Ga direct naar de content

Ouwe rotten, weinig jonge honden

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 7 1998

Ouwe rotten, weinig jonge honden
Aute ur(s ):
Ruyter van Steveninck, M.A. de (auteur)
Redacteur van ESB
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4134, pagina 11, 7 januari 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
economen, top-30, economie-, beoefening

Jaarlijks stelt ESB de Nederlandse economen-top 30 samen. Welke Nederlandse economen worden het meest geciteerd in
internationale wetenschappelijke tijdschriften?
De economen top-30 die ESB nu al enige tijd ieder jaar samenstelt wekt de indruk van wel, maar dat is natuurlijk slechts schijn. Voor
deze lijst is het aantal keren geturfd dat een Nederlandse econoom, die in Nederland werkzaam is, geciteerd wordt in een
internationaal wetenschappelijk tijdschrift (zie tabel 1). Dat zegt natuurlijk wel iets, maar niet alles.

Tabel 1. De economen top 30 1997, citaties 1992-1996
Plaats

1
2
3
4
5
6
7
8
9
11
12
13
14
16
17
18
19
20
22
23
25
26
28
30

Mutatie

(=)
(+1)
(-1)
(=)
(+4)
(-1)
(-1)
(-1)
(+2)
(-1)
(+1)
(+1)
(+5)
(+5)
(-1)
(+1)
(-1)
(-9)
(+9)
(+1)
(-5)
(+3)
(-1)
(+1)
(-5)
(-3)
(N)
(+2)
(-2)
(-4)

instelling

aantal

(aantal citaten
in 1996)

G. Hofstede
UM/KUB
887
(774)
E.E.C. van Damme
KUB
207
(185)
S.J.G. van Wijnbergen
UvA
191
(204)
P. Nijkamp
VU
141
(151)
J.J.M. Kremers
Fin./Ocfeb
102
(85)
J. Magnus
KUB
96
(95)
F. v.d. Ploeg
UvA/TK
93
(92)
P.P. Wakker
KUB/UM
87
(88)
A.L Bovenberg
KUB/Ocfeb/CPB 84
(77)
A. Klamer
EUR
84
(86)
W.P.M.M. v.d. Ven
EUR
80
(73)
P. Rietveld
VU
79
(71)
J.S. Cramer
UvA
76
(62)
J. Hagedoorn
UM
75
(56)
G. Ridder
VU
75
(71)
H.J. Bierens
KUB
72
(64)
J. Hartog
UvA
70
(65)
B.M.S. van Praag
UvA/SEO
67
(85)
A.W.A. Boot
UvA
58
(37)
J.P.C. Kleijnen
KUB
56
(53)
A. Kapteyn
KUB
56
(69)
W.T.M. Molle
NEI/EUR
53
(43)
T. Kloek
EUR
48
(52)
J.F. Kiviet
UvA
48
(46)
J. Pelkmans
Euroscoop/UM
47
(54)
W.F. van Raaij
EUR
44
(49)
P.H.B.F. Franses
EUR
44
(-)
P. Kooreman
RUG
40
(34)
H. Linnemann
VU
40
(39)
A.W.J. Kolen
UM
39
(39)

* Mutatie ten opzichte van de positie op de ranglijst van vorig jaar. Van plaats 2 vorig jaar naar plaats 4 dit jaar geeft dan in 2-4 = -2.
N = nieuw in de top-10.
** Instelling(en) waar iemand gedurende 1996 verbonden was. EUR = Erasmus Universiteit Rotterdam, Fin. = Ministerie van
Financiën, KUB = Katholieke Universiteit Brabant, NEI = Nederlands Economisch Instituut, Ocfeb = OnderzoeksCentrum Financieel
Economisch Beleid, RUG = RijksUniversiteit Groningen, SEO = Stichting Economisch Onderzoek (Amsterdam), TK = Tweede Kamer,
UM = Universiteit Maastricht, UvA = Universiteit van Amsterdam, VU = Vrije Universiteit Amsterdam.

Methode

De Social Sciences Citation Index
De economen top-30 wordt opgesteld met een aantal telregels, die bepalen welke economen en welke citaties meetellen. Voor de citaties
maken we gebruik van de Social Sciences Citation Index (SSCI), tegenwoordig ook op CD-ROM, samengesteld door het Amerikaanse
Institute for Scientific Information. Dit instituut telt de citaties in ruim 1.500 wetenschappelijke tijdschriften op het gebied van sociale
wetenschappen, waaronder ongeveer 150 economische tijdschriften.
Dit betekent dat alleen citaties in internationale tijdschriften van naam en status meetellen. Maar niet alle citaties worden meegeteld.
Uitgezonderd zijn verwijzingen naar eigen werk, en verwijzingen in boekbesprekingen, review-artikelen en ‘editorials’. En als er in een
artikel meerdere malen naar dezelfde Nederlandse econoom verwezen wordt telt dat maar voor één keer, zelfs wanneer het om
verwijzingen naar verschillende artikelen gaat.
Het gebruik van de SSCI is overigens niet zonder problemen. In een aantal gevallen hebben auteurs een naamgenoot, soms zelfs met
dezelfde voorletters! Zeker als deze in een verwant vakgebied publiceert, is er dan een probleem. Van andere auteurs wordt de naam op
verschillende wijzen gespeld: Franses en Frances bleken één en dezelfde persoon te zijn. Ten slotte zijn er auteurs die onder
verschillende voorletters geciteerd worden; ook bij de heren F. van der Ploeg en R. van der Ploeg bleek het om dezelfde econoom te
gaan. Het zou het samenstellen van onze top-30 danig vergemakkelijken als bij citaties ook het (unieke) SoFi-nummer zou worden
vermeld. Overigens krijgen we steeds vaker in begin december e-mailtjes van hooggenoteerde onderzoekers die ons op verborgen citaten
wijzen.
Wie tellen er mee?
Als vanouds is de Nederlandse economen top-30 bedoeld voor Nederlandse economen, dat wil zeggen: met de Nederlandse nationaliteit,
en werkzaam aan een Nederlandse instelling. Dit criterium heeft grote invloed op de lijst. Het leidt er immers toe dat een aantal grote
namen niet meedingen, ofwel omdat ze geen Nederlander zijn, zoals Joe Francois, ofwel omdat ze niet in Nederland werkzaam zijn, zoals
Hendrik Houthakker of Guido Imbens.
Vervolgens is de vraag: wie is er econoom? Dit criterium is in de loop der jaren flink versoepeld, tot ‘het zich bezig houden met onderzoek
op het gebied van de economie’. Dat blijkt meestal uit de plek waar men werkt: aan een economische faculteit of instelling als het CPB of
CBS. Op de lijst komen mensen voor met zeer verschillende onderzoeksgebieden: van macro-economen tot economisch psychologen.
Ook econometristen tellen mee, hoewel zij zich strikt genomen niet met economisch onderzoek bezighouden. Bij de bedrijfseconomen
tellen de financieel economen en organisatiedeskundigen wel mee, maar de accountancy-jongens niet.
Een laatste criterium is dat de econoom in kwestie nog in leven moet zijn. Hierop is nog wel eens kritiek gekomen, omdat zo iemand als
Jan Tinbergen niet meer meegeteld wordt. Het lijdt inderdaad weinig twijfel dat Tinbergen ook nu nog zeer hoog op de citatielijst zou
hebben gestaan.
De top-30 van 1997 heeft betrekking op de citaties die behaald zijn van 1992 tot en met 1996. Ten opzichte van de top van vorig jaar telt
1991 nu niet meer mee, en 1996 wel. Er zit dus een grote mate van inertie in het systeem, omdat slechts 20% van de citaties nieuw zijn.
Hierdoor zijn de veranderingen nooit erg schokkend.
Een kenmerk van citatie-analyse is dat er in het algemeen veel tijd overheen gaat voordat iemands prestaties zichtbaar worden. De jonge
econoom moet eerst onderzoek gepubliceerd krijgen, dan kunnen anderen het lezen en er gebruik van maken, en die moeten vervolgens
hun resultaten ook gepubliceerd zien te krijgen. Pas dan kunnen de citaties geteld worden. Omdat het bij internationale toptijdschriften
erg lang kan duren voordat een ingestuurd artikel gepubliceerd wordt, kan het even duren voordat talent zichtbaar wordt. Daarbij komt
dat er geteld wordt over een periode van vijf jaar, zodat iemand jarenlang citaties moet behalen voor een plaatsje in de top. Geen wonder
dus, dat de lijst in veel ‘oude rotten’ uit het Nederlandse economenwereldje bevat.
Beperkingen
Er kunnen een aantal bezwaren tegen de gehanteerde manier van tellen worden ingebracht. Het waarnemen van een citatie zegt nog niets
over de aard ervan. De ene keer wordt een baanbrekend idee door andere auteurs als inspiratie gebruikt, de andere keer wijst een citatie
op het gebruik van een dataverzameling. Soms wordt iemand die ondeugdelijk of dubieus onderzoek publiceert aangehaald als voorbeeld
van hoe het niet moet. Verder kan de mode soms een rol spelen: als de (perceptie van de) mondialisering niet zo ver was
voortgeschreden, was er misschien minder belangstelling voor cultuurverschillen geweest.
Voorin het alfabet? Meer kans!
Een bijzondere beperking van de SSCI, en daarmee van de ESB-lijst is ook dat een verwijzing alleen aan de eerste auteur van het
geciteerde artikel toegekend wordt. Economen die vaak als tweede auteur optreden, bijvoorbeeld als hun naam met een Z begint en de
auteursvolgorde alfabetisch bepaald wordt, zijn hierbij sterk in het nadeel. Per artikel per auteur wordt maar een citatie geteld, ook al gaat
het om verwijzingen naar verschillende artikelen. Een laatste bezwaar is dat alleen citaten in tijdschriftartikelen meetellen, en niet die in
boeken.
Oneigenlijk gebruik
In zekere zin is de citatie-index ook vatbaar voor oneigenlijk gebruik. Mensen die graag veel geciteerd willen worden, en bovendien over
genoeg macht beschikken, zouden hun aantal citaties kunnen ‘opblazen’. Bevriende onderzoekers zouden kunnen afspreken elkaar te
citeren, ook als dat strikt genomen niet functioneel is. Iemand zou, om zijn artikel eerder geaccepteerd te krijgen, een referee van het
desbetreffende tijdschrift kunnen citeren. Een hoogleraar zou zijn aio’s of oio’s kunnen ‘dwingen’ hem te citeren, en omgekeerd zouden de
laatsten kunnen proberen bij hun promotor in het gevlei te komen. Maar we zijn ervan uitgegaan dat de Nederlandse economen te integer
zijn om zich tot dit soort schelmenstreken te verlagen, en hebben geen poging gedaan om mogelijke ‘citatienetwerken’ bloot te leggen.

