Ga direct naar de content

Starters

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 6 1994

Starters
Het is een populaire stelling dat banken, verzekeraars en pensioenfondsen te risicomijdend zijn en dat
daarom startende ondernemers onvoldoende eigen
vermogen kunnen krijgen. Als gevolg daarvan gaan
talloze fraaie kansen onbenut voorbij. Ook tijdens
het Nationaal Platform Globalisering op 24 maart jl.
werd deze stelling door sommigen te vuur en te
zwaard verdedigd. Banken, verzekeraars en pensioenfondsen krijgen het stempel ‘te risicomijdend’ opgedrukt en zijn daarmee de bron van alle kwaad. De
slachtoffers zijn al die goede ondernemers met die
briljante ideeën. Dat die ideeën niet zelden onrijp, onuitgewerkt danwel van de categorie ‘my brains, your
money’ zijn, leidt slechts tot de schampere opmerking dat de banken die ondernemers beter zouden
moeten begeleiden.
Gelukkig is er tijdens de voorbereidende workshop van het Nationaal Platform heel wat genuanceerder over deze zaken gesproken. Feit is dat vele
startende ondernemers die bij geldgevers aankloppen, slecht uitgewerkte ideeën hebben en eigenlijk
ook niet echt in staat Cdanwel bereid) zijn om die
ideeën goed uitgewerkt op papier te zetten, zodat ze
bespreekbaar en controleerbaar worden. En dan ontstaat er al meteen een probleem: hoeveel manuur
kan een professionele organisatie die gevraagd wordt
in het aandelenkapitaal te participeren, besteden om
dan zelf maar de benodigde informatie te verzamelen
als het gaat om investeringsbedragen van! 50.000 à
! 100.000? Daar is al snel! 25.000 tot! 50.000 mee
gemoeid. Daar komt bij dat die geldgever uit ervaring weet dat er heel wat meer mensen rondlopen
die denken dat zij een uniek en tegelijkertijd commercieel goed haalbaar idee hebben dan dat er feitelijk
van dat soort ideeën zijn.
Als ondanks alle problemen de eerste hindernis is
genomen en de startende ondernemer ook daadwerkelijk van start gaat, leert de ervaring dat een groot
deel binnen enkele jaren van de markt verdwenen is,
al dan niet na een tweede, derde en soms vierde financieringsronde. Dit heeft niet zozeer te maken met
de kwaliteit van al die startende ondernemers, het is
veeleer de – risicovolle – aard van het proces. De
kosten en verliezen die daarmee voor de geldgever
zijn gemoeid, zullen de ‘overlevers’ – naast alle onderzoeks- en begeleidingskosten – ook vroeg of laat
voor hun ‘outside’ aandeelhouders moeten terugverdienen. Bij de evaluatie vooraf ligt derhalve, hoe kan
het anders, een loodzware last op hun schouders in
de vorm van forse rendementsvooruitzichten
wil de
hele operatie zinvol zijn. Geen wonder dat velen niet
alleen de eindstreep niet halen, maar niet eens over
de startlijn komen.
Het beeld dat zo ontstaat, is dat van een activiteit
die voor een professionele organisatie schier onmogelijk structureel winstgevend kan zijn. Merk op dat dit
niets te maken heeft met enige risicohouding. De activiteiten zijn eenvoudig te kleinschalig. De conclusie

ESB 13-7-1994

is dat banken, verzekeraars, pensioenfondsen en, die neem ik er gemakshalve ook maar bij, de meeste
participatiemaatscha ppijen helemaal niet de geschikte partner zijn
in situaties als de onderhavige.
Maar wie dan wel? Ook daar is
tijdens de voorbereidingen van ‘de
vierentwintigste maart’ uitvoerig
over gesproken. Gewezen is op het
fenomeen ‘business angel’ zoals dat
in de Verenigde Staten bestaat: ervaren ondernemers die bereid zijn
een jonge starter bij de hand te nemen en te begeleiden bij het opbouwen van zijn bedrijf. Gelukkig tekenen zich in ons land ook dit soort
MJ.LJonkhart
ontwikkelingen af, zij het nog op
zeer bescheiden schaal.
En waar komt het geld vandaan in dit Angelsaksische model? Wij zouden in ons land zeggen: van tante Agaath. Tante Agaath is het welgestelde familielid
dat nog wel een potje achter de hand heeft en bereid
is dat in te zetten op de blauwe ogen van haar neef.
Zonder veel vragen, vaak zonder precies te weten of
te begrijpen wat hij er mee gaat doen, maar met een
rotsvast vertrouwen dat hij het goed zal doen. Soms
ook doet de ‘business angel’ voor een stukje mee en
vaak heeft de starter zelf al een startkapitaaltje verdiend.
Dit soort startfinancieringen is natuurlijk bewust
te stimuleren. Een manier zou zijn het participeren in
startende bedrijven voor tante aftrekbaar te maken
voor de inkomstenbelasting. Dan snijdt het mes van
twee kanten. Niet alleen tante is zeer gelukkig dat
haar goede daad door de inspecteur wordt beloond,
maar ook de succesvolle ondernemer zal eerder bereid zijn zelf deel te nemen in bedrijven om te bezien
wat voor moois daar van te maken valt. Tegelijkertijd
zal hij zijn wakend oog over de starter laten gaan, al
was het maar om zich ervan te vergewissen dat zijn
geld niet zonder slag of stoot inefficiënt wordt aangewend.
Het ligt dus allemaal niet zo zwart-wit met het
startersverhaal als de critici ons willen doen geloven.
De kern van het probleem ligt naast de onzekerheid
van het nieuwe in de kleinschaligheid. Er zijn best
financieringsmechanismen
aan te wijzen om daar
beter bij aan te sluiten dan thans het geval is. Dat
neemt niet weg dat alles valt of staat met het antwoord op de vraag hoe helder de starter een plan
voor ogen staat en of hij in staat is dit helder en met
overtuiging bij een ander te presenteren. En daar
schort het ook nog wel eens aan.

Auteur