Ga direct naar de content

De loonbeheersing op de viersprong

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 31 1980

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

1953

De loonbeheersing op de viersprong
De arbeidsvoorwaarden zijn in Nederland niet vrij.
Een collectieve arbeidsovereenkomst behoeft de goedkeuring van het College van Rijksbemiddelaars; maar
dit is niet het meest wezenlijke. De wezenlijke vrijheidsbeperking ligt bij een, van hetzelfde College afkomstig
en deels met de collectieve arbeidsovereenkomsten samenvallend, stelsel van loonplafonds, dat naar boven
grenzen stelt aan hetgeen de individuele werkgever terzake
van het loon met zijn werknemer mag overeenkomen.
Wie deze grens overschrijdt, kan in de verte de geldboete
en de deur van de gevangenis zien opdoemen. Voor de
binnen- en buitenlandse buitenstaander lijkt dit alles
bar en boos en bijster star; ingewijden weten echter dat
het stelsel soepel, in overleg en vaak in volledige overeenstemming met het bedrijfsleven, i.c. de bedrijfstaksgewijke organen en de Stichting *randen Arbeid, wordt gehanteerd. Het College van Rijksbemiddelaars kan gemakkelijk als een samenzwering van dictatoren worden
afgeschilderd, maar met even veel – of weinig – recht
kan men het als de loopjongen van het bedrijfsleven be-

Thans kentert het tij. Reeds lang schreven de kranten
over meer vrijheid in de loonpolitiek. Zij kunnen dat gemakkelijk doen. Wie verantwoordelijkheid draagt in de
loonsector is minder gauw tot krachtige uitspraken geneigd. De Sociaal-EconomischeRaad adviseerde in Maart
van dit jaar de Regering; unaniem was hij van mening, dat
de organisatie van de loonbeheersing dezelfde moest
blijven. Er zouden echter, volgens een kleine meerderheid
van de Raad, bij overigens gelijke organisatie, zekere
speelruimten moeten komen tussen door het College vastgestelde loonvloeren en loonplafonds; daartussen zou
het bedrijfsleven zelf zijn weg mogen vinden. Maar deze
,,margepolitiek” zou niet aanstonds worden ingevoerd
maar pas later Рover ̩̩n of twee jaar. Een grote minderheid van de Raad was er trouwens helemaal op tegen.
Om de maat der voorzichtigheid vol te maken vond men
elkaar, in dit advies, weer op een aantal ondergeschikte
punten, die nog ter sprake komen.
In Juli bleken de werkgevers zich te hebben bedacht.
Hun vier verbonden stuurden een verklaring in zee. De
inhoud er van was echter meer geruchtmakend dan helder.
Mannentaal, maar dan in het vage. ,,Na 1 Januari 1954
zal, behoudens bijzondere omstandigheden, niet meer aan
algemene loonmaatregelen worden meegewerkt”. Dat is
in zoverre duidelijk, dac men van overheidswege opgelegde
loonsverhogingen over de gehele linie, dus loonronden,
verwerpt. Maar betekent het ook dat men tegenstander
is van loonplafonds, zoals deze thans door het College
worden gehanteerd? Of willen de genoemde verbonden
deze, of soortgelijke, plafonds, dus de onvrijheid voor de
individuele ondernemer, laten voortbestaan? Men mag
er naar raden. Ook nadat commentatoren en explicatoren in de pers en voor de radio hun nuttig werk hebben
gedaan. Zo blijkt uit het artikel van A. Albregts in
,,E.-S.B.” van 12 Augustus wel van een gewenste coördi-

