Stemmen voor duurzaamheid
Aute ur(s ):
Dijkgraaf, E. (auteur)
Mooij, R.A. de (auteur)
De auteurs zijn werkzaam b ij het OC EB.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4150, pagina 356, 1 mei 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
milieu
In de verkiezingsprogramma’s van de vijf grote partijen schuilt een elementair verschil in opvatting over de relatie tussen milieu en
economie.
Er wordt in de verkiezingsprogramma’s heel wat aandacht besteed aan het milieu. Zo staat bij de meeste partijen een vergroening van
het belastingstelsel hoog in het vaandel, worden nieuwe regels en strengere normen voorgesteld voor geluidsoverlast en de
maximumsnelheid, en er nieuwe milieu-uitgaven beoogd. Het RIVM heeft laten zien dat de milieu-effecten van de
programmavoorstellen dan ook de goede kant op wijzen 1. GroenLinks scoort daarbij op alle onderdelen het beste, op enige afstand
gevolgd door de PvdA. D66 scoort relatief goed bij het bestrijden van de CO2-uitstoot maar doet het minder goed bij het verminderen
van geluidshinder. Bij het CDA is dit precies andersom. De VVD boekt de minst gunstige resultaten op milieuterrein.
De RIVM-studie is een belangrijk hulpmiddel voor de milieubewuste kiezer. Toch is het ook aardig om eens te onderzoeken welke
elementaire visies er bij de verschillende partijen heersen over het thema milieu en economie, en op het begrip duurzaamheid die ze allen
nastreven. Immers, de kern van het duurzaamheidsdebat is de erkenning dat duurzaamheid niet objectief is vast te stellen: “Iedere
concrete verwijzing naar wat ‘duurzaamheid’ is, is tegelijk een weerspiegeling van een subjectieve waardering van een individu of groep
over de huidige en toekomstige kwaliteit van de fysieke leefomgeving 2. Inzicht in de visies die de partijen aanhangen kan ons iets leren
over wat we van de verschillende partijen mogen verwachten bij kwesties waarover de verkiezingsprogramma’s vaag blijven.
Vijf visies
Een tijdje geleden heeft Jeroen van den Bergh met een van ons de discussie over het samengaan van milieu en economie samengevat in
vijf visies 3. De eerste visie stelt vooral de wenselijkheid van groei ter discussie. De overige vier visies gaan in op het benodigd
technisch (visie 2 en 3) en maatschappelijk (visie 4 en 5) aanpassingsvermogen om economische groei en milieubehoud te verzoenen.
1. De moralistische visie stelt dat economische groei niet samenvalt met stijgende welvaart of welzijn. Als economische groei bovendien
het milieu aantast dan is er juist alle reden om een dergelijke groei te vermijden.
2. De pessimistische visie legt het accent op de fysieke en materieel-biologische zijde van de economie op lange termijn. Een lagere
materiële welvaart en een selectieve krimp van de economie zijn nodig om een duurzame maatschappij te bereiken.
3. De technocratische visie stelt hier tegenover dat steeds meer waarde kan worden toegevoegd, d.w.z. de economie groeit, zonder dat
meer fysieke materialen, natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen worden gebruikt. Vooral de menselijke creativiteit en kenniscreatie
helpen het schijnbare conflict tussen milieu en economie op te lossen. Hierbij is mogelijk een actieve rol voor de overheid weggelegd.
4. De optimistische visie stelt zelfs dat economische groei een belangrijke voorwaarde is voor integratie van milieu en economie. Door
economische groei gaan mensen meer om het milieu geven en daalt de vraag naar vervuilende producten. Milieu is dus een luxe goed.
Meer groei vergroot bovendien het maatschappelijk draagvlak voor milieubeleid, wat noodzakelijk is om een duurzame economie te
bereiken.
5. De Carpe Diem gaat uit van een ongrijpbare ontwikkeling van de economie waarop de overheid maar een beperkte invloed heeft.
Milieuaantasting is mogelijk zelfs onvermijdelijk.
Samengevat zijn de vijf visies op de (on)verenigbaarheid terug te voeren op met name de subjectieve inschatting van de technische
mogelijkheden, de rekbaarheid van maatschappelijke voorkeuren en de stabiliteit en veerkracht van natuurlijke systemen. Hiermee
worden ook verschillende visies op het begrip duurzaamheid zichtbaar. In de eerste twee visies waarin milieu en economie niet
samengaan, wordt uitgegaan van een strikt duurzaamheidsbegrip: het verlies aan milieukapitaal kan in principe niet worden
gecompenseerd door andere vormen van kapitaal die de maatschappij voortbrengt. Technologische oplossingen zijn daarom betrekkelijk.
In de andere visies is duurzaamheid milder gedefinieerd en mag aantasting van het milieu worden gecompenseerd door de vorming van
andere soorten kapitaal, zolang de natuurlijke grenzen van ecosystemen maar niet worden overschreden. De mogelijkheden voor
substitutie en technologie zijn dan veel ruimer.
Partijvisies
Welke visies hanteren de grote politieke partijen nu in hun programma’s? We hebben deze op een subjectieve manier samengevat in
tabel 1.
Tabel 1. Mate waarin de vijf grote partijen de hier onderscheiden duurzaamheidsvisies aanhangen
moralistisch
PvdA
D66
VVD
CDA
GroenLinks
pessimistisch
technocratisch
+
+
+
++
+++
++
+++
optimistisch
carpe diem
++
++
+++
++
++
+++
+
Geen van de partijen heeft visie 1. Hoewel kanttekeningen worden geplaatst bij de relatie tussen economische groei en welzijn (met name
bij de PvdA en GroenLinks) trekt geen van de partijen hieruit de conclusie dat economische groei vermeden moet worden.
Verschillende partijen hebben wel elementen van visie 2. Zo bepleiten de paarse partijen krimp in de varkenssector. Visie 2 is evenwel het
meest nadrukkelijk aanwezig in het programma van GroenLinks. Volgens die partij moet de overheid met een actief beleid de
maatschappelijke ontwikkeling zodanig ombuigen dat ze op een duurzaam pad terecht komt. Ook als dit ten koste gaat van de
economische groei. Op die manier wordt voorkomen dat onomkeerbare milieuaantasting het welzijn van toekomstige generaties aantast.
Ook heeft GroenLinks kenmerken van de technocratische visie in de zin dat ze heel wat verwacht van technologische oplossingen. Visie
3 is evenwel meer prominent aanwezig bij de andere partijen. Blijkbaar hebben deze partijen wat meer vertrouwen in de menselijke
vindingrijkheid om toekomstige milieuproblemen het hoofd te bieden. Duurzaamheid betekent voor hen dat sommige facetten van het
milieukapitaal mogen worden vervangen door andere kapitaalgoederen die de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren. Daardoor zijn
harde maatregelen, die krimp in bepaalde sectoren impliceren, meestal niet nodig. D66 is het meest expliciet in haar technocratische visie
door te streven naar 3% groei terwijl ze tevens een groen imago uitdraagt.
De paarse partijen combineren visie 3 met een voorzichtig optimisme. Een keuze voor economische groei is eigenlijk ook een keuze voor
milieu omdat die groei een actief milieubeleid mogelijk maakt. Bij de PvdA speelt een sturende overheid de meest prominente rol. Groei is
noodzakelijk om als overheid te kunnen investeren in milieuverbeteringen. Bij voldoende draagvlak is het bovendien mogelijk een groter
beroep te doen op bedrijven en burgers om hun gedrag aan te passen of om in het milieu te investeren. D66 legt wat meer nadruk op
marktconforme instrumenten waarbij marktpartijen zelf kiezen of en hoe ze hun gedrag aanpassen. Als ze dat niet doen hangt daar een
prijskaartje aan.
De VVD heeft het meeste vertrouwen in het particulier initiatief en heeft daarmee de meest positieve visie op milieubehoud en
economische groei. Marktpartijen moeten door de overheid niet teveel belemmerd worden in hun bewegingsvrijheid. Ook het CDA ziet
het milieuprobleem vooral als een mentaliteitskwestie. De overheid heeft daar alleen op een indirecte manier grip op. Het heeft dus wel
iets weg van visie 5, hoewel het CDA op sommige onderdelen duidelijke normen stelt zoals bij geluidshinder. Maar in zijn algemeenheid
bepalen burgers en bedrijven zelf de ontwikkelingen. Zij moeten inzien dat economische groei alleen kan als dat niet leidt tot aantasting
van het milieu. Herstel van normen en waarden kan er volgens het CDA voor zorgen dat een duurzame ontwikkeling wordt bereikt. De
overheid moet bevorderen dat mensen hun verantwoordelijkheid nemen. Overigens is het opvallend dat het CDA anders tegen het milieu
aankijkt dan de kleine Christelijke partijen. Die dichten de overheid een actievere rol toe om natuur en milieu te beschermen en komen
dichter in de buurt van visie 2.
Visies gewogen
Alle politieke partijen streven in hun programma’s naar een duurzame ontwikkeling. Maar het begrip duurzaamheid heeft voor partijen een
verschillende betekenis. Voor sommigen (GroenLinks en de kleine Christelijke partijen) impliceert het dat geen enkel facet van het milieu
verder mag worden aangetast. Daarom zijn de mogelijkheden voor economische groei beperkt. Voor anderen (zoals de Paarse partijen en
het CDA) impliceert duurzaamheid dat de aantasting van een bepaald element van het milieu mag worden gecompenseerd door
verbeteringen in andere aspecten van de leefomgeving. Dit biedt meer mogelijkheden voor een duurzame economische groei.
Het is niet mogelijk aan te geven welke visie in zijn algemeenheid de meest waarschijnlijke is. Hoe een duurzame ontwikkeling wordt
bereikt hangt in de verschillende visies samen met de subjectieve inschatting op de menselijke vindingrijkheid, natuurlijke draagkracht en
de maakbaarheid van de samenleving. Stemmen op duurzaamheid doet u dus altijd. Maar voor welk soort duurzaamheid u kiest verschilt
wel degelijk
1 CPB, Economie en milieu: Op zoek naar duurzaamheid, Den Haag, 1996, blz. 22.
2 RIVM, Milieugevolgen van de verkiezingsprogramma’s van PvdA, CDA, VVD, D66 en Groen Links, 1998
3 J. van den Bergh en R.A. de Mooij, Economische groei en milieubehoud: Visies vergeleken, OCÆ’EB Research Memorandum, nr. 950,
Erasmus Universiteit Rotterdam, 1995
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )