Reproductie: een muziekgeschiedenisles
Aute ur(s ):
Wijnberg, N.M. (auteur)
De auteur is werkzaam b ij de faculteit Bedrijfskunde van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4307, pagina D20, 3 mei 2001 (datum)
Rubrie k :
Dossier: Informatiegoederen en marktw erking
Tre fw oord(e n):
muziek
Het internet maakt de reproductie van muziek makkelijker, ook zonder instemming van of betaling aan de oorspronkelijke scheppers
van de muziek of de oorspronkelijke producenten van de geluidsdragers. Het internet is echter zeker niet de eerste technologie met
een dergelijk effect. Het is mogelijk om de geschiedenis van de muziek in te delen in periodes die gekenmerkt worden door bepaalde
reproductietechnologieën.
Na de (her-)uitvinding van de muzieknotatie en de drukpers in de renaissance, vond muziekreproductie plaats door middel van
bladmuziek en de privé-orkesten van vorsten, magnaten en kerken, vaak onder leiding van de componist/Kapelmeister.
Aan het einde van de achttiende eeuw ontstond een nieuwe reproductiemethode: de uitvoering door het klein patroonloos orkest, nog
steeds (be)geleid door de componist, en voor betalende bezoekers. Dit had belangrijke gevolgen voor de economische positie van
componisten. Dezen konden nu, in plaats van de vaste dienst bij een patroon, kiezen voor het te gelde maken van hun capaciteiten op
een vrijere markt voor muziekuitvoeringen, mits ze over de middelen beschikten om zulke concerten te organiseren. Tegelijk werd aan het
begin van de negentiende eeuw de productie van drukwerk aanmerkelijk goedkoper, wat leidde tot een bredere verspreidng van
bladmuziek. Goed nieuws voor de bladmuziekconsumerende muziekliefhebber maar een bron van zorg voor de componisten die meestal
een zwakke positie hadden tegenover fatsoenlijke bladmuziekuitgevers en een nog zwakkere tegenover bladmuziekpiraten.
In de loop van de negentiende eeuw kregen twee nieuwe reproductietechnologieën grote invloed op de muziekindustrie en de muziek:
het orkest bestaande uit een vaste groep professionele instrumentalisten, verbonden aan een bepaald theater, en de piano voor gebruik
door amateurmusici thuis. De nieuwe grote orkesten, vooral die verbonden aan de operatheaters, boden de componisten die in staat
waren het door operadirecties gewenste te leveren, een nieuwe en profijtelijke markt. De oudere technologie van het particuliere concert,
liefst een virtuoze solo-uitvoering door de componist zelf, bleef ook een optie. De populariteit van de pianovirtuoos was natuurlijk niet
geheel onafhankelijk van de verspreiding van de piano (ook goed nieuws voor uitgevers van bladmuziek die succes boekten met
pianotranscripties van populaire opera’s) onder amateurs. Om het potentieel van de nieuwe grote orkesten ten volle te realiseren waren er
dirigenten nodig en dat schiep een markt voor die componisten die het vak van dirigent beheersten. Indirect maakte dit het componisten
ook mogelijk en profijtelijk technisch zulke veeleisende stukken te schrijven dat er een dirigent, en soms zelfs een theaterdirecteur, nodig
leek te zijn die net zo veel van de muziek wist als de componist zelf.
Aan het einde van de negentiende eeuw verschenen de reproductie-technologieën radio en de grammofoonplaat. De radio werd eerst
vooral beschouwd als een doorgeefluik voor life-uitvoeringen maar al snel werd het merendeel van de uitzendingen gevuld met het
afspelen van grammofoonplaten. Dit werd door componisten, uitvoerders en vooral grammofoonplaatproducenten als een bedreiging
ervaren. Men eiste meer auteursrechtelijke bescherming en die kwam er, ook door de oprichting van collectieve organisaties zoals de
BUMA/STEMRA. In de loop van de twintigste eeuw bleek echter dat juist de grote platenproducenten bij uitstek in staat waren de radio
als marketinginstrument te benutten. De voordelen van reproductie per radio, brachten componisten er toe om muziek te maken die zich
leende voor het medium. In de tweede helft van de eeuw betekende dat, in ieder geval met betrekking tot popmuziek, dat stukken bij
voorkeur ongeveer drie minuten lang dienden te zijn.
Behalve grammofoonplaten via de radio te beluisteren was het de consument al vanaf de jaren dertig mogelijk, bijvoorbeeld door middel
van Philips’ Philigraaf, thuiskopieën te maken 1. Dit werd pas een bron van zorg toen de cassetterecorder op de markt kwam, een
instrument waarmee niet slechts de consument makkelijk kopieën kon maken, maar waarmee ook grootschaligere piraterij aanmerkelijk
vergemakkelijkt werd. Opnieuw voorspelden sommigen dat dit de doodklap voor de muziekindustie en de muziek zou zijn en eisten zij
betere auteursrechtelijke bescherming. Die kwam er in de vorm van royalties op onbespeelde cassettes of op cassetterecorders.
Deze extreem versneld afgespeelde historische schets vormt de opmaat tot een tweetal stellingen, die inmiddels onderwerp zijn van
onderzoek 2.
1. Om de invloed van nieuwe technologieeën te beoordelen dient in kaart gebracht te worden waar in de waardeketen waarde geschapen
wordt, waar en hoe waarde toegeëigend kan worden en hoe de verhouding tussen het eerste en het tweede de (machts-)verhoudingen
tussen de verschillende actoren beïnvloedt.
2. De verhouding tussen de beschikbare reproductietechnologieën en toeëigeningsmechanismen bepaalt mede de richting van muzikale
innovatie.
Dossier Informatiegoederen en Marktwerking
J.W. Oosterwijk, ten geleide: Ordening in een virtuele wereld
D.A. Blokland en M.A. Feenstra: Beheerst interveniëren
E.E.C. van Damme, reactie: De weg tot stimulering
E. Hordijk: De aanbieder betaalt!
J.J.M. Theeuwes: Voorrang voor innovatie
J. Hinloopen, reactie: Accommodeer de revolutie
A.J.M. Kleijweg: Mededingingsweg ict-proof?
Y. Hiemstra: De relatie-economie
S.R. Maltha: Gratis download of betaald ‘Duet’?
N.M. Wijnberg: Reproductie: een muziekgeschiedenisles
R. Towse: Sterker auteursrecht niet zinvol
R. Bilderbeek, Uitgevers onbedreigd door internet
E.J. Dommering: Hoe lang laat ik mij op internet verlinken?
S.A. van der Geest en M. Varkevisser: Geen lagere prijs voor software
B.G.C. Dellaert: Hoe zorg je dat de bron niet opdroogt?
A.M. Reitsma, epiloog: Uitweg uit het spiegelpaleis
1 Dank aan Onno de Wit voor deze informatie.
2 Naast de auteur van deze pagina zijn hierbij betrokken de oio’s J. Hermans en T. Schweizer, beide verbonden aan de de faculteit
bedrijfskunde van de EUR, alsmede, vanaf september, J. Mol, als aio aan de faculteit Bedrijfskunde van de RUG, onder begeleiding van
de auteur die tegen die tijd de EUR voor de RUG ingeruild zal hebben.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)