Ga direct naar de content

Opties voor flexibilisering van de AOW

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 12 2008

beleid
ILLUS
TRATIE: Roel ottow

Opties voor flexibilisering van
de aow
Flexibilisering van de AOW kan dienen om de arbeidspartici­
patie te bevorderen en daarbij helpen om de lasten van de
vergrijzing te verminderen. De prikkels die van flexibilisering
uitgaan hangen sterk samen met de vormgeving van de
maat­egel. De effecten op de participatie van de maatregel,
r
zoals het kabinet die nu in gedachten heeft, zijn beperkt. Een
individuele spaarvariant voor de AOW vormt een alternatief.

M
Frank den Butter
en Jan-Maarten van
Sonsbeek
Hoogleraar en wetenschappelijk medewerker
aan de Vrije Universiteit
Amsterdam

742

ESB

et Prinsjesdag heeft de regering tegen
de achtergrond van de vergrijzing twee
maatregelen aangekondigd. Ten eerste
mogen mensen die 65 jaar worden
vrijwillig hun AOW maximaal vijf jaar uitstellen. Bij
elk jaar uitstel wordt de AOW met vijf procent verhoogd. Op 18 november is het wetsvoorstel hiertoe
ingediend bij de Tweede Kamer. Ten tweede wil
het kabinet het langer doorwerken stimuleren door
AOW’ers met een groot aanvullend pensioen extra te
belasten en deze groep tegelijkertijd de mogelijkheid
te bieden die extra belasting te compenseren door
het doorwerken tot 65 te belonen met een bonus.
Flexibilisering van de AOW kan op twee manieren
bijdragen aan de welvaart. In de eerste plaats wordt
via de uitgelokte toename van de arbeidsparticipa-

93(4549) 12 december 2008

tie het draagvlak van belasting- en premiebetaling
vergroot zodat het een relatieve lastenverlichting
voor de toekomstige generaties werkenden betekent.
In de tweede plaats verhoogt het de keuzemogelijkheden voor degenen die rond hun 65e een beslissing
over al dan niet doorwerken willen nemen. Vanwege
onzekerheden over prikkelwerking en de budgettaire
neutraliteit is het de vraag in hoeverre deze welvaartsvoordelen worden gerealiseerd. Hier passeren
deze onzekerheden de revue, en wordt een variant
op de voorgestelde flexibilisering van de AOW bezien
waarin de nadruk veel meer op de individuele spaarfunctie ligt.

Flexibilisering in internationaal
perspectief
Vergrijzing is in vrijwel alle OESO-landen onderwerp
van politieke discussie. In veel landen hebben inmiddels hervormingen plaatsgevonden van het pensioensysteem. Grofweg kunnen die pensioenhervormingen
in twee categorieën onderverdeeld worden (Martin
en Whitehouse, 2008). De eerste categorie betreft
hervormingen van het pensioen­ ysteem zelf. De
s
tweede categorie betreft aanpassing van de parameters van een pensioensysteem zonder het systeem

