Ga direct naar de content

Zal het dagen?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 31 1980

4 Juli

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

ZAL HET DAGEN?
,,De morgenstond is gekomen, en
het is nog nacht”.

Levend onder de druk der bezetting scheen ons het
uur der bevrijding als de dageraad van een nieuwe tijd.
Het vreugdebetoon heeft echter slechts kort geduurd.
Voorbijgegaan leed wordt spoedig vergeten. De vreugde
moest ook wel worden getemperd door de wetenschap
van de moeilijkheden, die komende zijn.
We hebben geen eindpunt bereikt. We beleven slechts
het slot van een bedrijf dit het werelddrama, dat zich gedurende reeds meer dan dertig jaren afspeelt. De oorlog
van 1914, te overhaast tot wereldoorlog gestempeld,
blijkt slechts een voorspel- te ~ i j n
geweest. Het bracht de
boodschap van het einde van de staatkundige en economische orde der 19e eeuw, al hebben velen het niet verstaan.
Dan volgt een twintigtal jaren van voortdurende crises,
waarin de brandstof wordt opgehoopt. Nieuwe wegen
werden wel gezocht; maar als ze uitzicht boden op een
betere tijd, zcals de Volkenbond, werden ze s l x h t s aarcelend en zonder de kracht ener werkelijke overtuiging
>etreden. Even halfslachtig was het streven naar vernieuwing ~p economisch gebied. Verder dan een opportu~istische politiek kwam men niet. Onder de naam van
ijdel-ijke crisismaatregelen kon men verdedigen en toe)assen, hetgeen men serst als in beginsel onjuist had ver~ordeeld. Maar wat deed men in werkelijkheid? Stak
nen telkens weer een spaak tussen de raderen van een
verk, dat wel o~twrichtwas, maar nu steeds minder in
,kaatwas te functionneren? Of bouwde men toch, zij het
~nbewusten al zoekend en tastend, aan een nieuwe orde?
lok al wcrdt de noodzaak van een andere fundering ingeien, zonder klaarheid omtrent doeleinden en middelen
:an een stevig bouwwerk nooit tot stand komen. Geheel
iieuwe beginselen, naar men meende, werden wel in enige
anden verkondigd en met niets ontziende kracht doorgeet, maar het zijn slechts noodlottige dwaalwegen geble.en. Verbonder aan, ten dele ook innerlijk samenhangend
net, het streve~inaar wereldheerschappij van mogendieden, het minst daartoe geroepen of geschikt, bepaalden
e de wijze, waarop het grote conflict tot uiting kwam.
Deze demonische strijd is thans, tenminste in Europa,
aeeindigd. Het gordijn gaat op voor Oen nieuw bedrijf.
dem men we nri in een gezuiverde lucht? Kunnen we thans
n een serene stemming leven? Een nieuwe wereld, zo
linkt het van alle kanten, zal thans o n t ~ t a a neen radicale
,
mkeer ie bezig zich te voltrekken. En aan ,,nieuwH wordt
ewust of onbewust de gedachte van ,,betery’ verbonden.
Het zou gevaarlijk zijn, wanneer we zouden menen de
iereld van v66r 1914 te kunnen herstellen. Maar men
eeft zich aan niet minder bedenkelijke illusies over,
ranneer men in de waan zou verkeren, dat het einde van
e oorlog reeds – cf althans in principe – de oplossing
an de moeilijkheden brengt, dat in en door deze de grondlagen zouden zijn gelegd voor een nieuwe en betere naionale en internationale opbouw. Oorlogen lossen geen
roblemen op, scheppen slechts nieuwe. Oorlogvoeren
; vernietigen, is enkel negatief. Een oorlog kan wel weertanden tegen veranderingen opruimen, kan ook het
oorzetten van een politiek of een stelsel beletten; hij
chept wel ledige ruimten, maar kan ze’niet vullen. Naast
e vele vraagstukken, waarmede wij de oorlog ingingen,
ijl er rieuwe gekomen. Bovenal zijn de internationale
rde en het maatschappelijk bestel der meeste landec
erder ontwricht. Tot nieuwe vormgeving worden we
us geroepen, maar nbch de oorlog, noch zijn afloop verchaffen ons daarbij een leidraad. Het is alleen moeijker gewerden aan de voorwaarden te voldoen, die verrezenlijkt moeten worden, zal hetgeen verriietigd is
lorden hersteld en zal ook een betere toekomst dagen.
Op de overwinnaars rust daarom een zware taak. On-

1945

misbaar is de vaste wil, dat alle offers niet tevergeefs
mogen zijn gebracht, maar evenzeer het besef, dat een
harde strijd daartoe nodig zal zijn. De nieuwe orde der
dingen staat maar niet gereed om binnen te treden, zodra
wij slechts de deur voor haar willen open zetten. Zij
heeft zelfs nog geen duidelijke gestalte verkregen. De vele
leuzen, die thans opgeld doen, ten spijt, moet’ allereerst
het besef levendig worden, dat het streven naar vernieuwing nog geen concrete inhoud heeft, dat de bepaling
ervan de zwaarste taak van alle zal zijn.
Deze taak is zelfs moeilijker dan die der oorlogvoering,
hoe gigantisch deze reeds was. Een oorlog brengt een
zekere vereenvoudigirig. E r bestaat slechts één doel,
de vernietiging van de vijand, en daaraan wordt alles
ten offer gebracht: het leven van millioenen en de welvaart
van allen, de burgerlijke vrijheid en wat verder het leven
waarde of kleur gaf. Is eenmaal de oorlog beslist, dan
staan we dadelijk weer voor een veelheid van doeleinden,
dan gaat het niet meer enkel om een .technische taak:
het gegeven doel zo snel en doeltreffend mogelijk te verwezenìijken, maar moeten telkens middel en doel, alsmede
de verschillende doeleinden, tegen elkaar worden afgewogen. De strijd om de rangschikking der verschillende
levenswaarden, die daaruit voortvloeit, zal te scherper
en verwarder zijn, naarmate de continuïteit meer werd
verbroken en de beginselen, waarop men vroeger steunde,
meer op drift zijn geraakt.

***
Voor een ieder zichtbaar zijn de vraagstukken, die
een onmiddellijk uitvloeisel van de oorlog zijn. Daar is
allereerst de demoralisatie, die iedere oorlog meebrengt,
maar die thans.- gelijk alles, zoveel grotere afmetingen
– heeft aangenomen, ten gevoige van &n pervers régike,
van mishandeling en balling scha^. honger en koude. In
deze totale oorlog zijn
n sabotage, roof
;
en vervalsing tijdelijk van ondeugden tot deugden geworden. Een moreel offensief zal nodig zijn om de oude
normen hun heerschappij te hergeven, om eerlijkheid,
plichtsvervulling en arbeidslust weer de eerste plaats in
ons aller leven t e doen innemen.
Dan heeft de oorlog meer dan ooit op materieel gebied
zijn vernietigende werking doen gevoelen. Onze voorraden zijn uitgeput, het productie-apparaat is in ernstige
mate geschonden, de middelen zelfs om dit te vernieuwen
ontbreken menigmaal. Grote krachtsinspanning zal nodig
zijn om hetgeen gehavend werd weer te herstellen en de
voorraden weer aan te vullen. Zouden we nu niet goed
doen ons tot dit tweeledig herstelprobleem te beperken?
En zou er dan geen uitzicht zijn op een spoedige herleving der werelawelvaart? De grote vooruitgang der
techniek zou ons daarbij hoopvol kunnen stemmerl. Hoeveel moeilijkheden de laatste decenniën ons ook hebben
gebracht, ze zijn toch ook getuige geweest van een
ongekende vlucht van ‘s mensen technisch en organisatorisch vermogen. Inderdaad, de technische mogelijkheid
voor een snelle wederopbouw is gegeven. Maar dit is niet
het enige. Zodra men zich realiseert aan welke voorwaarden de verwezenlijking van deze mogelijkheid is gebonden,
doemen tal van andere problemen op en blijkt ook opnieuw,
dat de oorlog niet oorzaak, maar veeleer symptoom der
moeilijkheden is, daar deze hun oorsprong vinden in de
periode, aan de oorlog voorafgaande. Zal er immers van
herleving der welvaart, van een niet alleen andere, maar
ook betere samenleving sprake kunnen zijn, dan moet
er uitzicht zijn op internationale betrekkingen, die een
langdurige vrede waarborgen en die tevens een ongestoorde uitwisseling van goederen en diensten mogelijk
maken, op stabiele politieke en sociale toestanden in de
afzonderlijke landen en op een goed functionnerende economische orde, die opvoering der productiviteit en een vreedzame samenwerking tussen de maatschappelijke groepen
verzekert. En ieder van deze voorwaarden brengt ons
orimiddellijk terug tot de onopgeloste problemen, die de

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

4 Juli

I

wereld sedert meer dan dertig jaren in spanning houden.

1945

* *

,

maar zelfs de draagwijdte van de problemen, die deze
in zich bergt, overzien wij nog niet.

De wereld is klein geworden. Door de ontwikkeling
vai? het vervoer zijn de afstanden verdwenen. Hetgeen
betekent, dat de volken, zowel politiek als economisch,
meer en meer van elkaar afhankelijk zijn geworden. De
19e eeuw bracht echter ook de voortdurende grcei van het
nationalisme, cultureel in sommige opzichten een voordeel, mpar in zijn excessieve ontwikkeling een bedreiging
van de vrede en een negatie dier interdepecdentie. Als
gewapende en elkaar wantrouwende mededingers stonden
de volken tegenover elkaar, geen andere gedragsregel
erkennend dan hun eigenbelang. Ieders souvereiniteit als
volstrekt beschouwend, was er geen macht, die hen tot
eendracht Iron dwingen, was er ock geen forum, welks
gezag zij bereid waren vrijwillig te aanvaarden. De jaren
tussen beide oorlcgen versterkten wel het besef van het
noodlottige van deze situatie, maar brachter slechts het
falen van de Vdkerbord. De laatste oorlog heeft nog
sterker de lotsgemeenschap van alle volken en staten aangetoond. hlaar het probleem van een betere opbouw der
internationale gemeesschap is zijn oplossing nog weinig
genaderd. Zal beperking der souvereiniteit iets andws
betekenen dan eer1 versterking van de macht der grote
mogerdheden? En hoe deze tot eendracht en tot erkenning
van hun eigen gedrag beheersende normeri te brengen?
Dieper nog grijpt de vraag, of duurzame internationale
samenwerking en verzwakking van de betekenis der
nationale grenzen wel mogelijk zal zijn iri een wereld,
waar eenheid van overtuiging en cultuur, gelijk deze
zich in de Middeleeuwen voordeed, ontbreekt eri de cpvattingen, met betrekking tot de prordslagen van het staatkundig en maatschappelijk leven en ook met betrekking
tot de diepste levensvragen, zozeer uiteengaan als thans
het geval is.
Zo is er nog geen uitzicht op internationale betrekkingen,
die een duurzame vrede warborgen. Meer dan aan ontwapening wordt gedacht aan de blijvende bezetting van
steuopu-iten sn aan de beppling van ieders contingent
in de strijdmacht van verbonden staten. Blijft een sterke
bewapeni~g
gehandhaafd, dan zal het,bij de huidige eisen
daaraan gesteld, niet kunnen uitblijven, dat ze een zware
druk op het tempo van de wederopbouw en op heel het
welvaartspeil zal uitoefenen.
Andere spanningen nog zijn er in de internationale
verhoudingen. De 19e eeuw had nog een wereld t e veroveren; continenten moesten opengelegd en in het ecQnomisch verkeer worden opgenomen. Vcor het opkomend
industrialisme was er telkens opnieuw ruimte om zich
te ontplooien. De economische expansie werd door de
imperialistische politiek der mogendlieden op de vcet
gevolgd. Aldus ontstond de tegenstelling tussen de agrarix h e en de geindustrialiseerde landen en de economische
wereldstructuur, kenmerkend voor de jaren tot op 1914.
De leiding berustte geheel bij de westerse landeri – later
mede bij de Verenigde Staten -; hun kennis, kapitaal
en militaire macht verschaften hun het overwicht. Thans
zijn de grenzen overal bereikt; er is geen nieuw gebied
meer om het t e verdelen. Tegelijkertijd is heel deze structuur labiel geworden. Door export van kennis en kapitaal
kweekt men ten slotte zijn mededingers; de voortschrijdende industrialisatie van andere gebieden tastte langzamerhand het overwicht der westerse landen aan. Anderzijds deden oorlog en vrees voor oorlog deze landen
streven naar een grotere mate van zelfvoorziening, waardoor het evenwicht in de productie- en ruilverhoudingen
verder werd verstoord. De afhankelijke of overheerste
volken zijn tegelijk op ander dan economisch gebied tot
ontwaking gekomen en hun streven is gericht op een
grotere mate van zelfstandigheid.
Van een terugkeer tot de toestand van v66r 1914 zal
wel niemand dromen. Ook hier nadert een andere tijd,

Instabiliteit was ook gedurende deze dertig jaren het
kenmerk van de binnenlandse politieke toestand in de
onderscheiden landen. Hier was het afscheid van het
verleden wel zeer duidelijk. Het oude régime stortte in
grote delen van Europa ineen. Eeuwenoude rijken vielen
uit elkaar of ondergingen in hun staatkundige boyw een
radicale wijziging; nieuwe staten en nieuwe constituties
deden hun intrede. Maar noch de grenzen, noch de constituties bleken duurzaamheid te bezitten. ,,A world safe
for democracy” verkondigde Wikon in 1918 als het doel
van de oorlog. Maar tien jaren later kon men reeds een
dozijn landen tellen, waarin de democratische instellingen
geschorst of afgeschaft waren en de Regering een dictatoriaal karakter had verkregen. Ook elders verkeerde het
parlementaire stelsel in een toestand van crisis; zowel
de samenstelling der parlementen als de vervulling van
hun taak boden toenemende moeilijkheden. De grondslagen. zelve van heel het stelsel, de verhouding van Regering en volksvertegenwoordiging en van vertegenwoordiging en volk kwamen weer in het geding.
De vernietiging van democratie en parlementarisme in
de totalitaire staten leerde wel, hoe de oplossing niet
moest worden gevonden. Zij verlevendigde ook het besef,
hoe onschatbaar, ondanks alle bezwaren, beider waarde
is. Een kwaal is echter niet verholpen met het inzicht,
dat er geneesmiddelen zijn erger dan de kwaal. De ondergang der tctalitaire staten neemt de oorzaken, die een
dergelijk r6gime deden ontstaan, niet weg.Voor de taak,
die hen hier nog wacht, zijn de volken echter door deoorlog
niet beter voorbereid : hier de gewelddadige onderdrukking
van de bestaande staatsregelingen en van elke openbare
discussie over deze onderwerpen, ginds een belemmering
van de normale functionering der democratische instellingen, doordat alles door het h e oorlogsdoel werd overheerst.
De democratie heeft ook thans weer, zo verluidt het,
gezegevierd. Het voorbeeld van 1918 moet tot voorzichtigheid manen. Verkeert de democratie thans veeleer
niet in grcot g e v y r en zal voor haar behoud geen harde
strijd nodig zijn? Tot een autoritair bewind kan men de
volken dwingen, tot een democratisch niet. ,,Democracy
is rather a form of civilization than a form of government”.
Zij veronderstelt dus allereerst een bepaalde geesteshouding. De maatschappij zal van deze doortrokken
moeten zijn, zal zij de grondslag van het politiek bestel
kunnen vormen. Het ,,goversment by discussion” zal
niet alleen voor de staatkunde moeten gelden, maar evenzeer voor andere vormen van samenleving. Democratie
betekent, aldus beschouwd, bovenal de erkenning van de
waarde van ieders persoonlijkheid, zodat de mens nooit
alleen middel, maar steeds doel is; zij veronderstelt vrijheid van denken en van critiek, een steunen niet op geweld, maar op overreding, verdraagzaamheid en de bereidheid, zich vrijwillig aan eenmaal genomen beslissingen
t e onderwerpen. Daaruit volgt ook, dat de uitoefening
van gezag nooit arbitrair mag zijn, maar steeds gebonden
moet zijn aan van t e voren vastgestelde regels. Het recht
van vrije meningsuiting en van critiek, ook op de Regering,
de mogelijkheid deze terzijde te stellen, wanneer het volk
haar politiek verwerpelijk acht en een rechtspraak’ vrij
van elke politieke dwang, deze beginselen zijn het, die
aan elke vrije constitutie ten grondslag moeten liggen.
Dit alles eist een langdurige opvoeding en slechts geleidelijk aan groeit de mentaliteit en vormen zich de tradities,
waarop het moet steunen. Gedurende vele jaren reeds
is de vorming van een dergelijke geestesgesteldheid in
grote delen van de wereld met gew~lden met alle middelen, waarover de moderne wijze van massa-beheersing
beschikt, tegengegaan. Evenmin vormen oorlogen en