nerende taak van het georganiseerde bedrijfsleven, maar
het hoe en in hoeverre is – zoals de schrijver, in aansluiting bij de verklaring der werkgevers zegt – nog in studie. Toch is zoveel wel duidelijk, dat men in deze kring
verandering van lucht wil, dat men bordjes wil verhangen.
Eenzelfde streven is merkbaar bij de confessionele
vakbeweging: er wordt decentralisatie gevraagd, meer
verantwoordelijkheid voor de bedrijfstaksgewijze organen. Men wil hier in de richting van de bovengenoemde
marges. Wil men ook verder? Het is niet duidelijk. Maar
ook hier leeft onbehagen.
Duidelijk is slechts het standpunt van het Nederlands
Verbond van Vakverenigingen. De roep om vrijheid in
de loonpolitiek vindt in deze kring geen weerklank. Men
is bereid in de toekomst over een loonvaststelling door de
P.B.0.-organen te praten; maar voorshands moeten wijzigingen beperkt blijven tot versoepeling binnen het bestaande stelsel, dat – en daar wordt van die kant met
klem op gewezen – zijn deugdelijkheid, ook volgens de
verklaring der werkgevers, heeft bewezen. Het artikel van
H. Vos in ,,E.-S.B.” van 12 Augustus geeft dit standpunt
helder weer.
Het is aannemelijk, dat ook de Overheid zich met de
zaak bezighoudt. Haar standpunt is echter tot nog toe
in diepe duisternis gehuld. Van alle bij de loonvorming
betrokken partijen is zij tot nog toe de zwijgzaamste
geweest. Ook tegenover onze Belgische vrienden? Uit
de Belgische pers, die vaak meer weet en althans meer
zegt dan de onze, zou men opmaken, dat het wel zo was.
Er is dus deining rondom de loonbeheersing. Welke
wind jaagt de golven op? Daar is in de eerste plaats de
frisse bries van het vrijheidsverlangen. Waarom zou de
Nederlandse Overheid haar subjecten een beperking van
de bewegingsvrijheid opleggen, die men elders in de democratische wereld niet kent? Wie het subsidiariteitsbeginsel hoog houdt vindt daarin een extra reden, om te zoeken naar een grotere rol voor ,,lagereworganen. Verder
schrijft men de loonbeheersing starheid toe; en al weten
ingewijden vaak beter (het S.-E.R.-advies heeft hier
voortreffelijke uiteenzettingen gegeven, die opvoedend
kunnen werken op de niet-ingewijden), een systeem is
ten slotte een systeem en de soepelheid moet derhalve grenzen kennen. De loonbeheersing heeft voorts geleid tot een
zekere uniformering van het loon; met name leidt de
werkclassificatie in beginsel tot ,,gelijk loon voor gelijke
arbeid”. Dit heeft zekere voordelen, vooral van psychologische aard, maar de econoom zal aanstonds opmerken,
dat een hoger loon in de expanderende bedrijfstakken en
bedrijven de functie heeft, de arbeid te leiden naar de
plaats, waar hij het nuttigst is. Dergelijke loonverschillen hebben tevens de strekking de arbeider te doen delen
in de hogere bedrijfsresultaten van het bloeiende bedrijf,
en ook dat achten velen een voordeel. Een verder – beweerd – nadeel van de loonbeheersing: zij bevorderde
de nivellering, en dat is in veler ogen wel het afschuwelijkste wat men een systeem zou kunnen aanwrijven.
(Hierbij zij aangetekend, dat de nivellering toch ook haar
aantrekkelijke zijden heeft, en dat het voorts allerminst
vaststaat, dat een ,,vrijew loonvorming, waarbij dus de
macht der bonden een grote rol speelt, niet tot een nog
zou hebben geleid). Ten slotte hebben
groter nivelle~ing
onze Benelux-partners hun eigen visie en hun eigen critiek op onze loonbeheersing. De wind, die uit al deze

-.

hoeken komt aanwaaien wordt versterkt, doordat zij
gestuwd wordt door een hogedrukgebied van optimisme
inzake onze economische positie. De betalingsbalans
heeft een overschot, de deviezenvoorraad groeit en groeit,
en waarom zouden wij dan niet een straf régime vervangen door een, dat meer ruimte biedt?’
Zo staan de zaken. De concrete plannen der critici
van het huidige systeem zijn weinig scherp omschreven;
maar de teneur is te onderkennen. Laten wij, ter nadere
Daarnaast heeft deze weg een principieel aspect. Inprecisering, nagaan in welke richtingen de ontwikkeling
dien de Overheid een marge openstelt betekent dit, dat
van de loonpolitiek kan worden gezocht. Het zijn er een
zij geen beperking oplegt aan de opvulling er van. Zou
viertal.
iedere bedrijfstak de lonen tot het maximum willen verDe eerste weg is de handhaving van het bestaande sys- hogen, dan behoort de Overheid dit niet tegen te gaan.
teem van loonbeheersing, met binnen het bestaande loon- Zo gezien is het onwaarschijnlijk dat er werkgevers en
systeem zodanige wijzigingen in de loonpolitiek, dat enkele werknemers gevonden zullen worden die de gereserder boven aangestipte desiderata worden vervuld. De veerdheid op kunnen brengen om de loonsverhoging
functie en de bevoegdheden van het College van Rijks- achterwege te laten. De toestand in de bedrijfstak moet
bemiddelaars blijven dezelfde; collectieve arbeidsover- al zeer slecht zijn wil men aan de invitatie – want dat is
eenkomsten moeten evenals thans worden gefiatteerd, het – tot loonsverhoging weerstand bieden. Maar dan
het College kan loonregelingen treffen en er blijft voor de betekent de marge weinig anders dan een niet-verplichte
individuele werkgever een door straffen gesanctionneerd algemene loonronde.
loonplafond. Het verschil met de bestaande toestand is,
dat er meer dan thans gestreefd zou kunnen worden naar
De derde weg is die van de vrijheid voor de organen
loondifferentiatie, en wel in tweeërlei zin: bloeiende, van het bedrijfsleven, waarbij echter de individuele werkbedrijfstakken betalen voor dezelfde arbeid een hoger gever als tevoren door loonplafonds in zijn bewegingsloon dan kwijnende; en de, met verschillen in functie vrijheid beperkt blijft. Men kan deze weg aanduiden als
samenhangende, beloningsverschillen nemen toe. Een ,,overdracht der bevoegdheden aan het bedrijfsleven”.
dergelijke loonpolitiek zou meer dan tot dusverre geDe eenvoudigste en meest in de lijn van de ontwikkericht zijn op een toestroming van arbeiders naar die ling liggende constructie is die, waarbij de bedrijfschappen
plaatsen van het economisch leven, waar zij een hoog loonverordeningen vaststellen, welke eventueel een looneconomisch nut afwerpen. Als extra criterium voor de maximum omvatten. Deze organen hebben daartoe de
differentiëring der lonen tussen bedrijfstakken zou men bevoegdheid krachtens de Wet op de Bedrijfsorganisatie,
het werkloosheidscijfer in de betrokken bedrijfstak zij het dat hun vrijheid beperkt wordt doordat de Miniskunnen bezigen, zoals door de Sociaal-Economische ter de verordeningen moet goedkeuren. Wenst men de
Raad is aanbevolen. Er -zou langs deze weg gebroken vrijheid verder te vervolmaken, dan zou de Minister