zelf aan te tasten. Hervormingen
in Nederland kan worden gezien als een verandering in de
Langer
van het pensioensysteem zelf
parameters van het systeem zonder een duidelijke verandering
betreffen doorgaans een overgang
in de prikkels. Langer doorwerken wordt gefaciliteerd, maar
doorwerken wordt
van defined benefit-systemen
niet extra beloond aangezien de AOW-hoogte op actuarieel
gefaciliteerd,
met een vaste pensioenhoogte
neutrale wijze wordt aangepast. Internationaal is de komende
en variabele premie naar defined
pensioenhervorming in Noorwegen een interessante paralmaar niet extra
contribution-systemen met een
lel. Noorwegen introduceert in 2010 een systeem waarbij de
beloond aangezien
vaste premie en een variabele
huidige vaste pensioenleeftijd van 67 vervangen wordt door
pensioenhoogte. Aan de financieeen flexibele pensioenleeftijd van tussen de 62 en 70 jaar
de AOW-hoogte
ringskant vindt vaak een (gedeel(Stensnes en Stolen, 2007). Pensionering op je 67e levert
op actuarieel
telijke) overgang plaats van een
in het nieuwe systeem precies evenveel op als in het oude
systeem op omslagbasis naar een
systeem. Bij latere pensionering wordt het pensioen verhoogd
neutrale wijze
systeem op kapitaaldekkingsbasis.
en bij eerdere pensionering verlaagd. Ook dit gebeurt met een
wordt aangepast
Dergelijke systemen zijn minder
actuarieel neutrale correctiefactor, zodat de contante waarde
kwetsbaar voor vergrijzing, hoewel
van de pensioenen gelijk blijft, ongeacht de gekozen pensioennog steeds gevoelig voor onverwachte schokken
leeftijd. Wel koppelt Noorwegen de hoogte en duur van de pensioenen aan de
op bijvoorbeeld financiële markten (Bovenberg en
ontwikkeling van de levensverwachting door stijging van de levensverwachting na
Gradus, 2008). Beide hervormingen kunnen gepaard 2010 door te berekenen in de hoogte van het pensioen op de basisleeftijd van
gaan met een overgang van publieke financiering van 67 jaar. Als de levensverwachting stijgt, daalt dus de hoogte van het pensioen
pensioenen naar private financiering. Daarbij vindt
bij pensionering op 67 jaar en kan dat gecompenseerd worden door langer door
vrij automatisch een koppeling plaats van pensioen
te werken. Veel landen kennen overigens al langer de mogelijkheid van flexibele
aan levensverwachting. Er wordt immers een min
pensionering in het staatspensioensysteem. Vaak zijn die systemen echter nog
of meer persoonlijk kapitaal opgebouwd, dat over
zodanig ingericht dat vervroegde pensionering relatief aantrekkelijk is. Queisser
een bepaalde periode wordt uitgekeerd. Stijging van
en Whitehouse (2006) tonen voor achttien OESO-landen met een systeem van
de levensverwachting leidt er dan toe dat hetzelfde
flexibele pensionering aan dat de meeste landen langer doorwerken nog beneden
kapitaal over een langere periode verdeeld moet
actuarieel neutraal niveau en vervroegd uittreden juist boven actuarieel neutraal
worden of dat de ingangsdatum van het pensioen
niveau belonen. Vaak zijn dergelijke systeemkenmerken overblijfselen uit het
verlaat wordt. Zweden heeft in de jaren negentig, na
verleden toen juist vervroegde pensionering gestimuleerd werd. Langer doorwereen zware economische crisis, een hervorming van
ken wordt alleen in Engeland, Portugal, Japan, IJsland en Tsjechië boven actuapublieke defined benefit naar private defined contririeel neutraal niveau beloond. Een jaar langer doorwerken levert in Engeland het
bution doorgevoerd. Italië heeft binnen het publieke
meeste op. Het pensioen wordt dan meer dan tien procent hoger. Alleen IJsland
systeem een overgang van defined benefit naar
en Frankrijk kennen verlagingsfactoren die vervroegd uittreden ontmoedigen. Een
defined contribution doorgemaakt. Dergelijke ingrijjaar eerder uittreden is in IJsland het duurst. Het pensioen wordt dan meer dan
pende systeemhervormingen lijken voor Nederland
acht procent lager. In alle andere landen liggen de verlagingsfactoren onder het
echter niet nodig, omdat Nederland al een groot deel actuarieel neutrale niveau. Zo wordt daar in feite vervroegd uittreden beloond.
(bijna de helft van het totaal van eerste, tweede en
Steeds meer landen tenderen tegenwoordig naar aanpassing van de parameters.
derde pijlerpensioenen) privaat op kapitaaldekkingsIn Finland is bijvoorbeeld in 2005 de correctiefactor voor vervroegde uittreding
basis financiert.
verhoogd van 4,8 naar 7,2 procent, zodat vervroegd uittreden onaantrekkelijker
Hervorming van de pensioenen via aanpassing van
wordt. Engeland heeft de correctiefactor voor langer doorwerken in 2005 verde parameters is in meer of mindere mate in vrijwel
hoogd van 7,4 naar 10,4 procent, waardoor langer doorwerken aantrekkelijker
alle OESO-landen aan de orde. Zo kan de pensiwordt.
oenhoogte aangepast worden. Sommige landen
Relevante financiële en economische mechanismen
kiezen bijvoorbeeld voor een generieke verlaging
Centrale vragen bij het huidige regeringsvoorstel voor flexibilisering van de AOW
van de pensioenen door niet meer volledig op de
zijn welke budgettaire en participatiegevolgen deze maatregel zal hebben. Meer
lonen te indexeren, maar geheel of gedeeltelijk
specifiek gaat het bij het eerste om de vraag, wanneer wordt afgezien van het
op de prijzen. Andere landen kiezen voor specibudgettaire effect vanwege het vergroten van het draagvlak, hoe deze maatregel
fieke aanpassingen. In Nederland wordt bijvoorbudgettair neutraal valt in te kleden. Bij nader inzien zijn namelijk een aantal
beeld per 2015 de partnertoeslag voor AOW’ers
mechanismen werkzaam die budgetneutrale inkleding bemoeilijken. Deze betrefmet een niet-verdienende partner jonger dan 65
fen het eenmalige budgettaire voordeel dat invoering van de maatregel oplevert;
afgeschaft. Ook kan de ­ ensioenduur aangepast
p
de risicoselectie naar levensduurverwachting op microniveau; en de keuze van de
worden. Verschillende Europese landen hebben
levensduurverwachting op macroniveau.
besloten om de vaste pensioenleeftijd stapsgewijs
te verhogen. Minder zichtbaar zijn veranderingen
Eenmalig budgettair voordeel
die de pensioenleeftijd ongemoeid laten, maar de
Wanneer mensen ervoor kiezen om hun AOW inderdaad na hun 65e uit te
prikkels voor latere pensionering aanpassen, bijvoorstellen, dalen in eerste instantie de AOW-uitgaven. Uiteraard krijgen die uitstelbeeld door vroegpensionering duurder te maken en
lers tegen de tijd dat ze alsnog met pensioen gaan een hogere AOW, maar dan
langer doorwerken aantrekkelijker. Ten slotte zijn er
zijn er ook weer nieuwe uitstellers. In een stabiel systeem waarin elk jaar een
aanpassingen in de berekeningswijze van de peneven grote aselecte groep 65-jarigen kiest voor uitstel van de AOW en waarin
sioenen. Veel landen zijn bijvoorbeeld overgestapt
die uitstellers volgens een vast patroon hun AOW later laten ingaan, staat er
van eindloonsystemen naar middelloonsystemen.
tegenover de initiële uitgavendaling nooit een uitgavenstijging zolang het systeem
De voorgestelde flexibilisering van de AOW-leeftijd

