Op de kleintjes passen
Eens was het gezin de hoeksteen van de samenleving en het grootbedrijf de hoeksteen van de economic. Die tijd is voorbij. Het gezin heeft concurrentie
gekregen van alternatieve leefvormen en de kleine
onderneming is herontdekt als bron van economische vernieuwing en schepper van werkgelegenheid.
Vanwaar die hernieuwde belangstelling voor kleine,
startende ondernemingen? Wat is de bijzondere rol
die zij in de economic vervullen?
Lange tijd werden grote ondernemingen gezien
als de motor van de vooruitgang. Grote bedrijven realiseerden schaalvoordelen, waren produktiever, creeerden meer werkgelegenheid en waren beter in
staat de hoge kosten van R&D op te brengen en de
resultaten ervan te verzilveren. Karl Marx voorspelde
zelfs een voortdurend afnemend aantal kapitaalbezitters, die zich alle voordelen van de produktie zouden
toeeigenen en deze monopoliseren. Het einde was
een staat, waarin al het maatschappelijk kapitaal in
handen was van een enkele kapitalist of een onderneming. Inderdaad nam gedurende het grootste deel
van deze eeuw, vooral in de industrie, de schaal
voortdurend toe. In de jaren zeventig kwam dat proces echter tot stilstand. In verschillende markten en
sectoren bleken kleine ondernemingen hun grotere
broers af te troeven in produkt- en marktvernieuwing. Het aandeel van grote ondernemingen in de
werkgelegenheid Hep terug.
Er zijn verschillende oorzaken voor het groeiende
aandeel van kleine bedrijven in de economie. De toenemende internationale concurrentie heeft geleid tot
voortgaande specialisatie en een concentratie van
grote ondernemingen op hun kernactiviteiten. Afgeleide activiteiten werden uitbesteed aan veelal kleinere, gespecialiseerde bedrijven. Onder invloed van
technologische ontwikkelingen trad een verschuiving
op van massaproduktie naar kleinere series en meer
variatie, waarmee beter op ontwikkelingen in de
markt kon worden ingespeeld. Inschakeling van kleinere toeleveranciers hielp ook de flexibiliteit van de
produktie te vergroten. Automatisering zorgde ervoor
dat in veel gevallen traditionele schaalvoordelen verdwenen. Tegelijkertijd vond ook een culturele omslag plaats. Individueel presteren kreeg meer nadruk
en het ondernemerschap won sterk aan maatschappelijke waardering. Veel jongeren zien het starten van
een eigen onderneming als ideaal.
Wat is nu de sleutelrol die kleine ondernemingen
in de economie vervullen? Ten eerste is het middenen kleinbedrijf een kweekvijver voor het ontstaan
van grotere bedrijven. De aanwezigheid van een voldoende groot en gevarieerd aantal kleine bedrijven
zorgt voor de aanvoer van vers bloed (entrepreneurial energy) in de economie. Alle grote ondernemingen zijn klein begonnen; alleen al om die reden moeten er voldoende kleine ondernemingen aanwezig
zijn.
Kleine ondernemingen vervullen ook een vitale
rol in het innovatieproces. Vooral wanneer het gaat
ESB 25-10-1995
om de ontwikkeling van geheel nieuwe produkten of
produktiemethoden zijn grote ondernemingen in het
nadeel omdat zij vastzitten aan bestaande technologische paradigma’s. Uit een onderzoek van Acs en Audretsch in de VS bleek dat er, vooral in de meest innovatieve bedrijfstakken, per werknemer meer
innovaties plaatsvinden in kleine ondernemingen
dan in grote1. Als mogelijke verklaring wijzen Acs en
Audretsch op geografische ‘spill-over’-effecten van
nieuwe technologische kennis. Diffusie van kennis
blijkt vaak via persoonlijke contacten te verlopen.
Vooral het onderzoek op universiteiten lijkt daardoor
meer innovatie voor kleinere ondernemingen op te
leveren dan voor grotere.
Ten slotte scheppen kleinere ondernemingen ook
meer werkgelegenheid dan grotere. Ook in Nederland is het merendeel van de banengroei in de afgelopen tien jaar gerealiseerd in het midden- en kleinbedrijf. Daarbij dienen overigens geen valse tegenstellingen tussen groot en klein te worden opgeroepen.
Veel banen in het midden- en kleinbedrijf ontstaan
immers als gevolg van de drang tot uitbesteding door
grotere ondernemingen.
Natuurlijk zitten er ook keerzijden aan het groeiende aandeel van kleine ondernemingen in de economie. Het is bekend dat veel starters de aanloopproblemen niet te boven komen. Wever en Schutjens
spreken in deze ESB van een “hordenloop met weinig winnaars”. Ook blijkt dat kleine ondernemingen
voor vergelijkbaar werk vaak lagere lonen betalen en
slechtere arbeidsomstandigheden bieden dan grote.
Bovendien is er minder zekerheid over de continu’iteit van de baan. Ook de orientatie op export is in
het mkb veel geringer dan in het grootbedrijf. Een florerend midden- en kleinbedrijf is dan ook niet zozeer
een vervanging van, als wel een noodzakelijke aanvulling op het grootbedrijf.
De hernieuwde aandacht voor het ondernemerschap en de sleutelrol van kleine bedrijven in de economie heeft geleid tot een scala aan maatregelen om
ondernemerschap te bevorderen en de overlevingskans van starters te vergroten. Uit een evaluatie van
het startersbeleid door Bartels in deze ESB komt naar
voren dat van de effectiviteit daarvan niet al te hoge
verwachtingen mogen worden gekoesterd. Veel maatregelen bereiken de doelgroep niet of zijn een dure
manier om te bevorderen wat ondernemende personen ook op eigen kracht tot stand weten te brengen.
Het belangrijkste is dat het maatschappelijke klimaat
tot ondernemerschap blijft uitnodigen. Fiscale maatregelen kunnen er vervolgens toe bijdragen dat opgroeiende ondernemingen zo snel mogelijk op eigen
benen kunnen staan en hun vleugels kunnen uitslaan. Eigenlijk een soort gezinspolitiek voor starters.
L. van der Geest
1. Zie ZJ. Acs, Small business economics: a global perspective, Challenge, november/december 1992.