De betekenis van een citatie wordt sterk bepaald door wie citeert, en waar. We hebben echter geen onderscheid gemaakt naar citaten uit
A-, B- en C-tijdschriften: alle hebben even zwaar meegeteld. Ten slotte kan er een vicieuze citatiecirkel ontstaan als iemand zo beroemd is
dat vak-broeders zich min of meer gedwongen voelen deze grootheid te citeren, al was het alleen maar om te laten zien dat ze hun
klassieken kennen.
Vergelijking met Intermediair-lijst
Aanstormend talent wordt beter zichtbaar door niet het aantal citaties, maar de publicaties te tellen. Dit is de methode van de economen
top-40 (later economen-top 20) zoals vroeger rond kerst in de vacaturekrant Intermediair placht te verschijnen. Daarin zie je meteen welke
Nederlandse economen op dit moment internationaal actief zijn. Maar of hun werk door anderen bruikbaar wordt geacht, moeten we nog
maar afwachten…
Natuurlijk zijn er altijd sterke parallellen tussen beide lijsten geweest. Iemand die hoog in de Intermediair-lijst stond, publiceerde veel en
kwam vroeg of laat ook wel in de ESB-lijst terecht. Maar andersom ging dat niet altijd op: een aantal onderzoekers in de top-30
ontleenden veel van hun citaten aan één of meer zeer invloedrijke publicaties, vaak een boek en een aantal daarvan afgeleide
tijdschriftartikelen 1. Voorbeelden zijn Van Damme met zijn boek Stability and perfection of Nash equilibrium, Klamer met
Conversations with economists, en natuurlijk Hofstede met Cu1ture’s consequences – International differences in work-related values.
De Polderparade
In onze economentop gaat het om internationale tijdschriften, waarin de voortschrijding van de wetenschap plaatsvindt. Maar onderzoek
kan ook heel zinvol zijn om beleid op te baseren, of het kan de deelnemers aan een maatschappelijke discussie inspireren. Dat zijn geen
factoren die voor een citatie in een blad als Econometrica erg belangrijk zijn. Om ook recht te doen aan economen die voor Nederlandse
beleidsmakers en economen zinvol werk verrichten, is de top-30 dit jaar weer aangevuld met de ‘polderparade’. Deze verscheen eerder in
1992 en vorig jaar, en het is de bedoeling dat hij voortaan jaarlijks terugkeert. Ook in de polderparade gaat het om citaties, maar dan in de
Nederlandse economische tijdschriften 2.
De lijst van dit jaar
Zoals boven gesteld, is de lijst in grote trekken dezelfde als die van vorig jaar. De deelnemers vormen een redelijk homogene groep. Ze
zijn zonder uitzondering mannelijk, de inspanningen van een aantal universiteiten op het gebied van positieve discriminatie ten spijt 3.
Allen zijn gepromoveerd, de lijst bevat geen ‘professorandussen’.
De beweging die zich op de lijst afspeelt, is het beste zichtbaar aan de hand van de in 1996 behaalde citaties (tabel 2). Dan blijkt dat de
positie van Geert Hofstede meer dan ooit onbedreigd is. In 1996 haalde hij meer citaties dan het jaar ervoor en ook meer dan de nummers
2 tot en met 9 op de lijst, en het verschil lijkt almaar groter te worden. De telling over de eerste negen maanden van 1997 (tabel 3)
bevestigt dit beeld: ook hier scoort hij hoger dan alle anderen uit de top-10.

