Meer dan 25 jaar geleden geloofde ik als beginnend economiestudent nog in de overheid als goedwillende beschermer van solidariteit en herverdeler van inkomen. Ook dichtte ik de staat een belangrijke rol toe als initiator van het verheffen van de mens door middel van het financieren van onderwijs en cultuur. Tegelijkertijd was ik een bevlogen voorstander van de markt en eigen initiatief, zodat de burger zich optimaal zou kunnen ontwikkelen. Helaas kwam ik via mijn economiestudie er snel achter dat die zo geroemde markt helemaal niet zo perfect werkte als de neoklassieken en de economen van de Chicago-school, onder wie Milton Friedman, ons wilde doen geloven. De business van business was weliswaar business, maar de bedrijven in Friedmans wereld schoven wel erg veel ellende door op de rekening van de belastingbetaler.
Prijskaartjes op producten en diensten weerspiegelen zelden de werkelijke prijs en kijkend naar de economische geschiedenis sinds de industriële revolutie is dat alleen maar erger geworden. We waarderen alleen maar die dingen die we in geld weten uit te drukken en alles moet voor een habbekrats gemaakt kunnen worden. Dus zijn economen en biologen wereldwijd bezig om te proberen op biodiversiteit een prijs te plakken om in ieder geval te zorgen dat als we toch de longen van de aarde omhakken in ieder geval weten dat we veel waarde vernietigen.
De rotzooi en de schade die we elke dag veroorzaken – de externe effecten – wenden we af op het grotere geheel. Dat grotere geheel zijn wij allemaal, maar op een of andere manier voelen we dat niet zo, tenzij we klagen omdat we zoveel belasting moeten betalen. We hebben soms nog de verantwoordelijkheid te nemen voor het grotere geheel, maar van die kosmopolitische Nederlanders zijn we verworden tot miezerige navelstaarders. We kunnen niet meer verder kijken dan onze landsgrenzen, op die paar Europa-gezinden na: die willen nog wel voorbij Griekenland hun blik willen laten gaan.
Het geloof in een goedwillende overheid ben ik tijdens mijn studie kwijtgeraakt. Ik ben afgestudeerd op de definitie van immateriële basisbehoeften, ofwel op de vraag wat heeft een mens nodig om zijn talenten te ontwikkelen zodat hij of zij een volwaardig en bevredigend leven kan hebben. De conclusie was dat door mensen alleen een financieel basisinkomen te geven, ze zullen verpieteren omdat te gemakkelijk wordt aangenomen dat geld alleen genoeg is om mensen tot bloei te laten komen. Goed onderwijs, een divers aanbod van sport, kunst en cultuur en een flexibele arbeidsmarkt geeft een beter resultaat, maar dat wisten de Schotse filosofen al.
Later leerde ik van de Griekse filosoof Epicurus dat alle mensen op deze planeet familie van elkaar zijn en dat we bij het inrichten van ons eigen leven, rekening moeten houden met anderen en de natuur. Het draait allemaal om ons gemeenschappelijke huishouden: de economie. Jammer dat we van de staatshuishoudkunde zo’n karikatuur hebben gemaakt
Bij dit “business model” van dit gemeenschappelijke huishouden hebben de markt en de overheid een eigen rol. Helaas zijn die twee het zicht op hun rollen kwijtgeraakt en het wordt tijd dat we als consument en burger daar ingrijpen. Om met de Utrechtse hoogleraar Klaas van Egmond te spreken: we moeten de spaghetti van markt en overheid weer uit elkaar halen om de kwaliteit van de samenleving voor nu en de toekomst te verbeteren.
We hebben behoefte aan een faciliterende overheid, niet een die voortdurend de markten verpest via subsidies aan partijen die gemakkelijk zonder kunnen of eigenlijk zouden moeten verdwijnen. Ik noem de grote financiële steun aan het in stand houden van de infrastructuur voor fossiele energie en tegelijkertijd ook de subsidie voor hernieuwbare energiebronnen.
Ook in de cultuur kiest de overheid voor het niet gering subsidiëren van grote culturele partijen – De Nederlandse Opera, Concertgebouworkest, Rietveld Academie, De Doelen – die gemakkelijk geld kunnen ophalen en dat al doen bij bedrijven en grote fondsen. Bovendien zijn dat over het algemeen de cultuurinstellingen waar de bovenlaag van de Nederlandse bevolking heengaat, die toch al een redelijke portemonnee hebben en zo – naast de hypotheekaftrek – weer een deel van hun belastinggeld terugkrijgt. Door de populaire groten te subsidiëren verdwijnt niet alleen de wat minder op de smaak van de gemiddelde Dan Brown-lezer gerichte theatergroepen, maar ook de betaalbare opera voor Henk en Ingrid buiten Amsterdam. We weten dat de markten soms ongewilde effecten opleveren, maar hoe pervers werkt soms het overheidsbeleid uit.
Het liefst zou ik de vervuiler en grootverbruiker de echte rekening willen laten betalen. Waarom zijn we toch zo bang voor wat Schumpeter de creatieve vernietiging noemt. Sommige producten en markten zullen verdwijnen of zich moeten aanpassen aan de nieuwe werkelijkheid. Als we blijven weigeren fundamenteel de huidige taak- en budgetverdeling in ons gezamenlijke huishouden veranderen, zal die destructie niet eens meer creatief maar uitermate pijnlijk zijn. We moeten de economische transitie naar een meer duurzame samenleving met andere waarderingsmodellen afdwingen. Aan de economische wetenschap ligt het niet, daar vinden we genoeg creativiteit om te aan te tonen dat het anders kan. Het bedrijfsleven beweegt gestaag richting het duurzame marktmodel. Nu nog een overheid die transitie niet meer in de weg zit en, nog beter, mogelijk maakt. Alleen zo kunnen we een begin maken met de juiste prijskaartjes.
Auteur
Categorieën