Ga direct naar de content

Van input naar output: beleid in uitvoering

Geplaatst als type:

.

ESB Dossier Gedragseconomie voor milieubeleid

Van input naar output:
beleid in uitvoering

Child Food Trust

I

n Engeland vormde het slechte voedselaanbod
in de schoolkantines aanleiding voor de regering
om in 2005 de Child Food Trust (CFT) op te
zetten. De CFT kreeg directe verantwoordelijkheid
voor de ontwikkeling, invoering en handhaving van
nationale voedingsrichtlijnen op scholen en voorschoolse instellingen, vooral met betrekking tot de
lunch. Ze heeft als missie ‘to help protect every child’s
right to eat better – and so, to do better’, en geeft daartoe advies aan ouders, cateraars en schoolleiding, om
zo een norm te creëren die contrasteert met de huidige fastfoodcultuur. Vanuit gedragseconomisch perspectief wordt er tevens aandacht besteed aan de rust
in de kantines door te letten op akoestiek, inrichting,
kleurgebruik en wachttijden bij de kassa. Daarnaast
wordt het voedsel geserveerd op kleinere borden en
worden gezondere voedingskeuzen voor in het menu
geplaatst. Deze gedragseconomische aspecten vormen
onderdeel van een geïntegreerde benadering waarin
ook plaats is voor interventies die op andere perspectieven gestoeld zijn, zoals het aanbieden van workshops
en het promoten van wetgeving omtrent het thema gezonde voeding. De CFT heeft een eigen wetenschappelijk onderzoeksteam dat regelmatig de interventies
monitort, evalueert en publiceert. De interventies hebben geleid tot een toename van het aantal kinderen dat
schoolmaaltijden eet zonder veel suikers, zouten of vet6

ten. Hoewel in Nederland maar weinig leerlingen een
warme maaltijd nuttigen op school, zou een meer gedragseconomische benadering van het voedselaanbod
op school ook hier kunnen bijdragen aan de overgang
naar gezondere eetpatronen bij jongeren.
Sylvia Breukers (senior onderzoeker bij Duneworks bv) en Ruth
Mourik (oprichtster van DuneWorks bv)

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 98 (4672S) 8 november 2013

ESB Dossier Gedragseconomie voor milieubeleid

Consumentengedrag
verduurzaamt op voedselgebied

H

et belangrijkste onderwerp binnen de Directie Duurzaamheid van I&M is het streven naar een groene – circulaire – economie: groei binnen de grenzen van de planeet. Daarom
kijkt men naar andere, slimmere manieren van produceren en consumeren. Het zoeken is naar de rol die de
rijksoverheid kan spelen bij het verduurzamen van de
huishoudelijke consumptie. Daartoe is I&M vooral
actief wat betreft twee thema’s, voedsel en textiel, en
daarnaast afvalscheiding (waarover Addie Weenk van
Rijkswaterstaat in dit katern schrijft).
Voor voedsel is het doel: een aantoonbare afname
van de milieudruk van de voedselconsumptie. De focus
is daarbij op anders consumeren: minder consumptie,
verschuiving van dierlijke naar plantaardige producten en minder voedselverspilling. De omgeving van
de consument is essentieel, en dus moeten we samenwerken met partners als het bedrijfsleven (horeca en
supermarkten), maatschappelijke organisaties en de
gemeenten. Dit jaar hebben we onder andere met de
actie-organisatie Urgenda de ‘peulenparade’ gelopen,
zijn we bezig met het opschalen van het concept Food
Battle, waarbinnen verschillende initiatieven vallen om
voedselverspilling te bestrijden, en laten we het RIVM
onderzoeken of het Loket Gezond Leven (een instrumentenbank) kan worden verbreed met duurzaamheid
wat betreft voedsel. Verder heeft het bureau voor duurzame ontwikkeling CREM voor ons op een rij gezet
welke mogelijkheden de rijksoverheid heeft, met daarbij een te volgen stappenplan. Vanuit deze activiteiten
willen we komen tot een geleidelijk meer samenhangend pakket aan instrumenten om de huishoudelijke
consumptie te verduurzamen.

Bernard Cino (senior beleidsmedewerker bij het Ministerie van

Beter Benutten

B

innen het programma Beter Benutten, dat
uitgaat van het I&M, werken Rijk, regio en
het bedrijfsleven samen om de doorstroming
op de drukste verkeersknelpunten te verbeteren. Het
streven is om reizigers minder met de auto in de spits
te laten reizen, door infrastructuur aan te leggen, en
ook door het gewenste gedrag beter te faciliteren. In
tien regio’s zijn maatregelenpakketten opgesteld die
reizigers moeten verleiden om op andere tijden of met
een ander vervoermiddel te reizen, of om thuis te gaan
werken. Bij de vormgeving van maatregelen wordt actief nagedacht welke principes men zou kunnen toepassen om het gewoontegedrag van reizigers te door-

breken. Dat kan via positieve prikkels zoals beloning
bij het mijden van de spits, enthousiaste verhalen of
humor, bijvoorbeeld om reizigers te stimuleren om te
gaan fietsen. Of via sociale vergelijking of competitie,
zoals bij het mobiliteitsspel Van5naar4. We laten nu
het effect van de inzet van gedragsprincipes evalueren,
zodat we vanaf 2015 – bij het vervolg van het programma – nog effectiever gebruik kunnen maken van
dergelijke principes bij de vormgeving van ons beleid.

Infrastructuur en Milieu)
Victoria Dekker (senior beleidsadviseur bij het Ministerie van
Infrastructuur en Milieu)

Jaargang 98 (4672S) 8 november 2013

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

7

ESB Dossier Gedragseconomie voor milieubeleid

Het Behavioural Insights Team
(BIT) in het Verenigd Koninkrijk

I

n het Verenigd Koninkrijk werd een subsidie
voor het isoleren van daken nauwelijks gebruikt.
Want wat bleek? Bewoners zagen op tegen het
opruimen en leeghalen van hun zolder – een vereiste
om te kunnen isoleren. De oplossing: de overheid
biedt de bewoner de mogelijkheid om – tegen betaling – een schoonmaakbedrijf in te huren dat helpt

opruimen. Het resultaat: vier keer zoveel aanvragen
voor dakisolatiesubsidie. Dit voorbeeld illustreert de
toegevoegde waarde van het toepassen van gedragsinzichten door de overheid. Het Behavioural Insights
Team (BIT) heeft de inhoudelijke ondersteuning geleverd voor het vlottrekken van het gebruik van de
dakisolatiesubsidie. Het BIT heeft inmiddels ruime
ervaring met het verbinden van gedragskennis aan de
beleidspraktijk en heeft zijn effectiviteit bewezen.
Het BIT is een multidisciplinair team van dertien
personen, dat beleidsmakers helpt om hun beleid effectiever te maken. Inzichten uit de sociale psychologie en de gedragseconomie vormen de basis van deze
ondersteuning. Het team is ondergebracht bij het
Cabinet Office (vergelijk Ministerie van Algemene
Zaken) en wordt geadviseerd door de Amerikaanse gedragseconoom Richard Thaler en een groep van Britse
wetenschappers.
Bij de oprichting in juli 2010 kreeg het BIT de
ambitieuze opdracht mee om, binnen twee jaar, een
beslissende bijdrage te leveren aan twee belangrijke
beleidsterreinen, om gedragsinzichten binnen de
overheid te verspreiden en om zichzelf tienvoudig terug te verdienen. Bij de evaluatie twee jaar later bleek
dat deze drie doelen ruimschoots waren gehaald: het
team had zichzelf zelfs 22 maal terugverdiend (An8

nual Update van het BIT door het Cabinet Office,
2011–2012).
Het BIT ontwikkelt samen met de betrokken
beleidsmakers concrete maatregelen en verspreidt
kennis door middel van bijvoorbeeld lezingen en
workshops. Daarnaast heeft het team in 2011 de publicatie Mindspace uitgebracht waarin gedragsinzichten ten behoeve van beleid worden uitgelegd. Verder
begeleidt het BIT de toepassing en de evaluatie van
de ontwikkelde maatregelen. Daarbij wordt steevast
gebruikgemaakt van Randomized Control Trials en
Test-Learn-Adapt-modules. Het eerste omwille van
het opbouwen van bewijs, het tweede om al doende te
leren en de maatregel zo nodig bij te stellen.
Het BIT komt niet uit het niets. In de jaren negentig werden steeds meer wetenschappelijke inzichten over de beperkte rationaliteit van mensen, en hoe
daarmee om te gaan ontsloten voor politiek en beleid.
Zor groeide juist de behoefte aan een effectiever beleid:
nieuwe knelpunten op de beleidsagenda hingen steeds
vaker samen met individuele gedragsproblemen (bijvoorbeeld obesitas en energieverspilling) die zich lastig
met klassieke instrumenten lieten aanpakken. Bovendien was er politieke druk om de regelgeving terug te
dringen: de red tape challenge. Tegelijkertijd werden de
grenzen ervaren van het neoliberale denken en van veronderstellingen over de economische drijfveren achter
alle menselijk gedrag. In het rapport Personal Responsibility and Changing Behaviour: the state of knowledge
and its implications for public policy stelde de Strategy
Unit van het Cabinet Office in 2004 daarom voor om
een groter beroep te doen op persoonlijke verantwoordelijkheid – wat nog wel past binnen het neoliberale
denken – maar ook om individuen te ondersteunen bij
het maken van betere keuzes: beleid moet uitgaan van
realistischer veronderstellingen over menselijk gedrag.
Het rapport werd door velen (inclusief de toenmalige
premier Blair) aanvankelijk nog als paternalistisch gezien, maar is wel de aanzet geweest voor diverse ministeries om in beleid te experimenteren met gedragsinzichten. De oprichting van het BIT door premier Cameron
is daarvan een bestendiging en erkenning. Een van de
auteurs van het rapport uit 2004, David Halpern, werd
de eerste directeur van het BIT.
Odette van de Riet (kwartiermaker BIT van het Ministerie van
Infrastructuur en Milieu) en Petra Jonkers (verbonden aan het
Nederlandse BIT vanuit de WRR)

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 98 (4672S) 8 november 2013

ESB Dossier Gedragseconomie voor milieubeleid

Diftar Schweinfurt

Afval

G

M

emeenten hebben de bevoegdheid om een
afvalstoffenheffing te innen. Als deze heffing verschilt per huishouden op basis van
de hoeveelheid aangeboden afval, dan spreekt men
van gedifferentieerde tarieven of kortweg ‘diftar’. De
Duitse diftar-aanpak biedt ruimte voor het toesnijden van beleid op specifieke omstandigheden om zo
disproportionele voordelen of kosten te voorkomen.
Zo krijgen incontinente Duitse burgers een korting,
en mogen eenpersoonshuishoudens de afvalbakken
delen met een andere alleenwonende buur. Verder
kunnen gemeenten de uitvoering aanpassen aan de lokale omstandigheden, zoals in de gemeente Schweinfurt (Beieren) is gedaan. Aldaar werd diftar in 1997
ingevoerd. Het diftar-instrument werd in een wijk
van drieduizend inwoners gepilot en bleek succesvol
in het terugdringen van het afvalaanbod. Vervolgens
werd het instrument in 2000 uitgerold in de andere
deelgemeenten, totdat uiteindelijk alle 116.000 inwoners eraan deelnamen. In Schweinfurt is er gebruikgemaakt van sociale normen en peer pressure
op meerdere vlakken. Een politiek leider werd bereid
gevonden om te fungeren als campagnetrekker en rolmodel in de wijk en de lokale media; milieustraten en
afvalverzamelplekken werden extra schoongehouden,
terwijl men op werkplekken inzette op een sterke sociale controle. De interventie in Schweinfurt is effectief
gebleken, want er is een blijvende reductie in restafval en GFT-afval van veertig procent gemeten. Een
prachtig resultaat, aangezien de hoeveelheid afval per
hoofd van de bevolking in deze gemeente altijd al heel
laag was (jaarlijks 120 kilo) vergeleken met het Duitse
nationale gemiddelde (400 kilo). Daarnaast nam het
percentage gerecycled afval toe van 64 tot 76 procent.
Een enquête liet zien dat huishoudens inmiddels bij
hun aankoop- en keuzegedrag al rekening houden met
de hoeveelheid afval die dit mogelijk gaat opleveren.
Sylvia Breukers en Ruth Mourik (senior onderzoeker respectievelijk oprichtster van DuneWorks bv)

edio 2013 begon een projectgroep vanuit I&M en RWS Leefomgeving na te
denken over de aanvullende beleidsinstrumenten die zouden kunnen bijdragen aan de doelstelling om de bronscheiding van huishoudelijk afval
(dus scheiding bij de ‘bron’ ofwel in het huishouden,
in tegenstellig tot scheiding door de afvalverwerker:
nascheiding) in Nederland te verhogen tot circa 60
à 65 procent van de hoeveelheid afval in gewicht.

Daarbij richten we ons op gemeenten en burgers. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inzameling en
verwerking van huishoudelijk afval, onder te verdelen
in: gft, papier, plastic verpakkingen, textiel, kca, elektrische apparaten, grof/groot afval en restafval. Zij
spelen een belangrijke rol bij het motiveren en faciliteren van burgers, bijvoorbeeld door tet voorzien in
mogelijkheden om zich van afval te ontdoen – zoals
zakken, containers, milieuparkjes of een milieustraat
– het organiseren van de inzameling, het geven van
voorlichting en de toepassing van (al dan niet financiële) prikkels. Met kennis over gedragsbeïnvloeding en
lokale beleidsprocessen gaan we na via welke instrumenten gemeenten kunnen bijdragen aan de ontwikkeling en uitvoering van een beleid dat bijdraagt aan
de bronscheidingsdoelstelling. Belangrijke actoren
daarbij zijn beleidsmedewerkers, wethouders, de gemeenteraad en de lokale uitvoeringsorganisaties. Verder bekijken we hoe de burger vanuit het Rijk sterker
te motiveren is om afval gescheiden te houden en het
in die staat aan te bieden.
Addie Weenk (beleidsmedewerker bij het Ministerie van Rijkswaterstaat)

Jaargang 98 (4672S) 8 november 2013

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

9

Auteurs