Verkiezingseconomie
Onlangs heeft het Centraal Planbureau een vooruitblik
op de periods 1991 -1994 gepubliceerd1. Deze toekomstverkenning dient als basis voor de doorrekening van de
macro-economische gevolgen van de verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen. In hoofdlijnen komen
de voorspellingen van het CPB op het volgende neer. De
economische groei in Nederiand zal iets afnemen maar
nog altijd 2,25% bedragen, de werkgelegenheid in arbeidsjaren zal verder toenemen (35.000 per jaar), in
personen zal de toeneming bijna twee keer zo groot zijn,
de arbeidsinkomensquote zal niet verder dalen, de uitvoer zal meer groeien dan de invoer en het financieringstekort zal in 1994 2% lager zijn. De risico’s zijn vooral
gelegen in de ontwikkeling van de loonkosten en de
collectieve uitgaven. Een te grote loonstijging houdt het
risico van oplopende werkloosheid in terwijl ook de problemen rond overheidstekort en collectieve druk er alleen
maar erger door worden. De collectieve uitgaven kunnen
door niet-gecompenseerde overschrijdingen of door
nieuw beleid meer stijgen dan nu voorzien wordt.
Al met al toch geen slecht resultaat, indien de uitkomsten achteraf de centrale projectie zouden benaderen. De
politieke partijen maken zich dan ook niet erg druk om
altematievetoekomstverkenningen opte stellen die meer
beloven. Er is meer discussie over hoe de beschikbare
financiele ruimte moet worden aangewend dan over de
vraag wat de gewenste omvang van deze ruimte is.
Zachte heelmeesters hebben in het verleden de overheidsfinancien zodanig laten ontsporen dat de politic! nu
lijdzaam moeten toezien dat zij het initiatief zijn kwijtgeraakt aan de technocraten. Het CPB geeft met zijn wetenschappelijk verantwoorde groeiprojecties de marges voor
de politick aan die door het Ministerie van Financien
(hoogste prioriteit voor het terugdringen van het financieringstekort, wat er ook gebeurt) en De Nederlandsche
Bank (de inflatie mag in geen geval oplopen en koppel de
gulden niet los van de Dmark) al van de nodige beperkingen zijn voorzien. De maatschappelijke consensus over
deze uitgangspunten van het economische beleid is blijkbaar zo groot dat van politieke oppositie tegen het gevoerde beleid nauwelijks nog sprake is. De PvdA voert als leus
Tijd voor een ander beleid’, maar op macro-economisch
terrein is hier weinig van te merken. Het monetaire beleid
staat niet ter discussie, terwijl men bij het budgettaire
beleid slechts in geval van tegenwind wat minder belang
hecht aan reductie van het financieringstekort. Ook ter
bestrijding van de werkloosheid stelt de PvdA geen radicale macro-economische alternatieven voor. De hardnekkigheid van het probleem doet blijkbaar ook de grootste
oppositiepartij berusten in het realisme dat op macro-niveau geen oplossing voorhanden is. Men blijft de uitweg
zoeken in micro-ideeen en herverdeling van de bestaande hoeveelheid werk.
Ook al hebben de uitkomsten van de CPB-ramingen
een hoge politieke status, iedere econoom, zelfs de verkiesbare politieke econoom, weet dat het voorspellen van
toekomstige economische ontwikkelingen met veel onzekerheden is omgeven. De uitkomsten van de modelberekeningen zijn zeer afhankelijk van de veronderstellingen.
In de CPB-studie wordt dan ook een aantal onzekerheden
opgesomd, die het beeld kunnen versomberen dan wel
nog rooskleuriger maken. Een belangrijke veronderstelling is dat het Amerikaanse federale begrotingstekort per
1994 dank zij een noodzakelijke aanpassingspolitiek tot
nul zal zijn teruggebracht. Gezien de ervaringen van de
laatste jaren is deze veronderstelling weinig realistisch.
De Amerikaanse economie blijkt al enkele jaren zeer goed
te kunnen leven met een dubbeltekort. Waarom zou dan
ESB 23-8-1989
juist nu de noodzaak zo hoog zijn om dit dubbeltekort
eens f link aan te pakken? Als gevolg van de noodzakelijke
aanpassingspolitiek wordt verondersteld dat de groei in
de VS lager zal zijn. Dit zal tot minder belastingontvangsten voor de overheid leiden, waardoor het in evenwicht
brengen van de begroting in nog grotere mate afhankelijk
wordt van de politieke bereidheid om te bezuinigen of de
belastingen te verhogen. Geen politicus verkoopt graag
bezuinigingen aan zijn electoraat en vooral Amerikaanse
niet gezien nun kiesstelsel. Het verhogen van de belastingen zou kiezersbedrog betekenen voor president
Bush, en dat is toch ook niet iets om bij voorbaat van uit
te gaan.
Van groot belang voor de Nederlandse economie is de
ontwikkeling van de dollarkoers en het internationale
rentepeil. Het CPB hanteert niet zoals de OESO de
technische veronderstelling van ongewijzigde wisselkoersen. Men veronderstelt dat de dollar zal dalen tot een
gemiddeld(l) niveau van /1,84. Een forse koersval van de
dollar dus. Niemand kan een betrouwbare voorspelling
geven van de wisselkoers en het is daarom van tevoren
niet te zeggen of een depreciatie van de dollar met 10%
een betere voorspelling is dan een appreciate met 10%.
In de opgesomde onzekerheidsvarianten noemt het CPB
wel het risico van een nog grotere dollardaling, maar een
stabilisering of zelfs appreciatie van de dollar acht men
blijkbaar uitgesloten. Economische argumenten schieten
te kort om deze lacune te rechtvaardigen, politieke redenen spelen wellicht ook een rol. Het ligt voor de hand dat
men gekozen heeft voor een zeer lage dollarkoers om de
aardgasbaten laag in te ramen. Dit drukt de inkomsten
van de overheid waardoor de politieke partijen vooral niet
te veel financiele ruimte voor beleidsintensiveringen voorgeschoteld krijgen. Onaangenaam voor de verkiezingsprogramma’s is voorts dat de raming van de economische
groei een kwart procent per jaar lager uitvalt dan waar bij
de opstelling van de programma’s op gerekend was. Met
het oog op voortgaande reductie van het financieringstekort is er uitgaande van de jongste groeiraming al weer
minder ruimte voor nieuw beleid.
Volgens het CPB geeft de projectie aan dat “het buitengewoon moeilijk zal zijn de desiderata ten aanzien van
collectieve voorzieningen, lastendruk, koopkracht en
werkgelegenheid op een realistische wijze met elkaar in
overeenstemming te brengen”. Deze fraaie formulering
komt er in feite op neer dat de marges voor een alternatief
beleid smal zijn. De werkloosheid en het financieringstekort zullen ook in de jaren negentig het economische
beleid in hun greep houden. Om de komende jaren
werkloosheid en financieringstekort verder te kunnen terugdringen is gematigde economische groei een minimum vereiste. In geval van een onverwachte, maar na
jarenlange hoogconjunctuur toch zeker niet denkbeeldige, forse groeivertraging zal het toekomstige kabinet voor
veel pijnlijker ingrepen komen te staan dan de afgelopen
zeven jaar. Zowel het CPB als de politieke partijen zouden
gezien.de grote mate van onzekerheid over toekomstige
conjuncturele ontwikkelingen er goed aan doen enkele
uitgewerkte scenario’s te presenteren onder verschillende veronderstellingen. De politieke partijen zouden de
kiezer dan meer duidelijkheid kunnen verschaffen over
welk beleid men denkt te gaan voeren indien het economische klimaat gaat afwijken van wat men kan omschrijven als een extrapolatie van de huidige trend.
______________________A.J. Wolters
1. Een verkenning van de Nederlandse economie voor de
periods 1991-1994, Centraal Planbureau, werkdocument no.
31,DenHaag, 1989.
813