Ga direct naar de content

Van dichtbij is de inkomensverdeling minder mooi

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 19 2019
Daniel van Vuuren, hoogleraar aan Tilburg University en chef Rekenwerk bij De Argumentenfabriek

Van een afstandje ziet de inkomensverdeling in Nederland er gelijkmatig uit. Maar van dichterbij oogt het toch wat minder fraai. En misschien is het nóg minder mooi dan we nu overzien.

De inkomensongelijkheid in Nederland is in internationaal perspectief laag, wat te danken is aan ons belasting- en sociale­zekerheidsstelsel. Het progressieve belastingstelsel, de toeslagen en de AOW neutraliseren voor een groot deel de steeds ongelijkere marktinkomens (Caminada et al., 2017).

Ook de inkomensmobiliteit over generaties ziet er op het eerste oog niet verkeerd uit. Voor zover deze is onderzocht, staat Nederland in de top van het internationale lijstje. Van de honderd kinderen die in het laagste inkomenskwintiel opgroeien, vinden er twaalf de weg naar het hoogste inkomenskwintiel (Janssen et al., 2018). Dat is een stuk hoger dan de acht in de VS (Chetty et al., 2014).

Maar van dichtbij ziet het er minder mooi uit. Voor ongelijkheid die het gevolg is van ongelijke kansen is iedere score ongelijk aan nul eigenlijk te hoog. Dat geldt zeker voor het onderwijs (Nissen et al., 2019, in deze ESB). Mooie scores in internationale lijstjes zijn dan geen reden om weg te kijken.

En ook een aantal trends gaat niet de goede kant op. Zo daalt allereerst de intergenerationele mobiliteit – in het bijzonder voor kinderen uit arme gezinnen: het is voor hen steeds moeilijker om van een dubbeltje een kwartje te worden. In 2005 kregen 73 van de 100 kinderen met ouders in het laagste inkomenskwintiel uiteindelijk een betere inkomenspositie dan hun ouders. Slechts tien jaar later waren dat er 67. Dat is een slordige tien procent minder (Janssen et al., 2018).

Een tweede zorgelijke trend is de concentratie van armoede en achterstanden bij mensen met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse achtergrond. Zij hebben een kwart minder te besteden dan andere Nederlanders, en dit verschil verdwijnt niet over de tijd. Kinderen met een niet-westerse achtergrond ontstijgen het inkomen van hun ouders moeilijker dan andere Nederlandse kinderen (Jongen et al., 2019).

Een nog onderbelicht aspect is de positie van jongens. In het voortgezet onderwijs doen zij het minder goed dan meisjes: ze stromen vaker af naar een lager opleidingsniveau, ze stromen minder vaak op naar een hoger opleidingsniveau en ze blijven frequenter zitten (Inspectie voor het Onderwijs, 2019). Bovendien kost het jonge mannen steeds vaker moeite om mee te komen op de arbeidsmarkt (Ter Weel, 2016). Sinds het uitbreken van de economische crisis in 2008 is de arbeidsparticipatie van mannen tussen de 25 en 35 jaar met drie procentpunten gedaald en voor lageropgeleide mannen in deze leeftijd zelfs met tien procentpunten. Ter vergelijking: volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek steeg in dezelfde periode de abeidsparticipatie van vrouwen in deze leeftijd met twee procentpunten.

In de VS is er de laatste tijd onderzoek verricht naar jongens uit een kansarme omgeving – en dat toont niet zo veel goeds. Jongens die in achtergestelde gebieden in de VS opgroeien hebben veel minder kans dan meisjes om een sprong te maken op de inkomensladder. De correlatie met het ouderlijk inkomen is voor jongens de helft groter dan voor meisjes (Chetty et al., 2017). En die correlatie blijft hoger voor jongens dan voor meisjes uit kansarme milieus die gaan studeren. Oók hogeropgeleide jongens beklimmen dus minder gemakkelijk de inkomensladder dan meisjes.

Mijn gok is dat ook Nederlandse jongens zich moeilijker vanuit een achterstandspositie opwerken dan meisjes. Laten we daar maar eens goed naar kijken.

Literatuur

Caminada, K., K. Goudswaard en J. Been (2017) Neemt de inkomensongelijkheid in Nederland toe? In: K. Chkalova, J. van Genabeek, J. Sanders en W. Smits (red.), Dynamiek op de Nederlandse arbeidsmarkt: de focus op ongelijkheid. Den Haag: CBS, 85–100.

Chetty, R., J.N. Friedman, E. Saez et al. (2017) Mobility report cards: The role of colleges in intergenerational mobility. NBER Working Paper, 23618.

Chetty, R., N. Hendren, P. Kline en E. Saez (2014) Where is the land of opportunity? The geography of intergenerational mobility in the United States. The Quarterly Journal of Economics, 129(4), 1553–1623.

Inspectie van het Onderwijs (2019) De staat van het onderwijs 2019. Rapport te ­vinden op www.onderwijsinspectie.nl.

Janssen, P., R. Schulenberg, D. van Vuuren en M. Buitenhuis (2018) Kinderen overtreffen hun ouders minder vaak in inkomen. ESB, 103(4765), 392–395.

Jongen, E., J. Bolhaar, R. van Elk et al. (2019) Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond. CPB Policy Brief, juni 2019.

Nissen, R., W. Hogervorst, S. Maatoug en V. Ziesemer (2019) Kansenongelijkheid vraagt om aandacht bij beleid en wetenschap. ESB, 104(4780), 568–571.

Weel, B. ter (2016) Jonge mannen staan steeds vaker buitenspel op de arbeidsmarkt. Het Financieele Dagblad, 9 november.

Auteur

Categorieën