worden met een der belangrijke, zij het niet steeds star deze bevoegdheden, onder voorwaarde dat zekere richtvolgehouden principes van de huidige loonpolitiek: lijnen gehandhaafd blijven, geheel of ten dele aan de
gelijk loon voor gelijke arbeid.
Sociaal-Economische Raad kunnen delegeren. Dit t o p
Wat de denivellering betreft zou verder kunnen wor- orgaan zou dan kunnen toezien op het evenwicht in de
den gegaan dan het College thans, met name op basis loonstructuur.
van de werkclassificatie, nastreeft. De werkclassificatie
Deze weg is echter niet aanstonds te bewandelen. De
is bij de denivellering een nuttig middel, maar de helling schappen zijn er nog niet, en al mag men vertrouwen dat
van de loonlijn – die het verband tussen het door de er eerlang een aantal tot stand zullen komen, dan nog is
werkclassificatie aangegeven puntental en het daarbij de wijziging in de loonbeheersing slechts gradueel. Wl
i
behorend loon aangeeft – zou kunnen worden vergroot. men in dezen sneller voortgaan dan zou de overdracht
Voorts kunnen – en ook dat is door de Sociaal-Econo- der bevoegdheden in dier voege kunnen geschieden, dat
mische Raad aanbevolen – de scholings- en omscholings- aanstonds datgene, wat thans door het College van Rijkspremies op groter schaal worden toegepast, teneinde de bemiddelaars, krachtens het Buitengewoon Besluit Arscholingsprikkel te verhogen.
beidsverhoudingen 1945, wordt verricht, door het t o p
Deze eerste weg kan tot bepaalde resultaten leiden, orgaan van het bedrijfsleven – laten wij zeggen de Sai
maar tot meer vrijheid leidt hij niet. Men zou het bedrijfs- ciaal-Economische Raad – zal worden gedaan. De colleven – in casu de Sociaal-Economische Raad – in lectieve arbeidsovereenkomsten en de eventuele loonveaversterkte mate kunnen inschakelen bij de loonpolitiek ordeningen der bedrijfschappen behoeven dan de goed:
in bovenbedoelde zin, maar de Overheid – in casu het keuring van deze Raad; hij kan loonregelingen treffq
College van Rijksbemiddelaars – houdt de uiteindelijke en de aldus gestelde loonnormen hebben kracht van wat;;
zeggenschap.
Aldus zou men inhoud kunnen geven aan de in de verDe tweede weg biedt een wezenlijke liberalisatie: de klaring der werkgevers te berde gebrachte gedachte,
margepolitiek. Het bedrijfsleven verwerft hier een zekere de S.-E.R. richtlijnen te doen geven – en kracht te dom
vrijheid, zij het tussen de door de Overheid vastgestelde bijzetten! – voor de bedrijfstaksgewijze organen, al
grenzen. Ten principale blijft de loonvorming onvrij, dan niet met publiekrechtelijk karakter.
De Overheid kan bij deze laatste constructie een vingar,
maar er ontstaat een zekere speelruimte. Deze speelruimte
kan door het bedrijfsleven worden benut om de differen- in de pap houden, doordat zij krachtens de Wet op
tiaties aan te brengen, waarvan boven sprake was. Zullen Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie een vernietigings*
zij zodanig uitvallen, dat zij stroken met een rationeel . recht kan uitoefenen met betrekking tot de door de Sb.
loonpatroon? Men moet het hopen, maar men hoeft er ciaal-Economische Raad genomen besluiten. Het zaf

daarbij een kwestie van tactiek blijken, in hoeverre de
Overheid, met haar vetorecht op de achtergrond, haar
bedoelingen zal weten te realiseren. Een dergelijke verschuiving van bevoegdheden ligt in zekere zin in de lijn van
de ontwikkeling. Zij bekleedt de Sociaal-Economische
Raad met vergaande bevoegdheden; zo vergaand zelfs,
dat sommige voorstanders van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie er voor zullen terugdeinzen; de S.-E.R.
is in het systeem van de P.B.O. niet geconcipieerd als
een orgaan met grote bevoegdheden. Dit maakt het hier
geschetste stelsel misschien tot een slechts in theorie
bestaande mogelijkheid. Te bedenken is, dat de politici
er hun zegen aan moeten geven: er is, in tegenstelling tot
de overige drie wegen, een wijziging van het B.B.A. voor
nodig, die slechts bij de wet kan geschieden. In het Parlement zou wellicht nauwelijks een meerderheid voor de
hier bedoelde constructie kunnen worden gevonden.
Toch is het goed de gedachte van een zodanige machtsverschuiving nog even verder uit te werken, omdat zij
een inzicht geeft in de terzake bestaande verhoudingen.
Een cynicus zou bij deze machtsverschuiving kunnen
aantekenen, dat er in feite heel weinig verandert. Eerst
had het College van Rijksbemiddelaars het heft in handen,
daarna de Sociaal-Economische Raad. Beide organen kan
men, juist uit hoofde van hun bevoegdheden, bestempelen
als overheidsorganen. Er worden door deze verschuiving
slechts enkele bordjes verhangen: het adres der loonbeheersers verplaatst zich van Emmapark 4 naar Bezuidenhoutseweg 60.
Intussen is deze cynische kijk op de machtsverschuiving
te oppervlakkig. Het College van Rijksbemiddelaars vertegeriwoordigt de Overheid; de Sociaal-Economische
Raad vertegenwoordigt het bedrijfsleven. Het maakt een
reëel verschil of de macht primair ligt bij de Overheid of
bij Bet bedrijfsleven, zelfs al bekleedt men dit bedrijfsleven met bevoegdheden, die het in zekere zin tot Overheid stempelen. Hetzelfde geldt voor een loonbeheersing
door de bedrijfschappen. Men zal, als men deze weg opgaat, ervaren dat de sfeer van de loonvorming, en het
gedrag van de daarbij betrokken partijen, een wezenlijke
wijziging ondergaat. Vakbonden, die het ,,neen9′ van het
College, zij het mokkend, accepteren, omdat zij achter
het College het gezag van de Regering ontwaren, zullen
in de P.B.0.-organen soms gedwongen zijn het been stijf
te houden. De vrijheid voor het georganiseerde bedrijfsleven, die langs deze weg wordt verworven, zal zich manifesteren in de loonstructuur en in het loonniveau. De
vrijheid is een groot goed, maar men verkrijgt haar niet
om niet.
Ten slotte is er een vierde weg: die van de vrije loonvorming. Vrijheid betekent in deze, dat de individuele
werkgever vrij wordt zijn loon naar believen te verhogen.
Dit is het régime dat wij vóór de oorlog kenden. De collectieve arbeidsovereenkomst beperkt de vrijheid van de
individuele werkgever naar beneden, niet naar boven.
Schaft men de op het B.B.A. steunende loonplafonds af,
dan treedt deze toestand in. Het is daarbij niet uitgesloten
dat de Overheid zeggenschap behoudt of een richtlijn
geeft inzake de collectieve arbeidsovereenkomsten. De
vrijheid der organen van het bedrijfsleven behoeft niet
een volledige te zijn: zij zijn, meer dan de individuele
ondernemer, beperkt door de eisen van het algemeen
belang, en het behoeft niet in strijd te zijn met een vrije
loonvorming wanneer de Overheid aan deze eisen een
zekere kracht weet bij te zetten. Dit laatste zou wellicht
zijn juridische basis kunnen vinden in de bevoegdheid,

