Tijd, het ultieme schaarse goed
Aute ur(s ):
Theeuw es, J.J.M. (auteur)
De auteur is hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en werkzaam b ij de stichting voor Economisch Onderzoek.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4145, pagina 244, 27 maart 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
tijd
Tijd is het ultieme schaarse goed. De econoom Becker heeft de besteding van tijd aan betaald werk, huishoudelijk werk en recreatie
in een economisch model verklaard. Becker voorspelde dat hoe hoger de arbeidsproductiviteit op de markt is, hoe minder tijd er aan
huishoudelijk werk zal worden besteed. Dit blijkt voor uiteenlopende landen en over een decennialange periode op te gaan, ook voor
Nederland (zie het SCP-onderzoek van Joep de Hart, verderop in deze ESB). Maar hoe kan het toch dat we minder vrije tijd over
houden?
Een pasgeboren baby heeft in Nederland ongeveer tachtig jaren voor de boeg en heeft dus meer dan 42 miljoen minuten te besteden. Dat
lijkt veel, maar de mens is sterfelijk. Daarom is tijd het ultieme schaarse goed. Een economische analyse ligt voor de hand. Toch heeft
het tot het midden van de jaren zestig geduurd voor de economische visie op tijd vorm kreeg. Een aanzet tot een economische
beschouwing over het tijdsgebruik in de huishoudelijke productie is te vinden bij Margaret Reid (1934) en bij Jacob Mincer (1963).
Uiteindelijk was het de verbluffend elegante analyse van Becker (1965) die de schaarse tijd op de onderzoeksagenda van economen
heeft gezet 1. Na Becker werd tijdsbesteding een kwestie van substitutie- en inkomenseffecten, van koopkracht en van relatieve lonen.
De economie van de tijd
Arbeidstijd wordt ingezet op de arbeidsmarkt en beloond met arbeidsinkomen. In het huishouden worden tijd en marktgoederen
gecombineerd in de productie van huishoudelijke goederen (zelfgemaakte jam) en diensten (de woonkamer zuigen). Het verschil tussen
huishoudelijk werk en echte vrije tijd of recreatie is moeilijk te maken. Als scheidingslijn wordt vaak het criterium gebruikt dat
huishoudelijk werk bestaat uit activiteiten die anderen voor je kunnen doen, al of niet tegen betaling: iemand kan voor je koken en een
kinderoppas zorgt voor je kind. Van vrije tijd genieten doe je zelf.
Becker heeft deze verschillende vormen van tijdsbesteding in een model ondergebracht. Daarbij veronderstelt hij dat huishoudens
voldoening en nut halen uit huishoudelijke goederen. Huishoudelijke goederen zijn bijvoorbeeld een warme maaltijd, welopgevoede
kinderen en een schoongezogen woonkamer. Huishoudelijke goederen worden gemaakt door tijd en marktgoederen te combineren. Voor
een warme maaltijd heb je boerenkool, aardappels, een gasfornuis en tijd nodig. Voor welopgevoede kinderen heb je Jip en Janneke en
voorleestijd nodig. Huishoudelijke productie is soms zeer tijdsintensief (kinderen opvoeden), in andere gevallen wordt vooral gebruik
gemaakt van marktgoederen (een magnetron-maaltijd).
De hoeveelheid marktgoederen (sperzieboontjes en fluitketels) die een huishouden kan kopen hangt af van de marktprijzen en inkomen.
Dat is de gebruikelijk budgetrestrictie. Er is ook een tijdsrestrictie. De 24 uur per dag worden ingezet in de productie van huishoudelijke
goederen, of op de arbeidsmarkt. Op de arbeidsmarkt wordt arbeidstijd vergoed met een loon. Het model van Becker is zodoende een
uitbreiding van het neoklassieke nutsmaximalisatiemodel met als extra’s een huishoudelijke productiefunctie en een tijdsrestrictie. Becker
laat zien dat de vraag naar huishoudelijke goederen en de tijdsbesteding in het huishouden net als de vraag naar marktgoederen en het
aanbod van arbeid afhangt van prijzen, lonen en inkomens. Door Becker’s simpele ingreep wordt tijd een gewoon economisch goed, net
als andijvie.
Welke keuze de leden van een huishouden maken bij de besteding van hun tijd, bij een vaststaande tijdsrestrictie, prijzen, lonen en
inkomens, hangt af van twee soorten parameters: smaak- en productiviteitsparameters. Smaakparameters beschrijven de voorkeuren voor
huishoudelijke goederen en voor thuis of op de arbeidsmarkt werken. Productiviteitsparameters meten de productiviteit van de
gezinsleden bij huishoudelijk werk zoals vaatwassen en gras maaien. Huishoudens verschillen in smaak en productiviteit. De economisch
optimale verdeling van huishoudelijk werk tussen man en vrouw vindt plaats op basis van productiviteitsoverwegingen – bijvoorbeeld
de man is de betere kok en de vrouw is beter in het verversen van de motorolie – en van voorkeursafwegingen – de man vindt koken
verschrikkelijk leuk en de vrouw doet niets liever dan aan de auto sleutelen.
Bij het verrichten van empirisch onderzoek is een probleem, dat er vaak sprake zal zijn van ‘joint production’. ‘Joint production’ doet zich
voor wanneer echtgenoten niet alleen de zelfgemaakte andijviestamppot zeldzaam lekker vinden maar daarenboven ook intens genieten
van het samen koken. Als de echtgenoten vaker andijvie gaan koken, weet de econoom niet of dit het gevolg is van een veranderende
voorkeur voor meer andijvie, of dat het genieten van het gezamenlijk koken is toegenomen. Hierdoor is het apart identificeren van smaaken productiviteitsparameters praktisch onmogelijk 2. Er valt echter wel degelijk iets te zeggen over het verband tussen tijdsallocatie, de
prijzen van marktgoederen en de relatieve lonen van mannen en vrouwen.
Substitutie tussen tijd en goederen
De grens tussen de markt en het huishouden verschuift. De huishouding heeft de concurrentie van de markt verloren: de hoeveelheid
huishoudelijk werk neemt af in de tijd. Vrije tijd neemt toe, en de productie is fors verschoven van de huishoudelijke sector naar de markt
en de overheidssector, zeker in de Europese welvaartsstaten. In een recente bijdrage over de Zweedse welvaartsstaat stelt Rosen
bijvoorbeeld dat de toename van de werkgelegenheid in de overheidssector in Zweden veroorzaakt wordt doordat de verzorging vanuit
de huishoudelijke kring is overgenomen door de overheid 3. Zweden “has nationalized the familiy” en “monetized the household sector”.
En: “In Sweden a large fraction of women take care of the children of women who work in de public sector to take care of the parents of
the women who are looking after their children”.
Becker’s model laat zien dat deze mechanisering en monetarisering van de huishouding voor een belangrijk deel wordt verklaard als
reactie op prijs- en loonsveranderingen. In de loop der jaren is het reële loon gestegen en zijn de relatieve prijzen van relevante
marktgoederen zoals huishoudelijke apparaten, diepvriesmaaltijden, voorgebakken brood gedaald. De toename van de reële loonvoet en
afname van de prijs van marktgoederen werken beide in dezelfde richting: de huishoudelijke productie wordt meer goederenintensief
(meer marktgoederen) en minder tijdsintensief. De ‘opportunity cost’ van elk uur besteed aan zelfgemaakte lasagna wordt steeds hoger,
terwijl de prijs van kant en klare lasagna steeds lager wordt. Het wordt efficiënt om zuinig om te springen met kostbare tijd en die vooral
te gebruiken om geld te verdienen of voor recreatie. Bovendien is de productiviteit van de huishoudelijke apparaten ook fors
toegenomen. De werkkracht van wasmachines, stofzuigers, ovens en boren is verveelvoudigd over de jaren, de consument krijgt meer
tijdswinst voor dezelfde prijs en de tijd besteed aan huishoudelijk werk daalt.
Inkomenseffecten
In de loop der jaren is de koopkracht van huishoudens fors gestegen. Empirisch is herhaaldelijk vastgesteld dat vrije tijd een normaal
goed is, wat betekent dat een rijkere samenleving meer vrije tijd wil consumeren. Het gemiddeld aantal uren vrije tijd per week, per jaar,
per leven neemt sinds het eind van de vorige eeuw trendmatig toe. Een soortgelijk inkomenseffect geldt eveneens op een bepaald
moment in de tijd. Huishoudens met hogere inkomens ‘kopen’ meer vrije tijd, kopen zichzelf vrij door huishoudelijke klussen uit te
besteden of door marktgoederen te kopen die de huishoudelijke productie minder tijdsintensief maken.
Dat is goed te zien in de verschillen in tijdsbesteding tussen arme en rijke landen. Tom Juster en Frank Stafford publiceren in hun
overzichtsartikel over tijdsallocatie een aantal gedetailleerde tabellen over de tijdsbesteding van mannen en vrouwen voor een aantal
landen. figuur 1 en tabel 1 zijn hiervan afgeleid 4. Ik concentreer me op arbeidstijd besteed op de arbeidsmarkt (‘markt’), tijd besteed aan
huishoudelijke productie (‘thuis’) en totaal aantal uren verplichte tijd (‘totaal’). Arbeidstijd en tijd besteed aan huishoudelijk werk zijn
inspanningen. Joep de Hart van het SCP noemt ze verderop in ESB terecht, de ‘tijdsdruk van verplichting’. Hoe minder tijdsdruk, hoe
hoger de welvaart.
Figuur 1. Tijdsbesteding van vrouwen en mannen in verschillende landen.
Tabel 1. Internationale verschillen in tijdsbesteding, uren per week
markt
VS (1981)
Japan (1985)
Sovjetunie (1985)
Finland (1979)
Hongarije (1977)
Zweden (1984)
Noorwegen (1980)
Denemarken (1987)
Botswana (1975)
Nepal (1981)
Mannen
thuis
44,0
52,0
53,8
44,0
50,8
39,8
34,2
33,4
38,8
40,7
13,8
3,5
11,9
13,8
12,9
18,1
16,8
12,8
9,0
11,9
totaal
57,4
55,5
65,7
57,8
63,7
57,9
51,0
46,2
47,8
52,6
markt
Vrouwen
thuis
23,9
24,6
39,3
32,5
35,1
23,7
17,6
20,8
23,2
32,3
31,0
27,0
28,6
33,8
31,8
33,0
23,1
36,2
43,3
30,5
55,6
66,3
61,1
68,9
55,5
50,6
43,9
59,4
75,6
totaal
54,4
Uit de figuur valt een negatief verband tussen inkomensniveau en tijdsdruk af te leiden. De verplichte tijdsbesteding op de markt en
thuis van mannen maar vooral van vrouwen is hoog in ontwikkelingslanden en socialistische landen (inclusief Finland) en lager in (post)industriële ontwikkelde landen. In de socialistische landen is de markttijd voor vrouwen hoog, in de ontwikkelingslanden hun thuistijd.
Ontwikkelde landen hebben een hoger inkomen per hoofd dan de socialistische landen en de ontwikkelingslanden. Met dit hoge
inkomen koopt men meer vrije tijd.
Substitutie tussen mannen en vrouwen
Het is niet uit te sluiten dat in huishoudens waar de vrouw veel meer kan verdienen dan de man, de vrouw toch het huishouden doet. Dat
is een kwestie van voorkeur en sociale normen. Uit de cijfers in figuur 1 en tabel 1 blijkt dat de verdeling van de huishoudelijke taken
tussen mannen en vrouwen niet gecorreleerd is met de economische ontwikkeling. De tijdsbesteding aan huishoudelijke taken door
mannen varieert tussen een minimum van 3,5 uur (Japan) en een maximum van 18,1 uur (Zweden). De variatie van vrouwen is veel kleiner.
Het maximum van 43 uur (Nepal) is weliswaar bijna twee keer zo groot als het minimum van 23 uur (Denemarken) maar als ik die extremen
weglaat dan werken vrouwen in zeer diverse landen steeds zo’n 31-32 uur per week. De verschillen tussen de geslachten wordt voor een
groot deel cultureel bepaald.
Toch spelen economische variabelen ook een rol. In de loop van de tijd is het reële loon van vrouwen gestegen (mede door het
gemiddeld hoger opleidingsniveau) en is in veel landen het gat tussen lonen van mannen en vrouwen kleiner geworden. Mede daardoor
werken meer vrouwen op de arbeidsmarkt. Dat kan in combinatie met een werkende man (man en vrouw zijn complementen op de
arbeidsmarkt) of een thuisman (man en vrouw zijn substituten). We zien in de laatste decennia een toename van de arbeidsparticipatie
van vrouwen, internationaal en in Nederland.
Kleinere loonverschillen tussen mannen en vrouwen dragen bij aan een meer gelijke verdeling van arbeidstijd en huishoudelijke taken.
Dit wordt duidelijk uit tabel 2. Vrouwen krijgen meer ruimte. De arbeidstijd van mannen daalt en ze gaan meer in het huishouden doen,
terwijl voor vrouwen precies het omgekeerde geldt: meer uren op de arbeidsmarkt en minder in het huishouden. Vrouwen nemen de markt
over van de mannen en mannen nemen het huishouden over van vrouwen. Dat was voor The Economist september 1996 aanleiding voor
een scherp artikel over de man als ‘Tomorrow’s second sex’.
Tabel 2. Veranderingen in tijdsbestedingen, uren per week
markt
Sovjetunie (1965-’85)
Japan (1965-’85)
VS (1965 -’81)
Noorwegen (1971-’80)
Denemarken (1964-’87)
Gemiddeld
Mannen
thuis
–
+
+
+
+
+
+
0,8
5,7
7,6
3,6
8,3
5,2
2,1
0,7
2,3
1,4
9,1
3,1
totaal
+
+
–
1,3
5,0
5,3
2,2
0,8
2,1
markt
Vrouwen
thuis
+
+
+
+
– 4,5
– 0,5
– 11,3
– 8,3
– 7,0
– 6,3
4,5
8,6
5,0
4,3
7,5
0,7
totaal
+
–
9,0
9,1
6,3
4,0
0,5
5,6
Maar de mannen nemen het huishoudelijk werk niet geheel over van vrouwen en gemiddeld wordt er minder in het huishouden gedaan.
De hoeveelheid huishoudelijk werk neemt af in de tijd. Benhabib, Rogerson en Wright zien overig een cyclische bewegingen omheen
deze trend 5. Tijdens een recessie (met toename van werkloosheid) wordt huishoudelijke productie meer efficiënt ten opzichte van
productie voor de markt.
Conclusie en Nederlandse tijd
In de loop van de tijd en over de landen heen zien we de volgende verschuivingen: (1) mede door de toename in de koopkracht kunnen
we steeds meer vrije tijd voor iedereen ‘kopen’; (2) mede door de verbetering van de relatieve beloning van vrouwen op de arbeidsmarkt
nemen vrouwen de arbeidsmarkt over van mannen en mannen nemen (gedeeltelijk) de keuken over van vrouwen; en (3) door de
verandering in de relatieve prijsverhouding tussen loon en marktprijzen wordt de huishoudelijke productie steeds minder tijdsintensief
en meer gemechaniseerd. Er wordt minder tijd aan huishoudelijk werk besteed.
Deze tendensen zijn niet in tegenspraak met de bevindingen van Joep de Hart. Daarenboven laat hij in zijn bijdrage grote verschillen in
tijdsbesteding zien tussen verschillende huishoudtypen. Hij toont aan dat monetarisering van de huishouding vooral is toegenomen bij
tweeverdieners. Verder wordt duidelijk dat de participatie in huishoudelijke taken en kinderzorg vooral bij mannen met een werkende
partner is toegenomen. Er bestaan duidelijk levenscycluspatronen in tijdsbesteding: de dertigers met jonge kinderen hebben netto
minder vrije tijd.
Eén verschil springt er uit: de toename in de tijdsdruk van verplichtingen voor de hele bevolking van 40,5 uur naar 42,4 uur per week (zie
zijn figuur 1). De internationale cijfers hierboven wijzen op een afname van de verplichte tijd. De cijfers van Juster en Stafford bestrijken
meestal een periode tot midden jaren tachtig, terwijl de cijfers van De Hart de verandering tussen 1985 en 1995 meten. Het is te vroeg om
over een structuurbreuk in de decennialange toename van vrije tijd te praten. Aan de andere kant is De Hart niet in tegenspraak met de
boodschap van Juliet Schor in haar boek over de recente afname van vrije tijd in de Verenigde Staten 6.
Ik heb geen afdoende verklaring voor de recente toename in verplichte tijd zoals die door het SCP en Juliet Schor wordt gevonden. Het
kan een cyclisch effect zijn: er was meer krapte op de arbeidsmarkt in 1995 dan in 1985. Het kan een kwestie van definitie van vrije tijd zijn.
Er is veel kritiek op de berekeningen van Juliet Schor gekomen. Een interessante verklaring vindt ik zelf dat het sociale leven zich
verplaatst van de huishoudelijke kring naar de werkplek. In zijn recent boek vertelt Hochschild dat Amerikanen weliswaar langer op de
werkplek zitten maar dat ook al hun sociale contacten via het werk lopen 7. Daarmee wordt meteen ook het dilemma van het meten van ‘de
tijdsdruk van de verplichtingen’ duidelijk. Het is niet omdat men zit te werken of kinderen ligt voor te lezen dat men ook niet staat te
genieten.
1
M.G. Reid, Economics of household production, Wiley, New York, 1934; J. Mincer, Market prices, opportunity costs and income effects,
in C.F. Christ e.a. (red.), Measurement in economics, Stanford University Press, Stanford (CA), 1963; en G.S. Becker, A theory of the
allocation of time, Economic Journal, september 1965, blz. 493-517.
2 R.A. Pollak en M.L. Wachter, The relevance of the household production function and its implications for the allocation of time,
Journal of Political Economy, april 1975, blz. 255-77.
3 S. Rosen, Public employment and the welfare state in Sweden, Journal of Economic Literature, 1996, blz. 729-740.
4 F.T. Juster and F.P. Stafford, The allocation of time: empirical findings, behavioral models, and problems of measurement, Journal of
Economic Literature, juni 1991, blz. 471-522; Juster en Stafford, op. cit., tabellen 1 en 2, blz. 474 en 475 en tabel 3, blz. 477. De data zijn
zoveel mogelijk vergelijkbaar gemaakt en zijn gebaseerd op dagboeken waarin de onderzoekspersoon noteert hoeveel tijd in de afgelopen
24 uur werd besteed aan een lijst van bezigheden. Het betreft representatieve nationale steekproeven, behalve voor de stad Pskov in de
Sovjetunie en de rurale gebieden in Botswana en Nepal. Tijd op de arbeidsmarkt is inclusief reistijd naar en van het werk, overwerk,
bijbaan, enz. De tijd die thuis wordt besteed betreft huishoudelijke productie. Wat overblijft is tijd besteed aan persoonlijke verzorging
(slapen) en vrije tijd.
5 J. Benhabib, R. Rogerson en R. Wright, Homework in macroeconomics: household production and aggregate fluctuations, Journal of
Political Economy, 1991, blz. 1166-87.
6 J.B. Schor, The overworked American: the unexpected decline of leisure, Basic Books, 1991.
7 A.R. Hochschild, The time bind: when work becomes home and home becomes work, Basic Books, New York, 1997.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)