieën rekening houden, het loon van
vergelijkbare werknemers sterk varieert. In het jargon van de regressierekening: de R2 is ongeveer .7 als we
de werknemers op een groot aantal
kenmerken vergelijkbaar maken.
Beeldender is de observatie, dat 1
standaarddeviatie van de onverklaar-

1. Ik weet dat van mijn vader die bijna
zijn gehele werkzame leven aan de SER
verbonden was en vele genoeglijke uren
in die tuin doorgebracht heeft. Zie Het Advies Dat Nooit Werd Gepubliceerd, SER,
1983.
2. Prediker 1:18
3. Prediker 4:7-12
4. Prediker 11:1-6
5. De sterke doorstroming in het werklozenbestand werd het eerst opgemerkt in
de VS, zie bij voorbeeld K. Clark en L.
Summers, Labor Market Dynamics and
Unemployment: areconsideration, Brookings Papers on Economic Activity, 1979,
blz. 13-60. De oratie van Je. van Ours,

Werkloosheid tussen moedwil en misverstand, geeft een overzicht voor Nederland.
6. J Hartog, R. van Opstal en e.N. Teulings, Loonvorming in Nederland en de
Verenigde Staten, E5B, 1994, blz 528-533
en e.M. van Praag en H. Oosterbeek, Anomalie: grotere bedrijven betalen hogere lonen, ESB, 1993, blz. 764-768.

de variatie in het loon correspondeert
met een verschil van 200//. Het loon
is dus allerminst gepredestineerd
door de kenmerken van de werknemer.
Omvattende theorieën die de anomalieën kunnen verklaren zijn er nog
niet. Er zijn aanzetten tot theorieën
en die hebben dezelfde ingrediënten.
Deze zijn: de deelnemers op de arbeidsmarkt hebben beperkte en vaak
verschillende informatie, als gevolg
van die beperkte kennis zijn de deelnemers onzeker over de uitkomst van
hun acties, de uitkomst wordt mede
bepaald door de interactie van de
deelnemers, bij voorbeeld door onderhandeling. In deze theorieën zijn
banen contracten tussen werknemers
en werkgevers. Arbeid is dus geheel
andere waar dan snijbloemen.
Niet alleen achter de geaggregeerde werkloosheid maar ook achter de
geaggregeerde werkgelegenheid gaat
veel beweging schuil. De aggregaten
suggereren een trage aanpassing aan
langzaam veranderende omstandigheden. Onderzoek naar individuele ondernemingen laat een geheel ander
beeld zien. Individuele bedrijven kennen een grillig verloop van de werkgelegenheid8. Nog opmerkelijker is
dat in de VS binnen bedrijfstakken
per jaar ongeveer 10% van de banen
verdwijnt en eenzelfde percentage banen gecreëerd wordë. Dus in vergelijkbare bedrijven worden in hetzelfde jaar banen gecreëerd en
vernietigd. Opmerkelijk is dat de resultaten in Europese landen niet veel
afwijken. Het idee dat er nooit een
baan vrijkomt is dus in strijd met de
werkelijkheid. De traditionele theorie
van de arbeidsvraag door ondernemingen heeft geen verklaring voor
dit verschijnsel.
De conclusie is duidelijk: beter meten heeft geleid tot minder weten. Gegevens over het gedrag van individuele deelnemers hebben de
arbeidseconomen in verwarring gebracht. En er is een nieuwe golf van
verwarrende feiten op komst. Gegevens over bedrijven worden gekoppeld aan gegevens over werknemers.
Dit stelt economen in staat de loopbaan van individuele werknemers te
bekijken in samenhang met de lotgevallen van de onderneming.

Wat zijn wetten?
Het begrip anomalie veronderstelt
dat er wetten zijn. Het voorgaande

