Op de top
Aute ur(s ):
Bergeijk, P., van (auteur)
Werkzaam b ij de NMa en Ocfeb .
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4342, pagina 23, 11 januari 2002 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
Economen zijn dol op benchmarken. Niet alleen in het bedrijfsleven spiegelt men zich graag aan de prestaties van concurrenten. Ook
in academische kringen is maatstafvergelijking van de wetenschappelijke productie een bloeiende bedrijfstak. Vooral in het
winterseizoen wordt er veel geteld. Soms kijkt men naar citaten. De vraag is dan: zijn er in het verleden belangrijke, invloedrijke
artikelen geschreven die in de vakpers worden aangehaald. Soms worden de gepubliceerde pagina’s geteld. De vraag is dan: zijn er
artikelen geschreven in belangrijke toonaangevende vaktijdschriften. Er zit een subtiel verschil tussen deze vraagstellingen, want het
is geen uitgemaakte zaak dat invloedrijke publicaties in een topwetenschappelijk tijdschrift verschijnen en ook zijn lang niet alle
artikelen in de toptijdschriften het lezen of citeren waard.
Sinds dit jaar worden dergelijke hitlijsten alleen nog in esb gepubliceerd. Ze zijn een bron van vermaak, waarbij nationale navelstaarderij
en het omhoog rekenen van de eigen collega’s en de eigen faculteit hoogtij vieren. Het is echter veel interessanter om naar die productie
te kijken vanuit een internationaal comparatief perspectief. Zo’n wereldperspectief op de kwaliteit van de vaderlandse
economiebeoefening wordt verschaft door een recente door de European Economic Association gefinancierde studie 1. In dat onderzoek
worden bovendien beide invalshoeken (citaten en gepubliceerde pagina’s) gecombineerd. Daartoe worden aantallen gepubliceerde
pagina’s herwogen met de gemiddelde impact van het tijdschrift waarin de desbetreffende bijdrage verschijnt. Op die manier wordt voor
de tweede helft van de jaren negentig een goed inzicht geboden in de wetenschappelijke productie en invloed van de economische
faculteiten van 200 universiteiten in dertig landen.
De resultaten van al dat getel en gereken laten het gebruikelijke beeld zien: de economische wetenschap wordt gedomineerd door de
Verenigde Staten. Tweederde van de wetenschappelijke economische toptijdschriften wordt volgeschreven door Amerikanen (een vijfde
door Europeanen) en 35 van de 50 meest productieve faculteiten bevinden zich in de Verenigde Staten (voor Europa zijn dat er acht).
Maar er is ook een verrassing.
Nederland scoort namelijk bijzonder goed, met drie universiteiten in de wereld top vijftig. Tilburg eindigt als hoogste Europeaan op de
achttiende plaats (boven de London School of Economics), Maastricht bereikt de 42e plaats en de Universiteit van Amsterdam is
hekkensluiter in die top vijftig. Samen met de Erasmus Universiteit Rotterdam (56e plaats) en de Vrije Universiteit Amsterdam
(negentigste) verzorgen deze Nederlandse universiteiten drie procent van de wereldwijde wetenschappelijke productie op ons
vakgebied. Dat betekent dat Nederland de vierde speler op het wereldtoneel is (na de VS, het VK en Canada). Men kan deze prestatie
zelfs nog wat pregnanter presenteren door middel van voor de hand liggende correcties voor bevolkingsomvang of bruto nationaal
product. Nederland zou dan op de derde respectievelijk eerste plaats in de groep van oeso-landen terechtkomen.
Men kan zich afvragen of die uitstekende relatieve publicatie-prestatie reden tot tevredenheid moet zijn. Ik denk van wel. Het streven
naar professionalisering en internationalisering van de Nederlandse economische wetenschapsbeoefening dat in het begin van de jaren
negentig op een breed front als doelbewust universitair beleid werd ingezet, heeft immers duidelijk vruchten afgeworpen. De aansluiting
bij de Angelsaksische revolutie is een prestatie die zonder meer een felicitatie waard is.
Tegelijkertijd vormt het evidente succes in de internationale wetenschapsbeoefening een aanleiding tot enige reflectie. Blijkbaar wordt
met behulp van de thans gepleegde inzet reeds een meer dan proportioneel effect op een deelterrein van de universitaire activiteiten
geboekt. De vraag is of dat een efficiënte aanwending van schaarse economische denkkracht is. Terecht heeft Van Sinderen er onlangs
op gewezen dat de empirie en de beleidsrelevantie in de Nederlandse economische wetenschapsbeoefening door de concentratie op het
publiceren in internationale tijdschriften op de achtergrond is geraakt 2. In een situatie waarin de Nederlandse wetenschap op
achterstand stond, kon men daar nog wel vrede mee hebben. Nu we de voor een klein land maximaal haalbare internationale toppositie
lijken te hebben bereikt, ligt het echter voor de hand de bakens weer wat te verzetten. Ik hoop wat meer van mijn economische collega’s
te gaan lezen in ESB
1 P. Kalaitzidakis e.a., Rankings of academic journals and institutions in economics, Universiteiten van Cyprus en Guelph, oktober
2001.
2 J. van Sinderen, Afscheid van de beleidseconomie, ESB, 28 september 2001, blz. 736-739.
Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )