De regering stelt voor de verblijfstermijn voor naturalisatie te verlengen van vijf jaar tot zeven jaar. Een langer verblijf in Nederland om het Nederlanderschap te verkrijgen, zal echter kunnen resulteren in een afname van de arbeidsdeelname van immigranten. Dat suggereert een analyse van CBS-gegevens waarbij immigranten tien jaar lang werden gevolgd.
Veel immigranten hebben het moeilijk op de arbeidsmarkt. Vanuit deze achtergrond wordt naturalisatie vaak gezien als een veelbelovend instrument ter bevordering van de sociaal-economische integratie van migranten (OESO, 2011).
Het verkrijgen van het Nederlanderschap is vooral interessant voor immigranten die structurele problemen ondervinden op de arbeidsmarkt, zoals mensen uit laagontwikkelde herkomstlanden (Peters et al., 2015). Terwijl er veel onderzoek bestaat naar de vraag of naturalisatie de kansen op de arbeidsmarkt vergroot (Bevelander en Veenman, 2008; Bratsberg et al., 2002; Helgertz et al., 2014), is er weinig bekend of het daarbij ook uitmaakt hoe snel immigranten Nederlander worden.
Wetsvoorstel verlenging naturalisatietermijn
De regering wil de verblijfstermijn voor naturalisatie verlengen. Migranten zonder Nederlandse partner kunnen nu normaliter na vijf jaar onafgebroken verblijf in Nederland naturaliseren, de regering wil zeven jaar verblijf eisen. Voor migranten met een Nederlandse partner is nu naast drie jaar onafgebroken partnerschap slechts toelating en hoofdverblijf in Nederland vereist, volgens de plannen is straks ook minimaal drie jaar verblijf in Nederland vereist.
Volgens de regering heeft elke naturalisatietermijn, ook de huidige termijn van vijf jaar, een “enigszins arbitrair karakter”. De belangrijkste rechtvaardiging is “het gevoelen dat een termijn van zeven jaar meer recht doet aan de gedachte dat een meer substantiële periode van verblijf en toelating vooraf dient te gaan aan de verlening van het Nederlanderschap” (Tweede Kamer, 2014). Deze gedachte veronderstelt dat de integratie van immigranten, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt, een moeizaam proces is en dat een van de belangrijkste factoren ‘tijd’ is. De regering wijst erop dat de kans op betaald werk toeneemt naarmate er, na de vestiging in Nederland, meer tijd verstrijkt (Witvliet et al., 2013).
Echter, hieruit volgt niet dat het daarmee ook beter is dat immigranten pas kunnen naturaliseren na een langer verblijf in Nederland. Zoals in veel debatten over naturalisatie en integratie is dit voorstel niet op feiten gebaseerd, terwijl het op basis van beschikbare gegevens wel goed mogelijk is te onderzoeken in hoeverre de snelheid van naturalisatie uitmaakt voor de integratie van immigranten.
Data en methode
Om het effect van de verlenging van de verblijfstermijn op de netto-arbeidsparticipatie vast te stellen, maken we gebruik van CBS-gegevens van de migranten die in de periode 1999–2002 naar Nederland zijn geïmmigreerd en niet de Nederlandse nationaliteit hadden. Voor alle migranten uit dit cohort analyseren wij data uit het bevolkingsregister die gekoppeld zijn met informatie over arbeidsparticipatie gedurende een periode van tien jaar.
De netto-arbeidsparticipatie is gedefinieerd als het al dan niet hebben van betaald werk (werknemers en zelfstandigen). We onderzoeken alleen het meest actieve deel van de werkende bevolking en sluiten daarom personen jonger dan twintig, ouder dan vijftig jaar, studenten en arbeidsongeschikten uit.
De analyses gebruiken een logistische regressie vanwege de dichotome afhankelijke variabele (men heeft wel of geen werk). De rol van naturalisatie is onderzocht door onderscheid te maken tussen migranten die met verschillende snelheden naturaliseren. Daarbij zijn migranten die binnen tien jaren niet naturaliseren de referentiecategorie.
Om het unieke effect van naturalisatie vast te stellen, is gecontroleerd voor andere kenmerken die het verkrijgen van betaald werk bevorderen, zoals de verblijfsduur (Helgertz et al., 2014). Verder voegen we een vertraagde afhankelijke variabele aan het model toe om te controleren voor ongemeten persoonlijke kenmerken, waaronder opleiding, aangezien registerdata omtrent opleidingsniveau incompleet zijn voor immigranten. Ook controleert deze variabele voor ongemeten verschillen tussen individuen die zeer moeilijk te meten zijn, zoals motivatie en gedrevenheid.
Vanwege afwijkende arbeidsmarktoriëntaties zijn de analyses voor mannen en vrouwen apart uitgevoerd (Steinhardt, 2012).
Resultaten
De beschrijvende statistiek (tabel 1) laat zien dat het percentage migranten met betaald werk onder de groep die naturaliseert over het algemeen hoger is dan onder de groep die niet is genaturaliseerd. Echter, de arbeidsdeelname onder migranten die binnen zeven jaar na het migratiemoment naturaliseren is hoger dan onder migranten die pas in het achtste verblijfsjaar of later het Nederlanderschap verkrijgen.
Migranten die naturaliseren, hebben over het algemeen een hogere kans op betaald werk dan migranten die niet naturaliseren, ook wanneer gecontroleerd wordt voor relevante persoons- en herkomstkenmerken (tabel 2).
Verder stijgt de kans op betaald werk naarmate migranten langer in Nederland wonen, met name wanneer iemand binnen de observatieperiode van tien jaar naturaliseert. Voor alle migranten neemt de kans op betaald werk toe wanneer ze in het vierde, ten opzichte van de eerste drie jaar, naturaliseren. Vervolgens neemt de meerwaarde van naturalisatie op de kans op betaald werk elk jaar iets af.
Mannen die in hun zesde verblijfsjaar naturaliseren hebben een 20 procent hogere kans op het hebben van betaald werk dan mannen die niet naturaliseren. Voor vrouwen is dat zelfs 32 procent. Vanaf het achtste verblijfsjaar draagt naturalisatie aanzienlijk minder bij aan de arbeidsparticipatie: de groep die naturaliseert heeft maar negen procent (mannen) of acht procent (vrouwen) hogere kans op betaald werk in verhouding tot de referentiegroep die niet naturaliseert.
Conclusie
Naturalisatie zou een bijdrage kunnen leveren aan de integratie van migranten op de arbeidsmarkt. Het verkrijgen van het Nederlanderschap vereist een zekere mate van investering en voorbereiding, onder andere op het gebied van taalkennis.
De resultaten van de analyse naar hoe de kans op betaald werk samenhangt met de snelheid van naturalisatie suggereren dat deze investering vruchten afwerpt. De kans op betaald werk zou toenemen als het integratieproces zou worden versneld in plaats van worden vertraagd. Dit is met name het geval onder migranten die minder dan acht jaar in Nederland wonen. Deze migranten hebben – anticiperende op het naturalisatiemoment – veelal voldoende tijd gehad om te investeren in relevante kennis en vaardigheden, waardoor de kans op betaald werk is toegenomen.
Echter, wanneer het moment van naturalisatie te ver verwijderd raakt van het migratiemoment (achtste verblijfsjaar en verder) heeft deze investering, en het versnelde integratieproces dat daarmee gepaard gaat, niet langer meerwaarde. Vanuit het perspectief van de economische integratie van migranten is derhalve niet te verwachten dat de voorgestelde verlenging van de verblijfstermijn voor naturalisatie naar zeven jaar (merk op: dan is naturalisatie pas mogelijk in het achtste verblijfsjaar, als de effecten van naturalisatie maar heel beperkt zijn) een positief effect zal hebben op de arbeidsparticipatie van migranten.
Kortom, deze resultaten bieden geen ondersteuning voor het ‘gevoel’ dat naturalisatie na een langere verblijfstermijn beter is voor de integratie van migranten.
Literatuur
Bevelander, P. en J. Veenman (2008) Naturalization and socioeconomic integration: the case of the Netherlands. In: P. Bevelander en D.J. DeVoretz (red.), The economics of citizenship. Malmö: Malmö University Press, 63–88.
Bratsberg, B., J.F. Ragan Jr. en Z.M. Nasir (2002) The effect of naturalization on wage growth: a panel study of young male immigrants. Journal of Labor Economics, 20(3), 568–597.
Helgertz, J., P. Bevelander en A. Tegunimataka (2014) Naturalization and earnings: a Denmark-Sweden comparison. European Journal of Population, 30(3), 337–359.
OESO (2011) Naturalisation: a passport for the better integration of immigrants? Parijs: OECD Publishing.
Peters, F., M. Vink en H. Schmeets (2015) Streng naturalisatiebeleid ontmoedigt immigranten uit laagontwikkelde landen. ESB, 100(4712), 8–11.
Steinhardt, M.F. (2012) Does citizenship matter? The economic impact of naturalization in Germany. Labour Economics, 19(6), 813–823.
Tweede Kamer (2014) Kamerstukken II 2013/14, 33 852 (R2023), nr. 3.
Witvliet, M., M. Paulussen-Hoogeboom, A. Odé en E. Boersma (2013) Inburgering en participatie: de bijdrage van inburgering aan de participatie van migranten in de Nederlandse samenleving. Amsterdam: Regioplan.