Van dingen die stabiel zijn
J.J.M. Theeuwes
Er zijn geen economische wetten die
voor alle plaatsen en alle tijden gelden.
Er zijn in het beste geval slechts betrouwbare voorspellingen gebaseerd op stabiele verbanden. Deze stabiliteit is
steeds tijdelijk, soms zeer tijdelijk. Bij
voorbeeld de eenvoudige Phillipscurve,
die een verband legt tussen het werkloosheidsniveau en de nominale loonvoetveranderingen, gold als stabiel en
betrouwbaar tussen 1958 en het begin
van de jaren zeventig, maar Met het daarna afweten. In sommige zeldzame gevallen is een economische voorspelling al
zo vaak goed uitgekomen, dat de kans
dat ze in de toekomst nog wordt tegengesproken uiterst klein is. Dat de gevraagde hoeveelheid zal dalen als de
prijs stijgt, is een voorbeeld van zo’n bijna zekere voorspelling. Een langdurig
stabiel verband zou men de officiele status van ‘economische wet’ kunnen verlenen. Er is jammer genoeg geen Internationale Bond van Economen die de permanente betrouwbaarheid van een eco- seerd zijn in de constanten en de stabiele
nomische voorspelling in de gaten houdt verbanden in de economie. We zouden
en na verloop van tijd officieel erkent dan niet een wettenboek moeten maken,
door de relatie in Gothisch schrift, bij te maar eerder een ‘boek van dingen die
schrijven in een dun zwart boekje met stabiel zijn’. Stabiliteit wordt op vier
plaatsen gevonden: in ratio’s, in tendeneconomische wetten.
Zonder dat dunne zwarte boekje is de sen (‘stylized facts’) in coefficienten en in
term ‘economische wet’ een onbe- de tekens van coefficienten.
In 1961 verscheen in de Quarterly
schermde titel. Futiele verbanden worden nu wet genoemd, liefst in de vorm Journal of Economics een artikel van
‘Wet van Huppeldepup’, in de hoop dat L.R. Klein en R.F. Kosobud over de
het aanslaat en dat de bedenker wordt ‘great ratios of economies’, waarin zes
toegevoegd aan de Pleiade van Onster- bekende verhoudingen uit de economie
felijke Economen. Economen uit de vori- waren samengebracht. Van deze verge eeuw hadden daar meer behoefte aan houdingen wordt wel eens beweerd dat
dan nu en uit die tijd stammen wetten die ze constant zijn. De drie bekendste zijn:
meer met veronderstellingen dan voor- de kapitaal-outputratio, de kapitaal-arbeidsverhouding en de omloopsnelheid.
spellingen te maken hebben. De wet van
de afnemende meeropbrengsten en de De drie andere ratio’s die ze in hun artikel
wet van het dalende grensnut zijn eigen- noemen, staan zelfs als wetten bekend.
lijk veronderstellingen over tekens van Zo staat de constante spaarquote bepartiele afgeleiden. De Wet van Walras is kend als de wet van Denison, de constaneen toepassing van dubbel boekhouden te arbeidsinkomensquote als de wet van
en de Wet van Say is een kluif voor exe- Bowley en de constante participatiegeten. Misschien dat alleen de Wet van graad van de bevolking als de wet van
Gresham nog in het dunne zwarte boekje Long. Maar echt constant zijn die verhouzou passen. Het boekje met economi- dingen niet. In het artikel van Klein en
sche wetten zal trouwens nooit dik wor- Kosobud wordt bij voorbeeld aangetoond
den. We zijn al ruim tweehonderd jaar se- dat de meeste van die verhoudingen een
rieus bezig en meer dan een handvol sta- significante tijdstrend vertonen. We kunbiele verbanden halen we niet. Het ziet er nen ze dus niet bijschrijven in ons boek
ook niet naar uit dat het economisch be- van dingen die stabiel zijn.
Toen de groeitheorie nog bloeide was
stel stabieler zal worden. Dus de volgende tweehonderd jaar komen er vermoe- er een ander soort stabiliteit die economen aantrok: de ‘stylized facts’. Dat wadelijk niet veel bij.
De essentie van een wetenschappelij- ren lange-termijntendensen die zich in elke ontwikkelde economie voordeden en
ke wet is de stabiliteit en de onmiskenbare betrouwbaarheid van de. voorspellin- het was de taak van de groeitheorie om
gen die erop gebaseerd worden. Maar deze ontwikkelingen te verklaren. Voorwe zijn niet consistent in onze naamge- beelden hiervan zijn: de constante groeiving. Sommige voorspellingen worden voet van de gemiddelde arbeidsproduktiwet genoemd terwijl ze niet uitkomen viteit, de constante groeivoet van de kapitaalgoederenvoorraad e.d. Het gold als
(b.v. de wet van de dalende winstvoeten
van Marx). We moeten niet alles wat een kwaliteitstoets op de voorgestelde
maar een beetje of een poosp stabiel is variant van de groeitheorie als het de auof constant blijft als wet gaan betitelen. teur lukte om alle tendensen met enkele
Het klinkt zo archaTsch. Zonder ze wet te simpele penbewegingen te reproducenoemen kunnen we toch nog gei’nteres- ren. Kaldor van het Cambridge aan deze
kant van de oceaan begon ermee en Solow van het Cambridge aan de andere
kant nam het over. Het is ondertussen samen met de belangstelling voor de groeitheorie wat weggezonken.
Constante ratio’s en groeivoeten hebben iets mysterieus in een economie gekenmerkt door conjunctuurbewegingen
met varierende lengte en ten prooi aan
nooit aflatende stochastische schokken.
Het is zeer intrigerend dat de participatiegraad van mannen en vrouwen in 1891 in
Groot-Brittannie 61,3% bedroeg en bijna
honderd jaar later, in 1981, nog steeds
61,0%. Vergelijkbare constante graden
over lange perioden zijn ook te vinden
voor andere landen. Toch weet iedereen
dat onder deze constante cijfers grote
verschuivingen in participatiepatronen
verborgen zitten. Gehuwde vrouwen zijn
veel meer gaan participeren en jongeren
en ouderen veel minder. Overigens, of
een tijdreeks constant is, hangt af van
hoeveel variatie men wil tolereren. De
ene econoom laat zijn ogen over een tijdreeks lopen en besluit dat het met de variatie wel meevalt. Bij een ander stuiteren
de ogen net iets te veel om de reeks stabiel te noemen.
Sommige coefficienten lijken wel onveranderlijk vast te liggen. In tentamenopgaven macro-economie wordt de
marginale consumptiequote zo vaak op
0,8 geprikt, dat het lijkt of het echt zo is.
Er zijn ook geschatte coefficienten waarvan men heeft gedacht dat ze constant
waren. Een bekend voorbeeld is de Tinbergen Two’. Naar analogic daarmee
zou men ook kunnen verwijzen naar de
‘Jorgenson One’ en de ‘Okun Three’. De
een van Jorgenson is de grootte van de
prijselasticiteit van de gewenste kapitaalgoederenvoorraad. Hierover ontspon
zich aan het eind van de jaren zestig een
forse empirische discussie. Het resultaat
was dat de een verdween. De twee van
Tinbergen is de elasticiteit van de ruilvoetverhouding in de exportvergelijking
van het CPB-model uit de jaren vijftig. De
drie van Okun is de coefficient in de ‘wet
van Okun’ die zegt dat het werkloosheidspercentage daalt met een derde
van de mate waarin het nationale produkt
harder groeit dan zijn trendgroei. Geen
van deze coefficienten kan nu nog worden genoteerd in het boekje van stabiele
dingen.
Wat overblijft zijn de tekenuitspraken.
Praktisch het enige dat houvast geeft in
de economische wetenschap zijn voorspellingen over de richting van het effect.
Als de prijs stijgt, daalt de gevraagde
hoeveelheid; als het inkomen stijgt, nemen de consumptieve bestedingen toe,
enz. Het is niet veel. Uiteindelijk staan er
in het dunne zwarte boekje van dingen
die stabiel zijn alleen maar plusjes en
minnetjes. Verder komen we niet. De
economie is eerder een verhaal van dingen die voorbijgaan.
J.J.M. Theeuwes
987