Tabel 2. Bebaalde citaties in 1996
1
2
3
4
5
6
7
9
10
11
12
13
14
16
17
18
19
20

G. Hofstede
E.E.C. van Damme
P. Nijkamp
J.J.M. Kremers
S.J.G. van Wijnbergen
A.L. Bovenberg
A.W.A. Boot
J. Hagedoorn
F. van der Ploeg
W.P.P.M. van der Ven
P.P. Wakker
J.S. Cramer
J.Magnus
H.I.Bierens
P.H.B.F. Franses
A. Klamer
W.T.M. Molle
G.Ridder
P. Rietveld
J. de Hsan (RUG)
J.F. Kiviet
T. Kloek

234
45
30
29
27
24
22
22
20
19
19
19
18
16
16
14
13
13
12
11
11
11

Tabel 3. Tip parade: citaties in januari-september1997
1
2
3
4
5
6

G. Hofstede
P.P. Wakker
E.E.C. van Damme
P. Nijkamp
J.J.M. Kremers
S.J.G. van Wijnbergen

210
28
21
21
20
19

7
8
9
10

A.L. Bovenberg
F. van der Ploeg
B. Nooteboom (RUG)
E.J. Bartelsman (CPB/VU)
H.J. Bierens
A. Kapteyn
J. Magnus

