Technologie en innovatie
A.J.M. Roobeek*
U
it het Nationaal economiedebat komt naar voren dat technologie en innovatie
nog steeds belangrijkepijlers zijn voor economisch herstel. De voorstellen in het
debat bevinden zich ruwweg in vijf clusters. Het betreft concrete toepassingen van
nieuwe technologieen, de bevordering van milieutechnologie, de rol van TNO, het
midden- en kleinbedrijf en de verbreding van het maatschappelijke draagvlak voor
het stimuleren en implementeren van innovaties. Wat vooral opvalt is dat er nog
steeds een sterke neiging bestaat tot een ‘technical fix’. De complexer wordende
omgeving waarbinnen innovaties totstandkomen wordt daarbij veronachtzaamd.
Technologie blijft van strategisch belang
Volgens een studie van het Nederlands Economisch
Instituut uit 1991 wordt door het Nederlandse bedrijfsleven per jaar/ 8 miljard gei’nvesteerd in kennis. Daarvan wordt ongeveer/ 6 miljard uitgegeven
aan eigen onderzoek en ontwikkeling en wordt/ 2
miljard besteed aan het kopen van licenties in het
buitenland. Inclusief de kennisimport komen de Nederlandse bedrijfsuitgaven voor kennis uit op 1,9%
van het bruto binnenlands produkt. Vergeleken met
het buitenland bevindt Nederland zich in de middengroep. In Duitsland (2,29%) en in de Verenigde Staten (2,09%) wordt er relatief meer uitgegeven aan
kennis, maar Frankrijk (1,54%) en het Verenigd Koninkrijk (1,69%) scoren relatief lager .
De afgelopen tien jaar is geprobeerd om via stimulerend overheidsbeleid het investeringsniveau in technologie, kennis en innovatie te verhogen. Naast kredietvoorzieningen en investeringsregelingen zijn er
sinds 1987 nationale technologieprogramma’s opgezet rondom specifieke technologieen. In de afgelopen jaren is er ongeveer/ 200 miljoen per jaar
besteed aan de bedrijfsgerichte technologieprogramma’s (PBTS) en innovatieve onderzoekprogramma’s
(lOP’s). Doel van de programma’s is enerzijds de
technologische ontwikkeling te bevorderen en toepassing van concrete innovaties te stimuleren. In
het kader van de technologieprogramma’s worden
haalbaarheidsonderzoeken en demonstratieprojecten gefinancierd. Gestreefd wordt om innovatief ondernemerschap te stimuleren. Want al wordt er door
het bedrijfsleven een fors bedrag besteed aan onderzoek en ontwikkeling, toch zijn het in verhouding
maar een beperkt aantal bedrijven die in Nederland
innovatief bezig zijn.
De uitgaven voor R&D zijn sterk geconcentreerd bij
een handvol multinationals. De afgelopen jaren zijn
daar wel een groot aantal kleine kennisintensieve
bedrijven bijgekomen, bij voorbeeld rondom de biotechnologie en de nieuwe materialen. Ook in de administratieve en zakelijke dienstensector wordt het
nodige gei’nvesteerd in software-ontwikkeling. Maar
vooral het middelgrote bedrijfsleven laat het nog
vaak afweten, op een paar toppers na, zoals onder
andere Oce, Stork, Fokker en DAF. De middelgrote
bedrijven zouden idealiter kunnen fungeren als
schakels tussen innovatieve kleine bedrijven en de
kennisintensieve grote multinationals. In Duitsland
en in Zweden is dit het geval. Helaas is er in Nederland door het ontbreken van een innovatief middensegment sprake van een nogal zwak industrieel
weefsel. Daardoor wordt er te weinig gebruik gemaakt van de mogelijke synergic tussen de activiteiten van het Nederlandse bedrijfsleven,
De technologieprogramma’s van de overheid hebben wel geprobeerd om de samenwerking tussen
bedrijven te bevorderen, maar vaak gaat het dan
juist weer om samenwerking tussen bedrijven die al
innovatief zijn. De kloof tussen vernieuwende bedrijven en de grote groep achterblijvers wordt daardoor nog dieper. Dit is een slechte ontwikkeling
voor het gehele Nederlandse bedrijfsleven. Men
dient alert te blijven op nieuwe technologische uitdagingen. Technologie blijft van strategisch belang
voor het herstel van de Nederlandse economic.
