Sociologie voor economen
W. Ultee, W. Arts en H. Flap, Sociologie: vragen, uitspraken, bevindin-
gen, Wolters-Noordhoff,
Groningen, 1992, 695 biz., f 84,50.
Inleiding
Drie vragen, drie tradities
Waarom een leerboek sociologie bespreken in een blad voor economen? En waarom dit boek?
In de eerste plaats bevat het boek
een schat aan (sociologische) informatie die economen van oudsher interesseert, zoals ongelijkheid van vermogens en inkomens, industrialisering en modernisering, technologic,
collectieve goederen, de verzorgingsstaat, inkomens- en beroepsmobiliteit, de verschillen tussen rijke en
arme landen, en de gevolgen van
werkloosheid. Die informatie wordt
op een zinvolle wijze gepresenteerd
doordat ze steeds als toetsingsmateriaal voor verschillende sociologische theorieen gebruikt wordt.
In de tweede plaats worden sociologie en economic als complementaire disciplines voorgesteld. Wie de
laatste jaren de discussies in de media heeft gevolgd over het invoeren
van de markt in de voormalige Oostbloklanden, kan niet ontkomen aan
de indruk dat de sociologische dimensie weleens werd verwaarloosd.
Enige kennis van sociologische theorieen had politici en journalisten kunnen behoeden voor hun aanvankelijk al te grote optimisme. De auteurs
mijden uitspraken over de ontwikkelingen achter het voormalige ijzeren
gordijn niet. Zij slaan hierbij een uiterst pessimistische toon aan. Ook andere actuele onderwerpen zoals de
sanering van de verzorgingsstaat en
het probleem van de criminaliteit
worden niet gemeden.
Ten derde zal menig econoom een
warm gevoel van binnen krijgen wanneer hij leest dat de economische
theorie van de nutsmaximalisatie het
laatste decennium in de sociologie
aangeprezen wordt als een middel
om macrosociologische wetten en regelmatigheden te verklaren en de verschillende theoretische tradities binnen de sociologie te integreren.
Het boek presenteert de sociologie
als een vak dat op drie hoofdvragen
een antwoord probeert te geven: het
ongelijkheidsprobleem, het cohesieprobleem en het rationaliseringsprobleem. Op elk van deze hoofdvragen geeft een andere theoretische
traditie in de sociologie antwoord.
Dat zijn achtereenvolgens het historisch materialisme, dat teruggaat op
Karl Marx, het structured functionalisme, dat van Emil Durkheim stamt,
en de interpretatieve sociologie, die
haar oorsprong vindt in het werk
van Max Weber.
ESB 14-4-1993
Ongelijkheid/ historisch
materialisme
De ongelijkheidsproblematiek wordt
gekoppeld aan het historisch materialisme. De kern van deze opvatting
wordt weergegeven in een zestal
stellingen, die kort geformuleerd op
het volgende neerkomen: Welke produktiewijze een samenleving ook
kent, elke ongelijkheid in die samenleving berust op de een of andere
vorm van dwang. Deze dwang leidt
tot een bepaalde vorm van strijd, en
soms resulteert deze strijd in de afschaffing van de oude dwangmiddelen en het verdwijnen van oude ongelijkheden, en onder bepaalde
omstandigheden tot de komst van
gelijkheid.
Dit alles lijkt rijkelijk vaag geformuleerd, maar dat is met opzet gedaan.
Lege termen als “welke-ook”, “de een
of andere” en “bepaalde” functioneren als variabelen of oningevulde parameters. Nadere invullingen daarvan leveren de verschillende versies
van het historisch materialisme op.
Dat zijn de klassiek-Marxistische variant; de revisionistische variant van
Bernstein; de orthodoxe variant van
Rosa Luxemburg; de theorie van Berle en Means, die de belangen van
aandeelhouders benadrukken; en de
theorie van Burnham, die de kern
verder uitbreidt door aan de klasse
van managers aandacht te besteden.
Verder de theorieen van Sombart en
Wiley, wier ideeen over mobiliteit
het klassebegrip relativeren. Zo verklaart Sombart waarom er in de VS
geen socialisme is. En ten slotte de
opvattingen van Wallerstein, die in
navolging van Rosa Luxemburg het
idee van de economische ongelijkheid tussen klassen toepast op het
vraagstuk van de gelijkheid tussen
landen binnen het economische wereldsysteem.
In het boek worden deze verschillende theorieen op hun waarheid getoetst aan de hand van Nederlands
en internationaal statistisch materiaal.
Cohesie / structureel functionalisme
Het cohesieprobleem wordt gekoppeld aan het structureel functionalisme. Kort samengevat wordt de kern
van deze opvatting door de schrijvers in de volgende stellingen neergelegd: iedere samenleving vertoont
een bepaalde samenhang voor zover
zij bepaalde algemeen gedeelde
waarden en normen kent (dat wil
zeggen dat zij de een of andere cultuur bezit); iedere samenleving bestaat uit bepaalde intermediaire groeperingen (zij kent de een of andere
structuur), en naarmate de leden
van zo’n samenleving hechter in
deze groeperingen zijn gei’ntegreerd,
leven zij die waarden en normen
meer na, hetgeen in meer samenhang resulteert.
Verschillende invullingen van de
parameters (“een”, “bepaalde”, “de
een of andere”) produceren verschillende theorieen en voorspellingen.
Zo is de theorie van Durkheim, die
voorspellingen doet over de mate
waarin zelfdoding plaatsvindt in verschillende groepen binnen een samenleving en in verschillende samenlevingen, een nadere specificering
van deze theorie. Dat is ook het geval met Mertons anomietheorie, die
criminaliteit verklaart, en Hirschi’s integratietheorie. Die laatste verklaart
o.a. de kleine criminaliteit onder jongeren. Deze theorieen worden vooral aan data uit Nederland getoetst.
Rationalisering / interpretatieve
sociologie
De interpretatieve sociologie wordt
in verband gebracht met het rationaliseringsprobleem. De kern van deze
sociologie, die vooral ontleend is
aan Weber, luidt als volgt: iedere
hoog ontwikkelde voor- en vroegmoderne samenleving heeft een be-
markt verklaart. Verder laten zij de te-
bevolking, van de hoeveelheid materiele produkten per hoofd van de bevolking, en van de segmentering van
haar structuur.
Deze formulering lijkt weer rijkelijk algemeen en vaag, maar met behulp van een aantal hulphypothesen
over techniek en ideologic worden
heel specifieke voorspellingen over
de invloed van technologic en ideologic op cohesie, ongelijkheid en rationalisering gedaan.
paalde godsdienst met een of ander
genstellingen en overeenkomsten tussen de utilitaristische stroming en de
andere drie zien. Verder bespreken
wereldbeeld; dat wereldbeeld legt
voor de leden van deze samenleving
binnen zekere grenzen een bepaald
zij hoe theoretici binnen deze traditie
van meet af aan geprobeerd hebben
behalve welvaart ook verschijnselen
heilsdoel vast en spoort hen aan dit
als cohesie en criminaliteit in een samenleving te verklaren (Hobbes, Locke, Bentham, en in onze tijd Gary
Becker).
via een bepaalde levenswijze te bereiken; sommige levenswijzen leiden tot meer, andere tot minder benutting van mogelijkheden om goe-
deren efficienter voort te brengen.
Bij de bespreking van deze traditie
komen de bekende vragen over de
relatie tussen kapitalisme en protestantisme aan bod (zoals: is de geschiedenis van Nederland een uitzon-
Synthese van de hoofdstromen
Actuele toepassingen
Met dit laatste geven de auteurs een
In de latere hoofdstukken proberen
voorproefje op het tweede deel van
de auteurs aan te tonen dat Lenski’s
het boek, dat Synthese heet. Hierin
samensmelting van de vier tradities
laten zij zien dat voor een adequate
tot vooruitgang heeft geleid. Zijn
dering op de Weber-these?), evenals
weergave van de hele sociologie de
theorie verklaart namelijk niet alleen
de vraag waarom de VS minder gese-
strikte beperking van een stroming
de bekende empirische regelmatig-
culariseerd zijn dan Europa. In een
tot een hoofdvraag niet gehand-
apart hoofdstuk proberen de schrijvers aan de hand van de ontwikkeling van de techniek vast te stellen
hoe ver het rationaliseringsproces in
Nederland in vergelijking met andere
landen is voortgeschreden.
haafd kan worden. Door de verbij-
heden die door de bestaande theorieen worden verklaard, maar zij
doet bovendien met behulp van
Vraag vier: welvaart / economic
Later wordt een vierde hoofdvraag
toegevoegd, het welvaartsprobleem,
en daarmee wordt het utilitaristisch
individualisme en dus de economische verklaringswijze gei’ntrodu-
zondering van de hoofdvragen in
vele deelvragen en de detaillering
van de antwoorden binnen verschillende tradities begint er overlapping
op te treden tussen de verschillende
tradities. Vanuit iedere traditie zijn
immers wel antwoorden op vragen
uit de andere tradities geformuleerd.
Een van de nuttige wetenschaps-
nieuwe hulpaannamen nieuwe voorspellingen. De schrijvers illustreren
dit gedetailleerd aan de hand van actuele onderwerpen als de stratificatie van de samenleving, de relatie
Noord-Zuid, de ondergang van het
communisme, de opkomst en de ge-
volgen van de sociaal-democratie,
theoretische onderscheidingen die
de maatschappelijke ongelijkheid
de auteurs daarbij maken, is die tussen de theoretische kern van een traditie en de hulptheorieen. Theorieen
die tot dezelfde traditie behoren hebben allemaal dezelfde kernuitspraken gemeen, maar zij geven daar telkens een andere invulling aan. Empi-
tussen man en vrouw, patronen van
huwelijkspartnerkeuze, cultuurge-
ceerd. De kern wordt aan Adam
Smith ontieend en luidt als volgt: iedere samenleving bestaat uit een bepaald aantal individuen en ieder samenlevingskenmerk is het resultaat
van de handelingen die deze individuen onder uiteenlopende omstandigheden verrichten; deze individuen hebben bepaalde doelen en beschikken over bepaalde, altijd beperkte middelen (er is schaarste); de
middelen worden zodanig ingezet
dat met zo weinig mogelijk middelen de doelen zoveel mogelijk verwezenlijkt worden; de omstandigheden waaronder mensen handelen,
bei’nvloeden echter de mate waarin
het inzetten van middelen doeltreffend en doelmatig is, en onder sommige omstandigheden hebben deze
handelingen van individuen niet alleen als bedoeld gevolg dat ze nun
eigen doelen zo goed en goedkoop
mogelijk verwezenlijken, maar ook
als onbedoeld gevolg dat anderen
hun doelen beter en op spaarzamere
wijze realiseren.
De auteurs laten zien hoe de verdere invulling van deze kern door
technologisch evolutionisme.
Volgens Lenski kent iedere samenleving een omgeving, een bevolking,
een cultuur, een hoeveelheid materiele goederen en een structuur. Vooral de cultuur van een samenleving
bei’nvloedt de mate waarin een samenleving afhankelijk is van haar
kelijk. Ten onrechte. Behalve dat
Adam Smith het succes van de vrije
omgeving, van de omvang van haar
rische toetsingen van die theorieen
kunnen leiden tot aanpassingen van
de hulphypothesen, maar zelden of
nooit tot veranderingen in de kern.
bruik, verzuiling en ontzuiling, klasseverhoudingen en politieke tegen-
stellingen, en de vraag of er al dan
niet sprake is van een tweedeling in
de maatschappij.
Lenski’s technologisch evolutionis-
me doet over een flink aantal van
deze kwesties uitspraken maar, zoals
de auteurs aangeven, de prestaties
van deze theorie zijn (nog) niet over-
Tbeoretisch kader van Lenski
al beter dan die van de vier andere
Het onderscheid in kern en hulptheorieen helpt de auteurs om hun
grootste ambitie te verwezenlijken.
Die behelst de unificatie van de sociologie als geheel. Zij laten zien dat
tradities.
Empirische toetsingen
het Lenski, die duidelijk de held van
teit van de onderwerpen en de syste-
het boek is, gelukt is een groot geciologische tradities in een theore-
matisering van theorieen is het bespreken van empirische toetsingen
een sterk punt van het boek. Voor
tisch kader samen te voegen: het
een leerboek is dat hoogst ongebrui-
deelte van de vier verschillende so-
Naast de hierboven gemelde actuali-
kennis van empirische toetsen tot de
intellectuele bagage van iedere student behoort, past de aandacht voor
toetsingen uitstekend in de presentatie van sociologische theorievorming
als een dynamisch proces, waarbij
weerleggingen tot verdere theorievorming leiden.
Evaluatie
hebben, het structured functionalis-
me (het cohesieprobleem) over het
Reconstructie van tradities
Na zoveel lof hebben wij toch enkele kritische opmerkingen. Het boek
is een inleiding. De auteurs hadden
daarom misschien toch iets uitdrukkelijker moeten uitleggen dat hun
weergave een reconstructie is van
wat zij als de rationele kern van de
verschillende tradities zien. Zij hebben als het ware de verschillende tradities geseculariseerd, ontdaan van
hun ideologische franje. Wij geloven
dat zij dat goed gedaan hebben en
dat dit ook noodzakelijk is voor een
wetenschappelijke sociologie. Het
gevaar bestaat echter dat de onschuldige, sociologisch verder niet geschoolde lezer die in de aanwezigheid van een Marxist of Eliasiaan
iets uit dit boek te berde brengt, te
horen krijgt: “Ja, maar het ligt veel
subtieler. U heeft Marx of Elias eigenlijk niet begrepen.”
Verder loopt zo’n lezer het risico
dat een eerste kennismaking met een
oorspronkelijk klassiek werk op een
deceptie uitloopt.- Misschien hadden
de auteurs in het begin aan de hand
van een enkel voorbeeld moeten laten zien dat subtiliteiten en nuance-
ringen die men in sommige theorieen vindt en die zij zelf niet vermelden lang niet altijd empirische inhoud hebben. Zoals het nu is, zou bij
sommigen de indruk kunnen ontstaan dat dit boek een veel te oppervlakkige weergave is van de verschillende sociologische tradities en
theorieen. Dat doelbewust voor deze
‘oppervlakkigheid’ gekozen is en dat
die door de schrijvers zelfs als een
wetenschappelijke deugd wordt ge-
zien, had wel wat meer benadrukt
mogen worden.
Nietgezien
Een punt van kritiek dat men tegen
elk boek kan inbrengen is: “Waarom
hebben de auteurs niet ook…”. Dat
is wat flauw, omdat de uiterste consequentie is dat besprekers zeggen:
“Waarom hebben de auteurs niet
een ander boek geschreven?” Zon-
der die laatste stap te zetten, willen
wij toch een “waarom niet ook” for-
muleren. Waarom hebben de auteurs niet over de maatschappelijke
gevolgen van de milieuproblematiek
en de gevolgen van de multiraciale
samenleving geschreven? Lenski’s
technologisch evolutionisme moet
zeker over het eerste wat te zeggen
ESB 14-4-1993
tweede. Gegeven de nadruk die het
boek terecht op de actualiteit legt,
had dit niet misstaan.
Vorm en presentatie
Ten slotte iets over de fysieke verzor-
ging van het boek. Het boek is aantrekkelijk uitgevoerd en heeft een
rustige en overzichtelijke bladspiegel. Het is prettig geschreven en be-
den, zodat de lezer nauwelijks hoeft
te bladeren. De statistische achtergronden van tabellen en grafieken
worden helder en eenvoudig uitge-
legd. Het boek is duur, maar door
het aan te schaffen zou de lezer van
dit blad het vooroordeel weerleggen
dat economen van alles de prijs
maar nergens de waarde van kennen.
Jack Birner
Rob de Vrles
vat een zeer groot aantal duidelijke
tabellen en grafieken met empirische gegevens, en een groot aantal
schema’s die de verschillende theorieen met elkaar in verband bren-
Jack Birner is verbonden aan de Economi-
gen. Al die hulpmiddelen staan op
de plaatsen waar zij besproken wor-
teit der Sociale Wetenschappen van de
Rijksuniversiteit Utrecht.
sche Faculteit van de Rijksuniversiteit Limburg. Rob de Vries aan de Faculteit der
Gezondheidswetenschappen van de Rijksuniversiteit limburg alsmede aan de Facul-