ESB

93(4549) 12 december 2008

743

van flexibele AOW niet verlaten wordt. Het betekent dat zich
mogelijke ontwikkeling van de
Dit kan een
op kasbasis een eenmalig budgettair voordeel manifesteert
levensverwachting die nog helebij invoering van de maatregel. Het is van belang dit niet als
maal niet ­ aststaat. Het is bijvoorv
financieel risico voor
een toename van de begrotingsruimte te zien, maar bijvoorbeeld niet ondenkbaar dat zich in
de overheid vormen
beeld het voordeel als buffer te reserveren voor het geval dat
de toekomst een kentering in de
de maatregel weer wordt afgeschaft dan wel aan populariteit
stijgende trend van de levensveromdat degenen
inboet. Op transactiebasis is er helemaal geen sprake van een
wachting zal voordoen (Olshansky
die voor doorwerken
voordeel: het is immers slechts een uitstel van het moment van
et al., 2005). Uiteraard leidt
betaling. Ook zullen in de praktijk de financiële gevolgen van
aansluiten bij huidige sterftena hun 65e kiezen
flexibilisering gecompliceerder blijken te zijn. De groep uitstelkansen voorlopig nog wel tot een
waarschijnlijk
lers is immers noch aselect, noch elk jaar even groot gezien de
budgettair risico aangezien de
toename van het aantal 65-plussers en de stijgende arbeidslevensverwachting op basis van
ook langer een
participatie van ouderen. Zolang het aantal uitstellers stijgt,
actuele sterftekansen een paar
beroep op de AOW
zijn de tijdelijke besparingen door uitstel groter dan de kosten
jaar achterblijft bij de levensvervan verhoogde AOW’s. Als het aantal uitstellers gaat dalen,
wachting gebaseerd op toekomzullen doen
bijvoorbeeld als de vergrijzing in de loop van de periode 2030–
stige sterftekansen. Internationaal
2040 over haar hoogtepunt heen is, slaan de tijdelijke bespawordt niettemin meestal (Zweden,
ringen om in tijdelijke meerkosten. Tegenover de daling van het aantal uitstellers
Polen, Litouwen, Italië en Duitsland) gekozen voor
staat dan immers nog geruime tijd de uitbetaling van de verhoogde pensioenen
het gebruik van objectief vast te stellen, feitelijk
aan uitstellers van tijdens de vergrijzingspiek. Dit betreft echter tijdelijke schomgerealiseerde sterftekansen. Het gebruik van progmelingen, die evenzeer opgevangen kunnen worden door de tijdelijke meevallers
noses komt slechts voor in de Verenigde Staten en
te reserveren.
Letland (Brunborg, 2007). Een verdere complicatie
betreft de vraag in hoeverre de keuze voor langer
Risicoselectie naar levensduurverwachting op microniveau
doorwerken de levensverwachting zal beïnvloeden.
Een tweede reden die budgetneutrale inkleding van de flexibilisering van de AOW Neemt de levensverwachting van degenen die voor
bemoeilijkt, is dat op microniveau risicoselectie kan optreden. Het ligt voor de
langer doorwerken kiezen af, vanwege de extra
hand dat de mensen die opteren voor uitstel van de AOW een bovengemid­ elde
d
stress en werkdruk, of is dit langer doorwerken juist
levensverwachting hebben. Immers, voor mensen die op hun 65e in slechte
vanwege de actieve betrokkenheid bij de maatschapgezondheid verkeren en een korte levensverwachting hebben, is het niet zinvol
pij zodanig gezond dat het op macroniveau een
om gebruik te maken van de uitstelmogelijkheid. Er is enig empirisch bewijs dat
levensduurverlenging oplevert?
risicoselectie daadwerkelijk optreedt. Uit Duits onderzoek (Kühntopf en Tivig,
Flexibilisering via individuele
2008) blijkt bijvoorbeeld dat mannen die op hun 66e met pensioen gaan gemidspaarregelingen
deld een jaar langer leven dan mannen die op of voor hun 65e met ­ ensioen
p
Het huidige kabinetsvoorstel opteert voor een flexigaan. Ook is bekend dat de doorwerkers van nu vooral de hogeropgeleiden
bilisering van de AOW-leeftijd waarbij mensen tot
en dus de rijkeren zijn, die een bovengemiddelde levensverwachting hebben
vrijwillig uitstel kunnen besluiten. Zoals hiervoor
(Monden, 2008). Dit kan een financieel risico voor de overheid vormen omdat
besproken zijn er onzekerheden bij de budgetdegenen die voor doorwerken na hun 65e kiezen waarschijnlijk ook langer een
tair neutrale inrichting van deze maatregelen.
beroep op de AOW zullen doen. Zolang de doorwerkers voornamelijk mannen
Toekomstige tijdelijke meerkosten kunnen echter
zijn, zal dat risico echter gedempt worden doordat mannen een kortere levensgemakkelijk opgevangen worden door de initiële
verwachting hebben dan vrouwen. Wel brengt dit aspect van de risicoselectie
financiële meevallers te reserveren. De financiële
nog een algemeen punt aan de orde. Omdat de rijkere ouderen langer leven dan
risico’s door risicoselectie en het langlevenrisico
gemiddeld, doen zij een relatief groot beroep op de AOW. Vanuit dat averechtse
lijken bovendien relatief beperkt. De vervolgvraag
verdelingsoogpunt lijkt het gebillijkt ook de rijkere ouderen meer te laten mee­
is dan of deze hervorming ook daadwerkelijk de
betalen aan de AOW. Dit gebeurt niet automatisch via de AOW-premie aangezien
arbeidsparticipatie van ouderen stimuleert. Dat zou
deze premie boven een modaal inkomen niet meer oploopt. In die zin kan de
het geval zijn indien de maatregel een cultuuromslag
doorwerkbonus, tezamen met een (gedeeltelijke) fiscalisering van de AOW, een
bewerkstelligt, waarin de vanzelfsprekendheid van
alternatief bieden voor de gedachte om de AOW afhankelijk te maken van het
pensionering op je 65e ter discussie gesteld wordt.
arbeidsverleden, zoals Sap et al. (2008) recentelijk hebben voorgesteld. Daarbij
Het kabinet heeft recent met dat oogmerk ook het
biedt de bonus bij doorwerken, die deze rijkere ouderen wordt aangeboden, een
automatisme van ontslag op 65-jarige leeftijd wegmaatschappelijk voordeel vanwege de langere benutting van de hoge productivigenomen. In individuele gevallen kan uitstel van
teit van deze ouderen.
AOW ook een belastingtechnisch voordeel opleveKeuze van de levensduurverwachting op macroniveau
ren. Een tijdelijke piek in inkomen bij doorwerken
Een derde aspect dat budgetneutrale inkleding bemoeilijkt, is het langleven(loon + AOW) wordt immers voorkomen. Maar voor
risico. De ophoging van de AOW bij uitstel wordt bepaald aan de hand van de
de meeste mensen zullen er geen goede financiële
gemiddelde levensverwachting van een 65-jarige. Maar welke levensverwachting
redenen zijn om uit te stellen. De AOW wordt dooris dat? Als die ophoging gebaseerd wordt op de huidige sterftekansen, wordt
gaans geïndexeerd met de loonstijging. De spaarde levensverwachting waarschijnlijk onderschat omdat volgens de actuele CBSrente kan daar normaal gesproken bovenuit stijgen,
prognoses de levensverwachting de komende tijd verder zal blijven stijgen. Als
zodat zelf sparen effectiever kan zijn dan uitstel
die ophoging gebaseerd wordt op toekomstige sterftekansen is dat probleem uit
aanvragen. In dit verband werd recent door Kapelle
de wereld, maar dan krijgen uitstellers een lagere ophoging, gebaseerd op een
(2008) ook gewezen op het rendement dat nu al

744

ESB

93(4549) 12 december 2008

behaald kan worden door de AOW bij doorwerken in
een, overigens noch welvaartsvaste, noch risicovrije,
lijfrente te storten. Naar het zich laat aanzien zal het
huidige voorstel dus weinig extra arbeidsparticipatie
opleveren.
Vanuit het oogpunt van het stimuleren van arbeidsparticipatie kan het voorstel op twee manieren aantrekkelijker gemaakt worden: door de parameters van
het voorstel aan te passen of door extra flexibiliteit
te creëren door de vormgeving van het voorstel aan
te passen. De parametrische aanpassing kan plaatsvinden door, zoals eerder gememoreerd, de actuarieel neutraal vastgestelde correctiefactor te verhogen.
In dat geval verhoogt langer doorwerken daadwerkelijk de contante waarde van het totale pensioen,
zodat ook voor mensen die geen belastingtechnische
overwegingen danwel een afwijkend risico­ rofiel
p
hebben, uitstel voordeel oplevert. Uiteraard gaat een
dergelijke aanpassing op macroniveau wel de kosten
van de AOW verhogen. Maar als deze meerkosten
worden afgewogen tegen de kosten van andere
participatie-instrumenten, zou verhoging van de
correctiefactor wel eens een efficiënt instrument
kunnen blijken. Kosten treden immers alleen maar
op als mensen daadwerkelijk kiezen voor langer
doorwerken. Daarbij is dan wel essentieel dat uitstel
alleen mogelijk is bij doorwerken, iets wat bij een
actuarieel neutrale vormgeving minder relevant is.
Een andere optie betreft de vormgeving van het
voorstel. Die optie is om als alternatief voor de
maatregel in huidige vorm te kiezen voor een regeling waarbij een individueel spaarsaldo wordt opgebouwd bij doorwerken na je 65e. Wanneer men
stopt met werken kan dan een beslissing genomen
worden hoe dit opgebouwde spaarsaldo wordt benut:
als een eenmalige uitkering of in de vorm van een
aanvullende pensioenvoorziening. De spaarregeling
voegt flexibiliteit toe voor de werknemer, die ook kan
opteren voor een uitkering ineens. Feitelijk wordt zo
de huidige individuele mogelijkheid van doorwerken
en opsparen van AOW geformaliseerd in een gemakkelijk toegankelijke, door de overheid vormgegeven
regeling. De door de overheid te vergoeden spaarrente zou dan uiteraard minimaal moeten aansluiten
bij het hoogste risicovrije rendement dat op de markt
behaald kan worden. Het voordeel van een dergelijke
individuele spaarregeling is dat de selectieproblemen
bij het berekenen van de risiconeutraliteit er zich
niet bij hoeven voor te doen. Bovendien geeft zo’n
spaarregeling de overheid een natuurlijke prikkel tot
fondsvorming zodat het tijdelijk budgettair voordeel
niet wordt besteed. Bij een dergelijke individuele
spaarregeling fungeert de spaarrente als de correctiefactor waarmee de overheid de doelstelling van
het stimuleren van de arbeidsparticipatie kan beïnvloeden. Internationaal kent dit systeem ook parallellen. In Engeland, waar doorwerken na de pensioengerechtigde leeftijd beloond wordt met een boven
actuarieel neutraal niveau vastgestelde correctiefactor, bestaat bijvoorbeeld ook de mogelijkheid om het
uitgestelde pensioen als een bedrag ineens uit te

keren met een rentevoet die twee procentpunten boven het basisniveau van de
Bank of England ligt.
Al deze overwegingen staan overigens los van de mogelijkheid van een
geleide­ijke verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd, zoals voorgesteld
l
door de Commissie Arbeidsparticipatie (2008), ofwel de commissie-Bakker.
Flexibilisering van de AOW op een wijze die doorwerken daadwerkelijk aantrekkelijk maakt, kan echter betekenen dat de feitelijke pensioenleeftijd al voldoende
stijgt zonder dat de wettelijke pensioenleeftijd hoeft te veranderen. Mocht
verdere verhoging van de feitelijke pensioenleeftijd toch gewenst zijn, dan hoeft
dat bij een flexibele AOW-leeftijd niet meer noodzakelijk via een verhoging van
de minimale pensioenleeftijd van 65 jaar. Dezelfde correctiefactor die gebruikt
wordt voor ophoging van de AOW bij langer doorwerken, kan immers ook gebruikt
worden voor verlaging van de AOW bij vervroegde uittreding, zodat vervroegd uittreden in dezelfde mate onaantrekkelijker wordt als langer doorwerken aantrekkelijker wordt.

Conclusie
Het huidige regeringsvoorstel om de AOW te flexibiliseren levert geen grote
budgettaire risico’s op. Vanwege de te verwachten geringe prikkeleffecten wordt
doorwerken echter slechts voor een kleine groep mensen aantrekkelijker. Het
voorstel zou zodanig kunnen worden aangepast dat doorwerken voor een grotere
groep mensen aantrekkelijker wordt en het meer het karakter krijgt van een
individuele spaarregeling, waarbij averechtse selectie- en verdelingsaspecten zo
goed mogelijk worden vermeden. Via vaststelling van de hoogte van de spaarrente kan de mate waarin voor deze spaarregeling wordt gekozen, en daarmee de
arbeidsparticipatie door langer doorwerken wordt verhoogd, worden beïnvloed.
Bij vaststelling van een hoge spaarrente zijn er wel budgettaire kosten. Omdat
die kosten slechts optreden als mensen daadwerkelijk langer doorwerken, is
sprake van een efficiënt participatie-instrument.

Literatuur
Bovenberg, A. en R. Gradus (2008) Dutch policies towards
ageing. Te verschijnen in European view.
Brunborg, H. (2007) Life expectancy adjustments in the Norwegian
pension reform. Artikel gepresenteerd tijdens de Eurostat/
UNECE Demographic projections work session. Boekarest,
10–12 oktober 2007.
Commissie Arbeidsparticipatie (2008) Naar een toekomst die
werkt. Rotterdam, 16 juni 2008.
Kapelle (2008) Donner misrekent zich met AOW-uitstel. Persbericht
Aegon 28-09-2008.
Kühntopf, S. en T. Tivig (2008) Early retirement in Germany: loss of
income and lifetime? Artikel gepresenteerd tijdens het 64e IIPF
congres in Maastricht.
Martin, J.P. en E. Whitehouse (2008) Reforming retirementincome systems: lessons from the recent experiences of OECD
countries. OECD Social, Employment and Migration Working
Papers, No. 66.
Monden, C. (2008) Grote verschillen in de groep werkende
65+-mannen. ESB, 93(4531), 183–185.
Olshansky, S., D. Passaro, R. Hershow, J. Layden, B. Carnes, J.
Brody, L. Hayflick, R. Butler, D. Allison en D. Ludwig (2005)
A potential decline in life expectancy in the United States
in the 21st century. New England journal of medicine, 352(11),
1138–1145.
Queisser, M. en E. Whitehouse (2006) Neutral or fair?
Actuarial concepts and pension-system Design. OECD social,
employment and migration working papers, No. 40.
Sap, J., J. Nijssen en M. Vermeulen (2008) Maak de AOW
afhankelijk van arbeidsverleden. ESB, 93(4547), 678–681.
Stensnes, K. en N. Stolen (2007) Pension reform in Norway.
Microsimulating effects on government expenditures, labour
supply incentives and benefit distribution. Statistics Norway,
research department, discussion paper, No. 524.

ESB

93(4549) 12 december 2008

745

Auteurs