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

4 Juli

hun nasleep een gunstige voedingsbodem voor het aankweken ervan. Voor gerustheid is er dus allerminst reden.
Maar wordt het bovenstaande wel algemeen aanvaard,
is het wezen der demccratie op deze wijze wel voldoende
bepaald? De vraag wordt door velen ontkennend beantwoord en daaruit vloeien belangrijke consequentiesvocrt,
met name ook op economisch gebied. De moderne democratie is begonnen met het stellen van de eis zowel van
vrijheid als van gelijkheid. Zijn deze twee echter wel
met elkaar te verenigen? Ten minste als men bij vrijheid
aan individuele vrijheid denkt. Handhaaft men deze,
speciaal de vrijheid op economisch gebied, zo leert men,
dan brengt deze steeds ongelijkheid mede en economische
ongelijkheid is de grondslag van ongelijkheid op ieder
ander terrein, waardoor ten slotte ook de vrijheid voor
de meeste mensen illusoir wordt. Daarom zou de gelijkheid op de voorgrond moeten staan en de vrijheid daaraan ondergeschikt moeten worden gemaakt. Het probleem
kan hier niet verder warden uitgewerkt. Het zal echter
duidelijk zijn, dat we, voordat de overwinning der democratie ons iets zegt, eerst moeten weten, wat de ,,ware9′
democratie inhoudt. Heeft het stelse1,dat men in Rusland
democratisch centr~lisme
noemt, iets gemeen met hetgeen
men tot dusver in de westerse landen onder democratie
heeft verstaan? En is er tussen deze twee ,,democratie&”
een verzoening of alleen strijd mogelijk? De rust in de
wereld en in menig land zal van het antwoord op deze
vraag afhangen.

***

Welvaart is rijkelijke bevrediging van onze behoeften.
Welvaart wil ook zeggen een prodnctie-organisatie en
werkmethoden, die de arbeidsvreugde niet doden en het
arbeidsleven niet enkel tot een last maken.
Alles wat de arbeidsproductiviteit doet toenemen, .de
productiekosten doet dalen en de hoeveelheid product
vermeerdert, zouden we dus moeten toejuichen.
De afstanden zijn verdwenen en de techniek heeft
opnieuw een grote vlucht genomen. Groei der bevolking
en toeneming der welvaart hebben een massale vraag
doen ontstaan, waardoor productie op grote schaal mogelijk werd, hetgeen weer verdere specialisatie en een sterkere natiopale en internationale arbeidsdeling toeliet.
Waarom zouden we een dergelijke ontwikkeling niet
toejuichen en waarom zouden we niet bereid zijn de
consequenties eruit t e trekken? Ieders arbeid maakt
immers ieder ander rijker.
En toch, keren we in onze herinnering terug naar de
jaren voor de oorlog, het scheen, alsof deze hareidheid
ten enenmale ontbrak.
Restrictie was meer aan de orde dan uitbreiding der
productie. Het werd in sommige landen zelfs tot een ingewikkeld vraagstuk, hoe men. voorraden, moeizaam voortgebracht, weer kon vernietigen. Wist men ergens de
productiekosten t e verlagen en bleek men bereid onze
behoeften goedkoper te bevredigen, d. w. z. in ruil voor
het resultaat van een gskinger deel van onze arbeid, het
werd niet als een weldaad, maar als een bedreiging van
onze welvaart beschouwd. Verdere mechanisatie es de
uitbreiding van het bedrijf werden menigmaal belommerd.
De internationale mil werd niet alleen bemoeilijkt door
de heffing van invoerrechten, maar veel doeltreffender
beperkt door contingenteringen,
devjezenregelingen
e.d.m. Volken, vroeger van ons afhankelijk, kwamen tot
ontwikkeling en trachtten, beter toegerust, als gelijkgerechtigden aan productie en economisch verkeer deel
te nemen, maar we zagen het als een aantasting van
onze welvaart. Scharen arbeiders waren werkloos, niet
omdat de overige productiemiddelen ontbraken, want
ook deze lagen braak, terwijl er anderzijds genoeg onbevredigde behoeften waren. Maar de prijzen werden hoog
gehouden, zodat de vraag niet kon toenemen. Zo was er
meer. Kortom, het scheen alsof ,,ieders arbeid ieder ander
armer maakt”.
ESB 24131-12-1980

