Maatschappijspiegel
Rechtvaardigheid,
sociale zekerheid en
verzorgingsstaat
DRS. P. B. LEHNING*
Inleiding
,,Het centrale probleem van de verzorgingsstaat zal er in de komende
tijd uit bestaan de solidariteitsgedachte
waarop onze maatschappelijke ordening
uiteindelijk berust, te verdedigen”, aldus
Den Uyl in zijn ,,Paradiso”-rede 1).
Centraal daarbij staat het zich te weer
stellen tegen aanslagen op het socialezekerheidsstelsel en het duidelijk maken
op welke principiele fundamenten dat
stelsel eigenlijk berust.
Het lijkt een juiste constatering en
het zullen met name sociaal-democraten
behoren te zijn die deze verdediging
op zich nemen. Daarvoor is in de eerste
plaats nodig dat (opnieuw) gee’xpliciteerd wordt welke die centrale beginselen eigenlijk behoren te zijn. Daarbij
wreekt zich het feit dat nooit echt over
de ideologische onderbouwing van de
verzorgingsstaat in nagedacht. Het uitgangspunt van deze beschouwing is dat
het hierbij gaat om een probleem van
rechtvaardigheid; dat er een contemporaine rechtvaardigheidstheorie is die
adequaat de beginselen die ten grondslag liggen aan een verzorgingsstaat
rechtvaardigt. En ten slotte, dat deze
theorie bij sociaal-democratische uitgangspunten aansluit. Daarnaast worden kanttekeningen geplaatst bij de uitwerking die aan ,,sociale zekerheid”
in de verzorgingsstaat is gegeven.
Politieke filosofie en rechtvaardigheid
Politieke filosofen hebben zich door
de eeuwen been beziggehouden met de
grondslagen van een rechtvaardige politieke orde. Daartoe hebben zij theorieen geformuleerd waarin zij een antwoord
willen geven op de vraag aan welke
maatstaven van rechtvaardigheid een
maatschappelijk samenwerkingsverband
behoort te beantwoorden. Met behulp
van zo’n ideaalbeeld kan de bestaande
politieke orde gee’valueerd worden en
kunnen politieke veranderingen aanbevolen worden 2).
leder samenwerkingsverband van
mensen wordt geconfronteerd met hetzelfde probleem: hoe behoren de baten
ESB 15-7-1981
en de lasten van samenwerking tussen
de leden van een politieke gemeenschap
over deze leden verdeeld te worden?
Het zijn met name rechtvaardigheidstheorieen die een antwoord op deze
vraag formuleren. Ondanks de grote
verscheidenheid aan opvattingen over
wat de grondslagen van een rechtvaardige orde behoren te zijn, blijkt er toch
een element aangewezen te kunnen
worden dat in de meeste theorieen
terugkeert. Een rechtvaardige politieke
orde behoort in ieder geval ,,aan een
ieder het zijne” te doen toekomen. Daarbij moet bedacht worden dat de abstracte formulering ,,aan een ieder het zijne”
het startpunt van een rechtvaardigheidstheorie is. De vraag wat ,,het zijne” inhoudt en wie ,,ieder” is, is door politieke
filosofen steeds opnieuw, anders ingevuld.
Welke rol speelt rechtvaardigheid
nu als het gaat om de relatie tussen
individu en staat? Een rechtvaardigheidstheorie die materie’le inhoud geeft
aan ,,een ieder het zijne” door middel
van een bepaald criterium, levert de
mogelijkheid om politieke institutes
naar him verdelingseffecten te beoordelen. En daarmee is het belang van
rechtvaardigheid als politieke waarde
aangegeven: het levert beoordelingscriteria op voor overheidsbeleid. Meer
en meer is sinds het einde van de negentiende eeuw de idee van sociale (verdelende) rechtvaardigheid naar voren gekomen. De eis van sociale rechtvaardigheid — de idee dat de verdeling van
de voor- en nadelen van het samenleven
in een maatschappij onderworpen kan
worden aan een alomvattend oordeel
in termen van rechtvaardigheid — is niet
gericht op individuele personen maar
op groepen in de samenleving. De samenleving dient zich zo te organiseren
dat het mogelijk wordt bepaalde delen
van het sociale produkt dat de samenwerking in de samenleving voortbrengt,
toe te delen aan verschillende groepen
of individuen. Ook ,,sociale” rechtvaardigheid vooronderstelt dat mensen
stabiele verwachtingen hebben over wat
,,voor een ieder het zijne” is. Deze verwachtingen komen voort uit ,,sociale
overeenkomsten” over wat sociale recht-
vaardigheid behoort in te houden. Zodra
de legitimiteit van deze verwachtingen
ter discussie komt, ontstaat een debat
over sociale rechtvaardigheid. Daarbij
is de vraag welk rechtvaardigheidsbeginsel uiteindelijk in het beleid gehanteerd wordt een resultaat van politieke
strijd. Vandaag de dag zijn wij in een
dergelijke situatie aangeland 3).
