Vrouw en vakbeweging
Aute ur(s ):
Hartog, J. (auteur)
Hoogleraar micro-economie, UvA.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4113, pagina 527, 2 juli 1997 (datum)
Rubrie k :
Column
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt, economische, orde
Vrouw en vakbeweging, is dat net zoiets als Arts en Auto? Zo’n koppel waarvan je denkt, hoe zijn ze ooit bij elkaar gekomen? De
laatste weken is schrijnend naar buiten gekomen dat de FNV anders functioneert dan een balletgezelschap waar de vrouwen net zo
makkelijk (of moeilijk) glansrollen dansen als de mannen. Schrijnend, als je leest wat een stervende zwaan opmerkt over de interne
cultuur van de FNV: ”Er heerst repressieve tolerantie als het gaat om de positie van vrouwen”. En net zo treurig: ”Ik voel me klein
gekregen, niet door een persoon in een helder gevecht, maar in een troebel proces, waarin onbenoemd bleef wat zich afspeelde en wat
het effect op elkaar was van ons doen en laten”. Ella Vogelaar, na het opgeven van de strijd om Johan Stekelenburg op te volgen.
De tragiek van Vrouw en Vakbeweging zit in de oncomfortabele strategische positie. Vrouwelijke werknemers hebben een dubbele vijand.
Mannen hebben nooit staan trappelen om op eigen initiatief de positie van vrouwen te verbeteren, en de geschiedenis leert dat hun
vakbond juist een instrument was om vrouwen (en kinderen) te weren uit functies die ze liever voor zich zelf reserveerden. De
Vrouwenbond van de FNV is ook niet opgericht voor de versterking van de positie van vrouwen, maar juist van mannen: een steuntje in
de rug van de strijdende en stakende mannen, om te voorkomen dat de mannen door hun vrouwen werden afgeremd.
Moeten vrouwen zich dan afzonderlijk organiseren, of moeten ze toch maar samenspannen met de mannenbonden? De theorie over de
optimale vakbondsstructuur is niet erg ontwikkeld, maar er is in ieder geval één helder leerstuk: complementen apart, substituten tesaam.
Immers, beroepen die complementair aan elkaar zijn kunnen ieder afzonderlijk de hele zaak in gijzeling nemen, dus ieder afzonderlijk heeft
maximale onderhandelingsmacht. Substituten moeten samen strijden, om te voorkomen dat een werkgever uitwijkt naar de ander.
Zolang vrouwen complementaire arbeid leveren, is afzonderlijke organisatie dus verstandig. Verpleegkundigen zijn het meest gebaat met
een eigen organisatie, ze kunnen als groep de hele gezondheidszorg lam leggen 1. Maar de hele opzet van de vrouwenbeweging is nu
juist dat vrouwen substituut voor mannen willen worden: ze willen overal dezelfde kansen krijgen, niet te onderscheiden zijn van
mannen. Daar zit een mooie paradox. Als ze op maximale macht en welstand uit waren hadden ze zich beter kunnen concentreren op
enkele sterke, onmisbare beroepsgroepen om met een militante opstelling de volle winst van hun complementariteit te kunnen
binnenhalen. Hele sectoren monopoliseren, en vervolgens de samenleving het mes op de keel zetten: de perfekte economische variant
van de Lysistrata-strategie 2.
Maar opsluiting in enkele sectoren heeft ook zo zijn nadelen. Als vrouwen zich over het hele beroepen spectrum willen verspreiden,
moeten ze dus ook een machtsbasis hebben die breder is. Een afzonderlijke vakbeweging voor vrouwen heeft twee nadelen. Substituten
worden niet bijeen gebracht en de transactiekosten zullen hoger zijn: de vakbond voor vrouwen moet dan bij nagenoeg alle cao
onderhandelingen een eigen vertegenwoordigster aan tafel zetten. Met een organisatiegraad die ongeveer de helft van die van mannen is
(20% versus 34%) komt dat per capita minimaal 70% hoger uit.
Dus dan maar een verstandshuwelijk met de vijand, cohabitatie, en er het beste van maken. Binnen de FNV zijn de vrouwen in feite al een
heel eind gekomen: het percentage vrouwen in de bondsbesturen en onder bezoldigde bestuurders komt redelijk overeen met het
percentage leden. Alleen in de bondsraden blijven ze fors achter: 12%, bij een ledenaandeel van 25%.
Heeft de vakbeweging dan zijn eigen glazen plafond? Nergens bestaan nog zichtbare, formele barrières, en toch hebben vrouwen de
grootste moeite om door te dringen tot de top van het bedrijfsleven, tot in de bestuurskamers, waar, o wonder van beeldspraak, de lakens
worden uitgedeeld.
Het lijkt er op, maar er is één troost. Aan de andere kant van de onderhandelingstafel is het inderdaad nog veel erger. In de besturen van
de werkgeversorganisaties zitten maar 4% vrouwen, terwijl op dit moment 25% van alle ondernemers vrouw is. Een conclusie is makkelijk
te trekken: vrouwen moeten zich in grotere getale organiseren om de glazen plafonds te vergruizelen. En een voorspelling is ook makkelijk
gemaakt: in de vakbeweging zal de opmars uiteindelijk toch sneller gaan dan aan de bazenkant. Eerder zal een vrouw voorzitter van de
FNV worden dan van VNO-NCW, eerder ook dan voorzitter worden van de Raad van Bestuur van Unilever of Shell. Daar durf ik wel een
fles champagne onder te verwedden. Om tegen het glazen plafond aan te zwiepen, zodat het gracieus kan wegschuiven, soepel als een
schip dat van de helling glijdt
1 Ik bedoel dit overdrachtelijk.
2 In Lysistrata onthouden vrouwen aan hun mannen de geneugten des vleses zolang ze de oorlog niet be ëindigen. En dat werkte.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)