Het CBS gebruikt als definitie van toerist: iemand die één of meer nachten achtereen verblijft in een logiesaccommodatie. Dagjesmensen behoren hier dus niet toe. In de zomer van 2015 (juni, juli, augustus) waren er 12,1 miljoen toeristen in Nederland, van wie een minderheid van 4,8 miljoen uit het buitenland kwam.
Buitenlandse toeristen slapen over het algemeen in een ander soort logiesaccommodatie dan Nederlandse toeristen. Een ruime meerderheid (73 procent) van de buitenlandse toeristen overnachtte in een hotel (figuur); 1,6 miljoen van hen kozen voor een hotel in Amsterdam en bijna 2 miljoen van hen verbleven in een hotel buiten Amsterdam.
Een minderheid – 27 procent oftewel 1,3 miljoen – verbleef in een ander type accommodatie. Deze laatste groep bestond voor het overgrote deel uit toeristen uit België en Duitsland, waarbij de Belgen voornamelijk in Zuid-Nederland verbleven en de Duitsers in de kustprovincies. Van de buitenlandse toeristen die verbleven in een huisje of op de camping ging bijna een kwart naar Zeeland. Noord-Holland was met bijna 20 procent de tweede bestemming.
Nederlandse toeristen kozen vaker voor de camping of een huisje in het landelijke gebied. Dit geldt voor 53 procent van de 7,3 miljoen Nederlandse toeristen, terwijl nog geen 5 procent koos voor een hotelovernachting in Amsterdam. In de zomer zijn dus ruwweg vier van de vijf hotelgasten in Amsterdam afkomstig uit het buitenland. Ruim 40 procent van de Nederlandse toeristen verbleef in een hotel buiten Amsterdam; dit is wel vergelijkbaar met het aandeel van de buitenlandse toeristen.
De bestemming is echter anders. Terwijl drie van de vier buitenlandse hotelgasten kiezen voor een verblijf in Noord- of Zuid-Holland, kiezen de Nederlandse hotelgasten vaker voor een bestemming in andere provincies. Ook bij de overige verblijfsrecreatie kiezen buitenlandse toeristen vaker voor de kustprovincies, terwijl Nederlandse toeristen vaker kiezen voor landelijke provincies als Drenthe en Gelderland.