Albert van der
Horst
Wetenschappelijk medewerker bij het CPB
De fysieke afstand tussen Thijs Knaap en mij
is ongeveer zeventig kilometer, maar tot Paul
Krugman bijna honderd keer zoveel. Toch lees
ik net zo eenvoudig Krugman (1991) als Knaap
(2007). Afstand speelt geen rol, is opgeheven
door het internet, maar waarom word ik gevraagd om een reactie te schrijven op een artikel van Thijs Knaap en niet van Paul Krugman?
Relatie is het antwoord op deze vraag. In de
woorden van Leamer (2007): “Geography,
whether physical or cultural or informational,
limits competition since it creates cost-advantaged relationships between sellers and buyers
who are located “close†to one another.†Deze
kostprijsverlagende relaties spelen een cruciale
rol in de clustering van economische activiteit.
Voor zover deze relaties zich uiten in meetbare
voordelen, in de vorm van lagere transactiekosten bij kortere afstanden, vormen ze een onderdeel van de nieuwe economische geografie.
Agglomeraties kunnen ontstaan als de voordelen
van de korte afstand groot zijn, door lage transportkosten of intensieve relaties. Belangrijke
empirische vraag is voor welke afstand dit geldt.
Economische activiteit vindt nu nog voor een
belangrijk deel plaats in West-Europa en NoordAmerika, maar zal dit zo blijven? Thijs Knaap
geeft hier een geruststellend antwoord op vanuit
de NEG: als een agglomeratie zich eenmaal
heeft gevormd komt zij slechts met moeite
weer van haar plaats. Dit antwoord stelt mij
echter niet gerust, om twee redenen. Allereerst
kan uit het simpele NEG-model moeiteloos de
tegenovergestelde conclusie getrokken worden:
als een nieuwe agglomeratie (bijvoorbeeld
China) zich eenmaal begint te ontwikkelen, dan
verschuift blijkbaar het evenwicht van de ene
agglomeratie naar de andere, en zal alle economische activiteit daarheen verplaatsen.
Mijn tweede bedenking bij de geruststelling is
empirisch van aard. Uit de empirie komt naar
voren dat NEG-effecten goed meetbaar zijn binnen een straal van honderd kilometer (Brakman
reactie
Reactie op: De theorie van de
nieuwe economische geografie
et al., 2004) en soms aan te tonen zijn voor
de handel tussen nabije landen (Redding en
Venables, 2004). NEG-effecten zijn echter
(nog?) niet aan te tonen voor grotere afstanden,
zoals tussen verschillende continenten. Dit
impliceert dat NEG niet zoveel te zeggen heeft
over de opkomst van nieuwe economieën (in
Azië) en de ondergang van West-Europa.
De NEG heeft wel een boodschap, zowel
positief als normatief, voor de verdeling van de
economische activiteit binnen Europa in een
wereld met dalende transportkosten. De positieve boodschap is misschien geen wenselijke:
binnen Europa zijn afstanden zo kort en relaties
zo intensief dat economische activiteit zich kan
(gaan) clusteren – is Londen over tien jaar het
enige financiële centrum van Europa? De normatieve boodschap sluit aan bij het belang van
schaalvoordelen waarop ook Thijs Knaap wijst.
Clustering van economische activiteit leidt tot
een betere benutting van de schaalvoordelen
en daarmee tot hogere productiviteit. Deze
clustering komt alleen tot stand als de handelskosten laag zijn. De confrontatie van NEG met
globalisering leidt zo tot de aanbeveling van vrij
verkeer binnen Europa, met als belofte hogere
economische groei, maar met als kanttekening
dat mogelijk slechts één of een paar lidstaten
hiervan zullen profiteren – waarschijnlijk de
landen met intensieve relaties.
Literatuur
Brakman, S., H. Garretsen, J. Gorter, A. van der Horst
en M. Schramm (2005) New economic geography, empirics,
and regional policy, CPB bijzondere publicaties 56,
Centraal Planbureau, Den Haag.
Krugman, P. R. (1991) Increasing returns and economic
geography. Journal of Political Economy, 99(3) 483–499
Leamer, E. (2007) A flat world, a level playing field,
a small world after all, or none of the above? Review
of Thomas L. Friedman’s The world is flat. Journal of
Economic Literature, 45(1), 83–126.
Redding, S. en A. J. Venables (2004) Economic
geography and international inequality, Journal of
International Economics 62(1), 53–82.
ESB
juli 2007
21