Wat doe je met bijklussers?
Nederland is een gek land. In de avonduurtjes en
weekends zie je in vele gegoede wijken hoogleraren,
arisen, juristen en andere hooggekwalificeerde mensen hun eigen doorzonwoning behangen, verven en
vertimmeren. Vanwege de schrikbarend hoge wig tussen bruto loonkosten en wat je netto overhoudt doen
deze lieden dit werk liever zelf dan dat ze het uitbesteden aan vakmensen die ervoor geleerd hebben en
dergelijk werk veel efficienter kunnen doen. Ik heb
dit verschijnsel nooit begrepen, omdat klassieke economen als David Ricardo en Adam Smith mij geleerd
hebben dat het doelmatiger is als de ‘schoenmaker
zich bij zijn leest’ houdt. Veel bewondering heb ik
voor de enkele vakbroeder die in de avonduurtjes en
weekends er snel een flinke smak geld bij verdient
en dat geld vervolgens gebruikt om professionele
vaklieden hun huis te laten opknappen en tevens om
iemand te betalen het huis schoon te houden en de
boodschappen en de was te doen. Door deze handelwijze houden deze vakidioten een zee aan tijd over
voor hetgeen waar zij aan verslaafd zijn: onderzoek
en onderwijs. In tegenstelling tot hun brave vakbroeders zullen zij hun schaarse tijd niet verspillen aan bij
voorbeeld het voorzitterschap van de volleybalvereniging, maar alles op alles zetten om dat verdomde artikel af te krijgen.
Sommigen zijn van mening dat een universitaire
aanstelling een honderd procent inzet, dus ook in
avonden en weekends, verlangt en dat daarom bijklussen uit den boze is. Huisartsen moeten tenslotte
ook te alien tijde beschikbaar zijn. Faculteiten zullen
in toenemende mate de politieke heisa rond Roel in
‘t Veld als excuus gebruiken om een fors gedeelte of
soms zelfs alles van deze nevenverdiensten op te eisen. Dit geld kan immers goed gebruikt worden om
de daling in studentenaantallen en dus beschikbare
middelen op te vangen. Ik geloof dat, indien ik een
zeer vrome hoed opzet, hier heel wat voor te zeggen
valt. Als ik wat langer nadenk, zie ik echter problemen met zowel rechtvaardigheid als doelmatigheid.
Dergelijke maatregelen lijken me alleen rechtvaardig
indien de brave vakbroeders die allerlei doe-het-zelfen vrijwilligersactiveiten in hun vrije (en soms in de
baas zijn) tijd verrichten aangepakt worden en crop
gewezen worden dat dit ten koste gaat van hun wetenschappelijke produktie. Vanuit het oogpunt van
rechtvaardigheid zou men kunnen bepleiten dat deze
lieden het geld dat ze besparen op vaklieden moeten
storten in de pot van de faculteit, met name indien
deze lieden toch al weinig presteren op het gebied
van onderwijs en onderzoek. Ik zie dat nog niet zo
snel gebeuren. Dergelijke maatregelen zijn bovendien ondoelmatig, omdat ze veel van de lust tot bijverdienen wegnemen.
Ik denk dat het moeilijk vol te houden is dat een
universitaire aanstelling een inzet van meer dan 38
uur per week verlangt. Zolang men daadwerkelijk bijklust, dus alleen buiten werkuren, kan daar geen be-
ESB 18-8-1993
zwaar tegen zijn. Tevens zullen de
gedreven vakbroeders investeren in
hun toekomst door te werken aan
dat ene baanbrekende artikel of
boek zonder dat daar een vergoeding voor overwerk tegenover
staat. Het probleem ontstaat omdat
moeilijk te controleren valt of iemand consultancy verricht gedurende werktijd of vrije tijd. Wat te denken van een hoogleraar die op
woensdagmiddag voor commissaris
speelt maar zich de hele zondag de
blubbers werkt aan een mooi artikel? Een praktische oplossing voor
dit probleem is een franchise. In
Engeland doet men niet moeilijk zoF. van der Ploeg
lang nevenverdiensten niet meer dan een dag in de
week opeisen. Dit komt overeen met een drempel
van pakweg 20%. Daarboven moeten faculteiten een
regeling treffen.
Indien de faculteit alles opeist, dan heeft niemand meer zin om er bij te klussen en worden alle
kippen die gouden eieren leggen afgeslacht. Bovendien is de kans groot dat een aantal vooraanstaande
wetenschappers hun heil elders gaan zoeken. Indien
de ondernemende wetenschapper alles in zijn eigen
zak mag steken, is het gevaar groot dat iedereen het
geld achterna holt en dat er van de wetenschap niets
terechtkomt. Collega Nooteboom vindt een balans
door te stellen dat bijklussers een percentage terugbetalen dat gelijk is aan de verhouding tussen het universitaire salaris en het marktsalaris . Een hoogleraar
kost de universiteit ongeveer/ 800 per dag. Als hij
op de markt/ 3-200 waard is, dan zal hij dus een
kwart van zijn nevenverdiensten moeten storten in
de kas van de faculteit. Echter naarmate een academicus minder waard is op de markt of meer betaald
wordt door de universiteit, zal hij een groter percentage terug moeten betalen. De gerenommeerde wetenschapper in zijn ivoren toren wordt fors door de universiteit beloond en zal, onder deze regel, minder zin
hebben in bijklussen. Vele wetenschappers verrichten (minder wetenschappelijke) nevenactiviteiten
waarvoor ze minder krijgen dan dat de universiteit ze
betaalt. De universiteit zou dan meer dan 100% moeten terugvorderen. Een alternatief is deze nevenactiviteiten te verbieden, tenzij ze zeer duidelijk in het
belang van de wetenschap zijn. Omdat het in Nederland schier onmogelijk is bijklussers die weinig presteren op het gebied van onderwijs en onderzoek te
ontslaan, ligt het voor de hand dat deze lieden een
veel groter percentage van hun nevenverdiensten
terugbetalen dan hun meer succesvolle vakbroeders.
1. Bijverdiensten als principaal-agent probleem, ESB, 14 juli
1993, biz. 636-640.