Rawls en rechtvaardigheid
Een voorbeeld van een hedendaagse
sociale-rechtvaardigheidstheorie die geschikt lijkt om de grondvesten van het
bestel van de verzorgingsstaat te verdedigen en er de beargumenteerde
grondslagen voor levert, is de rechtvaardigheidstheorie van de politieke filosoof John Rawls 4). In zijn A theory of
justice (1971) verenigt hij een politick
toepasbare conceptie van sociale rechtvaardigheid met een methode van rechtvaardiging van die conceptie. Zijn uitgangspunt is de vraag: in welke instituties willen redelijke mensen samenwerken zonder hun individuele doelstellingen te verloochenen? Aan welke
regels zullen zij vrijwillig — zonder
overheidsdwang — gehoorzamen, ook
als deze regels hun plannen ten dele
dwarsbomen? Voor Rawls is rechtvaardigheid een maatschappelijke waarde
die op instituties betrekking heeft.
In zijn theorie behoort de rechtvaardige politieke orde aan twee beginselen
te voldoen. Het eerste rechtvaardigheidsbeginsel (P.I) luidt: elke persoon
heeft recht op het meest uitgebreide
stelsel van elementaire vrijheden dat
verenigbaar is met een zelfde stelsel voor
ieder ander. Het tweede rechtvaardigheidsbeginsel (P.2) bestaat uit twee afzonderlijke gedeelten en luidt als volgt:
de basisstructuur behoort zodanig te zijn
ingericht dat ongelijkheden in de verdeling van sociaal-economische primaire
goederen voortkomen uit sociale posities die voor alle personen toegankelijk
zijn, onder de voorwaarden van een bil-
* Percy B. Lehning is als wetenschappelijk
hoofdmedewerker verbonden aan de vakgroep Bestuurs- en Politieke Sociologie/
Politicologie van de Erasmus Universiteit te
Rotterdam.
1) J. M. den Uyl, Tegen de stroom in, De
Trommel, Amsterdam, 1981.
2) Zie ook: Percy B. Lehning, Politieke rechtvaardigheid, in: Percy B. Lehning en M. P. C.
M. van Schendelen (red.), Actualiteit van
politieke filosofie, Intermediair, Amsterdam,
1981.
3) Een overzicht van hedendaagse concurrerende rechtvaardigheidstheorieen is te yinden
in: Percy B. Lehning, Property rights, justice
and the welfare state, Ada Politico, jg. 15,
1980, biz, 319-356.
4) Een uitvoerige en kritische bespreking van
Rawls is: Percy B. Lehning en R. J. van der
Veen, De rechtvaardigheidstheorie van John
Rawls, I, II, Acta Politico, jg. XI, oktober
1976, biz. 449-488; jdg. XII, januari 1977,
biz. 25-76.
683
lijke verdeling van verwervingskansen
(P.2.1.) en aantoonbaar tot voordeel
strekken van de minst bevoorrechten
in de samenleving (P.2.2.). Dit is het
principe van compenserende ongelijkheden (,,the difference principle”). De
prioriteitenregels luiden als volgt:
— (L.I.). P.I is lexicografisch bovengeordend aan P.2.1. Deze regel heet
,,the priority of liberty”;
— (L.2.1). P.2.1 is lexicografisch bovengeordend aan P.2.2. Deze regel heet
,,the priority of fair opportunity”;
— (L.2.2). P.2.2 is lexicografisch bovengeordend aan het efficiencybeginsel
en aan de maximalisering van de
welvaart. Hiermee wordt ,,the priority of justice over efficiency and
welfare” tot uitdrukking gebracht.
Het eerste beginsel heeft betrekking
op politieke vrijheden zoals actief en
passief kiesrecht, vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering. Daarnaast op enkele persoonlijke vrijheden:
gewetensvrijheid, het recht op privebezit en het recht op bescherming tegen
arbitraire rechtspleging. Het eerste beginsel identificeert de natuurlijkerechten
van individuen. Deze grondrechten
behoren door de constitutie gegarandeerd te worden.
Onder het tweede beginsel valt de eis
van formele gelijkheid van kansen en
de eis dat met de effecten van sociale
achterstanden rekening wordt gehou-
den. Achterstanden dienen zoveel mogelijk te worden geeiimineerd. Met het
eerste rechtvaardigheidsbeginsel en het
eerste deel van het tweede beginsel,
tracht Rawls de idealen vrijheid en gelijkheid inhoud te geven. Het tweede
deel van het rechtvaardigheidsbeginsel
probeert solidariteit in de samenleving
te verwezenlijken. Met dit beginsel wil
Rawls het in de politieke theorie ver-
van de basisstructuur in de richting
van meer gelijkheid onherroepelijk
leidt tot een verslechtering van de minstbevoorrechte posities. De bestaande
verschillen in macht, inkomen en vermogen kunnen alleen op deze manier
gerechtvaardigd worden: hierop heeft
de naam ..difference principle” betrekking. Als dit alles wordt aangetoond,
zijn de minstbevoorrechte groepen gecompenseerd: vastgesteld is dan dat aan
hun sociale posities nog altijd meer
primaire goederen zijn toegedeeld dan
het geval zou zijn in elke andere beschikbare situatie met een gelijkere verdeling.
Rawls en de markt
De basis economische instituties waarbinnen de rechtvaardigheidsbeginselen
gerealiseerd kunnen worden, zijn die van
een marktsysteem dat zodanig kan functioneren dat de afloop van het economische proces zowel rechtvaardig als efficient is. Rawls kiest hiermee voor de
markteconomie als economische orde
waarbinnen .Justice as fairness” in
praktijk moet worden gebracht. Rawls
stelt voorop dat de eigenschap van economische efficie’ntie die met de werking
van een ideaal systeem van markten is
verbonden, niet de reden kan zijn voor
zijn keuze: efficientie is in zijn theorie
ondergeschikt aan sociale rechtvaardigheid 6). Evenmin is deze keuze afhankelijk van de particuliere eigendom van
kapitaalgoederen en natuurlijke hulpbronnen die soms als voorwaarde voor
een ..vrije markt” wordt genoemd. Weliswaar houdt de allocatie van produktiefactoren en produkten via de markt een
stelsel van ondernemingswijze produktie
in (de onderneming als zelfstandige
beslissings- en produktie-eenheid) maar
waarloosde derde ideaal van de Franse
revolutie, de broederschap, een nieuwe
inhoud geven 5).
Hoe kan er nu een ,,compenserende”
werking uitgaan van ongelijkheden, in
dit geval van ongelijke macht, vermogens en inkomens? En op wie heeft deze
compensatie dan betrekking? Om met
het laatste te beginnen, de rechtvaardigheidsconceptie van Rawls is vooral
gericht op de minstbevoorrechte posities
van toepassing. Rawls meent dat een
markteconomie — in tegenstelling tot
een centraal geleide volkshuishouding—
het individu de grootst mogelijke handelingsvrijheid verschaft. De markt
respecteert bij uitstek de vrijheid van het
in de samenleving: op degenen met de
subject om zijn eigen levensplan te vor-
geringste levenskansen. Nu schrijft het
men en dit naar eigen goeddunken uit
te voeren. Naast de decentralisatie van
de economische besluitvorming heeft
het marktsysteem, althans in de geidealiseerde versie van volkomen concurrentie
op alle markten, bovendien de eigenschap van een gelijke economische
machtsverdeling. Deze eigenschap komt
onder meer tot uitdrukking in de onmogelijkheid voor individuele producenten de toetredingsvoorwaarden tot
hun bedrijfstak te reguleren. Dit is van
groot belang voor de realisering van
dat gedeelte van het billijke kansenbeginsel waarin een vrije toegang tot
alle sociale posities wordt gee’ist.
..difference principle” zeker niet voor
dat de positie van de minst bevoorrechten door nivellering moet worden ver-
beterd. Integendeel, het mag best zo zijn
dat sommige groepen een onevenredig
groot aandeel in de beschikkingsmacht
over primaire goederen blijven behouden. Maar dan moet wel aangetoond
kunnen worden, dat die ongelijkheid
de minstbevoorrechte groepen compenseert voor het feit dat zij er relatief zo
karig afkomen. De bewijslast ligt hier
bij de meestbevoorrechte groepen in
de samenleving. Zij zullen aannemelijk
moeten maken dat iedere hervorming
684
dit behoeft niet te betekenen dat de
produktiemiddelen overwegend in handen van particuliere eigenaren zijn.
Het betoog van Rawls is in principe
ook op socialistische marktsystemen
Het betoog van Rawls berust op een
eenvoudige stelling: compenserende ongelijkheden hangen samen met produktiviteitsverschillen die veroorzaakt worden door het effect van beloningsverschillen op de arbeidsmotivatie. De ongelijkheid in de beloning van ongelijksoortige arbeidsprestaties die uit de
werking van een ideaal marktmechanisme voortkomt, wordt door Rawls — tot
op zekere hoogte — beschouwd als aansporing. Zou men de zeer bekwamen
slechts een kleine voorsprong in het
inkomen (en in andere beloningsvariabelen zoals prestige en autonomie in
de taakvervulling) toestaan, dan zouden
deze personen niet voldoende gemotiveerd zijn tot het volgen van langdurige
opleidingen. Ook zouden zij niet het
werk zoeken waarin zij voor de maatschappij het bruikbaarst zijn. Een verkleining van bestaande — door de markt
gesanctioneerde — beloningsongelijkheden zou in deze gedachtengang aantoonbaar kunnen leiden tot een dating
in de produktieve inspanningen van
de meest getalenteerden. Onvoldoende
aansporingen zouden de produktiviteit
van de gehele economie aantasten en
daarmee ook negatief inwerken op de
posities van de minstbevoorrechte groepen.
Dit beginsel legt de nadruk op een
verdelingspolitiek die zoveel mogelijk
gebruik maakt van de economische
prikkels van de ,,concurrentie- en pres-
tatiemaatschappij”. Waar beloningsongelijkheden deze aansporende functie
hebben, kan in twee opzichten van compenserende ongelijkheden worden gesproken. Ten eerste worden de minst
bevoorrechten — en dat zijn voor Rawls
de minst getalenteerden — gecompenseerd voor het feit dat zij zich in de laagste posities bevinden. Ten tweede worden de meest bevoorrechten gecompenseerd voor hun grotere produktiviteit 7).
Toch beweert Rawls niet dat elke mate
van beloningsongelijkheid die via het
marktmechanisme ontstaat met een
beroep op de zo gevreesde negatieve
inspanningseffecten goedgepraat kan
5) Zie o.a.: Raymond Plant, e.a., Political
philosophy and social welfare; Essays in the
normative basis of welfare provision, Routledge and Kegan Paul, Londen/ Basingstoke/
Henley, 1981.
6) Zie: Percy B. Lehning, Social contract and
property rights, in: P. Birnbaum e.a. (eds.),
Democracy, consensus and social contract,
Sage, Londen/Beverly Hills, 1978, biz.
271-294.
7) Zie voor nadere aanvulling op Rawls’
..difference principle” o.a.: Rex Martin,
Rawlsian economic justice and the proper
bounds of government regulation, in: Norman
E. Bowie (ed.), Ethical issues in government,
Temple University Press, Philadelphia, 1981,
biz. 114-132; A. Weale, Equality and social
policy, Routledge and Kegan Paul, Londen/
Henley/Boston, 1978; Amy Gutmann,
Liberal equality, Cambridge University Press,
Cambridge, 1980.
r
warden. Beloningen volgens het marktresultaat houden geen rekening met de
minimale levensstandaard die de toepassing van , Justice as fairness” vooronderstelt. Daarom behoort tot het
geheel van rechtvaardige ,,background
institutions” ook een stelsel van belastingheffing en inkomensoverdracht dat
aan iedere burger een minimum netto
inkomen garandeert.
Hoe wordt het passende minimum
gevonden? Hoewel Rawls geen expliciet
model van economische politick heeft
geformuleerd, blijkt dat de overheid
kan voorzien dan wanneer iedereen op
zich zelf aangewezen zou zijn. Hoewel
met deze samenwerking een gemeenschappelijk belang wordt gediend, is er
tegelijkertijd een onverrnijdelijk belan-
het politieke handelen richting en zin
genconflict over de verdeling van het
geeft. E6n van die idealen is een egalitair beginsel van verdelende rechtvaardigheid. De vraag is echter over welke
vorm van gelijkheid het daarbij gaat:
gelijkheid van kansen, gelijkheid van
sociaal produkt want, zo stelt Rawls
voorop, elk individu geeft de voorkeur
aan een groot aandeel in de opbrengsten boven een klein aandeel. De bovengenoemde beginselen van sociale rechtvaardigheid beogen dit belangenconflict
op indirecte wijze te reguleren.
Verder stelt Rawls zich voor dat de
belastingen evenredig op ieders verdiende inkomen drukken. In Rawls’ rechtvaardigheidstheorie wordt het verdelingsprobleem ruim gesteld. Hij is van
mening dat sociale samenwerking niet
alleen een materieel produkt moet voortbrengen, maar ook verwervingskansen,
prestige, macht en individuele vrijheden. Rawls beschouwt al deze zaken
als schaarse goederen, die rechtvaardig
behoren te worden verdeeld. Zijn theorie
sluit hier aan op de opvattingen over
de verzorgingsmaatschappij. Immers,
in deze opvatting is de politieke ge-
meenschap verplicht al haar leden een
redelijke levensstandaard te garanderen
en moet de overheid de bestaande ongeJijkheden in levenskansen kunnen verantwoorden. De consequentie van deze
opvatting is dat de totale verdeling steeds
meer wordt onderworpen aan het politieke proces.
resultaat of democratische gelijkheid?
In zijn essaybundel Socialism now uit
1974 is de in 1977 overleden Engelse
sociaal-democraat Anthony Crosland
het minimum inkomen maximaliseert
onder de volgende nevenvoorwaarden:
1. de omvang van de overheidsuitgaven
die krachtens de twee bovengeordende (deel)beginselen van rechtvaardigheid is vereist;
2. de gewenste particuliere besparingen
om een kapitaalvorming te bereiken
die in overeenstemming is met de
rechtvaardigheid ten opzichte van
komende generaties.
reiken. Sociaal-democratie heeft enerzijds de empirische wetenschap nodig
om zich te orienteren, anderzijds een
ethiek, een stelsel van beginselen, die
Democratised socialisme en gelijkheid
Aan het begin van deze beschouwing
werd betoogd dat het met name sociaaldemocraten behoren te zijn die de grondtrekken van het bouwwerk van de verzorgingsstaat verdedigen. Dit in het verlengde van de leidende rol die zij hebben
gespeeld bij de opbouw van dit bouwwerk. Daarbij gaat het om het probleem
schijnbaar abstracte idealen in een politiek te verdedigen beleid te vertalen.