hoavd U
OP

de W
t

R S. STOKViS & MWEW W.V.
140 dealers en rubdea1.n.
overal in Nederland.

welke de Minister van Sociale Zaken op grond van de
Wet van 1937 heeft (en die thans, krachtens het B.B.A.,
bij het College berust) om collectieve arbeidsovereenkomsten onverbindend te verklaren.
De vrije loonpolitiek in deze zin ligt niet aanstonds
binnen ons bereik. Onze economische positie is nog te
kwetsbaar om de loonsverhogingen te kunnen dragen, die
uit een geforceerde stap in deze richting met stelligheid
zouden voortvloeien. Maar het grote voordeel van deze
vierde weg is, dat men hem geleidelijk en met bedachtzaamheid kan bewandelen. Men kan bedrijfstakken losmaken uit het huidige systeem van de loonbeheersing;
de vrijheid wordt aldus stap voor’ stap herwonnen. Men
kan ook eerst andere arbeidsvoorwaarden – zoals pensioenregelingen, winstdelingsregelingen, e.d. – vrijgeven.
Voorts ware te overwegen of bij de grootte van de onderneming een criterium zou kunnen liggen : ondernemingen
met minder dan tien arbeiders zouden in sommige bedrijfstakken wellicht uit het systeem kunnen worden losgemaakt. Bij de keuze der bedrijfstakken kan men zich laten
leiden door de mate waarin een loonsverhoging te dezer
plaatse al dan niet schadelijk zou zijn voor de economie
als geheel. Een bloeiende bedrijfstak waar men een
zekere loonsverhoging wenst, kan wellicht eerder worden
geliberaliseerd dan een kwijnende. Men kan voorts in
aanmerking nemen in hoeverre er psychologische kettingreacties kunnen ontstaan. Ten slotte kan men letten op de ,,rijpheid” van de bedrijfstak, bijvoorbeeld
in verband met de totstandkoming van P.B.0.-organen.
Zo kan de beheersing der arbeidsvoorwaarden door de
Overheid stap voor stap worden opgeheven. Langs deze
weg is ook de prijsbeheersing en een reeks van phyieke
zontrôles geleidelijk tot een zaak van het verleden geworden.
Vier wegen. Welke men wil inslaan is een kwestie van
politieke voorkeur, meer nog dan van economisch inzicht. Het wil ons voorkomen dat de tweede weg, die
der marges, niet de juiste is: hij leidt waarschijnlijk niet
tot een juiste loonstructuur, maar tot een min of
meer algemene loonsverhoging. De Sociaal-Economische
Raad heeft deze methode alleen maar aanbevolen en
geen verderstrekkende liberalisatiemethodenin zijnadvies
getrokken, omdat het tot de S.-E.R. gerichte verzoek om
advies in beperkte termen was vervat. Voorts lijkt de
overdracht der bevoegdheden van het College aan de
S.-E.R. nauwelijks practicabel, omdat de politieke hindernissen daartoe te groot zijn. Blijven over: de loondifferentiatie binnen het bestaande systeem van loonbeheersing, de inschakeling der bedrijfschappen zodra deze
er zijn, en het losmaken van bedrijfstakken, groepen
van bedrijven, groepen van arbeiders of bepaalde arbeidsvoorwaarden uit het stelsel der plafonds. Deze drie

11

26 augustus

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

wegen hebben het grote voordeel, dat zij gecombineerd
kunnen worden. Bij deze combinatie kan men handelen
naar gelang de omstandigheden het voorschrijven. Zo
wordt geen dogmatische politiek gevoerd, waarbij principes op onvruchtbare wijze botsen, doch men kan zich
richten naar de feitelijke situatie in de bedrijfstakken
en in de bedrijven. Een verstandige liberalisatie van
de loonbeheersing in deze zin kan het risico van verstoring van de arbeidsvrede tot een minimum reduceren,
leiden tot een rationele loondifferentiatie en tot een gezonde inschakeling der bedrijfstaksgewijze organen en
ten slotte tot bevrediging van het vrijheidsverlangen.
Het slagen van een dergelijke politiek heeft de voortgezette wil tot samenwerking van alle betrokkenen als

1953

voorwaarde. Men beseffe daarbij intussen, dat een toegestane vrijheid zal worden benut, en dat de gewenste
loondifferentiatie grosso modo een verhoging van het
loonniveau impliceert. Een land dat een hoge en stabiele
werkgelegenheid nastreeft en dat in sterke mate van de
export afhankelijk is zal in dit opzicht voorzichtig moeten
zijn. De Regering zal zich altijd moeten voorbehouden
om, indien de ontwikkeling haar in dit verband bedenkelijk voorkomt, de teugels weer aan te halen: het instrument der loon- en prijspolitiek is te belangrijk om
het uit de hand te laten lopen. Veel zal dus afhangen
van de zelfbeperking, welke het bedrijfsleven zich weet
op te leggen.