Complexitelt neemt toe
Het inzicht is de afgelopen jaren eveneens gegroeid
dat een duurzaam herstel van de economie meer
vergt dan een simpele ‘technical fix’. In eerste instantie kan een technologische toepassing wel een
oplossing bieden voor een probleem, maar vaak zit
het probleem dieper dan het puur technische niveau. Bovendien roept de invoering van technologische innovaties ook vaak weer problemen op, met
name op het organisatorische vlak. Toch gaan veel
voorstellen uit het Nationaal economiedebat uit van
een ‘technical fix’. Nog te weinig komt uit de voorstellen naar voren dat de complexiteit rondom het
innovatieproces op bedrijfsniveau en op nationaal
niveau enorm is toegenomen. Deels heeft die com* De auteur is hoogleraar Technologie en Economie op
Nijenrode en als KNAW-onderzoeker verbonden aan de
Universiteit van Amsterdam.
1. Het Financieele Dagblad, 13 maart 1991.
plexiteit te maken met de komst van een groot aantal fundamenteel nieuwe technologieen, waarbij verschillende wetenschapsgebieden betrokken zijn.
Voor de ontwikkeling van bij voorbeeld een nieuwe
NATIONAAL
ECONOMIE
DEBATc
materiaalsoort is kennis nodig op een groot aantal
technisch-wetenschappelijk terreinen. Een klein of
middelgroot bedrijf kan die kennis niet allemaal alleen ontwikkelen. Zelfs grote ondernemingen worden gedwongen zich te specialiseren en met andere
bedrijven samen te werken. De complexiteit van de
technologie heeft geheel nieuwe samenwerkingsvormen opgeroepen tussen bedrijven onderling – bedrijven in de materialensector en afnemers – en tus-
sen bedrijven en kennisinstellingen. Innovatieve
bedrijven opereren steeds meer in netwerken. Dit
geeft hen de mogelijkheid zich enerzijds te specialiseren, en anderzijds toch zicht te houden op de tech-
nologische ontwikkelingen in de bedrijfsomgeving.
De toegenomen complexiteit van net innovatiepro-
ces uit zich ook in de toegenomen tijdsdruk waaronder innovaties voortgebracht moeten worden om de
concurrentie net iets voor te blijven. Soms gaat het
om een voorsprong van slechts een paar maanden,
zoals in de computer- en in de halfgeleiderindustrie.
Nieuwe produkten volgen elkaar dan ook niet meer
met lange tussenpozen op, maar er wordt parallel
gewerkt aan de ontwikkeling van nieuwe produkten die pal na elkaar de markt opkomen. De toegenomen tijdsdruk dwingt bedrijven om in veel kortere tijd met veel meer complexe informatie over
technologie en de markt om te gaan. Dit vergt een
totaal andere manier van omgaan met kennis binnen het bedrijf. Het vereist het stroomlijnen van de
produktie en het kanaliseren van beschikbare informatie binnen en buiten het bedrijf. Onderzoek en
ontwikkeling kan dan ook niet meer beperkt blijven
tot de R&D-afdeling, maar wordt een proces waarbij
alle afdelingen betrokken zijn, van R&D tot en met
marketing en distributie. De complexiteit van het innovatieproces vereist dat R&D-managers zich ontwikkelen tot innovatiemanagers. Naast vakinhoudelijke kennis worden communicatieve vaardigheden
steeds belangrijker, omdat innovatiemanagers de
bruggebouwers tussen de verschillende kennisdragers zijn. Die kennisdragers zijn de mensen binnen
de onderneming en mensen uit kennis-instellingen
en bedrijven daarbuiten.
De toegenomen complexiteit rondom het innovatieproces vinden we ook terug in de voorschriften en
wetgeving die verbonden zijn met de toepassing
van nieuwe technologieen. Een bedrijf kan bij voorbeeld niet zomaar een genetisch gemodificeerde
aardappelsoort in het open veld gaan uittesten. Zo-
In de tweede fase van het Nationaal economiedebat zijn circa 600 ideeSn ingestuurd die
mogelijkerwijs kunnen bijdragen aan het verminderen van knelpunten in de Nederlandse
economic,,Een selectie van deze voorstejlen
wordt besproken in een reeks van zeven ESBartikelen. Deze weeyk het zesde artikel, dat handelt over voprstellen op net terrein van Technologie en innovatie. Herder yerschenen:
– J. Hartog en J.J.M, Theeuwes, Arbeid en arbeidsmarkt (4 maart 1992),
– C.G. Koedijk en CJ.M. Kooi, Kapitaalmarkt
zonder knelpuntea’ (11 maart 1992).
– R. de Klerk en F, van der Ploeg, Overheid en
markt in het maatschappelijk debat
(18 maart 1992).
– H.R.J. Vollebergh, Milieu en infrastructuur
(25 maart 1992).
– W.J. Dercksen, Onderwijs en scholing,
(1 april 1992)
Een discussieavond over het onderwerp Technologie en innovatie vindt plaats op 16 april om
20.00 uur in het Bestuursgebouw van de TU
Twente te Enschede. De toegang is gratis.
is een wezenlijk onderdeel geworden van het innovatieproces in de biotechnologie.
Al met al is het er voor bedrijven niet gemakkelijker
op geworden om actief te innoveren. De wijdere bedrijfsomgeving is veel complexer geworden dan
vroeger. Binnen bedrijven zijn ingrijpende organisatorische wijzigingen nodig om de aanwezige kennis
optimaal te kunnen benutten. Toch hebben bedrijven geen keuze wanneer het om innoveren gaat,
want wie niet technologisch en organisatorisch innoveert zal vandaag of morgen weggeconcurreerd worden door binnenlandse of buitenlandse bedrijven
die het wel aandurven om in een complexe omgeving onder hevige tijdsdruk met nieuwe produkten
of processen op de markt te komen.
lang de precieze eigenschappen van zo’n nieuwe va-
Specifieke technologie-ontwikkeling
rieteit niet duidelijk zijn, worden de mogelijke risico’s voor de natuur en het milieu te groot geacht.
Voorschriften dwingen de onderneming bepaalde
handelingen in acht te nemen. Dit betekent dat onderzoekers van een R&D-afdeling zich moeten verdiepen in wat toelaatbaar is en wat niet. In de bio-
In het Nationaal economiedebat zijn voorstellen geschreven om speficieke technologieen toe te passen
of specifieke produkten te gaan ontwikkelen. Zo
van robotica in de bouw te stimuleren. De inzet van
robots zou de fysieke belasting van de bouwvakker
technologie zijn ondernemingen er bovendien er
steeds meer van overtuigd geraakt dat nieuwe bio-
verlichten, waardoor het hoge ziekteverzuim in de
bouw en de arbeidsongeschiktheid teruggedrongen
technologische produkten of processen alleen kans
van slagen hebben, wanneer de consument de nieu-
kan worden. Momenteel stimuleren de ministeries
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Verkeer en Waterstaat de ontwikkeling en verspreiding van kennis in de bouw. Het
Waterloopkundig Laboratorium en Grondmechanica
we (bio-)technologie accepteert. Communicatie tus-
sen producent en consument in de vorm van eerlijke voorlichting en begrip voor elkaars standpunten
ESB 8-4-1992
luidt een voorstel om ontwikkelingen op het gebied
1
1
Delft zijn daarbij betrokken. Ook in de Adviesraad
Technologiebeleid Bouwnijverheid en in de CUR,
de stichting Civieltechnisch centrum Uitvoering
Research en regelingen, zou aandacht aan dit voorstel geschonken kunnen worden. Vooral in de bouw
zijn demonstratieprojecten van groot belang, omdat
bekend is dat in de bouw nieuwe kennis maar heel
langzaam doorsijpelt door de verbrokkelde structuur van de bedrijfstak.
Op het gebied van energietechnologie werd voorge-
visering en doorverwijzing. In de PBTS-milieutechnologie, dat een omvang heeft van ongeveer/ 50 miljoen per jaar, wordt prioriteit gegeven aan projecten
op het terrein van preventie en hergebruik van afval;
afvalverwerking; het verminderen van de uitstoot
van bepaalde schadelijke stoffen; bodemreiniging en
meet- en analysetechnologie.
Deze opsomming geeft aan dat er reeds op een
steld om steenkoolvergassing ondergronds te laten
breed terrein milieukennis wordt opgedaan. Deze
plaatsvinden. Dit heeft milieutechnisch grote voordelen en het verhelpt een aantal technische problemen die bij kolenvergassing een rol spelen. Waar
kennis kan niet alleen ingezet worden om de milieuproblemen in eigen land ter hand te nemen, maar
ook zoals een van de indieners voorstelt, om de milieuproblematiek in ontwikkelingslanden het hoofd
te bieden. Een positieve bijkomstigheid van de export van kennis, training en apparatuur is een verdere ontwikkeling van een innovatieve milieuproduktiesector.
Verder werd er voorgesteld om het geld van milieuheffingen voor de ontwikkeling van milieuvriendelij-
dat het beste ondergronds uitgevoerd zou kunnen
worden, wordt er helaas niet bij vermeld. Wat specifieker is een ander voorstel dat ook energie-activiteiten ondergronds wil stimuleren. Daarbij gaat het om
het opslaan van elektrische energie in zoutkoepels
met behulp van COMPAC (‘combinatie pomp accumulatie centrale’-concept). Het voordeel hiervan is
dat door tijdelijke opslag van energie de centrales
efficienter kunnen werken. Bij de uitvoering van
beide voorstellen zullen zeker verkenningen ver-
sultaten bereikt. Ook innovatiecentra (IC’s) kunnen
met name kleinere bedrijven behulpzaam zijn bij ad-
ke produkten en produktiemethoden te besteden.
richt moeten worden naar de meningen van milieu-
Hoewel dit een nobel streven is, zal een groot deel
van de heffingen nodig zijn om de vervuilde gebieden weer leefbaar te maken voor mens en natuur.
organisaties, wanneer het om natuurgebieden gaat,
en bij omwonenden, wanneer het om ondergrondse
Bovendien lijkt de trend naar milieuvriendelijker
produkten al zo duidelijk dat van ondernemers ver-
activiteiten gaat die risico’s inhouden voor bewoners boven de grond. Verder lijkt een kosten-baten
analyse vereist.
Een geheel ander voorstel betreft de ontwikkeling
van een computerprogramma voor Nederlandse taalverwerving en alfabetisering. Hoewel er bij dit voorstel waarschijnlijk voorbij gegaan is aan het wijdver-
wacht mag worden dat er ook zonder extra ondersteuning van de overheid geinvesteerd wordt in dit
type produkten en processen.
breide verschijnsel ‘computer illiteracy’, zou het
De functie van TNO
Opmerkelijk is dat nogal wat voorstellen ingaan op
de functie van TNO. Daarbij zijn twee extreme posities te herkennen. Enerzijds wordt er gepleit voor
volgens de opsteller kunnen leiden tot aanzienlijke
kostenreductie en terugdringing van het analfabetisme. Als hulpmiddel kan het wellicht zijn nut bewijzen, maar juist taal leer je door interactie met mensen. Het lijkt mij nog moeilijk voorstelbaar dat een
groepje migranten Nederlands leert achter een
beeldscherm. Dit lijkt eerder een dubbele culturele
kloof op te werpen.
vermindering van het aantal adviesorganen op het
Verder is er een voorstel gedaan om ‘wave mapping’
door via de markt overheidsopdrachten te besteden.
te ontwikkelen. Dit is een techniek om geluid en
Het zou ertoe leiden dat er minder gemeenschaps-
gebied van technologic en innovatie rondom de
overheid, waarbij TNO als enig adviesorgaan ge-
handhaafd zou moeten worden, omdat TNO voor
de overheid de ‘vinger aan de pols’ kan houden. Anderzijds wordt er voorgesteld om TNO juist minder
overheidsopdrachten te laten uitvoeren en om meer
particuliere bureaus in te schakelen. Dit zou kunnen
beeld op te wekken en te verrijken, maar wat voor
geld rondgepompt wordt, dat het innovatiedraag-
toepassingen hiervoor zijn is nog niet duidelijk. Tot
vlak verbreed wordt doordat meer bureaus kennis
slot is er een voorstel gemaakt om een ‘repeller
kunnen ontwikkelen en dat meer verticale integratie
voortstuwing’ te ontwikkelen voor vaartuigen. Zo’n
wijze van voortstuwing op wind en waterkracht is
milieuvriendelijk, brandstofbesparend en bevordert
de werkgelegenheid in de scheepsschroevensector.
totstandkomt. De teneur van de meeste voorstellen
omtrent TNO is dat het R&D-management bij TNO
verbetering behoeft. Tevens wordt geadviseerd om
TNO niet zo versnipperd bezig te laten zijn. TNO
zou zich meer moeten concentreren op een aantal
hoofdtaken waar ze goed in is. Dan kan TNO ook
Milieutechnologie
Ter bevordering van milieutechnologie wordt door
de indieners van voorstellen vooral een beroep gedaan op de overheid om kredietgaranties te verlenen
beter de internationale concurrentie aan. TNO krijgt
momenteel / 50 miljoen per jaar overheidsondersteuning, hetgeen menig adviesbureau een doom in
voor commerciele toepassingen van milieukennis.
het oog is. Anderzijds kan niet ontkend worden dat
Ook wordt er gepleit voor ondersteuning van bemid-
sommige onderdelen van TNO, zoals STB/TNO met
hun studies vaak een onafhankelijkere en gefun-
delingsbureaus voor projectmanagement. Overigens
is het de vraag of de overheid nu wel altijd met de
geldbuidel zou moeten klaar staan. Immers, in veel
gevallen kunnen bedrijven, ongeacht hun omvang,
direct profiteren van een betere milieuhuishouding.
Vooral in het kader van het PRISMA-project van de
Nederlandse Organisatie voor Technologisch Aspectenonderzoek (NOTA) zijn op dit punt positieve re-
deerdere visie hebben gegeven op het technologiebeleid dan menige vakbroeder. Anderzijds zijn er
binnen de TNO organisatie natuurlijk ook plekken
aan te wijzen waar het marktgerichte denken nog
lang niet is doorgedrongen. Een van de voornaam-
ste gebrekken van TNO is dat het onvoldoende gebruik maakt van de enorme kennisbasis binnen de
eigen gelederen. Dit geeft dan inderdaad stof tot nadenken over het schrappen van TNO-onderdelen
om zo het rendement te verbeteren. In 1990 werd
op een omzet van ruim/ 670 miljoen een uiterst bescheiden positief saldo van/ 0,9 miljoen geboekt.
Om financieel gezond te draaien is een rendement
van ongeveer/ 10 miljoen vereist . TNO wil zich in
de nabije toekomst meer profileren door een speerpunt te maken van ‘duurzame ontwikkeling’. Dit
blijft vooralsnog een veilig vaag begrip. Een duidelijkere keuze lijkt te moeten worden gemaakt.
den van de informatietechnologie. Erg schokkend
of nieuw zijn deze voorstellen niet. De oprichting
van een apart ministerie moet afgeraden worden,
omdat technologie en innovatie in elk ministerie
een rol moeten spelen in plaats van in een enkel.
Aardiger zijn daarentegen de voorstellen over het organiseren van brainstormsessies in breed samengestelde groepen over de toekomst van Nederland
door een groep ‘buitenstaanders, jonge honden en
dwarsliggers’. Eigenlijk is het Nationaal economiede-
bat en de discussieavonden die hieraan gekoppeld
worden een eerste uitwerking van zo’n voorstel. Ech-
Middelgrote en kleine bedrijven
Door kleinschalige research en ‘laagdrempelige
high tech’ te stimuleren kan de kennisoverdracht
naar het midden- en kleinbedrijf verbeterd worden.
Kleinere bedrijven kunnen zich sneller ontwikkelen,
wanneer de R&D-‘spin-offs’ van grote bedrijven toegankelijk gemaakt worden. Een ander idee ter versterking van het innovatievermogen van kleine en
middelgrote ondernemingen is de stimulering van
de tewerkstelling van innovatiemanagers als tweede
man/vrouw naast de directeur. Deze innovatiemanager zou zich uitsluitend bezighouden met nieuwe
technologie en innovaties en de organisatorische
aanpassingen die daarbij om de hoek komen kijken.
Dit idee is het waard om eens uitgeprobeerd te worden. Het zal alleen wel een kostbare zaak zijn om
een full-time kracht naast de directeur betaald te
hebben rondlopen. Bovendien is het de vraag of de
directeur van zo’n middelgrote of kleine onderneming wel sterk genoeg is om iemand naast hem te
dulden. Wellicht is het beter om te zien of er vanuit
het eigen bedrijf iemand verantwoordelijk gesteld
kan worden als innovatiemanager. Waar ook aan gedacht kan worden is aan nauwere samenwerking
tussen verschillende innovatiemanagers van kleinere bedrijven. Zo stroomt er meer kennis in de afzon-
derlijke ondernemingen en worden bedrijven gedwongen te laten zien hoe innovatief ze zijn.
Het Ministerie van Economische Zaken is in 1990
een tweejarig proefproject gestart Kennisdragers in
het midden- en kleinbedrijf, in twee proefregio’s: de
regio Twente en de regio Arnhem/Nijmegen/Ede/
Wageningen. Doel van dit project is het bevorderen
van kennisoverdracht van het hoger onderwijs naar
de middelgrote en kleine bedrijven. De kennisdragers, de afgestudeerden van een hbo-opleiding of
de universiteit, worden gedurende een periode van
1,5 tot twee jaar in een bedrijf geplaatst om een innovatie te realiseren. Veertig procent van de loonkosten wordt gesubsidieerd. De Innovatiecentra zijn
het aanspreekpunt voor de bedrijven om hieraan
mee te doen. Dit initiatief komt het dichtste bij het
voorstel van ‘innovatiemanager’3.
ter, het gevaar bestaat dat brainstormen over de toekomst van Nederland niet tot erg concrete resultaten
leidt op het gebied van technologie en innovatie.
Het is daarom zinvoller om dergelijke discussies
met het personeel in bedrijven en organisaties te organiseren. Medewerk(st)ers kunnen vaak feilloos
aangeven waar verbetering in de bedrijfsvoering behoeft, wat voor nieuwe produkten ontwikkeld zouden kunnen worden en op welke wijze de produktie-organisatie milieuvriendelijker gemaakt kan
worden. Het management zou veel meer gebruik
moeten maken van deze kennis door een bottomup-benadering te volgen in het verzamelen van
ideeen en het discussieren met elkaar over de haalbaarheid ervan. Daarmee wordt ook het draagvlak
voor vernieuwingen binnen bedrijven enorm breder, omdat werknemers/sters zich veel directer betrokken voelen bij het innovatieproces. Het management kan op veel meer begrip rekenen voor
technologische vernieuwing en organisatorische
aanpassingen, wanneer dat in een zo vroeg mogelijk stadium uitvoerig besproken wordt met de direct betrokkenen. Deze bevindingen zijn gestoeld
op recent onderzoek in een aantal middelgrote bedrijven in Nederland .
Op nationaal niveau mag er de komende tijd veel
verwacht worden van het EZ-programma Technologie en samenleving, dat crop gericht is het maatschappelijke draagvlak voor technologische vernieuwing en organisatorische aanpassingen te
verbreden. Recentelijk heeft VNO-voorzitter Rinnooy Kan ook gepleit voor een breed actieplan van
de vijf O’s ter vergroting van het draagvlak voor
technologie: Opinievorming, meer techniek in de
Opleiding, technologisch vernieuwend Onderzoek,
Ondernemingen die vriendelijk zijn voor technici en
een Overheid die niet kort op technologiesteun en
het voorttouw neemt bij een positieve waardering
voor technologie en techniek. Ik zou daar graag een
zesde ‘O’ aan toe willen voegen: open Overleg met
Organisaties die hun invloed doen gelden in de bredere bedrijfsomgeving, zoals milieugroeperingen,
vakbonden, arbeidsbureaus, kennisinstellingen en
lokale overheden.
Verbreding van het draagvlak
Tot de overige voorstellen in het Nationaal econo-
Annemieke Roobeek
miedebat behoren de stimulering van deelname aan
Europese technologieprogramma’s, de bevordering
van conversie van militaire naar civiele technologie,
scholing en training van Eerste- en Tweedekamerleden op het gebied van technologiemanagement, de
oprichting van een ministerie voor Technologie en
Innovatie en een voorstel dat ervoor pleit om gratis
viditex-toestellen beschikbaar te stellen, zodat het
grote publiek snel kan wennen aan de mogelijkhe-
ESB 8-4-1992
2. Het Financieele Dagblad, 22 augustus 1991; Ingenieurskrant, 5 September 1991.
3. Beleidsoverzicht technologie 1990-1991, September
1990, biz. 80.
4. Het betreft het onderzoek Strategisch management van
onderop dat door Annemieke Roobeek en Mariska de Bruijne is uitgevoerd bij AT&T, Fokker Special Produkts, Holec
Middenspanning en Inalfa.
343