Het zoeken naar rechtvaardigheidsbeginselen die de verdeling van de lusten
en lasten van sociale samenwerking
reguleren, is door (neo-)conservatieven
opgegeven. Elke poging om de markt
in te perken in het belang van het
,,droombeeld” van sociale rechtvaardigheid is in deze visie totalitair en dient
dan ook niet op de politieke agenda
te staan. De oplossing, aangehangen
door de economische libertaire school
van F. Hayek en M. Friedman en door
de politieke filosoof R. Nozick, is dan
ook om het verdelingsprobleem van de
agenda af te voeren. De economische
uitgegaan van het beginsel van democratische gelijkheid 9). Dit beginsel
poogt recht te doen aan een aantal argument en die gericht zijn tegen zuivere
gelijkheid van kansen, terwijl het tegelijkertijd gevoelig is voor het feit dat het
noodzakelijk kan zijn om verschillen
in beloningsstructuren toe te laten. Gelijkheid van kansen is niet een voldoende
zelfstandig concept voor een socialisti-
sche visie op gelijkheid, immers talenten,
capaciteiten en natuurlijke begaafdheden, verschillen per individu. De ongelijkheden in startsposities die daaruit
voortvloeien zijn, in moreel opzicht,
arbitrair, en deze ongelijkheden worden
niet door formele gelijkheid van kansen
opgeheven. Bovendien, zo kan men daar
aan toevoegen, leidt het streven naar
bij voorbeeld gelijkheid van kansen in
het onderwijs niet tot gelijkmatiger inkomens, zoals de studies van C. Jencks
hebben aangetoond 10).
Evenmin is gelijkheid van resultaat
voldoende voor een socialistische visie
op gelijkheid, want dit beginsel houdt
geen rekening met het feit dat verschil-
len in economische beloningen voor
situatie is gelegitimeerd, niet als zijnde
sommigen een vitale economische func-
rechtvaardig, maar als niet te recht-
Een oordeel over rechtvaardigheid
Voor orthodoxe marxisten bepaalt
moet — volgens Rawls — betrekking
het patroon van eigendom van de pro-
tie kunnen hebben. Essentieel is daarbij
de rechtvaardiging die aan de beloningsverschillen worden gegeven. Crosland
was van mening dat ongelijkheden gerechtvaardigd zijn als, en alleen maar
als, verschillen in beloningen ten gunste
van de gemeenschap als geheel werken
en toegang tot banen, die verschillende
duktiemiddelen het karakter van de
beloningen vereisen, plaatsvindt op
hebben op de mate waarin evidente
ongelijkheden van startposities leiden
tot ongelijkheden van levenskansen.
Volgens hem zijn ongelijke startposities
niet alleen onvermijdelijk, maar ook
in moreel opzicht arbitrair, omdat ze
het resultaat zijn van toevallige factoren.
Daarom moet een maatschappelijke
rechtvaardigheidsopvatting in de eerste
plaats gericht zijn op regulering en redressering van de gevolgen van de initiele
ongelijkheden. Rawls weet dat het ,,rad
van fortuin” niet stopgezet kan worden,
maar hij meent dat de gevolgen van toevallige voor- en nadelen in het leven van
mensen door de rechtvaardigheidsbeginselen moeten worden gereguleerd.
Rawls beschouwt de maatschappij
v66r alles als een samenwerkingsverband van rationele individuen: door
samen te werken bestaat de mogelijkheid
dat elk individu beter in zijn behoeften
ESB 15-7-1981
vaardigen. Daarmee wordt echter voor-
bijgegaan aan het feit dat ,,rechtvaardig” betrekking behoort te hebben op de
manier waarop de samenleving op de
verdeling reageert 8).
verdeling van goederen en diensten in
de samenleving en is er geen rol weggelegd voor een onafhankelijk beroep op
morele waarden zoals rechtvaardigheid
en gelijkheid, om het patroon van de
verdeling te bekritiseren. En in die zin
basis van echte gelijkheid van kansen.
(Dit houdt dus meer in dan de formele
eis van gelijkheid van kansen.) In deze
redenering is het inkomen een compensatie voor geleverde arbeidsinspanning,
dat wil zeggen van de door het verrichten
is er een parallel tussen de geschetste
van arbeid gebrachte offers. Deze com-
(neo-)conservatieve opvattingen.
Sinds Eduard Bernstein hebben sociaal-democraten de nadruk gelegd op de
pensatie is rechtvaardig omdat tegenover het verlies aan geluk door het bren-
morele eisen die het socialisme stelt.
Het belang dat gehecht wordt aan morele waarden is een expliciete bevestiging
van de rol van democratie en democratisch socialisme. Opvattingen moeten
beargumenteerd worden, evenals visies
op de ,,goede” samenleving, zonder dat
deze in een blauwdruk vastgelegd worden. Zou dat laatste wel gebeuren, dan
dreigt de totalitaire weg om dat doel
— met welk middel dan ook — te be-
8) ZieoverNozicksrechtvaardigheidstheorie:
Percy B. Lehning, Een filosoof van de vrijheid protesteert tegen gelijkheid, De Gids,
1976, nrs. 1/2, biz. 73-95.
9) Zie hierover: Raymond Plant, Democratic
socialism and equality, in: D. Lipsey and D.
Leonard (eds.), The socialist agenda; Crosland’s legacy, J. Cape, Londen, 1981, biz. 135-
10) Zie bij voorbeeld: C. Jencks, Who gets
ahead? Basic Books, New York, 1979.
685
gen van arbeidsoffers, een winst in geluk
staat door het krijgen van meer geld.
De kernvraag behoort dan ook niet te
zijn hoeveel gelijkheid maar hoeveel
ongelijkheid er moet zijn. Democratische gelijkheid (de presumptie van gelijkheid, gecombineerd met een theorie
van gerechtvaardigde ongelijkheid) kan
niet van te voren en voor eens en altijd
de ,,range” van ongelijkheden die legitiem zijn, vastleggen. De verschillen in
beloning moeten bepaald worden na empirisch onderzoek van de economische
functie voor specifieke taken en hangt af
van historische plaats en tijd.
Rawls, Crosland en rechtvaardigheid
Een morele consensus is nodig om
stappen te legitimeren naar (meer) gelijkheid, evenzeer als naar (meer) ongelijkheid. Zonder deze consensus ontstaat
leveren waarom de beter gesitueerden
loyaal zouden moeten zijn met de minst
(en minder) bevoorrechten. Aan een
samenleving, met andere woorden, die
georganiseerd is op democratisch egalitaire basis. De fundamentele morele
vraag is dan hoe distributieve beginselen
te rechtvaardigen zijn, gegeven het feit
dat een ieder een fundamenteel belang
heeft bij het ontvangen van een zo groot
mogelijk aandeel in de te verdelen koek.
Als daar geen oplossing voor is, zal het
systeem van democratisch egalitarisme
relatief instabiel zijn, omdat alleen de
minst bevoorrechten een prikkel zullen
hebben om het systeem te ondersteunen.
Rawls geeft het — morele — antwoord
op dit probleem: zowel het welzijn van de
beter gesitueerden als van de minst
bevoorrechten berust op wederzijdse
samenwerking. Er m6et een systeem van
met de echte paradox van de verzorgingsstaat. Deze is dat in een periode
van economische crisis het sociale zekerheidsstelsel op de tocht wordt gezet, en
daarmee de solidariteitsgedachte. En dat
terwijl het stelsel nu juist geconstrueerd
is als buffer tegen een economische crisis.
Op het moment dat het stelsel daadwerkelijk moet gaan functioneren, dreigt
het te worden aangetast. Een duidelijker
bewijs dat de beginselen waarop de verzorgingsstaat berust, nauwelijks een
hechte basis in de samenleving gekregen
hebben, is niet te geven. Anders geformuleerd, daar waar het in rechtvaardigheidstheorie gaat om een antwoord op
de vraag hoe de baten en de lasten van
samenwerking verdeeld behoren te worden, wordt dit antwoord overboord gezet.
sociale samenwerking zijn, dat alleen
De verklaring (maar geenszins een
kan bestaan als alien deze wederzijdse
rechtvaardiging) is, dat het stelsel van
sociale zekerheid ondergeschikt is gemaakt aan de economie. Specifieker:
aan economische groei. Zolang van het
laatste sprake was, was ergeen probleem
over de vraag hoe de lusten verdeeld behoorden te worden. En nu lijkt deze onjuiste koppeling niet meer ongedaan
gemaakt te kunnen worden. Kapitalisme
werkt niet zonder economische groei,
maar de verzorgingsstaat blijkt dat ook
niet te doen. Zo dreigen linkse critici van
de verzorgingsstaat alsnog hun gelijk te
een legitimiteitscrisis enzullen overheids-
afhankelijkheid erkennen.
maatregelen om 6f het een, 6f het ander
te bereiken, niet zonder meer aanvaard
worden. Crosland heeft opgemerkt —
naar mijn mening terecht — dat het nu
juist de rechtvaardigheidstheorie van
Rawls is die de morele argumentatie
Crisis, sociale zekerheid en rechtvaardigheid
levert voor wat Crosland als het beginsel
is niet iets specifieks van de verzorgings-
van democratische gelijkheid heeft omschreven. Een rechtvaardigheidstheorie
levert geen objectieve basis voor democratische gelijkheid. Hoe zou dat ook
kunnen. De keuze van rechtvaardigheidsbeginselen is uiteindelijk een normatieve
staat. De ,,staat” is van de vroegste tijden
een „ verzorgingsstaat” geweest: al sinds
eeuwen heeft de staat de zorg voor zijn
burgers op zich genomen 11). Wat veranderd is, is de motivering om dat te
doen. Grof gezegd komt het crop neer
De zorg van de staat voor naar burgers
keuze. De rechtvaardiging van recht-
dat de oorspronkelijk daarvoor geldende
vaardigheidsbeginselen streeft er naar
het element van willekeur te minimaliseren. Aanvaarding berust — in laatste
instantie — niet op bewijskracht maar
op overtuigingskracht. Alleen een rechtvaardigingsprocedure & la Rawls (in deze
beschouwing overigens niet nader uiteengezet), stelt ons in staat los te komen
van een puur subjectieve benadering van
het verdelingsprobleem. Alleen een
coherente rechtvaardigheidstheorie die
onze intuitieve, maar niet uitgewerkte
noties van ,,fairness” verwoordt, zal
sociaal-democraten in staat stellen aan te
tonen welke patronen van ongelijkheid
als rechtvaardig en welke als onrechtvaardig beschouwd moeten worden.
Het beginsel van democratische gelijkheid poogt inhoud te geven aan de
nogal vage notie van gemeenschap of
solidariteit (niet binnen een groep of
sociale klasse, maar binnen een politieke
gemeenschap als geheel). Het socialisme
ziet de maatschappij ten principale als
een gemenebest. Daarbij behoeven verschillen in beloning niet per defmitie
sociale afstand te cree’ren of te vergroten
en het gemeenschapsgevoel in een samenleving te vernietigen als men beloond
wordt op grond van het beginsel van
compenserende ongelijkheden van
Rawls.
machtsargumenten van de politieke elite
verschoven zijn naar argumenten van
morele plichten jegens de burger. De
verzorgingsstaat in zijn huidige vorm
vindt zijn grond slag in de opkomst en
de groei van een industriele samenleving.
crisis van de jaren dertig. Met andere
woorden: de verzorgingsstaat is met
name bedoeld om haar leden sociale
zekerheid te garanderen in perioden dat
er van economische crisis of achteruitgang sprake is. Als paradox van de verzorgingsstaat wordt vaak het feit gesignaleerd dat een afname van effectieve
staatsmacht samengaat met een vermindering van zelfstandigheid van de
individuele burgers. Daarbij komen dan
Een probleem is echter (zeker in een
nog de bekende verwijten van kosten,
periode van geen of lage economische
groei) om overtuigende argumenten te
ineffectiviteit en overregulering 12).
Dat mag allemaal juist zijn, het is
686
slechts een kleine paradox vergeleken
De ontwikkeling van instellingen van
sociale verzorging is nauw verbonden
met het ontstaan van arbeidsrisico’s. Elk
risico werd in de loop der tijd gedekt,
waarbij de vorm van deze risicodekking
die is van risicodeling via de sociale verzekering. En daarmee is de solidariteitsgedachte geinstitutionaliseerd. De uitwerking van de risicodekking kan daarbij voor een groot deel op het conto van
de sociaal-democratie geschreven worden.
krijgen: deze staatsvorm is slechts een
variant van het kapitalisme, een zoethoudertje om de arbeidersklasse in het
garee.l te houden, ja, een zandkasteel dat
met de eerste de beste golf van een economische crisis dreigt te worden weggevaagd 13).
Het opzetten van een sociaal beleid,
het uitwerken van een stelsel van sociale
zekerheid, is in toenemende mate opgevat als een appendix van economische
vooruitgang. Hield economisch beleid
zich bezig met toenemende produktie, het
sociale beleid volgde en richtte zich op de
(her)verdeling van die produktie. Maar
bij dit alles werd over het hoofd gezien
dat economische groei op zich zelf geen
werkelijke oplossing biedt voor verdelingsproblemen 14). Bovendien blijkt
daaruit het misverstand als zou de legitimering van gegarandeerde sociale
De uitwerking die aan de hedendaagse
verzorgingsstaat is gegeven, is niet in het
minst geiinspireerd door de economische
11) Een uitwerking van deze stelling is te
vinden bij Koen Koch, De onheilspellende
paradox van de verzorgingsstaat, in: Met
eerste jaarboek voor het democratisch socialisme, Arbeiderspers, Amsterdam, 1979, biz.
72-108.
12) Zieook: H. Heclo, Towards anewwelfare
state?, in: Peter Flora en A. Heidenheimer
(eds.), The development of welfare states in
Europe and America, Transaction Books,
New Brunswick/London, 1981, biz. 383-406.
13) Zie voor een dergelijke interpretatie bij
voorbeeld: lan Gough, The political economy
of the welfare state, MacMillan, Londen/
Basingstoke, 1979.
14) Lester C. Thurow, Generating inequality,
Basic Books, New York, 1975.
zekerheid variabel zijn, afhankelijk van
de omvang van de te verdelen koek.
Maar zekerheid is nu juist zekerheid,
onafhankelijk van de omvang van die
koek.
De expansie van sociaal beleid in een
periode van voortdurende economische
groei neigde ertoe essentiele kenmerken
van de oorspronkelijke conceptie van de
verzorgingsstaat naar de achtergrond te
schuiven. De expansie van de verzorgende arm van de welvaartsstaat in een
context van voortdurende overvloed
produceerde niet alleen meer van hetzelfde, maar ook een nieuwe manier van
denken over die verzorgingsstaat. In
plaats van het blijven benadrukken van
het uitgangspunt van gedeelde risico’s
en kwetsbaarheid, verschoof het perspectief naar partsgewijze compensatie
voor al dan niet vermeende achterstanden. De — eufemistisch uitgedrukt —
emancipate van het deelbelang. Een,
politiek gezien, gemakkelijke oplossing.
Immers, daarmee werd de discussie over
de verschillen tussen fundamentele behoeften en wenselijkheden ontlopen.
Sterker nog, bijkans iedere geuite wens
werd een ,,maatschappelijk erkende behoefte”. Een struisvogelpolitiek waar
sociaal-democraten hard aan meegedaan hebben en waar nu de rekening
voor wordt gepresenteerd.
Het heeft ontbroken aan noodzakelijke objectieve criteria die een basis
verschaffen voor het beoordelen van het
niveau van welzijn van een persoon
dat onafhankelijk is van de voorkeuren
en deel (belangen) van die persoon.
De noodzaak van zulke criteria is nu
sterker aanwezig dan ooit. Sociale zekerheid moet weer terugvertaald worden
naar een voor ieder gegarandeerd minimumpakket aan geld, goederen en
diensten, dat voor een ieder een gelijk
minimum aan bestaansmogelijkheden
garandeert. De oorspronkelijke doelstelling van de verzorgingsstaat! Dat betekent bij voorbeeld dat minimum zekerheid op basis van budgetnormering
wordt vastgelegd. Dat, met andere
woorden, ,,behoeften” door sociale
voorzieningen gegarandeerd worden,
terwijl ,,wenselijkheden” aan de markt
overgelaten worden. Daarbij is hetechter
de vraag of fundamentele rechten op
een minimum voorziening via parlementaire meerderheidsbesluiten moeten worden vastgelegd. Immers, zo dreigen opnieuw ,,maatschappelijk erkende behoeften” afhankelijk te worden van toevallige politieke meerderheden IS).
Uit het bovenstaande moge blijken
dat de economie en het sociale zekerheidsstelsel uit elkaar getrokken dienen
te worden. Rechtvaardigheidsbeginselen
behoren niet ondergeschikt te zijn aan
economische ..performance”. De uitwerking van Rawls’ rechtvaardigheidsbeginselen (met de daaraan gekoppelde
prioriteitsregeling) geven daar uitdrukking aan (Terzijde; met dit alles wil
natuurlijk niet gezegd zijn dat het niet
ESB 15-7-1981
de hoogste tijd zou zijn om met een kapmes door de jungle van de uitwassen van
de sociale voorzieningen te lopen).
machtsverhoudingen realisering van een
bepaalde rechtvaardigheidsnorm verhinderen.
politicologisch onderzoek. Hoewel er
een duidelijke relatie bestaat tussen de
normatieve en de empirische analyse
van politieke rechtvaardigheid, vindt
er slechts sporadisch een integratie van
empirisch onderzoek enerzijds, en recht-
De rechtvaardigheidsbeginselen van
Rawls hebben niet alleen die realiteitswaarde, maar zij lijken ook realiseerbaar. De oproep om zich opnieuw bewust te worden van de centrale beginselen die de verzorgingsstaat behoren te
leiden, kan dan ook verwijzen naar
Rawls’
rechtvaardigheidsbeginselen.
Daarbij heeft deze theorie het karakter
van een procedurele theorie, en is het
geen politieke theorie die dogmatisch
een blauwdruk voor de ,,goede” samenleving voor eens en altijd vastlegt. Boven-
vaardigheidsnormen anderzijds plaats.
dien benadrukken de beginselen het feit
Deze integratie is noodzakelijk, zeker op
een moment dat in de hedendaagse verzorgingsmaatschappij verdelingsproblemen actueel zijn geworden. Aan beleidsbeslissingen om deze problemen het
hoofd te bieden, behoren weloverwogen
dat de samenleving als een politieke gemeenschap behoort te worden opgevat,
gedragen door solidariteit. Dit alles
maakt dat sociaal-democraten deze beginselen als uitgangspunt kunnen nemen
voor een (her)activeren van het debat
over uitgangspunten en doelstellingen
van de verzorgingsstaat. Een principleel
debat dat, triest genoeg, kennelijk alleen
gevoerd wordt op het moment dat de uitgangspunten bedreigd worden.
Norm en praktijk van rechtvaardigheid
De relatie tussen individu en staat
vormt een centraal object voor zowel
de politieke filosofie als voor empirisch
verdelingsnormen ten grondslag te lig-
gen. Maar deze normen dienen dan wel
realiteitswaarde te hebben. Het is niet
voldoende dat een materieel rechtvaardigheidsbeginsel uitsluitsel geeft over
de ideale norm. Wil zo’n norm relevantie
hebben, dan moet hij niet alleen nastrevenswaardig, maar ook — technisch
gezien — realiseerbaar zijn. Centraal bij
het probleem van integratie behoort dan
ook de praktische realiseerbaarheid van
rechtvaardigheidsbeginselen te staan.
Daarnaast is er het vraagstuk van de effectuering van een rechtvaardigheidsnorm: de vraag in hoeverre de feitelijke
B. Leaning
15) Zie voor problemen van ,,behoeften” en
,,wenselijkheden” o.a.: Ross Fitzgerald (ed.),
Human needs and politics, Pergamon Press,
1977. Zie ook: William A. Galston, Justice
and the human good, Chicago/Londen
1980.