ESB 8-3-1995

heeft duidelijk gemaakt, dat in de arbeidseconomie de theorievorming
achter de feiten aanholt. Dat maakt
de omgekeerde weg, uit de feiten
wetten afleiden, aantrekkelijk. Macroeconom(etrist)en schatten al een halve eeuw macro-modellen die gezien
kunnen worden als een verzameling
uit gegevens afgeleide wetten. De
oude vraag of de geschatte relaties
wel echte causale wetten zijn of
slechts correlaties wordt daarbij snel
onder het tapijt geveegd.
De arbeidseconomen
en hun methodici, de micro-econometristen,
volgden dit spoor. Zij stuitten echter
al snel op het probleem dat met de
gegevens waarover zij beschikten,
verschillende schattingen van dezelfde grootheid gemaakt konden worden met sterk verschillende uitkomstenlO. Hoe te kiezen tussen deze
verschillende uitkomsten?
Een aantal onderzoekers kwam tot
de conclusie dat het probleem de verwarring van correlatie met causaliteit
was en dat de gangbare econometrische aanpak om correlatie en causaliteit te onderscheiden vaak niet werkte. Om een voorbeeld te geven: een
econoom kan de prijsgevoeligheid
van de vraag naar een goed niet direct afleiden uit de correlatie tussen
de prijs en de verhandelde hoeveelheid. Het aanbod en de prijsgevoeligheid daarvan speelt ook een rol. Een
verwant probleem doet zich voor bij
het onderzoek naar de invloed van
immigratie op de lokale arbeidsmarkt. Een eenvoudige correlatie
tussen het lokale werkloosheidspercentage en de instroom van immigranten meet het effect alleen, als we
veronderstellen dat de immigranten
volstrekt onwetend zijn over de werkloosheid of zich er niets van aantrekken. Wat in beide voorbeelden nodig
is, is een soort experiment. Stel dat iemand het aanbod van het goed of de
instroom van immigranten manipuleert en dat doet om redenen die
niets met de prijs of de lokale werkloosheid te maken hebben. Met zo’n
experiment kunnen we een ‘schone’
schatting van het effect krijgen, een
schatting die niet vertekend is door
de altijd aanwezige terugkoppeling in
de economie.
Dit inzicht heeft geleid tot een herbezinning op empirische methoden
in de arbeidseconomie. Er is een kleine industrie ontstaan die zoekt naar
‘natuurlijke experimenten’. Een mooi
voorbeeld is het onderzoek naar de

gevolgen van de massale immigratie
van Cubanen vanuit de Cubaanse havenstad Mariel. Deze immigranten
hadden niet veel keus bij hun bestemming: Miami.Het moment van hun
vertrek was bepaald door een aftakelende dictator. Het resultaat was een
exogene toename van het arbeidsaanbod in Miami van 7%. De opmerkelijke conclusie van dit ‘experiment’ was
dat het effect op de arbeidsmarktpositie van de niet-Cubaanse bevolking
gering wasll. Het onderzoek van
Card en Krueger naar het effect van
het minimumloon op de werkgelegenheid maakt gebruik van een zelfde methodel2.

Wetteloos?
De arbeidseconomie
is vanouds een
empirisch vak. Arbeidseconomen
hebben veel energie gestoken in het
verzamelen van gegevens, die inzicht
geven in het gedrag van individuele
participanten op de arbeidsmarkt.
Dat de theorievorming achterloopt bij
de waarneming is een gezonde situatie. Dit illustreert slechts het primaat
van de empirie en het ontbreken van
theoretische vooroordelen. Het is wel
wenselijk dat het gat tussen de theorie en de empirie kleiner wordt. De
tijd dat de arbeidseconoom
van zijn
of haar welverdiende rust kan genieten is nog lang niet aangebroken.
Geert Ridder
De auteur is hoogleraar bij de vakgroep
Econometrie van de Economische faculteit
van de Vrije Universiteit te Amsterdam.

7. C.N. Teulings, mondelinge informatie.
8. D. Hamermesh, Labor demand and the
structure of adjustment costs, American
Economie Review, 1989, blz 674-689.
9. S.). Davis en). Haltiwanger, Grossjob
creation, gross job destruction, and employment reallocation, Quarterly journal
ofEconomics, 1992, blz. 819-863.
10. Zie b.V. T.A. Mroz, The sensitivity of
an empirica I model of married women’s
hours of work to economic and statistical
assumptions, Econometrica, blz. 765-801.
11. D. Card. The impact ofthe Mariel
Boatlift on the Miami Labor Market, Indus-

trial and Labor Relations Review, 1990,
blz. 245-257. Dit is geen unieke observatie. De Israëlische arbeidsmarkt heeft de
Joodse immigranten uit Rusland betrekkelijk gemakkelijk geabsorbeerd.
De relatieve groei van het arbeidsaanbod
in Israël
was ongeveer even groot.
12. C.N. Teulings, Hoger minimumloon:
meer werkgelegenheid,
E5B, 1994, blz.
1112.

Auteur