Ingezonden
Verschuivingen van sociale
lasten naar indirecte belastingen
Naar aanleiding van het artikel ,,Dure
arbeid in een duale economic” van drs.
J.H.M. Donders en drs. A.M. van Nunen
mESB, 5 September 1984, biz. 812 e.v., zie
ik mij genoodzaakt om het een en ander
recht te zetten. Schrijvers halen in hun
noot 7 mijn analyse aan van de gevolgen
van een verschuiving van de premies
AKW, AAW en AWBZ naar de indirecte
belastingen 1). Bij de weergave hiervan geven zij echter – naar ik hoop onopzettelijk
– een nogal verdraaide en onjuiste voorstelling van zaken.
Dat positieve werkgelegenheidseffecten
kunnen worden gerealiseerd komt volgens
hun weergave ,,omdat de kapitaalintensivering van het produktieproces zou worden gestopt, terwijl bovendien relatief arbeidsintensieve produkten (diensten) in
verhouding meer gevraagd zouden gaan
worden.” Mijn artikel beziet echter de verschuiving van de opslagpremies naar de
BTW ,,met als primair doel verlaging van
het exportprijsniveau ten behoeve van de
werkgelegenheid” 2), terwijl voorts uitdrukkelijk wordt gesteld: ,,Op het probleem van lastenverschuivingen tusseri
bedrijven door verschillen in arbeidsintensiteit kan in dit bestek niet worden ingegaan” 3).
De schrijvers gaan echter beslist te ver
als zij bij hun weergave op biz. 813 stellen:
“Doordat de consumptieprijsverhoging de
koopkracht aantast, moet voor eenzelfde
bedrag een positieve loonimpuls worden
gegeven ten einde te voorkomen dat een negatieve bestedingsontwikkeling het tegenovergestelde van het beoogde effect heeft”
(regel 14 van boven). Daartegenover werd
door mij juist gesteld: ,,Een van de uitgangspunten van de voorgestelde verschuiving is, dat hierdoor het consumptieprijsniveau niet mag veranderen” 4), en voorts:
,,Dit betekent, dat de BTW-verhoging
maximaal 4%-punt mag bedragen” 5), en
dat dit mogelijk is als rond f. 3 mrd. uit andere bronnen wordt gefinancierd (bij voorbeeld uit inverdieneffecten) 6).
Nog storender zijn de uitspraken: ,,De
loonvoet inclusief werkgeverslasten is niet
veranderd…” (regel 21 van boven), terwijl
nota bene door het wegvallen van de premies AKW, AAW en AWBZ de werkgeverslasten bijna worden gehalveerd; bij gelijkblijvend bruto loon en netto loon. En
voorts (regel 24 van boven): ,,Het bruto en
netto nominate loon zijn gestegen met hetzelfde bedrag als de BTW-opbrengst, zodat het reele loon constant is: de consumptie-prijsstijging loopt namelijk in de pas
met de BTW”. Dit laatste is alleen waar
onder ceteris paribus-voorwaarden. Maar
die zijn hier niet aanwezig, want de prijzen
exclusief BTW zijn immers gedaald door
de lagere werkgeverslasten waardoor de
gemiddelde kostprijs van de bedrijven met
4 a 5% is gedaald. Een 4 a 5% hogere BTW
levert dan geen hogere maar eenzelfde consumptieprijs 7). Weinig volgens de regels
van de logica stellen zij verder (regel 27 van
boven): ,,Aangezien de investeringen en
export geen indirecte belasting drukt, gebeurt er per definitie niets met de betreffende prijzen/’ Er is echter wel degelijk
iets gebeurd met de prijzen van investeringen en export. Zij zijn gemiddeld met rond
4% gedaald doordat de loonkosten met
ruim 7% zijn gedaald bij een macro-economische loonkostenquote van rond 50% in
de produktiewaarde. (vergelijk mijn artikel van 1982).
Ten slotte stellen zij (regel 29 e.v. van
boven): ,,Samengevat: van bevoordeling
van de dienstensector is geen sprake wanneer koopkrachtverlies wordt voorkomen;
export en investeringen krijgen om dezelfde reden geen positieve impuls; loonsverhoging en verlaging van sociale lasten compenseren elkaar.” Zoals uiteengezet, is van
koopkrachtverlies geen sprake en dus ook
niet van elkaar compenserende lastenverlichting en loonsverhoging. De export
krijgt echter wel degelijk een positieve impuls (en daardoor de investeringen!) door
de verlaging van de loonkosten (in 1984)
rond 10% en daardoor een verlaging van
de produktiekosten met rond 5% 8).
Ten slotte komen Donders en Van Nunen zelf met een niet geringe verlaging van
sociale lasten in variant 4: ,,Loonmatiging
gecombineerd met verlaging werkgeversaandeel in sociale lasten.” Afgezien van
het feit dat zij de causaliteit geweld aandoen, laten zij na om aan te geven welke
premies voor de werkgevers vervallen bij
deze aanmerkelijke lastenverplichting, die
met haar 7,16% van het beschikbare looninkomen opvallend dicht ligt bij het door
mij voor 1981 berekende percentage van
7,1% bij verschuiving van de premies
AKW, AAW en AWBZ 9).
Alles bijeengenomen meen ik van Donders en van Van Nunen een verklaring, zo
niet een verontschuldiging te mogen verwachten.
W.G.A.Geel
1) W.G.A. Geel, De BTW als instrument van
het economisch beleid, Maandschrift Economic,
jg. 46, 1982, nr. 7/8.
2) Idem biz. 323, regel 13 van boven.
3) Idem, biz. 324, regel 23 van boven en W.G.A.
Geel, Gecumuleerde loonkosten, ESB, 15
augustus 1984, biz. 744-747. Hierin wordt juist
getracht aan te tonen dat onze bedrijven voor het
overgrote deel een gecumuleerde loonkostenquote (inclusief sociale lasten) in de produktiekosten hebben van ongeveer 50%, zodat de verschillen in arbeidsintensiteit aanmerkelijk kleiner zijn dan op het eerste gezicht volgt uit de
eigen loonkosten.
4) W.G.A. Geel, op.cit., 1982, biz. 326, regel 7
van boven.
5) Idem, biz. 328, regel 10 van boven.
6) Idem, biz. 328, regel 16/17 van boven.
7) Bij een aanvankelijke consumptieprijs van
100, inclusief 19% BTW, bedraagt de prijs exclusief BTW: 100/1,19 = 84. Bij 50% loonkostenquote in de produktiewaarde en totaal
10% aan premies AKW, AAW en AWBZ hierin
betekent hun verschuiving naar de BTW een daling van de prijs exclusief BTW met 5% tot 79,8.
Bij verhoging van de BTW met 5%-punt tot 24%
wordt de consumptieprijs, inclusief 24% BTW:
1,24 x 79,8 = 99. Dus nog lager dan v66r de
verschuiving!!
8) W.G.A. Geel, op. cit., 1984, biz. 747 b.
9) Idem, op. cit., 1982, biz. 326, regel 4 van
boven.
Naschrift
Vermeld kan daarbij nog worden dat de
we intussen dat hij het op prijs gesteld zou
overheid extra inkomsten heeft uit hoofde
hebben als wij in voetnoot 7) dan wel in de
In ons artikel ,,Dure arbeid in een duale
van de verhoogde BTW. Daartegenover
hoofdtekst hadden aangegeven waarom
economic” bespreken wij de geschiktheid
strijden. Een van de plannen die wij in dat
verband analyseren, heeft betrekking op
staat een toeneming van de door haar te betalen beschikbare nominale uitkeringen en
een afneming van de door de marktsector
afgedragen sociale werkgeverspremies 3).
Nu merkt Geel op dat in zijn plan de
prijs van de export omlaag gaat en daar-
we het volledige ,,plan Geel” niet in de beschouwingen hebben betrokken. We hopen deze omissie thans gecorrigeerd te
hebben.
Drie slotopmerkingen over de voorlaatste alineas van de reactie van Geel. Aller-
een verschuiving van de sociale werkge-
mee de export een stimulans ondervindt.
verslasten naar de indirecte belastingen.
Verwezen wordt in dit verband naar een
van de auteurs die een dergelijke verschuiving een aantal malen heeft bepleit, te we-
eerst ontgaat het ons waarom onze variant
4 de causaliteit geweld aandoet. We nemen
ving in ons betoog hebben betrokken. We
Dit is ons vanzelfsprekend niet ontgaan.
De oorzaak van de stijgende export is gelegen in het feit dat Geel de BTW slechts zodanig verhoogt dat de prijs van de consumptie door de combinatie van de verlaging van de sociale werkgeverslasten en de
verhoging van de indirecte belastingen per
saldo niet muteert. Dit betekent onherroepelijk een toeneming van het overheidstekort, omdat de werkgeverslasten op alle
afzetcategorieen drukken en de BTW
slechts op de consumptie. De BTW-verhoging pakt nu veel lager uit dan in het door
merken in onze bijdrage op dat de ree’le effecten van een zuivere lastenverschuiving
ons beschreven geval van budget-neutraliteit. Daarmee bepleit Geel infeite een poli-
nihil zijn. Daarbij wordt door ons onder
tiek van loonkostenverlaging door middel
een dergelijke verschuiving verstaan een
van overheidssubsidies. De overheid ver-
operatic die aan een tweetal voorwaarden
voldoet, te weten:
1. het overheidstekort mag niet worden
veranderd;
2. de koopkracht van de loon- en uitkeringstrekkers mag niet worden gewijzigd.
laagt immers de werkgeverslasten zonder
een budgetneutrale verhoging van de
BTW. Dit is een politiek die vanzelfsprekend gunstig is voor de uitvoer. Geel heeft
dat goed gezien. De gunstige effecten van
dit plan vloeien echter niet voort uit een
verschuiving in de collectieve lasten. Ze
zijn louter te danken aan de overheidssubsidie ten aanzien van de loonkosten. Dit
plan nu hebben wij in onze bijdrage niet
geanalyseerd, omdatwijslechts de effecten
van een verschuivingvan de sociale werkgeverslasten naar de indirecte belastingen
wensten te bespreken. Van Geel begrijpen
van een aantal vaak bepleite economisch
politieke maatregelen om de huidige
scheefgroei binnen onze economic te be-
ten drs. W. Geel. Deze ziet thans aanleiding om ,,het een en ander recht te zetten”
en om van ons ,,een verklaring, zo niet een
verontschuldiging te mogen verwachten”.
Een verklaring van onze kant is zeker op
zijn plaats, voor zover het niet duidelijk is
geworden dat wij van het ,,plan Geel”
slechts het element van de lastenverschui-
Wordt een lastenverschuiving gecombineerd met een toeneming van het overheidstekort en/of een verlaging van de
koopkracht van de genoemde inkomenstrekkers, dan mag niet meer worden gesproken van een verschuivingsoperatie sec,
maar wordt deze aangevuld met een cruciale, andere vorm van economische politick.
Kort is door ons uiteengezet waarom een
zuivere lastenverschuiving geen enkel reeel
effect heeft. In wezen behelst ons betoog
dat de sociale werkgeverslasten en de BTW
een identieke invloed hebben op de loonsom per werknemer. Voor zover namelijk
wordt aangenomen – zoals in onze model-
matige analyse gebeurt – dat de particuliere consumptie gelijk is aan de som van
de beschikbare loon- en steuninkomens 1),
drukt de BTW louter op de trekkers van de
genoemde inkomens. Slechts over de particuliere consumptie is immers BTW verschuldigd. Een verhoging van de BTW kan
daarom slechts tot stand komen zonder een
aantasting van de reele loon- en steuninkomens, indien deze inkomens nominaal
dienovereenkomstig worden verhoogd.
Past de overheid vervolgens een zodanige
verlaging van de sociale werkgeverslasten
toe dat het collectieve tekort per saldo ongewijzigd blijft, dan resulteren:
1. een nominate stijging van de vrij beschikbare lonen en uitkeringen met een
percentage dat exact gelijk is aan de
door de BTW-verhoging veroorzaakte
toeneming van de prijs van particuliere
consumptie;
2. een onveranderde loonsom per werknemer: de invloed van de lagere sociale
werkgeverslasten valt weg tegen de verhoging van de bruto lonen 2).
976
echter kennis van de visie van Geel dat dit
het geval is. Zijn opmerking dat wij niet
aangeven welke werkgeverspremies in variant 4 worden verlaagd, is correct. In ons
model maakt het namelijk niet uit om welke premies het gaat. Bovendien veronderstellen we dat de lezer weet welke werkgeverspremies er bestaan. Wat de omvang
van de verlaging van de werkgeverslasten
in variant 4 betreft het volgende. Deze is
zodanig gekozen, dat in combinatie met
een negatieve loonimpuls van 1 % sprake is
van een constante financieringstekortquo-
te van de overheid. Dit is Geel kennelijk
ontgaan.
J.H.M. Bonders
A.M. van Nunen
1) Ons begrip looninkomen omvat ook het toegerekende looninkomen van zelfstandigen.
2) Een nadere boekhoudkundige toelichting bij
de bovenstaandc analyse laten we kortheidshal-
ve achterwege. De lezer kan een dergelijke toelichting echter desgewenst aanvragen door middel van een briefje naar de Katholieke Hogeschool.
3) De bruto loonsom is per definitie de loonsom
na aftrek van de sociale werkgeverslasten.