Pierson-penning voor M.M.G. Fase
Aute ur(s ):
Heertje, A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4089, pagina 52, 15 januari 1997 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
economie-beoefening
Op 14 november jl. werd de Pierson-penning uitgereikt aan M.M.G. Fase en F. de Roos. De lofredes die bij deze gelegenheid werden
uitgesproken volgen hier in verkorte vorm.
M.M.G. Fase
Nederland heeft op het gebied van de monetaire economie een rijke traditie. Denk aan Pierson, H.W.J. Bosman, C. Goedhart, M.W.
Holtrop, G.A. Kessler, J.G. Koopmans, J.J. Polak, G.M. Verrijn Stuart, H.J. Witteveen, en J. Zijlstra. Een opmerkelijk aspect is, dat de
econometrische dimensie in de diepgaande monetaire discussie in Nederland lang heeft ontbroken. Tot in het begin van de jaren
zeventig Martin Fase in deze dimensie voorzag. Zijn wetenschappelijke werk weerspiegelt de invloed van onder anderen Hennipman,
De Wolff en Zijlstra.
De eerste fase van zijn loopbaan staat in het teken van statistische analyse en econometrie. Dit blijkt uit zijn eerste artikel in De
Economist van 1968 over de vraag naar openbaar vervoer in de drie grote steden, en uit zijn proefschrift over de samenhang van leeftijd
en arbeidsinkomen voor uiteenlopende opleidingen en beroepen, waarop hij bij Cramer in 1969 promoveert. In de vierde stelling van zijn
proefschrift betoogt hij dat een grotere spreiding van werktijden een mogelijke oplossing is voor de benauwende verkeersdrukte in de
Randstad. Een fraaie illustratie van een vooruitziende blik, die zonder gevolgen blijft zolang de buitenwereld door een bescheiden
attitude op afstand wordt gehouden. Zijn benoeming tot hoogleraar Marktanalyse en bedrijfsstatistiek in Rotterdam in 1981 is in feite een
sterk vertraagde reactie op zijn statistisch en econometrisch werk.
Morkmon
Fase moet worden beschouwd als grondlegger van de monetaire econometrie in Nederland. Voor het oog ontrolt zich een systematisch
patroon van verdieping en verbreding van analyse. Of men nu kijkt naar de statistische analyse van de vraag naar liquiditeiten, naar de
intrigerende speurtocht naar de bankbiljetten van f. 1.000 met de voor een buitenstaander enigszins te verwachten duistere afloop, naar
de analyse van de bankbiljettenomloop, in de handen van Fase ziet men deze themas in de loop van de jaren terugkeren in een steeds
nieuwe gedaante. Al deze deelstudies culmineren in het in 1984 gepubliceerde kwartaalmodel voor macro-economische beleidsanalyse,
Morkmon, dat door bankpresident Duisenberg terecht een mijlpaal in het kwantitatieve onderzoek van De Nederlandsche Bank wordt
genoemd. In 1990 verscheen Morkmon II, dat 360 vergelijkingen telt en waarin wederom wordt gedemonstreerd dat de stroom van
verbeteringen en vernieuwingen, ontspruitend aan de bron van nieuwe wetenschappelijke inzichten, institutionele veranderingen en
betere schattingsmethoden doorgaat. Het is onmiskenbaar dat het in brede kring geroemde subtiele beleid van onze Centrale Bank mede
steunt op het fijnzinnige kwartaalmodel, dat anderen met vrucht kennis kunnen nemen van de resultaten van dit model en dat Nederland
met de macro-economische modellen van het Centraal Planbureau en De Nederlandsche Bank een bevoorrechte positie inneemt.
In De Economist van 1994 typeert Fase de vraagfunctie naar geld als het kernvraagstuk van de monetaire econometrie. Kennis van het
gedragspatroon van de private sector omtrent het aanhouden van geld is van groot belang voor de effectiviteit van de monetaire
politiek. In deze tweede fase van zijn loopbaan treft men al tal van publicaties aan die zich buiten de zuiver monetaire analyse bewegen.
Artikelen over het voorspellen grijpen in zekere zin terug op de eerste fase, maar een beschouwing over de negatieve
inkomstenbelasting, mede naar aanleiding van voorstellen van professor Halberstadt ter zake, luidt de derde fase in, waarin Fase zeer
uiteenlopende themas aan de orde stelt zoals de oorzaken van de stagnerende groei in het begin van de jaren tachtig, de informele
economie en de geldomloop, de relatieve stabiliteit van de private en publieke sector (samen met Wellink).
In de vierde fase ontpopt hij zich als een groot kenner van de geschiedenis van het monetaire denken in Nederland en geeft daarvan blijk
in een reeks uiterst zorgvuldige publicaties. Aan de persoon en het werk van J.G. Koopmans heeft hij verscheidene fraaie studies gewijd.
Daarnaast publiceerde hij over honderd jaar monetair denken in Nederland en het Nederlands monetarisme. En hij wijdde een studie aan
Pierson, getiteld Pierson over indexcijfers en prijsstabiliteit.
De conclusie luidt dat Martin Fase een economist is die niet aflaat fundamentele macro-economische en monetaire vraagstukken bij
herhaling aan de orde te stellen, zich zelf en anderen corrigerend en bijsturend aan de hand van nieuwe literatuur, nieuwe inzichten en
nieuwe econometrische technieken. Het is alles bij elkaar een nog steeds wassende en vernieuwende stroom van geschriften, die nu al
tot de parels van de beoefening van de economische wetenschap in ons land behoren en het respect verdienen van allen, die op de
voorgrond het monetaire en macro-economische beleid voorbereiden, voeren en beoordelen. Een vergelijking met Sir William Petty, die
geruime tijd in Nederland heeft doorgebracht en in Amsterdam geneeskunde heeft gestudeerd, kan worden gemaakt. Petty heeft niet
alleen behartigenswaardige beschouwingen gewijd aan de functies van het geld, maar in zijn Political Arithmetick uit 1690 heeft hij het
meten van de economische werkelijkheid tot uitgangspunt gemaakt van het blootleggen van de innerlijke structuur van de samenhangen.
Martin Fase: de William Petty van de Nederlandse monetaire econometrie.
Zie ook: Pierson-penning voor F. de Roos >820053 van S.K. Kuipers
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)