Publieke deel nieuwe structuur wordt geen blijvertje
Aute ur(s ):
Bochove, A. (auteur)
Directeur van Bureau Blaauwberg – strategie ontwikkeling en kennistransfer, Leiden.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4201, pagina D30, 29 april 1999 (datum)
Rubrie k :
Dossier Zoeken is vinden
Tre fw oord(e n):
Dit artikel is een reactie op R. van der Veen, Het trilemma van sociaal beleid, ESB-dossier, 29 april 1999, blz. D26-D29.
Van der Veen beschrijft de naoorlogse geschiedenis van sociale zekerheid en arbeidsvooorziening als het zoeken van een balans
tussen publiek en privaat. In deze beschrijving wordt het uit de hand lopen van de volumina in de sociale zekerheid in de jaren tachtig
geweten aan het paradoxale koppel van te weinig overheidssturing enerzijds, en te weinig marktwerking anderzijds. De Suwi-nota van
het kabinet is een hernieuwde poging helderheid te scheppen in die balans. Heeft die poging kans van slagen?
Het lijkt er op dat de Suwi-nota een product van de vorige beleidscyclus is: de nota gaat immers nog steeds uit van volumebeheersing
als opdracht. De nota bouwt een Tayloristisch logistiek systeem, kennelijk met het oog op grote aantallen. Maar dat is het probleem
helemaal niet meer. Er zijn het komende decennium twee andere grote problemen. Mede door de vergrijzing gaat het om een moeilijk te
vervullen vraag naar arbeid. Niet de werkloosheidsbestrijding, maar de vacaturevervulling wordt het cruciale thema op de Nederlandse
arbeidsmarkt. Daarnaast zal er een naar omvang relatief beperkt, maar naar moeilijkheidsgraad zeer hardnekkig restbestand van werklozen
en arbeidsongeschikten overblijven. Beide problemen zijn vooral kwalitatief van aard: netwerkvorming en lokaal maatwerk zijn meer de
aangewezen instrumenten dan een grootschalig, bureaucratisch logistiek systeem. De Suwi-nota draagt niets wezenlijks bij aan een
oplossing van beide problemen.
Van der Veen vreest een omvangrijke veranderoperatie die veel geld, tijd en energie gaat vergen en uiteindelijk vooral tot verplaatsen van
lucht zal leiden. Ik ben het met hem eens, zij het om een iets andere reden. Aan de Suwi-nota is een periode vooraf gegaan van
samenwerking tussen Arbeidsvoorziening, gemeentebesturen en uvi’s volgens het ‘laat 100 bloemen bloeien’-idee. Weliswaar werden
doelen en instrumenten vanuit Den Haag opgelegd, maar er was een redelijke ruimte voor decentraal ondernemerschap. Het
samenwerkingsproces was in elk geval voor een deel te beschouwen als een ‘best practice’-benadering; het trok de betere mensen uit de
drie organisaties aan, namelijk de pioniers en de grensdoorbrekers. Het Centrum voor Werk en Inkomen leek het convergentiepunt te
worden van sociale zekerheid en arbeidstoeleiding.
De Suwi-nota maakt een einde aan deze ‘best practice’-benadering. De gemeenschappelijke voorziening CWI wordt verzelfstandigd en
verliest zijn rol als voertuig van de samenwerking. De vormgeving van de centra wordt uitgesproken top-down. Er komt in Den Haag een
Bestuurlijke Aansturingslaag (BAS) – wie verzint dit jargon? – zonder regionale vertakkingen, met alle risico’s van een circulaire-cultuur
van dien. De oorspronkelijke samenwerkingspartijen verliezen met het CWI hun gemeenschappelijke belang. Het CWI wordt geen
convergentiepunt meer, maar slechts een voorportaal en bronpunt. Het gezicht van de betrokken partijen is straks niet meer naar het
CWI, maar naar de externe markt gericht: daar gebeuren de spannende dingen.
De Suwi-nota roept geen convergentie, maar een centrifugewerking op. Het kabinet lijkt zich dat te realiseren, door de aanbeveling om in
de regio’s overlegplatforms op te richten en op de locaties van de CWI’s ook andere diensten te huisvesten (bedrijfsverzamelgebouw).
Het is alsof je besloten hebt dat een kruiwagen een geschikt transportmiddel voor kikkers is. Maar bij nader inzien alleen wanneer je er
een vogelnetje overheen legt.
Het CWI zelf dreigt een inferieure voorziening te worden. De komst van een ouderwetse top-down benadering is meer dan de pioniers
kunnen verdragen. Sinds de publicatie van de Suwi-nota is het samenwerkingsproces over een breed front tot stilstand gekomen. In deze
windstilte gaan mensen op zich heen kijken. Het zijn de actieve, ondernemende mensen die het eerst vertrekken.
Het politieke compromis tussen publiek en privaat lijkt door dergelijke praktische omstandigheden te verkeren in een overwinning voor
privaat. Dat brengt mij op een ander punt uit het betoog van Van der Veen: hij is er redelijk tevreden over dat de rompwerkzaamheden
van Arbeidsvoorziening in het CWI opgaan en dus voor het publieke domein behouden blijven. Op dat punt kan ik hem niet volgen.
Het CWI gaat nog het meest lijken op een Arbeidsbureau van vóór 1983. Dat was het jaar waarin gekozen werd voor de ‘vraaggerichte
benadering’: niet het aanbod van werkzoekenden, maar de ontwikkeling aan de vraagzijde van de arbeidsmarkt werden sturend in de
werkzaamheden van de bureaus. Tot 1983 was een Arbeidsbureau een registratiekantoor voor (veel) werklozen en (weinig) vacatures,
centraal aangestuurd vanuit Den Haag. Sinds 1983 is een heel palet van instrumenten ontwikkeld om het contact met de vraagzijde op te
bouwen (actieve vacature-acquisitie, sectorbeleid, tripartisering en regionalisering, marktteams). De relatief sterke marktpositie van de
Arbeidsbureaus is aan deze instrumenten te danken. Maar die komen in de CWI’s niet terug. Integendeel: de toevoeging van de intake
voor uitkeringsaanvragen en de herstelde aansturing vanuit Den Haag gaan aan de CWI’s zelfs nog meer dan bij de Arbeidsbureaus
voor 1983 het geval was, het imago van registratiefabriek mee geven.
Het publieke deel van de Suwi-structuur ziet er al met al niet bijzonder duurzaam uit. We gaan er nog jarenlang van horen.
ESB-Dossier: Zoeken is vinden
Inleiding
A. Troost, Arbeidsvoorziening en het vliegwiel van verandering
Trends
P. de Beer, De arbeidsmarkt van de toekomst
Theorie
J.J.M. Theeuwes, Gezocht: luizebaan
J.W.M. Mevissen, Van arbeidsvoorziening tot arbeidsmarktintermediairs
Bemiddelingsmarkt
J. de Koning, Markt en overheid
J.H.F. Junggeburt, De kracht van private partijen
SUWI
W.J. Dercksen en H. van den Hende, Werk en inkomen met hulp van de onzichtbare hand
A.C. Glebbeek, De onzichtbare sloot
R. van der Veen, Het trilemma van sociaal beleid
A. van Bochove, Publieke deel nieuwe structuur wordt geen blijvertje
Bemiddeling
P. van Diepen, De ‘harde’ kern’: niet willers, niet kunners en kopschuwen
E. Sol, Bemiddelen van de kern is een harde noot om te kraken
Epiloog
H.A. Keuzenkamp, Ruimte voor bemiddeling
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)