Al tientallen jaren verdienen Nederlandse economen een goed belegde boterham met studies naar de vraag waarom de groei van de Nederlandse productiviteit alsmaar afneemt. De afnemende productiviteitsgroei is inderdaad zorgwekkend, niet alleen omdat het de ruimte voor loongroei beperkt, maar ook omdat het de potentiële (langetermijn)groei van de Nederlandse economie verlaagt. Wat me in de discussie over de productiviteitscrisis opvalt is dat de – overwegend micro-economische – diagnostiek zich veelal beperkt tot een klein aantal oorzaken: afnemende marktwerking en hogere winstmarges voor ‘superster’-bedrijven, een daling in het aantal bedrijfsoprichtingen, de groei van het aantal zzp’ers, en de hoge complementaire kosten van de ICT-investeringen die de digitaliseringsbaten (tot nu toe) meer dan teniet lijken te doen.
Helaas blijkt dat genoemde micro-economische oorzaken geen houdbare of voldoende verklaring vormen voor het raadsel van de vertragende productiviteitsgroei in Nederland (Inklaar, 2019; Roelandt et al., 2019 – beide in dit nummer). Het raadsel blijft onopgelost. Hoe dat kan? Zoals Multatuli ooit schreef: “’t Gebeurt zeer dikwijls dat we iets niet zien, omdat het te groot is.” Dat lijkt me hier ook het geval. Alle bedrijfstakken van de Nederlandse economie, dus ook de ICT-intensieve en kennisintensieve, lijden aan een permanente vertraging van de productiviteitsgroei. We moeten dus kijken naar de grotere, macro-economische, oorzaken van de productiviteitscrisis.
Een eerste macro-oorzaak is er direct een die gevoelig ligt bij het Nederlandse economenvolk: het loonmatigingsbeleid, dat sinds het Akkoord van Wassenaar tot in het DNA van onze economische politiek lijkt te zijn doorgedrongen. Structurele loonmatiging vermindert de investeringen in de arbeidsbesparende technologische vooruitgang (Kleinknecht, 2018), net zoals (maar dan andersom) een hoge prijs voor CO2 bedrijfsinvesteringen in de koolstofbesparende technologische vernieuwing stimuleert. Waarom dit argument zo controversieel is in ons land, terwijl het in de Verenigde Staten volkomen geaccepteerd is (zie Daron Acemoglu’s directed technical change), blijft merkwaardig. Door het loonmatigingsbeleid is het aandeel van de bedrijfswinsten in het Nederlandse bruto binnenlands product (bbp) volgens cijfers uit de AMECO-database van de Europese Commissie flink gestegen: van ongeveer 29 procent in de beginjaren tachtig tot ongeveer 36 procent nu. Deze stijging was ook precies de bedoeling van het Akkoord van Wassenaar: de bedrijfswinsten moesten omhoog, opdat bedrijven meer zouden investeren en dus extra banen zouden scheppen. Helaas heeft het bedrijfsleven zich niet aan de afspraak gehouden en heeft het de uitbreidingsinvesteringen (als percentage van het bbp) niet structureel verhoogd. Gevolg: wél grotere winsten, maar géén hogere investeringen in nieuwe machines en dito technologie – en dus ook geen hogere productiviteitsgroei! Overigens hebben we de rest van de Europese Unie (en met name Duitsland, zie Storm en Naastepad (2015)) besmet met het ‘loonmatigingsvirus’, dat ook elders de groei van de productiviteit schaadt.
Maar wat is er dan met de winsten gebeurd? Hier komt de tweede macro-ontwikkeling om de hoek kijken: de ‘financialisering’ van de economie (Storm, 2018). De hogere winsten zijn uitgekeerd aan aandeelhouders in de vorm van dividend, gebruikt om eigen aandelen terug te kopen. Ze worden opgepot of ingezet in mondiale financiële markten, waar het gemakkelijk is om hoge speculatieve rendementen te behalen. Die financialisering maakt de overige bedrijfsinvesteringen bovendien minder aantrekkelijk. Kortom: de productiviteitsgroei in Nederland (en ook elders) stagneert, omdat de naar maximale aandeelhouderswaarde strevende bedrijven hun winsten bij voorkeur gebruiken voor financieel kortetermijngewin in plaats van voor investeringen in extra productiecapaciteit, innovatie en nieuwe technologie.
En dan neemt ook de geaggregeerde vraag nog eens langzaam toe – de derde macro-economische oorzaak. Loonmatiging heeft geleid tot onderconsumptie, zoals blijkt uit het gigantische overschot op onze handelsbalans. En de overheidsbestedingen stagneren onder invloed van ongefundeerde Brusselse begrotingsnormen en calvinistische bezuinigingsdrift. De als gevolg lage geaggregeerde vraag verergert de productiviteitscrisis, want (zoals Adam Smith, Joseph Schumpeter en Nicholas Kaldor al wisten) als de economie slecht draait, zijn de mogelijkheden voor arbeidsdeling beperkt, blijven schaalvoordelen onbenut, is de ruimte voor leerprocessen gering en zijn de prikkels tot innovatie zwak.
De productiviteitscrisis is dus vooral het gevolg van falend macro-economisch beleid. En dat lost een eenmalige loongolf niet op. Nee, om de bedrijfsinvesteringen in de reële economie permanent omhoog te krijgen, moet de groei van de geaggregeerde vraag structureel omhoog. Hogere productiviteitsgroei vereist daarom een minder droogstoppelige begrotingspolitiek, een structureel hogere loongroei én het minder aantrekkelijk maken van de financiële markten. En de economen dan? Die zullen wel weer een nieuw debat vinden om hun boterham belegd te houden.
Literatuur
Inklaar, R. (2019) Productiviteit en technologie. ESB, 104(4778), 472–475.
Kleinknecht, A. (2018) CPB moet naar productiviteitseffecten van loonmatiging kijken. Blog op www.esb.nu.
Roelandt, T., M. Akkermans, M. Polder en H. van der Wiel (2019) De mondiale productiviteitspuzzel voor Nederland. ESB, 104(4778), 464–467.
Storm, S. (2018) Financialization and economic development: a debate on the social efficiency of modern finance. Development and Change, 49(2), 302–329.
Storm, S. en C.W.M. Naastepad (2015) Crisis and recovery in the German economy: the real lessons. Structural Change and Economic Dynamics, 32, 11–24.
Auteur
Categorieën