Ga direct naar de content

Fusies zonder koorts

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 29 1998

Fusies zonder koorts
Aute ur(s ):
Scholtens, L.J.R. (auteur)
Wensveen, D.M.N. van (auteur)
Bert Scholtens is verb onden aan de Universiteit van Amsterdam. Dick van Wensveen is verbonden aan dezelfde universiteit en aan de Erasmus
Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4150, pagina 360, 1 mei 1998 (datum)
Rubrie k :
Discussie
Tre fw oord(e n):
bank-, verzekeringsw ezen

Het internationale fusieproces in het bankwezen wordt schromelijk overschat.
Groeneveld en Swank stellen dat een fusievirus door Europa waart 1. Zij onderzoeken drijfveren achter de fusies en beschrijven de
structuur van het Europese bankwezen. Groeneveld en Swank getuigen van een consolidatietendens in het bankwezen en concluderen
dat het kostenargument – dat vaak aangehaald wordt bij fusies – hen niet overtuigt. Wij plaatsen kanttekeningen bij de fusiekoorts, het
kostenargument en bij de concentratietendens.
Fusiekoorts?
EU banken kochten in de periode 1989-1996 604 instellingen in andere landen, waarvan 293 (49%) in andere EU landen. In deze periode
werden in totaal 380 EU banken verkocht, waarvan dus 293 (77%) aan instellingen in de EU 2. Het aantal internationale
overnametransacties is beperkt als het gerelateerd wordt aan het totale aantal banken in de EU. Het aantal intra-EU overnames betreft
over de gehele periode namelijk slechts 3,5% van het totale aantal banken in de EU. Van 1989 tot 1996 neemt het aantal bankinstellingen
in de EU met zo’n 1600 af, maar dit kan slechts voor 18% verklaard worden door overnames van banken uit andere EU landen. Nog minder
indrukwekkend zijn de met deze transacties gemoeide bedragen. Intra-EU transacties bedroegen bijna $ 15 mrd in de jaren 1989-1996 en
omvatten geen fusie- of samenwerkingsverbanden tussen middelgrote of grote EU-instellingen. De belangstelling van banken in de EU
en daarbuiten om in de EU banken over te nemen nam na 1992 fors af, zowel qua aantal als bedrag 3. We bestrijden daarom Groeneveld
en Swank’s constatering van een fusievirus in Europa dat veroorzaakt wordt door de naderende EMU. Wij signaleren juist een relatieve
verschuiving van de belangstelling naar buiten de EU. De recente grote financiële fusies hebben vooral plaats buiten de EU (VS, Canada
en Zwitserland).
Kosten en baten
Uit hun tabel 2 (blz. 206) concluderen Groeneveld en Swank dat de door fusiepartijen vaak als motief genoemde kostenreductie niet
gerealiseerd wordt. De gemiddelde stijging in de EU van de operationele kosten van 2,3% van het balanstotaal in 1985-1989 naar 2,6% in
1990-1994 wordt echter vooral veroorzaakt door de sterke stijging van de kosten in Finland en Zweden. Bij 5 van de 6 landen in tabel 2
(nl. Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland, VK) dalen de operationele kosten als percentage van het balanstotaal in de periode 1990-1994
ten opzichte van 1985-1989. Alleen in Zweden stijgen de operationele kosten. In vergelijking met 1979-1984 zijn in 1990-1994 de kosten
alleen in Zweden gestegen. Op grond daarvan kun je ook spreken van een kostenreductie. Nederland toont een vermindering van de
lastendruk als we de kosten relateren aan de baten. Maar als we de kosten relateren aan het gemiddelde balanstotaal valt geen duidelijke
kostenverbetering waar te nemen. De daling van de kosten als percentage van de baten kan dus toegeschreven worden aan de stijgende
baten van het Nederlandse bankwezen. Dit effect van fusies tussen omvangrijke partijen vinden we ook terug in de recente literatuur,
waar het wordt toegeschreven aan de veranderende samenstelling van de productie 4. figuur 1 toont de ontwikkeling van de
samenstelling van de baten van het Nederlandse bankwezen in de periode 1988-1995. Hieruit blijkt dat de netto rentebaten geleidelijk een
iets kleinere bijdrage leveren aan het totale resultaat, maar deze rentebaten zijn gevoelig voor de rentepositie van het bankwezen, die
onder invloed staat van het renteniveau en de rentestructuur en van de veranderingen daarin. De hausse op de effectenbeurzen vertaalt
zich voor het bankwezen duidelijk niet in een evenredige stijging van de niet-rentebaten, in tegenstelling tot hetgeen Groeneveld en
Swank suggereren.