Vanwaar deze paradoxale toestand? En hoe te voorkomen,dat de wereld door het voortduren ervah in onrust
en armoede blijft voortleven? Het antwoord kan beter
in een boek dan in enkele alinea’s worden gegeven. Volledig zou het ook dan niet zijn. Want we gaan de nieuwe
tijd allerminst tegemoet met een duidelijk antwoord op
deze vragen. Slechts een enkel aspect kan hier worden
belicht.
Reeds dadelijk bij het ontstaan der economische wetenschap werd de vraag gesteld, waarop het hier allereerst
aankomt: hoe moet ons economisch handelen worden
georganiseerd en geleid? Een ondubbelzinnig antwoord
werd erop gegeven. In de aanvaarding van het economisch individualisme zou de oplossing van het vraagstuk
te vinden zijn. Niet,regelingen van boven af opgelegd,
maar krachten. die spontaan in een vrije samenleving
tot ontwikkeling komen, hebben het economisch handelen
te bepalen. De samenwerking van alle afzonderlijke krachten wordt dan door de prijsvorming tot stand gebracht.
én prodictiemiddeleibepalen,
De prijzen van
als een samenstel van interdependente grootheden.
richting en omvang der productie, het bedrag van pro:
ductiekosten en opbrengst, de grootte der verschillende
inkomens en vormen ook voor de consument de leidraad
bij de besteding van zijn inkomen. Heel het economisch
gebeuren wordt dan als ‘t ware tot een automatisch
zich afwikkelend proces,enkel geleid door de prijsvorming
op een vrije markt. Onder vigueur van dit stelsel zou de
productie zoo hoog mogelijk worden opgevoerd, zouden
de productiekosten op een laag niveau worden gehouden,
zou de voortbrenging in een toestand van evenwicht
verkeren en zouden alle productiemiddelen dus ook emplooi kunnen vinden.
Dit stelsel heeft de 19e eeuw in sterke mate beheerst.
In de huidige eeuw zijn we steeds verder ervan verwijderd
geraakt. Maar het vormt nog steeds het uitgangspunt
der discussies.
Enerzijds ziet men de moeilijkheden, die zich voordoen,
als een gevolg van de inbreuken op dit stelsel. Kortzichtigheid, onwil de verliezen te dragen, die het gevolg van
misslagen zijn, vrees voor tijdelijk nadeel bij de aanpassing aan gewijzigde omstandigheden, groepsbelangen
gesteund door politieke invloeden, hebben tot deze inbreuken geleid. De werking van het marktmechanisme
wordt erdoor belemmerd. De tendentie tot automatisch
herstel van het evenwicht, die zich op een vrije markt
voordoet, wcjrdt nu belet zich door te zetten. Nieuwe
verstoringen van het evenwicht vloeien daaruit voort
?n drijven ons steeds verder in de verkeerde richting,
jaar deze aan het stelsel zelf in plaats van aan de inbreuken erop worden toegeschreven. Vandaar de parajoxale toestand, waarin we verkeren.
Daartegenover staat een tweeledige veroordeling. Ook
i1 zou het stelsel efficient werken, dan zou het toch van
$en sociaal standpunt uit afgewezen moeten worden.
Maar ook het eerste is niet het geval; het vertoont leemten
?n gebreken en gaat van veronderstellingen uit, die zich
n werkelijkheid niet en wel steeds minder voordoen.
Het veronderstelt o. a. een bewegelijkheid van alle proluctiemiddelen en een kostenstructuur, die niet aanwezig
:ijn. Daardoor wordt de automatiek van de markt in
~elangrijke mate verzwakt. Het veronderstelt, dat het
:eld enkel een middel is om de prijzen in een gemeenichappelijke eenheid uit te drukken, m. a. w. zich neuraal gedraagt, terwijl van het geld juist belangrijke vertorende invloeden kunnen uitgaan, die dwingen tc4 het
roeren van een geldpolitiek. Het veronderstelt markten,
loor vrije mededinging beheerst, waar de prijs dus voor
!en ieder een datum is en niemand tot het voeren van een
iigen prijspolitiek in staat is. De wijzigingen in de strucuur van productie en markt hebben echter geleid tot
iet grootbedrijf en een sterke concentratie der voort-

1457

1

4 Juli

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

brenging, waaruit weer het combinatieverschijnsel is voortgekomen. De meeste markten vertonen reeds een min
of meer monopolistisch karakter. In plaats van de onpersoonlijke heerschappij van de vrije markt treedt in steeds
sterkere mate de macht van afzonderlijke monopolisten
of van georganiseerde groepen. Zodra d a t het geval is,
bestaat ook het gevaar, d a t zij door prijsopdrijving en
beperking der productie hun belang trachten uit t e buiten
ten koste van de maatschappij. Dan gaat het ook niet
meer om de keuze tussen productie, geregeerd door vrije
prijsvorming, of welbewust geleide productie en beheerste
prijsvorming. E r valt slechts t e kiezen tussen productie
en prijsvorming, enkel beheerst door groepen van belanghebbenden of mede geleid en in ieder geval gecontroleerd
door de Overheid.
Is terugkeer t o t het economisch individualisme derhalve uitgesloten, dan wacht ons een moeilijke taak.
Zij eist de verzoening van het schijnbaar tegengestelde:
vrijheid en regeling. De verantwoordelijkheid voor h e t
economisch gebeuren kan dan niet enkel bij de gemeenschap berusten, daar hierdoor -ieder vrij initiatief zo1i
worden verstikt en de veelvormigheid van het leven geweld zou worden aangedaan. Maar wanneer de op zich
zelf grootse conceptie van een spontane ordening en een
onpersoonlijke leiding een droombeeld is, kan de verantwoordelijkheid evenmin alleen bij het individu berusten,
daar welbewuste leiding nodig is om samenwerking en orde
in d e verscheidenheid t e brengen.
Wij staan nog grotendeels v66r d e vervulling van deze
taak. Maatregelen, in de jaren voor de wereldoorlog
getroffen, werden vaak – gelijk bij de New Deal – overhaast en onder de indruk van een momentele noodtoestand genomen. Of ze misten doelbewustheid en werden,
hoewel in beginsel onjuist geacht, als door de crisis afgedwongen met tegenzin aanvaard.
Anders d a n d a t bij het economisch individualisme het
geval is, kan de inhoud van een dergelijk stelsel niet van
t e voren worden aangegeven. H e t eist telkens een zorgvuldige bestudering der toestanden en een ontleding
van h e t economische proces om d e noodzaak en het effect
der te treffen maatregelen t e kunnen beoordelen. Het
sluit in zich een grote verscheidenheid van vraagstukken,
zoals vraagstukken op het gebied van geldpolitiek, van
prijs- en productieregeling, van conjunctuurbeheersing,
van regeling der investeringen, van loonpolitiek en sociale
voorzieningen, vraagstukken, die echter alle over elkaar
heen grijpen en in hun onderling verband zullen moeten
worden bezien. Moeilijker nog d a n de bepaling van de
taak van individu en gemeenschap en van h e t evenwicht
tussen vrijheid en regeling zal de vaststelling zijn van d e
verhouding van d e staat t o t d e uit h e t bedrijfsleven opgekomen organisaties van belanghebbendcii. Regeling
van productie en prijzen zal men menigmaal wel willen
aanvaarden, maar het zou slechts de taak der verbonden
ondernemers zijn. Vaststelling van lonen en arbeidsvoorwaarden zou wel moeten. plaatsvinden, maar h e t zcu
slechts in onderlinge samenwerking van d e wederzijdse
organisaties van ondernemers en arbeiders dienen t e geschieden. Hoezeer h e t nodig is, d a t d e Overheid bij haar
maatregelen zal samenwerken met of steunen op d e uit
het maatschappelijk leven opgekomen organisaties, de
taak zal aan deze alleen niet mogen worden overgelaten.
Anders dreigt het gevaar, d a t h e t groepsbelang zal praevaleren boven het algemeen belang. Vooral de macht van
de grote concerns is nationaal en internationaal toenemende. Ongecontroleerd zal deze macht in menig opzicht
een gevaar kunnen opleveren.
De komende jaren zullen beslissen over de levensvatbaarheid van een dergelijke ordening van h e t economisch
leven. Daar de ontwikkeling in de meeste landen in deze
richting gaat, zal van h a a r succes h e t herstel van de
welvaart mede afhankelijk zijn.
Niet alleen over d e levensvatbaarheid van deze poging

1945

zal d e beslissing vallen. De wereld staat voor twee experi.
menten.
Een radicaler omkeer, dan de juist geschetste, word1
aangeprezen en vindt zijn voorstanders reeds in een
belangrijk deel van de wereld. Is het economisch individualisme t e verwerpen, zo leert men, dan moet d a t ook
volstrekt geschieden en dan rest alleen de aanvaarding
van het andere uiterste: de centraal geleide volkshuishouding. Drze veronderstelt, d a t de gemeenschap in het
brzit der productiemiddelen is en d a t geheel het economisch leven geregeld wordt aan de hand van een plan
door de centrale leiding vastgesteld en doorgevoerd. Het
communistisch ideaal van een maatschappij, waar gelijkheid heerst en d e klasse-tegenstellingen zijn opgeheven,
zal dan zijn bereikt. Ook hier zijn we uit de phase van de
theoretische strijd reeds gekomen in die van de toetsing
aan de practijk. Maar de oude twijfelvragen hebben nog
geen definitief antwoord ontvangen. Zal het bij consequente toepassing ook onder minder primitieve omstandigheden en bij een grotere bevolkingsdichtheid mogelijk
zijn een zo omvangrijk apparaat t e beheersen en doeltreffend te laten functionneren? Zal e r van welvaart sprake
kunnen zijn ook in deze zin, dat er,ondanks d e zelfstandigheid van het plan der centrale leiding, rekening wordt
gehouden met de persoonlijke waardering van de leden
der gemeenschap? Dr7igt bij de eenheid van politipk en
economie niet het gevaar, d a t iedere pclitieke strijd op
economisch gebied overslaat en t o t sabotage en verstoring der productie leidt? Bovenal de vraag, of dit stelsel
de menselijke natuur geen geweld aandoet. Eist het niet
een zodanige concentratie van alle macht in handen van
de centrale l?iding, dat iedere vrije meningsuiting onderdrukt moet worden, elke oppositie uitgesloten za1,zijri
en er z4fs geen lichaam zal kunnen bestaan, waarvoor
men t ? r verantwoording kan worden geroepen?
Ook hier weer het dilemma: staan we voor een niet te
overbruggen tegenstelling of zal een innerlijke evclutir
mog-lijk zijn, waardoor de w e r ~ l dtot groter eenheid en
vrede zal kunnen komen? H e t herstel van de welvaart
zal nirt in de laatste plaats van het antwoord op deze
vraag afhankelijk zijn.

***
,,Macht ist böse”. Ongecontroleerde macht is in geen
‘s mensen hand veilig. Het geldt niet slechts in de -taat,
maar ook voor het maatschappelijk leven en in ieder
afzonderlij’k bedrijf. Anderzijds is zonder een krachtig
Igezag, zonder leiding en onderschikking, geen samenlevirg
mogelijk. Zo moeten we steeds zoeken naar een evenwicht
tussen gezag en vrijheid, doelbewuste regeling en vrij
nitiatief, een opgvlegd plan en spontane groei. Telkens
‘weer wordt het evenwicht verstoord, telkens wordt het
lpnieuw nagestreefd, maar nooit ten volle bereikt; de
ipanning blijft bestaan. Zij vloeit voort uit de tweezijdiglleid van d e menseljjke natuur. Enerzijds is de mens
.ndividu en streeft hij naar d e ontplooiing van zijn per;oonlijkheid, anderzijds is hij deel van een gemeenschap
?n kan hij alleen in en door deze bestaan. Tussen beide
iitersten moet steeds weer een weg worden gezccht:
t ,suppress individuality, and you have no life, assert it,
ind you have war and chaos”.
F. DE VRIES.


1

Auteur