Ga direct naar de content

Waarom doen we het?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 7 1998

Waarom doen we het?
Aute ur(s ):
Butter, F.A.G. den (auteur)
Hoogleraar aan de Vrije Universiteit
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4173, pagina 791, 23 oktober 1998 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
economie-beoefening

Van de zeven hoofdzonden was de Superbia, de hoogmoed, de zonde waarmee Dante in zijn rondgang door de hel en de louteringsberg
de meeste moeite had. De wens tot het s’eternare, het doen voortleven van de eigen naam, verleidde tot hoogmoedig gedrag dat in
Dante’s tijd als zondig wordt beschouwd. Dante poogde zelf deze zonde te vermijden door niet zozeer belang te hechten aan het
voortleven van zijn eigen naam, maar aan de uitwerking en de onsterfelijkheid van zijn werk. Het is de vraag of hij daarin geslaagd is:
de naam Dante is nog steeds alom gekend, maar de inhoud van zijn werk, naar ik vermoed, veel minder.
In het Nederlands heet dit kortweg: ‘wie schrijft die blijft’. Geconstateerd mag worden dat de zucht tot het schrijven en blijven – en dus de
verleiding tot de zonde van de hoogmoed – in het wetenschappelijk bedrijf een hoge vlucht heeft genomen. Dit geldt zeker voor
economische wetenschappers die door allerhande prikkels en productiviteitsmetingen op basis van output in de afgelopen jaren een
enorme publicatiedrang hebben vertoond. Naar ik aanneem ligt de gedachte dat economische kennis van nut is voor de maatschappij ten
grondslag aan deze wetenschappelijke bedrijvigheid. Reputatiemechanismen en de nadruk op persoonlijke productiviteit zijn dan
onderdeel van een principaal-agent contract waarbij, in Dante’s perspectief, de neiging van de mens tot hoogmoedig gedrag wordt
uitgebaat omwille van het maatschappelijk voordeel. Het biedt bovendien een verrassend voorbeeld van de ‘fallacy of composition’:
zondig gedrag op micro-niveau leidt tot deugdelijkheid op macro-niveau.
Het valt echter te betwijfelen of de economische theorie argumenten kan aandragen dat deze investeringen die tot een uitbreiding van de
economische kennis leiden, inderdaad voldoende maatschappelijk nut hebben. Anders gezegd, kunnen we als economische
wetenschappers vanuit ons eigen paradigma eigenlijk wel legitimeren waarom we allemaal zo bezig zijn? Daarbij denk ik vooral aan de
fundamenteel economische kennis die geacht wordt universele geldigheid en zodoende eeuwigheidswaarde te hebben. De reputatie van
economische wetenschappers wordt immers met name gevestigd wanneer zij bijdragen aan de fundamentele kennis. Dit soort kennis
komt echter bovenal ten goede aan de volgende generaties. Om het maatschappelijk belang van die kennis te bepalen moeten we dus te
rade gaan bij de intergenerationele welvaartsanalyse.
De analogie met welvaartstheoretische beschouwingen over een duurzame economische ontwikkeling en over de nalatenschap van een
voldoende grote hoeveelheid milieukapitaal aan de navolgende generaties ligt hierbij voor de hand. Maar in dit domein stuit de
utilitaristische welvaartsanalyse juist op haar grenzen. Bekende problemen in deze benadering betreffen de mate waarin de toekomstige
generaties dezelfde preferenties hebben als de huidige generaties en de wijze waarop bij de keuze tussen consumeren nu en het afzien
van consumptie ten behoeve van toekomstige generaties rekening wordt gehouden met de tijdsfactor. De meest fundamentele vraag gaat
echter over de omvang van de bevolking. Aldus gaat aan de vraag “waarom doen we het?” de vraag “voor wie doen we het?” vooraf.
Volgens Dasgupta biedt de oplossing van het zogeheten Genesis probleem, d.w.z. de bepaling van de ideale bevolkingsomvang en de
bijbehorende levensstandaard, in deze geen soelaas 1.
Volgens deze gedachtegang zijn er in de toekomst alleen maar potentiële mensen. Het bepalen van een optimale bevolkingsomvang is
dan, aldus Dasgupta, misschien een probleem voor God, maar niet voor stervelingen die zich bemoeien met de welvaart van toekomstige
generaties. Vanuit de welvaartstheoretische overwegingen valt immers niet aan te geven bij welk welvaartsniveau iemand beter
ongeboren had kunnen blijven. Dit aspect kan uitsluitend vanuit ethische overwegingen worden beschouwd en is bovendien niets
anders dan een individuele beslissing van ouders.
De analogie tussen de zorg voor voldoende milieukapitaal en de zorg voor voldoende economische kennis voor de volgende generaties
gaat niet volledig op. Des te meer mensen, des te minder milieukapitaal per persoon, maar bij een groeiende bevolking zijn er nu juist meer
mensen om de economische kennis te kunnen benutten. Dit zou betekenen dat de biologische behoefte om te blijven voortleven in de
kinderen parallel loopt met de behoefte wetenschappelijke output te produceren. Graag wil ik in het midden laten of dit antwoord op de
vraag “waarom doen we het?” ethisch verantwoord is, of toch nog als zondig gedrag aangemerkt kan worden. De economische
wetenschap weet immers niet te verklaren waarom economische wetenschappers het doen

1 P. Dasgupta, Population, consumption and resources: Ethical issues, Ecological Economics, 1998, blz. 139-152.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (

www.economie.nl )

Auteur