.
438 Jaargang 97 (4639 & 4640) 6 juli 2012
ESB Statistiek
Daadwerkelijke concurrentie om ov-concessies loont. Eerder onderzoek
van SEO toont aan er een positief verband is tussen
concurrentie en door reizigers ervaren kwaliteitaspecten van
het openbaar vervoer, zoals stiptheid, netheid, veiligheid en informatievoorziening.
De kwaliteit van het openbaar vervoer is significant hoger
wanneer ov-concessies worden aanbesteed, in het bijzonder wanneer er in
dergelijke aanbestedingsprocedures meerdere meedingende partijen waren.
Als in een aanbestedingsprocedure maar een vervoerbedrijf biedt op
de concessie, dan is de kwaliteit van het openbaar vervoer dat op basis van
die concessie wordt aangeboden, significant lager dan wanneer er twee of
meer bieders zijn. Sinds 2009 zijn in Nederland achttien concessies aanbesteed.
Bij ruim een vijfde (22 procent) van die aanbestedingsprocedures
was Connexxion zowel de zittende vervoerder als de enige bieder. Er vond
bij die concessies geen wisseling van vervoerder plaats na de aanbesteding.
Zoals blijkt uit de tabel wisselt, bij aanbestedingen waar meerdere
vervoersbedrijven meedingen, de concessie vrijwel altijd van vervoerder.
Bij daadwerkelijke concurrentie is er een sterke prikkel om scherp in te
schrijven en hoge kwaliteit te bieden. De lagere waargenomen kwaliteit bij
aanbestede concessies met maar een bieder, en de waarneming dat bij die
concessies de zittende vervoerder de enige bieder was, duiden op gebrek
aan concurrentie. Een informatievoorsprong voor de zittende vervoerder
kan andere vervoersbedrijven er van hebben weerhouden mee te dingen
naar de concessie. Daarbij blijkt dat vervoersbedrijven voorafgaand aan
de aanbesteding onderzoeken wat de potentiele concurrentie zal zijn. Een
vervoerder die verwacht de enige bieder te zijn, zal een minder scherpe
bieding doen, ook in termen van kwaliteit. Aanbestedende diensten en
reizigers hebben er dus belang bij dat er daadwerkelijke concurrentie in
aanbestedingsprocedures plaatsvindt. Dat resulteert in een hogere kwaliteit
van het openbaar vervoer. Aanbestedende diensten kunnen dat bewerkstelligen
door te voorkomen dat zittende vervoerders een informatievoorsprong
hebben, te streven naar transparantie en te zorgen voor gelijke
kansen. ¡ Koert van Buiren (SEO Economisch Onderzoek)
economie Concurrentie bij OV-aanbestedingen en samenleving
Aanbestedingen naar concessiegebied
Concessiegebied
Gewisseld
van
vervoerder
Meedingende
vervoersbedrijven (bieders)
Gooi-en Vechtsstreek Nee Connexxion
Zaanstreek Nee Connexxion
Stad- en streekvervoer Almere Nee Connexxion
Stadsregio Arnhem Nijmegen Nee Connexxion
Voorne-Putten en Rozenburg Nee Connexxion, Arriva
Zuid-Holland Noord Ja Connexxion, Arriva
Regio Utrecht Ja Connexxion, Qbuzz
Haaglanden Ja Connexxion, Veolia
Groningen-Heerenveen-Lelystad Ja Arriva, Connexxion
Vlissingen-Breskens Nee Veolia, Connexxion, Transit
Midden-Overijssel Ja Arriva, Connexxion, Syntus
Groningen-Drenthe Ja Arriva, Connexxion, Qbuzz
Lelystad Ja Arriva, Connexxion, Syntus
Vechtdallijnen Ja Arriva, Pollarisrail, Syntus, Veolia
Veluwe Ja Arriva, Connexxion, Syntus, Veolia
Achterhoek/Rivierenland Ja Arriva, Connexxion, Syntus, Veolia
Waterland Ja EBS, Arriva, Connexxion, Keolis
Het aantal faillissementen in Nederland beweegt sterk mee
met de conjunctuur. Tijdens een periode van lage economische
groei neemt het aantal faillissementen per jaar dan ook
snel toe. Dat was goed zichtbaar na het omslaan van het economische
sentiment in 2000 met het knappen van de internetbubbel. Toen steeg
het aantal faillissementen sterk, jaarlijks met gemiddeld ruim 20 procent
tussen 2001 en 2003. Herstel van de economie zorgde daarna voor
een verlaging van het aantal faillissementen. Tot het uitbreken van de
financiele crisis in 2008. In dat jaar leidde de ongewoon sterke recessie
tot een eveneens ongewoon heftige stijging van het aantal faillissementen.
In het tweede kwartaal van 2009 bereikte de economische crisis het
diepste punt, een krimp van 4,5 procent van het bbp op jaarbasis. Het
aantal faillissementen groeide toen met 98 procent over dezelfde periode
(figuur). Hierop volgde een daling in 2010 en 2011, die veel krachtiger
was dan de magere economische groei suggereerde. De relatie met de
conjunctuur blijkt niet perfect. Er is een langetermijngemiddelde waar
het faillissementsniveau steeds naar teruggaat. Hoe verder het niveau van
dat gemiddelde is verwijderd, hoe sterker de aantrekkingskracht om op
het gemiddelde niveau terug te keren. Voor de financiele crisis lag dat
gemiddelde twaalf jaar lang rond de 5100 faillissementen per jaar. Het
faillissementsniveau is momenteel hoog. In 2009 ging een recordaantal
van 8040 bedrijven failliet. Sindsdien is het aantal faillissementen afgenomen,
maar boven de 7000 blijven hangen omdat de economische
groei zwak bleef.
Met het verslechteren van de economische situatie vorig jaar is het aantal
faillissementen opnieuw opgelopen. In het eerste kwartaal van dit jaar
was er een toename van 23 procent ten opzichte van het zelfde kwartaal
vorig jaar. Volgens het Centraal Planbureau krimpt de Nederlandse economie
op jaarbasis met 0,75 procent. Naar verwachting blijft het aantal
faillissementen daarom stijgen, maar door de trek naar het lagere lange
termijn gemiddelde wel minder hard dan je anders zou verwachten. Gegeven
de huidige groeiverwachtingen stijgt het aantal faillissementen in
Nederland in 2012 waarschijnlijk opnieuw tot boven de 8.000 – en evenaart
daarmee de piek van 2009. ¡ John Lorie, Niklas Nordman en Daan
Willebrands (Atradius)
groei & conjunctuur
Reele economische groei en faillissementen in
Nederland
Bron: CBS kwartaalcijfers
-6
-3
0
3
.40 6
0
40
80
120 In procenten In procenten
e96 e97 e98 e99 e00 e01 e02 e03 e04 e05 e06 e07 e08 e09 e10 e11 e12
Groei faillissementen (linkeras) Reele bbp-groei (rechteras)
Aantal faillissementen terug naar niveau van 2009
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 97 (4639 & 4640) 6 juli 2012 439
Statistiek ESB
Omdat de binnenlandse vraag in de eurozone sinds het tweede
kwartaal van 2011 krimpt, is groei van de buitenlandse vraag
cruciaal om een recessie te ontlopen. Dit is lastig, aangezien
de wereldhandel de afgelopen kwartalen juist beduidend langzamer
groeit dan tijdens het mondiale economische herstel in 2010. Aansluiting
van de exportsector op buitenlandse groeimarkten is daarom van
groot belang. De figuur laat zien dat het aandeel van de totale exportwaarde
naar opkomende Aziatische landen het afgelopen decennium in
vrijwel alle economieen in de eurozone fors is toegenomen. Dit is weinig
verwonderlijk, gezien de sterk groeiende importbehoefte vanuit deze regio.
Zo verviervoudigde het totale volume van de Chinese importen tussen
2001 en 2011. Ter vergelijk: het totale volume van importen uit de
Verenigde Staten steeg gedurende dezelfde periode slechts met ruim 37
procent. Daarnaast blijkt uit de figuur dat er binnen de eurozone grote
verschillen bestaan in de mate waarin lidstaten kunnen profiteren van de
gestegen Aziatische importbehoefte. Het aandeel van de export richting
Aziatische groeimarkten van de totale Duitse exportwaarde bedroeg in
2011 7,6 procent, terwijl dit voor Portugal slechts 1,3 procent bedroeg.
Ook Nederland scoort op dit vlak relatief matig, met een aandeel van 2,5
procent in 2011. Nederland voert wel veel in vanuit Azie en exporteert
die goederen vervolgens naar de rest van de eurozone. Aansluiting op
de Aziatische invoerbehoefte is een van de verklaringen van het verschil
in exportprestaties tussen Duitsland en Nederland. De Duitse reele export
groeide in 2011 met ruim 8,4 procent, terwijl de Nederlandse export
slechts met 3,8 procent steeg. De omschakeling naar productie van
goederen en diensten die interessant zijn voor opkomende markten is
een belangrijke groeistrategie, aangezien de Europese binnenlandse vraag
in veel landen voorlopig zwak zal blijven. Gedurende dit proces kunnen
lidstaten indirect profiteren van de groeiende Duitse exportsector, die
immers ook zorgt voor een groei van de Duitse importen. ¡ Michiel
Verduijn (Rabobank)
Nederlandse huishoudens hebben ongeveer 165 miljard euro
aan eenvoudig opneembaar spaargeld via bijvoorbeeld internetspaarrekeningen.
Op deze spaarrekeningen is de rente voor
het eerst sinds lange tijd weer afgenomen. In april ontvingen huishoudens
op eenvoudig opneembaar spaargeld een rente van gemiddeld 2,36
procent, ongeveer vier basispunten minder dan een maand eerder. Deze
daling maakt een einde aan een continue stijging van de spaarrente die
ongeveer twintig maanden heeft geduurd. Met name in 2011 is de spaarrente
sterk gestegen. Huishoudens ontvingen aan het einde van dat jaar
gemiddeld 40 basispunten meer rente op hun spaargeld dan aan het begin.
Deze stijging kan voor een deel verband houden met de structuur
van de balans van Nederlandse banken, waarbij de banken voor de financiering
van de kredietverlening niet alleen afhankelijk zijn van depositofs
maar ook van financiering op de financiele markten. Door de hogere kosten
op de financiele markten hebben banken een sterkere prikkel om zich
te financieren met spaargeld. Hierdoor zijn ze sterker gaan concurreren
om het spaargeld van huishoudens. Toenemende concurrentie vertaalt
zich in een stijgende spaarrente. Ook de daling in de eerste maanden
van 2012 houdt verband met de ontwikkeling op de financiele markten.
Mede onder invloed van verruimende maatregelen van de ECB eind
2011 en begin 2012 is de marktfinanciering weer minder duur geworden,
waarna ook de spaarrente weer is afgenomen.
Met name de kleinere banken concurreren sterk op prijs in de Nederlandse
spaarmarkt. In 2011 hebben de kleinere banken gemiddeld 15
basispunten meer rente gegeven op het spaargeld dan de vier grootste
spelers op de spaarmarkt, te weten Rabobank, ING, ABN AMRO en
SNS Bank. Maar in de recente daling van de spaarrente zijn het ook
de kleinere banken die hun rentetarief relatief snel hebben laten dalen.
Hierdoor bedraagt het verschil in rente tussen de kleinere banken en de
grootbanken momenteel gemiddeld 5 basispunten (figuur). Ook in de
rest van het eurogebied is de spaarrente na een lange periode van stijging
sinds kort weer aan het dalen. Wel bieden Nederlandse banken een
relatief hoge rente in vergelijking met de andere eurolanden. Het verschil
tussen de Nederlandse spaarrente en het eurogebied-gemiddelde
bedraagt ongeveer 60 basispunten. ¡ Wim Goes (dnb)
monetair
Duitsland koploper export naar Aziatische groeimarkten internationaal
Na lange tijd weer daling spaarrente
Exportaandeel eurozone naar opkomend Azie
Bron: Reuters EcoWin
Gewogen gemiddelden rente eenvoudig
opneembaar spaargeld
Bron: DNB
0
1
2
3
4
5
6
7
8
0
1
2
3
4
5
6
7
8
Dui Fin Fra Ita Bel Oos Spa Ier Ned Gri Por
2001 2011
In procenten In procenten
1,9
2,0
2,1
2,2
2,3
2,4
2,5
2,6 In procenten
j a s o n d j f m a m j j a s o n d j f m a
2010 2011 2012
Totaal Grootbanken Kleinere banken
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.