Aanvullend onderwijs kan voor leerlingen het verschil betekenen tussen een vmbo- of havo-diploma, of tussen een havo- of vwo-diploma. Welke leerlingen maken gebruik van aanvullend onderwijs en hoeveel geld besteden ouders eraan?
In het kort
– Het gebruik van betaald aanvullend onderwijs in het voortgezet onderwijs neemt toe met het inkomen van hun ouders.
– Ook is het gebruik hoger onder havo-leerlingen, leerlingen met hoogopgeleide ouders en leerlingen uit de Randstad.
– Ouders met een hoger gezinsinkomen geven meer geld uit aan bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining van hun kinderen.
Aanvullend onderwijs – in de volksmond ook wel ‘schaduwonderwijs’ – kan kansenongelijkheid in de hand werken als het alleen toegankelijk is voor leerlingen met financieel draagkrachtige ouders. Beleidsmakers maken zich zorgen over het verschil in kansen om onderwijsachterstanden recht te trekken via aanvullend onderwijs. Door middel van een enquête onder ruim 5.000 ouders van leerlingen in het voortgezet onderwijs hebben we onderzocht wie er vooral gebruikmaken van aanvullend onderwijs, en welke ouders er veel aan uitgeven.
Achtergrond
Aanvullend onderwijs heeft in het voortgezet onderwijs als meest voorkomende verschijningsvormen bijles, huiswerkbegeleiding en examentraining, en dient ter ondersteuning van het reguliere onderwijs. Het doel ervan is het wegwerken van leerachterstanden, het verbeteren van studievaardigheden of het voorbereiden op belangrijke toetsen (De Geus en Bisschop, 2018; Bisschop et al., 2019).
Over de effecten van aanvullend onderwijs in Nederland op de prestaties in het reguliere onderwijs is nog weinig bekend, en volgens een overzichtsstudie van Bray (2015) is het lastig om een algemene conclusie te trekken vanwege de vele verschillende vormen van aanvullend onderwijs die er zijn. Het onderzoek dat ernaar gedaan is, vindt echter vaak dat aanvullend onderwijs positieve effecten heeft. SEO Economisch Onderzoek becijferde dat examentraining verzorgd door een van de grootste private aanbieders gemiddeld leidt tot een 0,7 punt hoger cijfer op het centraal examen (Bisschop en Zwetsloot, 2018). Uit andere niet-openbare onderzoeken voor dezelfde aanbieder blijkt dat een betaalde bijles en huiswerkbegeleiding samengaan met hogere cijfers en met een verbetering in de studievaardigheden, zoals het kunnen plannen en structureren. In het buitenland is er iets meer bekend over de effecten van betaald aanvullend onderwijs.
Ook over het type leerlingen dat gebruikmaakt van betaalde bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining is er nog maar weinig bekend. De Geus en Bisschop (2018) lieten zien dat het gebruik samenhangt met zowel het onderwijsniveau van de leerling als het opleidingsniveau van de ouders. In dit artikel gaan we een stap verder: welke rol spelen inkomen en woonplaats bij het gebruik van en de uitgaven aan aanvullend onderwijs? We gaan op zoek naar de kenmerken die samenhangen met het gebruik van betaalde bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining, en met de hoogte van de daaraan verbonden uitgaven.
Data en methode
Met de enquête onder ruim 5.000 ouders is informatie verzameld over in totaal 7.451 leerlingen in het voortgezet onderwijs. We weten of ze aanvullend onderwijs hebben gevolgd, in welke vorm ze dat deden (bijles, huiswerkbegeleiding, examentraining, et cetera) en hoeveel daarvoor betaald is. Ook is het opleidingsniveau van de ouders bekend, het netto-gezinsinkomen en de postcode van hun woonadres.
Het gebruik van betaald aanvullend onderwijs en de hoogte van de uitgaven is onderzocht aan de hand van regressieanalyses. Voor het gebruik schatten we een probit-model. Met marginale effecten schatten we per kenmerk de kans op betaald aanvullend onderwijs. De uitgaven worden geschat aan de hand van een OLS-regressie met de log-transformatie van de jaarlijkse uitgaven als uitkomstmaat.
Deelname
Ongeveer een op de vijf leerlingen in het vo neemt deel aan betaald aanvullend onderwijs. Tabel 1 toont echter grote verschillen tussen leerlingen in deelname. Kinderen van ouders met een hoger opleidingsniveau nemen vaker deel aan betaald aanvullend onderwijs. Het aandeel loopt op van 12 procent van de leerlingen met ouders met mbo 2 of lagere opleiding naar 27 procent van de leerlingen met wo-opgeleide ouders.
Ook geldt hoe hoger het gezinsinkomen, hoe groter de kans op het gebruik van betaald aanvullend onderwijs. Bij een gezinsinkomen tot 2.000 euro per maand volgt 14 procent van de leerlingen betaald aanvullend onderwijs, tegenover 33 procent bij een gezinsinkomen van minimaal 8.000 euro per maand.
De factoren inkomen en opleidingsniveau lijken elkaar te versterken. Gegeven het opleidingsniveau van ouders lijkt ook het gezinsinkomen bepalend voor deelname aan aanvullend onderwijs. Andersom is er, per inkomensklasse, over het algemeen sprake van meer deelname aan betaald aanvullend onderwijs naarmate de ouders hoger opgeleid zijn.
