Recycling van huishoudelijk
afval
In Nederland wordt jaarlijks door alle huishoudens te zamen 4,9 miljoen ton afval
geproduceerd. Formeel erkent de overheid het belang van afvalpreventie en recycling,
maar in de praktijk blijkt dat verreweg het grootste deel van de afvalstromen wordt
verbrand of gestort. Het storten en verbranden van afval hebben belangrijke nadelige
gevolgen voor het milieu, zoals ruimtebeslag en verontreiniging van bodem, water en
lucht. In dit artikel wordt nagegaan of afvalpreventie, hergebruik en recycling een
economisch aantrekkelijk alternatief kunnen vormen voor de verbranding en de
gecontroleerde storting van het Nederlandse huishoudelijke afval. De auteurs conduderen
dat met geringe extra kosten (ongeveer 25 gulden per inwoner per jaar) een
afvalverwerkingsmethode mogelijk is die grondstoffen en energie spaart en minder
nadelige gevolgen voor het milieu heeft.
E. DOEKEMEIJER* – DRS. E.G. VAN IERLAND**
Het produceren van goederen en diensten brengt veel
negatieve milieu-effecten met zich mee. Naast de directe
emissies van verontreinigende stoffen in de lucht en in het
water, ontstaat een omvangrijke stroom van afvalstoffen.
Uiteindelijk zullen veel van de geproduceerde goederen,
wanneer zij nun functie als consumptiegoed hebben vervuld, als huishoudelijk afval en grofvuil overblijven.
De verschillende methoden van afvalwerking hebben
uiteenlopende gevolgen voor het milieu. Het storten van
afval kan op den duur uitloging van giftige stoffen, zoals
zware metalen, naar grond- en oppervlaktewater met zich
mee brengen. De gecontroleerde storting heeft bovendien
als nadeel ruimtebeslag en horizonvervuiling. Met het storten gaan verder omvangrijke hoeveelheden energie en
grondstoffen verloren.
Bij verbranding vinden emissies plaats van milieuschadelijk stoffen, zoals NOX, SO2 en dioxinen waaraan een
carcinogene werking wordt toegeschreven. Bovendien
blijven hoeveelheden vliegas en slak achter. Vanwege de
toxische stoffen die hierin voorkomen, kon hiervan in 1983
slechts 30% worden aangewend voor andere doeleinden,
zoals de wegenbouw. Het overige werd gestort.
Economisch gezien komt de vraag naar voren of het mogelijk is de stroom van afvalstoffen te beperken of zodanig
te bewerken, dat een minimum aan milieuschade optreedt. Het marktmechanisme brengt, wat betreft het
voortbrengen van afvalstoffen geen ‘optimale allocatie’ tot
stand 1). In de besluitvorming via de markt wordt namelijk
geen rekening gehouden met de negatieve gevolgen van
de afvalstromen voor de kwaliteit van het milieu. Deze externe effecten hangen samen met het feit dat milieugoederen (denk aan schone lucht, schoon water en ongerepte
natuur) collectieve goederen zijn, waarvoor op de markt
geen prijs tot stand komt. In de praktijk zou het er op neer
komen dat producenten en consumenten bij het ontbreken
van milieubeleid, ‘onbeperkt en naar hartelust verontreinigen’, omdat ze via de markt geen signaal krijgen dat dit ongewenst is. Sinds de jaren zestig is echter algemeen
erkend dat de milieukwaliteit van overheidswege moet
Ififi
worden beschermd. De Nederlandse overheid heeft haar
regulerende taak ingezien en tracht via voorlichtingscampagnes het milieubewustzijn te vergroten en via heffingen
en voorschriften in het kader van de diverse milieuwetten,
milieugoederen een bepaalde ‘prijs’ te geven.
In 1979 werd de motie Lansinkaangenomen.diedevolgende prioriteiten formuleerde voor het afvalstoffenbeleid:
– preventie van onstaan van afval;
– hergebruik na gescheiden inzameling;
– hergebruik na mechanische scheiding;
– verbranden ten behoeve van energie-opwekking;
– gecontroleerd storten.
Deze volgorde werd gekozen nadat men het eerder
eens was geworden over de doelstellingen van het afvalstoffenbeleid:
– zo gering mogelijk ruimtebeslag;
– zo gering mogelijke verspreiding van schadelijke stoffen in het milieu;
– zo gering mogelijk grondstoffenverbruik;
– zo gering mogelijk energieverbruik.
Deze doelstellingen zijn – hoewel ze reeds zeven jaar
geleden werden geformuleerd – nog steeds actueel. Inmiddels is in het bedrijfsleven onder invloed van de milieuwetgeving en een groter milieubewustzijn meer aandacht
ontstaan voor afvalpreventie tijdens het produktieproces
of voor een adequate afvalbewerking.
In Nederland wordt jaarlijks ruim 72 miljoen ton afval geproduceerd. label 1 geeft een inzicht in de soorten afval.
* Student Milieuhygiene aan de Landbouw Universiteit Wageningen
(LUW).
* * Universitair decent, bij de vakgroep Staatshuishoudkunde van de
LUW.
1) Zie b.v. K. Hjalte, K. Lindgren en I. Stahl, Environmental policy and
welfare economics, Cambridge University Press, Cambridge, 1977.
label 1. Geschatte hoeveelheden van de belangrijkste
soorten afval in 1982, in tonnen x 1.000
Huishoudelijke afvalstoflen
Grof huisafval
Produktie- en procesafval
Kantoor-, winkel- em dienstenafval
Bouw- en sloopafval
Zuiveringsslib a)
Agrarisch afval b)
Baggerspecie c)
Ziekenhuisafval
Verbrandingsresten van afvalverbrandingsinstallaties
4.900
700
2.000
1.500
7.000
5.000
500
50.000 a 60.000
150
700
a) Bij inrichtingen die vallen onder het beheer van waterkwaliteitsbeheerders (meer
dan 1.000 inwoner-equivalenten) met een droge-stofgehalte van circa 4%.
b) Bij tuinderijen en veilingen vrijkomend.
c) Totaal gebaggerde specie, waarvan in de huidige situatie 15 a 20 miljoen m3/jaar op
land moet worden geborgen
Uit tabel 1 blijkt dat het huishoudelijk afval een belangrijke bijdrage levert aan de totale afvalstroom, als we de
zeeromvangrijke hoeveelheden ‘baggerspecle’ buiten beschouwing laten. Vanwege de grote bijdrage van de gezinshuishoudingen aan de totale afvalstroom en vanwege
de aanwezigheid van gemakkelijk her te gebruiken componenten, ligt in dit artikel de nadruk op de verwerking van
huishoudelijk afval.
Potentiele groei van recycling
De procentuele aandelen van de diverse verwerkingsmethoden van huishoudelijk afval zijn voor het jaar
1982 vermeld in tabel 2. Onder recycling wordt verstaan
het herwinnen van grondstoffen uit afval. Hergebruik betekent het opnieuw gebruiken van een produkt (tweedehands goederen).
Tabel 2. Procentueel aandeel van de verschillende methoden voorde verwerking van huishoudelijk afval, 1982
5
34
51
10
Recycling
Verbranding
Storten
Afvoer naar buitenland
100
Totaal
Bron: IMP, Bodem, 1983.
Tabel 3. Samenstelling van huishoudelijk afval, 1983
Component
Aandeel (%)
Waarvan
gerecycled (%)
Gestort/verbrand
(ton per jaar)
22,0
11,0
5,5
60
36
nihil
35
360.000
Papier/karton
Glas
Kunststof
Uzer/blik/metaal
Textiel/lompen/touw
Overige
de blikfractie eenvoudig is ‘na te scheiden’. Oaarmee
wordt bedoeld dat de blikfractie in een verwerkingsinstallatie via een magnetische rol van het overige vuil wordt gescheiden. Reeds vele jaren vinden deze vormen van
recycling plaats, echter op te beperkte schaal.
4,0
2,2
8,3
280.000
109.000
25
Bron: IMP, Afvalstoffen 1985-1989.
Gezien het lage aandeel van recycling in de totale verwerking van huishoudelijk afval, rijst de vraag of dit aandeel in de toekomst.in belangrijke mate kan groeien. Als
we de samenstelling van de stroom huishoudelijk afval in
Nederland bekijken (zie tabel 3) blijkt dat veel afvalcomponenten zich goed voor recycling lenen. Alle hiergenoemde
afvalcomponenten zijn vrij gemakkelijk van het overige afval te scheiden. Papier en karton worden vaak aan de deur
afgehaald, het glas kan naar de glasbak op de hoek, terwijl
Voor- ennadelen
De voordelen van recycling en hergebruik kunnen als
volgt worden samengevat:
– het is milieuvriendelijk;
– er wordt bespaard op primaire grondstoffen;
– het geeft een vermindering van de hoeveelheid afval
die moet worden gestort, verbrand of gecomposteerd.
Tevens geeft dit voordelen voor de verdere afvalverwerking;
– onder bepaalde condities kan de gescheiden inzameling van afval en het verwerken tot secundaire
grondstoffen leiden tot extra werkgelegenheid.
Ondanks deze voordelen zijn de recyclingspercentages
van de diverse afvalcomponenten aan de lage kant. Dit is
te wijten aan marktonvolkomenheden, het overheidsbeleid, technische beperkingen van recycling, en de respons
van de bevolking. Deze oorzaken zullen achtereenvolgens
toegelicht worden. De marktonvolkomenheden zijn hetgevolg van het weglaten van de eerder genoemde externe effecten bij de particuliere economische besluitvorming.
Recycling heeft zowel kosten als maatschappelijke kosten
2). Als een ondernemer met secundaire grondstoffen wil
gaan werken, zal hij eerst een kosten-batenanalyse uitvoeren die gebaseerd is op de geldende marktprijzen. De netto baten kunnen als volgt worden beschouwd:
NB = (O + V) – (I + B)
waarin:
NB = netto baten;
O = opbrengst aan grondstoffen;
V = vermindering van verwijderingskosten;
I
= inzamelkosten;
B = bewerkingskosten.
De opbrengst is gelijk aan de waarde van de vermindering van de benodigde primaire grondstoffen. Verwijderingskosten zijn de kosten die worden gemaakt bij het
vervoer van het afval naar de stortplaats of de vuilverbrandingsinstallatie. Wordt het afval voor de produktie gebruikt
als grondstof, dan worden deze kosten vermeden. Bovenstaande vergelijking valt maar al te vaak negatief uit.
De ondernemer zal dan blijven vasthouden aan de traditionele produktie uit ‘maagdelijke’ grondstoffen. De overheid
hierin echter verandering kan brengen.
Zij kan dit bij voorbeeld doen door een wijziging van de
prijsverhouding tussen primaire en secundaire grondstoffen, zodat met de sociale kosten rekening wordt gehouden. Enkele instrumenten voor wijziging van deze
prijsverhouding zijn 3):
– een subsidie op grondstof afkomstig uit afval;
– een subsidie op eindprodukten die zijn vervaardigd uit
secundaire grondstoffen;
– een subsidie op produkten die eenvoudig zijn te recyclen;
– een heffing op niet-recyclebare produkten;
– een hogere heffing op het verbranden of storten van
afval;
– een minimum prijsgarantie voor recyclingsprodukten.
2) G.J. van der Meer, Economischeaspecten, lezing in het kader van
de Wereldmilieudag, Symposium op de katholieke Universiteit te Nijmegen, 6 juni 1986.
3) R.C. Anderson, Recycling policy: basic economic issues, in: D.W.
Pearce en I. Walter (red.), Resource conversation, social and economic dimensions of recycling, Longman, Londen, 1978.
Er zijn twee beperkingen van technische aard voor recycling. In de eerste plaats zijn afvalstoffen vaak van een
slechte kwaliteit. In de tweede plaats is voor secundaire
grondstoffen en voor de produkten die hieruit gevormd
worden, vaak een beperkte afzetmarkt aanwezig. Het
eerste probleem is te ondervangen door de afvalcomponenten in kwaliteitsklassen te verdelen en gescheiden te
verzamelen en te bewerken 4). De afzetmogelijkheden van
secundaire grondstoffen kunnen worden verbeterd door
kwaliteitsverbetering en scherpe prijsconcurrentie.
De respons van de bevolking ten slotte is onontbeerlijk.
Het afvalstoffenbeleid, waarbij zowel de overheid als de
consumenten en producenten zijn betrokken, heeft alleen
kans van slagen als alle betrokkenen weten waarom het
gaat, wat van hem of haar verwacht wordt en voor welk
doel. Bij de aanschaf van een produkt kan de consument
letten op levensduur, repareerbaarheid, aard van de verpakking, hergebruiksmogelijkheden en dergelijke. Om de
consument te stimuleren milieuvriendelijke produkten aan
te schaffen, overweegt de overheid een ‘milieulabel’ in het
leven te roepen. Door voorlichting en educatie kan milieubewustzijn onder de bevolking vergroot worden. Deze
overheidsinstrumenten zijn echter vaak niet afdoende om
milieuvriendelijk gedrag te realiseren. Persoonlijke contacten en aanmoediging door burgers onderling zijn zeker
zo belangrijk. Daarbij is uit onderzoek gebleken dat geldelijke motieven sterker zijn dan milieumotieven. Statiegeld
is bij voorbeeld een effectieve financiele prikkel.
De kosten-effectiviteitsanalyse______
Om te onderzoeken of betere verwerkingsmethoden
voorhanden zijn dan de gecontroleerde stort en de verbranding van huishoudelijk afval, is het nuttig om de
kosten-effectiviteit van de verschillende verwerkingsmethoden te vergelijken. Jantzen verrichte een kosteneffectiviteitsanalyse, waarin hij veertien methoden onderzocht 5). Voor een vergelijking van de verwerkingsmetho-
den kwantificeerde hij niet alleen de kosten, maar ook de
milieuaspecten. Jantzen maakte daarbij onderscheid tussen het gescheiden en het ongescheiden inzamelen van
het huishoudelijke afval. Daarnaast maakte hij onderscheid tussen verwerkingsmethoden waarbij de aandacht
vooral was gericht op de terugwinning van grondstoffen en
de winning van energie bij de verbranding van het zakkenvuil. De vier aldus gevormde verwerkingscategorieen kunnen verder onderverdeeld worden naar de methode van
eindverwerking van het afval (vergisting, compostering,
verbranding, storting). De effectiviteit van de veertien methodes is gerelateerd aan een zo gering mogelijk ruimtebeslag en een zo gering mogelijke verpreiding van schadelijke emissies in het milieu. Verder is gekeken naar de
mogelijkheid van terugwinning van grondstoffen en van
energie. Van elk van de veertien methodes is onderzocht
in welke mate ze beantwoorden aan de effectiviteitsdoelstellingen, zoals ze hierboven beschreven staan. Verder is
van elke methode de kostprijs vastgesteld.
Met de kosten-effectiviteitsanalyse werd duidelijk dat 8
van de 14 alternatieven steeds in behoorlijke mate beantwoorden aan de doelstellingen. Saillant detail is dat alle alternatieven effectiever zijn dan de ‘gecontroleerde
storting’, terwijl de grondstofalternatieven weer op hun
beurt effectiever zijn dan de brandstofalternatieven. Voor
huisvuil is het van belang dat de ‘gescheiden grondstofalternatieven’ (een combinatie van een gescheiden inzameling en recycling) het effectiefst zijn. Daarbij dient echter
wel te worden vermeld dat zij ook het duurst zijn. De kosten
van deze verwerkingsmethoden varieren tussen de f. 100
en f. 200 per ton. De brandstofalternatieven kosten tussen
de f. 50 en de f. 100 per ton, hetgeen nog altijd hoger is dan
de prijs die op het moment voor de ‘gecontroleerde storting’ wordt betaald (ca. f. 356, per ton).
168
Besluit
ledere Nederlander produceert gemiddeld 300 kilo huishoudelijk afval per jaar. Voor ongeveer 25 gulden per jaar
extra per inwoner kan een, vanuit milieuhygienisch standpunt bekeken, veel betere afvalverwerkingsmethodes
worden gebruikt in plaats van afvalverbrandingen en gecontroleerde stort. In totaal komt dit neer op een jaarlijks
bedrag van ongeveer 500 miljoen gulden. Of een extra bedrag tergrootte van 0,13% van het nationale inkomen voor
dit doel dient te worden aangewend, een vraag die in de
politieke besluitvorming zal moeten worden beantwoord.
Men dient echter wel te bedenken dat met de besproken
alternatieve afvalverwijderingsmethoden niet alien het milieu wordt beschermd, maar dat ook economische voordelen optreden. Uitbreiding van stortplaatsen gaat gepaard
met een evenredige afname van de beschikbare ruimte en
op den duurzijn hoge kosten te verwachten doorde milieuvervuiling bij afvalstortplaatsen.
Vast staat dat het marktmechanisme tot een veel te grote afvalstroom leidt. Dit is een duidelijke aanleiding om van
overheidswege een actief afvalstoffenbeleid te voeren dat
afvalpreventie, hergebruiken recycling bevordert. Hoewel
deregulering misschien op een aantal punten gewenst is,
blijkt duidelijk dat milieuvraagstukken niet via het marktmechanisme zijn op te lessen. Dit betekent dat de overheid de werking van de markt dient bij de te sturen – via
heffingen en subsidies of via regelgeving en voorlichting.
Mechanische scheiding en recycling worden op dit moment in Nederland op beperkte schaal met succes toegepast. Zo werd op initiatief van de overheid en het bedrijfsleven een bedrijf in Zoetermeer opgericht, dat zich specialiseert in de mechanische scheiding en recycling van afvalstoffen. Ook de gemeente Delft ontplooit initiatieven op
dit gebied. Nu het afvalverwerkingsbeleid in handen is gelegd van de provinciate overheden, is het van groot belang
dat een juiste afstemming plaatsvindt van de plannen van
het rijk, de provincies, de lagere overheden en de betrokken bedrijven. Hopelijk kan daardoor worden vermeden
dat een verbrokkelde en inefficiente infrastructuur ontstaat voor de verwerking van huishoudelijk afval. Ondanks
de genoemde activiteiten zijn nog veel nieuwe initiatieven
nodig om recycling een volwaardiger plaats te verschaffen
in de Nederlandse afvalverwerking.
E. Doekemeijer
E.G. van lerland
4) Voor de produktie uit afvalglas heeft men reeds een zekere kwaliteitsverhoging proberen te realiseren, door het hoogwaardiger blanke
glas aan de bron te scheiden van het minder kwalitatieve gekleurde
glas. Of deze ‘kwaliteitsscheiding’ ook bij andere afvalcomponenten
kan worden gebruikt, dient eerst op de praktische uitvoerbaarheid te
worden onderzocht.
5) J. Jantzen, Huisvuilverwijderingsmethodes: een kosten-effectiviteitsanalyse, IVEM, serie Studentenverslagen nr. 38, Groningen,
1984.