Rentegroeifondsen in fiscaal
perspectief
Het initiatief-wetsvoorstel van Vermeend en Vreugdenhil om de rentegroeifondsen zwaarder te belasten, spant hetpaard achter de wagen.
Een meerfundamentele aanpak van defiscale behandeling van
inkomsten uit vermogen en winst is gewenst.
De afgelopen weken is er veel te
doen geweest rondom de belastingheffing van opbrengsten genoten op
beleggingen in rentegroeifondsen.
Zoals bekend, betaalt een rentegroeifonds 35% vennootschapsbelasting
(Vpb) over de netto-opbrengst
(winst uit onderneming geheten) van
zijn in obligaties belegd vermogen.
Daarmee is de kous af. Omdat het
fonds geen dividend uitkeert, maar
zijn rendement omzet in voor de aandeelhouder onbelaste koersstijging,
betaalt de aandeelhouder geen inkomstenbelasting (IB) over het door
hem genoten voordeel. Met andere
woorden, het nominale IB-tarief is
0%.
Als we echter door de sluier van
het groeifonds heenkijken, dan is het
totale effectieve tarief van de aandeelhouder gelijk aan 35%. Vpb en
IB moeten namelijk uit hetzelfde
brutorendement worden bekostigd.
Daaraan doet niet af dat we met
twee afzonderlijke belastingen hebben te maken, noch dat de Vpb mogelijkerwijs wordt gedragen door
werknemers of consumenten. Vpb
en IB moeten beide in de beschouwing worden betrokken, omdat de
markt zich baseert op het rendement
na belasting. Het is dat rendement
dat voor alle vermogensbezitters gelijk wordt gemaakt. Zou de Vpb worden afgewenteld, dan moeten we
haar zo snel mogelijk afschaffen en
vervangen door belastingen naar de
loonsom of de omzet. Dan weten we
tenminste waar we mee bezig zijn.
De Kamerleden Vermeend en
Vreugdenhil vinden de 35% belasting
niet voldoende. Daarom hebben zij
een initiatief-wetsvoorstel ingediend
waarin onder meer is neergelegd dat
aandeelhouders in rentegroeifondsen geacht worden een fictief rendement van 3% op hun nominale belegging te genieten1. Dat rendement
zou dan aan het normale IB-tarief
moeten worden onderworpen dat
kan oplopen tot 60%. Indien een aandeelhouder voor/ 1.000 in een rentegroeifonds heeft belegd en dat fonds
behaalt 8% over zijn in obligaties belegde vermogen, dan zou het effectieve tarief (Vpb en IB) 57,5% worden
voor een aandeelhouder wiens marginaal tarief 60% bedraagt.
Op het eerste gezicht lijkt het voorstel de rechtvaardigheid te dienen
(Vreugdenhil refereert in dit verband
zelfs aan het gelijkheidsbeginsel). Bij
nadere beschouwing is dat echter
nog maar de vraag. De kwestie waar
het om draait is namelijk niet of voordelen genoten uit groeifondsen zodoende meer in overeenstemming
met het marginale tarief van hogere
inkomensgroepen worden gebracht,
maar hoe die voordelen onder het
initiatief-wetsvoorstel fiscaal ten opzichte van andere uit vermogen en
onderneming verkregen rendementen worden bejegend. Door een bestanddeel uit het inkomensbegrip te
lichten en dat forfaitair, zij het theoretisch misschien juister te belasten,
kan het zijn dat de rechtvaardigheid
(en de economische neutraliteit) er
totaliter toch op achteruit gaat. Naastbeste situaties vragen nu eenmaal
om naastbeste oplossingen.
1. De extra belasting van rentegroeifondsen is een van de door Vermeend en
Vreugdenhil voorgestelde maatregelen om
de afschaffing van vermogensbelasting op
in eigen onderneming belegd vermogen
te financieren.
De kamerleden lieten zich adviseren door
L.G.M. Stevens: zie zijn met medewerking
van R.P. den Dool geschreven Rapport afschaffing vermogensbelasting, Fiscaal-economisch Instituut, EUR, 1993. Stevens
heeft zich inmiddels openlijk van het wetsvoorstel gedistantieerd, waarin volgens
hem slechts enkele onderdelen van het
rapport zijn overgenomen.
Lappendeken
Wat is het geval? Zetten we de belastingheffing van inkomsten uit vermogen en winst uit onderneming (dat
als rendement op eigen vermogen
moet worden gekwalificeerd, eventu-
de juridische titels van vermogensbestanddelen naar behoefte materieel
uitwisselbaar maakt, er geen fiscale
controle is op grensoverschrijdende
kapitaalbewegingen, en waarin belastingadviseurs kundiger zijn dan ooit
tevoren.
eel na aftrek van de arbeidsbeloning
die aan een directeur-grootaandeel-
Vermeend/Vreugdenhil
houder moet worden toegerekend)
aandeelhouder (of wat eenvoudiger
is en meer in overeenstemming met
het klassieke stelsel van Vpb: dividend wordt aan een ‘bevrijdende’
voorheffing van, zeg, 20% onderworpen).
Dit zijn twee vormen van wat ik
‘damage control’ zou willen noemen:
het beperken van de schade die een
gebrekkig inkomensbegrip aanricht.
op een rijtje, dan is sprake van een
Het is tegen deze achtergrond dat
Zou men de zaak fundamenteler wil-
lappendeken van effectieve tarieven
het voorstel van Vermeend en Vreugdenhil moet worden beoordeeld.
Een conclusie is aanstonds duidelijk.
We winnen niets door een vermogensbestanddeel, i.e. aandelen in
rentegroeifondsen, uit het menu te
lichten en de opbrengst daarvan
zwaarder te belasten. Daarmee jagen
len aanpakken, dan zou nagedacht
die in flagrante strijd is met elementaire fiscale beginselen van gelijke
behandeling en economische neutra-
moeten worden over een analytische
benadering waaronder inkomsten uit
vermogen en winst uit onderneming,
praktijk, maar maatschappelijk schieten we er niets mee op. Die handelwijze kan ook de toets van de billijkheid niet doorstaan. Het effectieve tarief op beleggingen in groeifond-
onder welke naam en in welke vorm
ook verkregen, gelijkelijk naar een
effectief tarief van, zeg, 35% worden
belast en het progressieve tarief gereserveerd blijft voor inkomsten uit arbeid.
De fiscale behandeling van inkomsten uit vermogen en winst uit onderneming vereist behoedzaamheid. Veranderingen betekenen dat getroffenen extra worden gepakt: zij lijden
een vermogensverlies ten bedrage
persoon wordt ook belast naar het
sen steekt namelijk niet ongunstig af
van de gekapitaliseerde waarde van
gewone IB-tarief tot 60%;
ingehouden winst van een vennootschap wordt belast naar 35%;
rente ontvangen door een vennootschap wordt ook belast naar
35%;
aanmerkelijk-belangwinst wordt
belast naar 20%;
rente genoten door een pensioenfonds wordt belast naar 0%, evenals, onder voorwaarden, rente genoten op een kapitaalverzekering;
bij de (lagere) effectieve tarieven op
opbrengsten uit andere beleggingen.
De tweede conclusie is dat politici
(en wetenschappers) die echt gei’nteresseerd zijn in een evenwichtiger en
neutraler behandeling van rendementen op vermogen (met inbegrip van
winst uit onderneming), hun talenten
beter kunnen gebruiken om de uitersten van het spectrum van effectieve
tarieven terug te dringen. De subsidiering en het onbelast laten van
de afname van het nettorendement.
liteit. De hoofdgerechten van het
menu zien er als volgt uit:
• uitgedeelde winst (dividend)
wordt belast naar een effectief tarief (Vpb en IB) dat kan oplopen
tot 74%;
• winst uit onderneming (rendement op eigen vermogen) van een
natuurlijk persoon wordt belast
naar het normale IB-tarief dat kan
oplopen tot 60%;
• rente genoten door een natuurlijk
•
•
•
•
we vermogen alleen maar naar andere hoeken of mazen van het net. Dat
kan goed zijn voor de fiscale advies-
• winst op de verkoop van gewone
sommige vermogensrendementen
aandelen en obligaties wordt belast naar 0%; en, als klap op de
vuurpijl:
dient een halt te worden toegeroe-
• de onbelaste opbrengst van vermogensbestanddelen die met geleend geld worden gefinancierd
wordt gesubsidieerd (negatief belast) naar een tarief dat kan oplo-
pen tot 60%; de spaarhyppotheek
is daarvan een voorbeeld .
Samenvattend blijkt dat rendementen
Daar komt nog bij dat een kleine,
open economic als de onze geen
hoge belastingen op vermogensinkomsten en •winst verdraagt omdat
kapitaal dan een hoger rendement elders gaat zoeken. Daardoor daalt de
arbeidsproduktiviteit en daarmee het
reele loon. Maar dat wil niet zeggen
dat een geleidelijk ingevoerde gelijkmatiger belasting van die inkomsten
niet tot de mogelijkheden behoort.
De voorgestelde belasting van rentegroeifondsen past niet in die filosofie.
pen, evenals de dubbele belasting
van uitgedeelde vennootschaps-
S. Cnossen
winst. Het zijn de bij deze situaties
behorende effectieve tarieven van
minus 60%, 0% en plus 74% die de
aandacht verdienen, niet het tarief
van 35% dat aandeelhouders in groeifondsen treft. Aandeelhouders in
groeifondsen betalen niet minder belasting dan aandeelhouders in andere vennootschappen die de winst
De auteur is hoogleraar Fiscale economic
aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
2. In andere gevallen zal de rechter de
rente-aftrek niet accepteren (fraus legis),
indien voorzienbaar was dat de rentelast
hoger zou zijn dan het rendement op de
belegging. Het effectieve IB-tarief is dan
0%. Het gaat daarbij echter om uitzonde-
op in aandelen, obligaties of onderneming belegd vermogen worden
niet uitdelen.
belast naar tarieven die kunnen varieren van positief 74% tot negatief
Oplossingen
60%, een verschil van maar liefst
De opiossingen liggen voor de
belasting, Weekblad voorfiscaal recht, 1
134%-punten! Voorwaar een rijk palet om uit te kiezen in een tijdsgewricht waarin het verschil tussen dividend, rente en vermogenswinst
fiscaal onzichtbaar kan worden gemaakt, waarin financiele innovatie
hand . Rente worde alleen aftrekbaar
gesteld tot het totale bedrag van de
oktober 1992, biz. 1384-86. zie eveneens
A.L. Bovenberg en S. Cnossen, De toe-
aangegeven inkomsten uit vermogen, en de Vpb die aan uitgedeelde
winst kan worden toegerekend worde ge’integreerd met de IB van de
onder redactie van J.J.M. Kremers, Academic Service, Schoonhoven, 1993.
ESB 21-4-1993
ringen omdat de band tussen belegging
en lening moeilijk is aan te tonen.
3.Voor een beknopt voorstel, zie S. Cnossen, Om de toekomst van de inkomsten-
komst wordt fiscaal bepaald!, in Inspelen
op Europa: uitdagingen voor hetfinancieel-economisch beleid van Nedertand,