Van notabele tot lesboer
Aute ur(s ):
Jonkhoff, W. (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4300, pagina 237, 16 maart 2001 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
Zo’n honderd jaar geleden behoorde de onderwijzer min of meer tot het selecte groepje notabelen dat een dorp of stad rijk was. Hoewel
slecht betaald, impliceerde het beroep van leraar dat men iets bereikt had. De twintigste eeuw kan zonder twijfel de boeken in als eeuw
van de docentdegradatie. Van notabele is de leraar gedeprecieerd tot lesboer.
Het liberale kabinet-Pierson/Goeman Borgesius voerde in 1900 de leerplicht voor zes- tot en met twaalfjarigen in. Daarmee nam de vraag
naar docenten toe, maar de reputatie af. Slaat men evenwel boeken over de oorlogsjaren op dan wordt nog met respect en
afstandelijkheid gerept over het lerarencorps. Met de ontzuiling en de bijbehorende afname van het respect voor het gezag kwam de klad
er definitief in. Vooral de laatste twintig jaar ging het hard. De bezuinigingen van vele kabinetten-Lubbers hebben het lerarenberoep van
alle status ontdaan en het zijn verantwoordelijkheid en aantrekkingskracht ontnomen 1. De knock-out in het voortgezet onderwijs kwam
met het studiehuis: leerlingen maken zelfstandig opdrachten en als ze vragen hebben mag de docent opdraven. Het is duidelijk dat
adolescenten tegenwoordig liever account-, senior business- of human resourcemanager worden dan leerkracht 2. Dit geldt zowel met
betrekking tot de beloning als tot de reputatie.
Milton Friedman wees al in de jaren zestig van de vorige eeuw op de tekortkomingen van de overheid bij het afstemmen van het
uitgavenbeleid op de werkloosheid. Pogingen de werkloosheid stabiel op het niveau van de frictiewerkloosheid te houden, zouden in
deze visie vruchteloos zijn 3. Hier lijkt het nodige voor te zeggen. Er zijn vertragingen: stel dat er een te hoog niveau van werkloosheid
bestaat. Dit moet dan eerst als zodanig herkend worden, de statistieken moeten dus goed zijn. Ten tweede moet politieke besluitvorming
plaatsvinden: worden er extra uitgaven gedaan en zo ja, waaraan? Ervaring leert dat het politieke besluitvormingsproces zeer lang kan
duren. Ten derde moet het voorgenomen besluit worden uitgevoerd. Dat gebeurt vaak onvoldoende (denk bijvoorbeeld aan de
noodkreten die de Algemene Rekenkamer al jaren slaakt over de uitvoering van en toezicht op overheidsregulering). Tot slot moet het
voorgenomen en uitgevoerde beleid het gewenste effect hebben. Vaak is dat nog maar de vraag. Het resultaat van een en ander is in de
optiek van Friedman dat anticyclisch beleid niet mogelijk is. Door de vele vertragingen zullen de pogingen van de overheid de uitgaven
af te stemmen op het werkloosheidsniveau, dat meegaat met de conjunctuurcyclus, juist resulteren in extra grote fluctuaties: procyclisch
beleid.
Dit zelfde nu lijkt in het onderwijs te zijn gebeurd. Het beleid is aan het eigen succes ten onder gegaan. Zo lang en zo effectief heeft de
overheid bezuinigd en het overschot aan leraren bestreden, dat niemand nog leraar wil worden. Het resulterende lerarentekort heeft ertoe
geleid dat thans in brede kring wordt onderkend dat de beloning van leraren omhoog moet. De stakingen van afgelopen weken richtten
zich dan ook alleen op de hoogte van de extra uitgaven. Maar hoe de reputatie van het vak te verbeteren?
Functioneel gezien steekt het lerarenambt slecht af bij banen in de marktsector: je moet er lang voor leren en er zijn weinig kansen op
ontwikkeling en promotie. Wat meer is, de meeste mensen die eenmaal leraar zijn blijven dit ook. Wie in het bedrijfsleven gaat werken
komt veelal als held op sokken van een koude kermis thuis. Het bedrijfsleven vraagt een houding en kwalificatie die docenten niet of te
weinig hebben. Welke zijn dan de mogelijkheden om hier iets aan te doen? Ondanks ontgroening zal de behoefte aan onderwijs de
komende decennia toenemen; de behoefte aan kennis neemt toe. Het is daarom jammer dat er mobiliteitsbelemmeringen bestaan van het
onderwijs naar marktsectoren. Leraren uit het voortgezet onderwijs zou het bijvoorbeeld mogelijk moeten worden gemaakt om ook les te
geven in de marktsector, en vice versa. Weliswaar wordt vakinhoudelijk een ander product gevraagd maar er zijn grote voordelen: leraren
kunnen profiteren van de veel hogere beloningen voor onderwijs in de marktsector. In deze sector kan didactische kennis worden
opgedaan. Publiek-private samenwerking lijkt dan ook een verstandiger imperatief dan totale regie voor Zoetermeer 4.
Ook bij dergelijke mooie initiatieven speelt echter het probleem van de vertragingen: voor we zover zijn dat substantieel meer jongeren
het beroep van leraar kiezen, gaan waarschijnlijk wel wat jaren voorbij. De uiteindelijke opbrengst is bij een steeds verkrappende
arbeidsmarkt hoogst onzeker.
Voor nu gaat het er vooral om voor meer flexibiliteit van het lerarenberoep te kiezen en niet tomeloos geld te gaan uitgeven. Er zijn
belangrijke alternatieve aanwendingen, zoals sparen voor de vergrijzing. Vooral ook moet bedacht worden dat een zak met geld niet alles
is, en dat ook de reputatie van het lerarenvak te voet komt en te paard gaat
1 Zie bijvoorbeeld X. van Gelder, Onderwijs bruist niet, het broeit, de Volkskrant, 12 maart 2001.
2 Zie P.M.G. Berkhout, M. Zijl en B.M.S. van Praag, Een hoger salaris voor leraren , ESB, 15 januari 1999, blz. 29-31. De toename van het
aantal klachten over hoge werkdruk, zo betogen de auteurs, ging samen met de afnemende waardering voor het vak door leraren. Dit zou
er op kunnen duiden dat het beroep aan status heeft ingeboet: hoe hoger de status, hoe meer werkdruk men accepteert.
3 Zie voor een uitgebreid overzicht B. Snowdon en H. Vane, A macroeconomics reader, Routledge, Londen/New York, 1997, blz. 157-262.
4 Zie P.M.A. Eichholtz en C.G. Koedijk, Van Walderveen gaat publiekprivaat , ESB, 2 februari 2001, blz. 108-109.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)