Een logistische regressie, die ook corrigeert voor andere factoren, bevestigt het beeld dat inkomen en opleidingsniveau er beide toe doen voor wat betreft de mate van deelname, zie figuur 1. Ook na correctie voor onder andere het opleidingsniveau van ouders en het onderwijsniveau van de leerling speelt het gezinsinkomen een rol. Deelname aan betaald aanvullend onderwijs stijgt vanaf een netto-gezinsinkomen van 3.000 tot 4.000 euro per maand, en loopt op tot dertig procent bij een inkomen van minimaal 8.000 euro. Bij het opleidingsniveau van ouders is er alleen sprake van een significant verschil tussen leerlingen met wo-opgeleide ouders en leerlingen met ouders met mbo 2 of lagere opleiding. Het verschil in deelname aan betaald aanvullend onderwijs is acht procentpunt.
De regressie laat daarnaast een tweetal opvallende resultaten zien. Ten eerste volgen havo-leerlingen vaker dan vmbo- en vwo-leerlingen aanvullend onderwijs. Kennelijk is het voor havo-leerlingen en hun ouders van groot belang om het havo-diploma te behalen of om door te stromen naar het vwo. Een havo-diploma is een ticket naar het hoger onderwijs, wat voor veel leerlingen en ouders belangrijk kan zijn. Hierbij speelt mogelijk het negatieve imago van het vmbo mee, evenals de afstroom naar het vmbo soms een switch naar een andere school met zich meebrengt. Bij vwo-leerlingen zal er vaak minder aan gelegen zijn om via aanvullend onderwijs de prestaties te verbeteren, aangezien ze niet kunnen opstromen naar een nog hoger niveau.
Ten tweede zijn er ook verschillen tussen leerlingen die in de vier grootste steden wonen (G4), en verder in de veertig grootste gemeenten (G40), de overig Randstad-gemeenten en de rest van het land. In de G4 is deelname aan betaald aanvullend onderwijs het hoogst. Met name het verschil tussen leerlingen die buiten de Randstad en niet in een grote stad wonen is groot: 28 procent versus 18 procent. Dit bevestigt dus ten dele dat betaalde bijles, huiswerkbegeleiding en examentraining een Randstedelijk fenomeen is.
Uitgaven
Deelname aan betaald aanvullend onderwijs hangt duidelijk samen met kenmerken van zowel leerlingen als ouders. Maar hoe zit het met de uitgaven die eraan verbonden zijn, gegeven de deelname?
De mediane uitgaven aan aanvullend onderwijs per leerling zijn 525 euro per jaar. De verschillen zijn groot. Een kwart van de ouders geeft op jaarbasis een relatief beperkt bedrag uit: minder dan 200 euro. Aan de andere kant is er een groep ouders die voor hun kind dieper in de buidel tast. Een kwart besteedt meer dan 1.290 euro per jaar. De hoogte van de uitgaven aan betaald aanvullend onderwijs hangt anders samen met het onderwijsniveau en leerjaar van leerlingen dan geldt voor de deelname, zie figuur 1. Opmerkelijk is dat de uitgaven gemiddeld hoger zijn voor vmbo-leerlingen dan voor havo- en vwo-leerlingen. Maar deze verschillen zijn minimaal in verhouding tot de verschillen in uitgaven tussen verschillende gezinsinkomen. De jaarlijkse uitgaven aan aanvullend onderwijs, voor leerlingen met ouders in de hoogste inkomenscategorie (8.000 euro of meer per maand), zijn namelijk gemiddeld ruim 600 euro hoger dan voor leerlingen met ouders in de laagste inkomenscategorie (maximaal 2.000 euro per maand).
Ook het opleidingsniveau van ouders en de woonplaats zijn bepalend voor de hoogte van de uitgaven. Ouders met een afgeronde hbo- of wo-opleiding besteden meer aan aanvullend onderwijs dan ouders met een afgeronde mbo-opleiding. De uitgaven voor leerlingen die in de G4 en overige Randstadprovincies wonen, zijn gemiddeld ongeveer 100 euro per jaar hoger dan voor leerlingen in de rest van het land.
Conclusie
Onze analyses wijzen uit dat deelname aan betaalde bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining sterk afhangt van het inkomen van ouders. Bij deelname zijn de daaraan verbonden jaarlijkse uitgaven hoger voor leerlingen met financieel draagkrachtigere ouders. Het verband met het inkomen van ouders is sterker dan het opleidingsniveau van ouders of het onderwijsniveau dat de leerling volgt. Deze resultaten wijzen erop dat vermogende ouders kansen inkopen voor hun kinderen, waardoor er dus verschillen ontstaan in kansen tussen leerlingen met financieel draagkrachtige en minder draagkrachtige ouders.
Kansenongelijkheid als gevolg van deelname aan aanvullend onderwijs zal nooit geheel verdwijnen. Immers zullen ouders met een hoger inkomen en een hoger opleidingsniveau altijd meer geneigd zijn te investeren in het onderwijs van hun kind dan ouders met een laag inkomen en een lager opleidingsniveau. Om de ongelijkheid te verkleinen, zetten steeds meer scholen en andere organisaties in op gratis aanvullend onderwijs voor leerlingen die dat nodig hebben. De vraag blijft echter hoe de effectiviteit van deze gratis ondersteuning zich verhoudt tot de effectiviteit van de betaalde vormen. Bij een verschil in effectiviteit in het nadeel van de gratis ondersteuningsvormen zal de kansenongelijkheid die er nu is, alsnog in tact blijven.
Literatuur
Bisschop, P., E. van den Berg, K. van der Ven et al. (2019) Aanvullend en particulier onderwijs. SEO-rapport 2019-64.
Bisschop, P. en J. Zwetsloot (2018) Examentrainingen van Lyceo in 2018. SEO-rapport 2018-77.
Bray, M. (2015) The impact of shadow education on student academic achievement: why the research is inconclusive and what can be done about it. Asia Pacific Education Review, 2014, 15(3), 381–389.
Geus, W. de, en P. Bisschop (2018) Licht op schaduwonderwijs. Oberon/SEO Rapport. Te vinden op www.rijksoverheid.nl.
Auteurs
Categorieën