17
15
13
12
12
12
12

Rond de overige topposities is meer beweging: Eric van Damme is eindelijk Sweder van Wijnbergen gepasseerd, iets wat er al enige tijd
aan zat te komen. Van Damme lijkt de komende paar jaar verzekerd van de tweede plaats, zeker nu Van Wijnbergen zich in het ambtelijk
circuit heeft gestort, en vermoedelijk steeds meer op oude artikelen zal moeten gaan teren.
Opmerkelijk zijn de sterke stijgingen van de dertigers Jeroen Kremers en Arnoud Boot. Kremers is een monetair econoom, die veel heeft
gepubliceerd over economische en monetaire integratie, en de rol van centrale banken. Gezien de toekomstige ontwikkelingen van het
Europese integratieproces valt te verwachten dat hij zijn hoge positie de komende jaren zal kunnen handhaven. Ook Boot, hoogleraar
ondernemingsfinanciering, bevindt zich in een momenteel zeer populair vakgebied: dat van de financiële markten. Recente
ontwikkelingen als de opkomst van financiële derivaten, explosief stijgende beurskoersen (al dan niet gebaseerd op luchtbellen), en
fraudeschandalen op de Amsterdamse effectenbeurs zullen er waarschijnlijk voor zorgen dat hij de komende tijd veel geciteerd zal blijven
worden.
Nieuwkomer
Er is dit jaar slechts één nieuwkomer in de top-30: Philip-Hans Franses van de Erasmus Universiteit Rotterdam (vorig jaar 18e op de lijst
van 1995, met twaalf citaties). Hij is een econometrist die zich vooral bezighoudt met tijdreeksanalyse. Tevens is hij (nog) de enige niethoogleraar op lijst. Net niet genoeg citaties werden behaald door coming men als Peter Schotman (UM) met 36, Gerard van den Berg (VU)
met 34. Oudere onderzoekers die vroeger wel bij de eerste dertig stonden, maar nu net buiten de boot vielen (overigens meer doordat het
minimum aantal citaties gestegen is dan doordat hun eigen aantal citaties afneemt) zijn o.a. Martin Fase (DNB/UvA) met 36, Leo van de
Berg (EUR) en Jaap van Duijn (Robeco) met 33, Bart Nooteboom (RUG) met 32, en Sijbren Cnossen (EUR) met 31.
KUB aan kop
De in de top-30 voorkomende onderzoekers zijn in voornamelijk afkomstig van de universiteiten met economische faculteiten. De
Katholieke Universiteit Brabant heeft acht mensen in de top-30, gevolgd door de Universiteit van Amsterdam en met zeven, de Erasmus
Universiteit Rotterdam (EUR) met zes, de Universiteit Maastricht met vijf, de Vrije Universiteit met vier, en de Rijksuniversiteit Groningen
met één. Vergeleken met vijf jaar geleden 4 is de EUR hierbij met drie personen teruggevallen (iets dat overigens nog meevalt na jaren van
wanbeleid aan de economische faculteit) en is vooral de opmars van de KUB indrukwekkend: van slechts één in 1981 via vier in 1992 naar
nu dus acht. De Katholieke Universiteit Nijmegen en de Landbouwuniversiteit Wageningen zijn in het geheel niet vertegenwoordigd.
Of het nu komt doordat de SSCI meer tijdschriften is gaan meetellen, of dat Nederlandse economen meer zijn gaan publiceren, feit is dat
het voor de top-30 benodigde aantal citaten door de rijd spectaculair is toegenomen. In 1981 was tien citaten al voldoende voor de
dertigste plaats, en dit steeg via 23 (in 1992 en 1993), 24 (1994), 28 (1995), 34 (1997) naar nu dus 39. Een verviervoudiging in 16 jaar tijd.
De toekomst
Het feit dat de top-30 zelf nogal statisch is, heeft er toe geleid dat elk jaar twee extra lijsten toegevoegd zijn om nieuwe trends op te
kunnen merken. tabel 2 bevat de citaties van het laatste hele jaar waarover gegevens beschikbaar zijn (1996). tabel 3 bevat de tipparade: de citaties van de eerste negen maanden van het afgelopen jaar (1997). De ervaring leert dat veel (jongere) onderzoekers via deze
tabellen in de top-30 terecht komen.
Nieuw in tabel 2 is Jacob de Haan. Hij is ‘Jean Monnet professor of European Economic Integration’ in Groningen, en heeft zich met
name bezig gehouden met (de geloofwaardigheid van) budgettair beleid, alsmede de rol van instituties, met name (de onafhankelijkheid
van) centrale banken. Voor hem geldt min of meer hetzelfde als voor Kremers: de belangstelling voor het vakgebied (en daarmee voor zijn
publicaties) zal de komende tijd alleen maar toenemen.
tabel 3 kent twee nieuwkomers: Bart Nooteboom en Erik Bartelsman. Eerstgenoemde is hoogleraar bedrijfskunde in Groningen, waar hij
zich onder meer bezig houdt met de Organisatie van ondernemingen en markten op basis van de transactiekostenbenadering. Bartelsman
is micro-econoom van origine. Zijn specialiteit wordt gevormd door de ontwikkelingen van (arbeids)productiviteit, met name in relatie tot
schaalvoordelen en externe effecten.
Tot besluit
Citatie-analyse zal wel altijd verguisd en aanbeden blijven. Aan veel economische faculteiten van de Nederlandse universiteiten wordt
meer en meer bezuinigd. Veel te veel ontslagen vallen op basis van anciënniteit. Veel te weinig spelen geleverde wetenschappelijke
prestaties hierbij een rol.
Zonder het belang van onderwijstaken te willen bagatelliseren, en zonder de pretentie te hebben een feilloze meetlat te hebben
geconstrueerd, hopen wij dat onze economen top-30 een bijdrage kan leveren aan het zichtbaar maken van wetenschappelijke prestaties

1 H.P. van Dalen, De kwaliteit van Nederlandse onderzoekers, ESB, 21-28 december 1994, blz. 1168-1171.
2 Ook dan blijven er overigens nog een aantal discussiepodia buiten beschouwing, zoals de opiniepagina’s van de landelijke dagbladen,
de ‘wetenschappelijke’ tijdschriften van de politieke partijen, en zelfs enige literaire tijdschriften zoals Tirade en Hollands Maandblad.
3 De jong overleden Aldi Hagenaars (EUR) is de enige vrouw die ooit op de lijst heeft gestaan, in 1992.
4 L. van der Geest, De Nederlandse economen top-30, ESB, 16 december 1992, blz. 1217-1219.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur