Ga direct naar de content

Studenten verdienen steeds meer bij

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 26 2020

Met de invoering van het leenstelsel zijn studenten in het hoger onderwijs fors meer gaan lenen. Maar zijn ze ook meer gaan werken? En wat betekent de coronacrisis voor hen?

In het kort

– Het geleende deel in het studentenbudget is verdubbeld.
– Studenten zijn niet vaker aan het werk, maar de jongste generaties verdienen wel meer bij.
– Ruim de helft van de werkende studenten werkt in sectoren die door de coronacrisis hard getroffen worden.

Volgens recente onderzoeken van het CBS, ResearchNed en het CPB, leidde de invoering van het leenstelsel (Wet studievoorschot) in september 2015 ertoe dat studenten vaker en meer gingen lenen (CBS, 2019a; Van den Broek et al., 2020; Bolhaar et al., 2020). Het CPB constateerde ook dat studenten niet vaker of meer uren zijn gaan werken.

Het CPB-onderzoek en ook de studie naar het leengedrag van Van den Broek et al. richt zich op instromers in het hoger onderwijs. Nog onbekend is of deze studenten ook later in hun studie meer gaan lenen of werken dan eerdere generaties. In dit artikel kijken we daarom naar alle studenten in het hoger onderwijs, en brengen we per generatie de ontwikkelingen van hun lening en bijverdiensten in beeld. Dit geeft een breder idee van het effect van het leenstelsel op het studentenbudget. Daarbij kijken we ook naar de gevolgen van de coronacrisis.

Gegevens

Ons onderzoek maakt gebruik van de CBS-inkomensstatistiek met gegevens over inkomens vanuit de Belastingdienst en vanuit de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). We richten ons daarbij uitsluitend op studenten die gedurende het hele jaar recht hadden op een studiebeurs, lening of een studenten-OV-reisproduct. Buitenlandse studenten en studenten die maar een deel van het jaar studeren, laten we dus buiten beschouwing.

Tabel 1

Het financiële budget van studenten bestaat in onze studie uit het persoonlijk bruto-inkomen, aangevuld met een eventuele studielening en financiële steun van ouders. Het persoonlijk bruto-inkomen omvat loon, winst, uitkeringen in het kader van inkomensverzekeringen (zoals werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen) en sociale voorzieningen (zoals bijstandsuitkeringen en studiefinanciering), plus de ontvangen partneralimentatie. Inkomenscomponenten die niet aan een afzonderlijke persoon zijn toe te schrijven, blijven buiten beschouwing. Dit zijn onder meer de huurtoeslag, kinderbijslag en de betaalde inkomstenbelasting.

Aangezien financiële steun van ouders (of anderen) belastingvrij is, ontbreekt informatie hierover in de CBS-Inkomensstatistiek. Met de gemiddelde maandelijkse bijdrage die studenten naar eigen zeggen van hun ouders of verzorgers krijgen (ResearchNed, 2018), is er een schatting gemaakt van het aandeel financiële steun van ouders/verzorgers in het studentenbudget. Incidentele steun en steun van anderen zijn niet meegenomen.

In 2018 hadden volgens de Inkomensstatistiek bijna 385.000 studenten van 17 tot 26 jaar gedurende het hele jaar recht op een studiebeurs of lening, dan wel op alleen een reisproduct, omdat ze een opleiding volgden aan een hbo- of wo-instelling (tabel 1). De grootste groep voljaarsstudenten (165.000 oftewel 43 procent) had geen aanvullende beurs en leende en werkte om de studie te bekostigen. De meeste studenten in het hoger onderwijs krijgen bovendien financiële steun vanuit hun omgeving (I&O Research, 2020).

Studentenbudget

De opbouw van het financiële budget van voljaarsstudenten in het hoger onderwijs is sinds 2011 sterk veranderd, zie figuur 1. Het studiebeursdeel is door de verdwijnende basisbeurs na 2015 sterk gekrompen, terwijl het aandeel geleend geld sterk is toegenomen.

Figuur 1

In 2018 bestond 38 procent van het budget (gemiddeld 1.100 euro per maand) uit de lening, en was een iets groter deel afkomstig uit de verdiensten via een bijbaan. Vóór de invoering van het leenstelsel in 2015 was ongeveer een vijfde geleend, en kwam bijna 45 procent van het totale budget uit werk. De aanvullende beurs bleef een vrijwel even groot deel van het budget uitmaken. Dat komt doordat de aanvullende beurs onder de Wet studievoorschot hoger is. Het deel dat ouders bijdragen is sinds 2011 nauwelijks veranderd.

Lenen

Het is niet verrassend dat het toegenomen aandeel van de lening in het financiële budget vooral voor rekening komt van de jongste generatie studenten, zie figuur 2. Zo hadden van de achttienjarige studenten, geboren in de periode 1998–1999, bijna drie op de vijf een lening. Van de achttienjarige studenten geboren in 1992–1993, was dat één op de vijf. Ook is de gemiddelde lening per maand aanzienlijk hoger onder de jongere generatie: 510 tegen 300 euro. Als gevolg hiervan loopt de studieschuld harder op voor de jongste generatie studenten (CBS, 2019a), die onder het in 2015 ingevoerde leenstelsel vallen.

Figuur 2

Werken

Studenten zijn niet vaker gaan werken. Ruim vier van de vijf studenten in de hier onderscheiden generaties hebben betaald werk. Op dezelfde leeftijd zijn de verschillen tussen de generaties klein (circa twee procentpunt). Wel lopen de maandverdiensten uiteen (figuur 3). De jongste generatie, geboren in 1998–1999, heeft op negentienjarige leeftijd een gemiddeld maandinkomen uit werk van bijna 420 euro. Dat is zestien procent meer dan de generatie geboren in 1990–1991 op dezelfde leeftijd. Dat komt deels door de verhoging van het minimumjeugdloon. Voor studenten vanaf 21 jaar speelt ook de vanaf 2017 stapsgewijze verlaging van de minimumloonleeftijd mee.

Figuur 3

De studenten die werken, zijn gemiddeld wel meer uren gaan maken. Zo werkt de jongste generatie op negentienjarige leeftijd vaker in een middelgrote tot grote baan dan de oudste generatie dat doet. Van de jongste generatie is bij 47 procent de omvang van de baan minimaal 0,3 vte, wat bij een reguliere voltijdbaan neerkomt op minstens twaalf uur. Bij de oudste generatie is het aandeel 41 procent. Anders dan Bolhaar et al. (2020) concluderen, zijn de studenten met de invoering van het leenstelsel dus meer gaan werken en verdienen. Dat geldt in het bijzonder voor de jongste generatie die met hun studie begon toen de Wet studievoorschot van kracht was.

Met de coronacrisis staan veel bijbanen van studenten onder druk, en daarmee ook hun financiën. Ruim de helft van de studenten met een bijbaan werkt in een sector die sterk geraakt is door de coronacrisis, zie kader 1.

Impact van de coronacrisis

Studenten met een bijbaan vormen door de corona-crisis een belangrijke risicogroep omdat ze vaak een flexibel contract hebben (Van den Berge et al., 2020). Een deel van de flexwerknemers, vooral in de horeca, raakte immers hun baan kwijt tijdens de coronacrisis (CBS, 2020) en zat dus zonder inkomsten omdat ze geen recht hadden op een werkloosheids- of bijstandsuitkering. In welke sectoren werken studenten vooral, en wat betekent het wegvallen van bijverdiensten?
De meeste studenten met een bijbaan werkten in 2018 in de (detail)handel, bijvoorbeeld als vakkenvuller, verkoopmedewerker of kassamedewerker (CBS, 2019b). Daarna volgen de sector verhuur en overige zakelijke diensten (waartoe uitzendbureaus behoren), en op enige afstand de horeca (kelners en barpersoneel). Deze sectoren worden volgens UWV (2020) sterk geraakt door de coronacrisis. In de detailhandel geldt dat niet voor bijvoorbeeld supermarkten en bouwmarkten (zie figuur 4).

De Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA) (Tweede Kamer, 2020) komt ook studenten tegemoet die met hun tijdens de coronacrisis weggevallen flexbaan minstens 400 euro per maand verdienden. Gemiddeld verdienden werkende studenten 530 euro bruto per maand. In de handel was dat zes tientjes meer, in de horeca (afgezien van fooien) een tientje minder. De sector verhuur en overige zakelijke diensten zat 70 euro onder het gemiddelde. Ruim de helft van de werkende studenten in het hoger onderwijs verdient minstens 400 euro bruto per maand. In de handel is dat meer: 62 procent. Bijna driekwart van de onderwijsvolgende jongeren die werken heeft een flexbaan (CBS, 2019b). Uitgaande van dat aandeel zou een minderheid van de studenten die tijdens de coronacrisis hun bijbaan kwijtraakten aanspraak kunnen maken op de TOFA-regeling (tabel 3).

Figuur 4

Lenen en werken

Hoe hoger de lening, hoe minder vaak studenten minimaal 400 euro bijverdienden (tabel 2). Van de werkende studenten in het hoger onderwijs die minder dan 300 euro per maand leenden in 2018, verdiende 56 procent minimaal 400 euro per maand bij. Van de studenten met een bijbaan die meer dan 700 euro per maand leenden, was dat 47 procent. Gemiddeld bedroeg de lening van lenende voljaarsstudentenstudenten 620 euro per maand.

Tabel 2

Conclusie

De studielening is na 2015 een steeds groter deel gaan uitmaken van het financiële budget van studenten in het hoger onderwijs. Dat ging gepaard met een sterke krimp van het studiebeursdeel. Ouders zijn financieel niet meer gaan bijdragen. Ook zijn studenten niet vaker gaan werken, maar wel was er een verschuiving van kleine naar middelgrote tot grote banen. Gemiddeld verdienen studenten 530 euro bruto in een bijbaan en als studenten lenen is dat gemiddeld 620 euro per maand. Hoe meer studenten lenen, hoe minder vaak ze substantieel bijverdienen.

Het wegvallen van de bijbaan door de coronacrisis betekent voor de gemiddelde student een gat in het maandelijkse budget van ruim veertig procent. Studenten die door de coronacrisis hun bijbaan kwijtraakten, hebben wel de mogelijkheid meer bij te lenen, maar dan loopt hun studieschuld nog harder op. De meerderheid van de studenten verdient minstens 400 euro per maand, en zou als flexwerker met de TOFA-regeling (Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten) een tegemoetkoming van 550 euro kunnen krijgen.

Getty Images

Literatuur

Berge, W. van den, S. Rabaté en L. Swart (2020) Crisis op de arbeidsmarkt: wie zi­tten in de gevarenzone? CPB Coronapublicatie, juni.

Bolhaar, J., S. Kuijpers en M. Zumbuehl (2020) Effect Wet studievoorschot op toegankelijkheid en leengedrag. CPB Policy Brief, mei.

Broek, A. van den, J. Cuppen, K. de Korte en J. Warps (2020) Beleidsdoorlichting artikel 11 Studiefinanciering. ResearchNed Nijmegen, juni. Te vinden op www.rijksoverheid.nl.

CBS (2019a) Studenten lenen vaker en meer. CBS Nieuwsbericht, 7 oktober.

CBS (2019b) Jaarrapport Landelijke Jeugdmonitor 2019. CBS E-book.

CBS (2020) 272 duizend flexwerknemers minder in tweede kwartaal 2020. CBS Nieuwsbericht, 14 augustus.

I&O Research (2020) De ouderbijdrage voor studenten. Definitief rapport/2020, 12 februari. Te vinden op www.iso.nl.

ResearchNed (2018) Studentenmonitor hoger onderwijs. Te vinden op www.studentenmonitor.nl.

Tweede Kamer (2020) Noodpakket banen en economie. Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer, 35 420 nr. 40.

UWV (2020) Coronacrisis: impact op de werkgelegenheid verschilt per sector. UWV Arbeidsmarktinformatie, 7 mei.

Auteurs

Categorieën