Figuur 1. Samenstelling van de baten van het Nederlandse bankwezen

Tabel 2

Tabel 2. Inkomsten en uitgaven van het Europese bankwezen
A
netto rentebaten
79/84
85/89
90/94

Duitsland
Frankrijk
Italië
Nederland
VK
Zweden
Gemiddeld a

percentage van het balanstotaal
2,3
2,2
2,1
.
2,0
1,6
3,5
3,3
3,1
2,3
2,3
1,8
3,0
3,2
2,7
2,2
2,3
2,3
.
2,4
2,3

B
niet-rentebaten
79/84
85/89
90/94

0,5
.
1,1
0,8
1,7
0,9

percentage van het balanstotaal
1,8
1,8
1,7
.
1,6
1,5
2,9
2,8
2,6
2,0
2,0
1,8
3,2
3,3
3,0
1,9
1,9
4,1
.
2,3
2,6

1,8
1,1
.

C
operationele kosten
79/84
85/89
90/94

Duitsland
Frankrijk
Italië
Nederland
VK
Zweden
Gemiddeld a

0,4

0,6
0,7
1,1
0,8
1,9
1,5
1,2

0,6
0,9
0,9

1,4

D (= A + B – C)
netto inkomsten
79/84
85/89
90/94

1,1
.

1,0
0,9

1,7
1,1
1,6

1,0
0,8

1,7
1,0
1,8

1,2
.

1,6
1,5
1,3

1,4
0,9
-0,3
0,9

a. Ongewogen gemiddelde van de vijftien landen van de Europese Unie; . = niet beschikbaar. Bron: OESO.

Concentratie?
De consequenties van het fusieproces moeten blijken uit veranderingen van de marktstructuur. Een zeer ruwe benadering van die
marktstructuur wordt gevormd door de concentratiegraad op de bankenmarkt. Groeneveld en Swank beschouwen hierbij slechts de
situatie in 1995.
figuur 2 toont de ontwikkeling van deze maatstaf in de zes besproken landen. Uit figuur 2 komt naar voren dat er geen uniform patroon te
ontwaren valt. In Nederland en Zweden neemt de concentratiegraad toe, terwijl deze in Frankrijk en het VK afneemt (gegevens over 1980
en 1990 zijn voor Duitsland niet beschikbaar i.v.m. de Duitse eenwording). We concluderen daarom dat niet geconstateerd kan worden
dat de vermeende fusiekoorts in de EU in het algemeen aanleiding heeft gegeven tot een toename van de concentratiegraad van het
Europese bankwezen.

Figuur 2. Concentratiegraad van het bankwezen in enkele Europese landen.
Besluit
Groeneveld en Swank gaan in hun nuttige en helder geformuleerde bijdrage in op een fenomeen dat nog weinig begrepen is en dat veel
aandacht krijgt in de media: fusies in de financiële wereld. Enkele aspecten laten zij onbelicht. In de eerste plaats is dat het punt dat de

internationale fusiebeweging overschat wordt. Het aantal fusies en overnames is niet gering, maar in verhouding tot de omvang van de
financiële sector is het beperkt. In de tweede plaats constateren wij dat de kosten na fusie een complex patroon vertonen en dat vooral
de baten lijken te veranderen. Met de fusiebeweging nam ook de mogelijke reikwijdte van de financiële dienstverlening toe. De nieuw
ontstane – grotere – instellingen konden ook andere diensten gaan ondernemen of zich beter specialiseren, hetgeen een verandering van
de opbrengstenstructuur met zich meebrengt. Ten derde lijkt de ontwikkeling van de bancaire concentratiegraad niet te duiden op een
eenduidige consolidatie van het bankwezen in de EU. Wij achten derhalve de conclusies van Groeneveld en Swank onvoldoende
onderbouwd.
Zie ook J.M. Groeneveld en J. Swank, Naschrift: Fusies in de Europese bankensector, ESB, 1 mei 1998, blz. 361

1 J.M. Groeneveld en J. Swank, De fusiekoorts in het Europese bankwezen, ESB, 13 maart 1998, blz. 204-208.
2 Cijfers van KPMG Corporate Finance.
3 D.M.N. van Wensveen, Het Europese bankwezen op weg naar de Europese Monetaire Unie, Tijdschrift voor Politieke Ekonomie,
1998, blz. 94-111.
4 Zie J.D. Akhavein, A.N. Berger en D.B. Humphrey, The effects of megamergers on efficiency and prices: evidence from a bank profit
function, Review of Industrial Organization, 1997, blz. 95-139. Voor een overzicht van de bevindingen van deze studie zie ‘Uit de
vakliteratuur’ elders in deze ESB.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur