Ga direct naar de content

Bambi’s en gazellen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 4 1995

Bambi’s en
gazellen
Hoe staat het met bet aantal startende bedrijven in Nederland en
welk deel ervan groeit door?

Het aantal vestigingen in het particuliere bedrijfsleven steeg in de periode
1987-1993 van circa 470.000 tot
590.000, wat neerkomt op een netto
groei met 3,4% per jaar (saldo van oprichtingen en opheffingen)1. Binnen
de EU is deze toename hoog (figuur
I)2. Toch is het aantal ondernemingen in Nederland nog laag in vergelijking met andere landen in de EU (figuur 2).
Een nieuwe vestiging kan worden
opgericht door een nieuwe ondernemer of door een bestaand bedrijf. In
het eerste geval spreken we van een
starter, in het tweede geval van een
nieuw dochter- of filiaalbedrijf. Volgens gegevens van de Kamers van
Koophandel is het aantal oprichtingen de laatste jaren gestegen van
31.000 tot bijna 50.000 (zie figuur 3).
Hier tegenover staat een sterke toename van het aantal opheffingen van
zo’n 18.000 in 1987 tot 27.000 in
1993. Met name in de recessiejaren
1992 en 1993 is het aantal opheffingen sterk opgelopen.

Motieven van starters

wens en het uitgroeien van een hobby, zijn de meestgenoemde persoonlijke motieven (52%) . Er zijn ook negatieve persoonlijke motieven, zoals
het ontbreken van toekomstmogelijkheden als werknemer en conflicten
met de werkgever (16%). Economische motieven spelen een minder
grote rol. Positieve economische motieven (14%) zijn het zien van marktkansen, een gunstige conjunctuur,
een gunstige locatie, het kunnen toepassen van een eigen vinding, dan
wel financiele motieven. Negatieve
economische motieven (15%) zijn reorganisaties met kans op ontslag en
werkloosheid. Toeval speelt ook een
zekere rol (4%).
Ongeveer 15% van het aantal opheffingen hangt samen met een faillissement. In de rest van de gevallen is
de onderneming om een andere reden beeindigd: de tegenvallende conjunctuur, het slecht presteren van bedrijven, het niet kunnen vinden van
een geschikte opvolger of de beslissing van de ondernemer om zich op
een andere activiteit te richten . Er is
een duidelijk verband tussen de toename van het aantal opheffingen en
het gestegen aantal starters. Een
groot deel van de starters overleeft
de eerste jaren niet. In Nederland ligt
het overlevingspercentage van starters na 6,5 jaar op ongeveer 55%. Dit
is hoog in vergelijking met andere
landen in de EU. Opvallend is dat het
percentage jonge bedrijven dat overleeft niet samenhangt met de conjunctuur. Veel belangrijker zijn de omstandigheden waaronder ondernemers
van start gaan.

Kenmerken van starters

Waarom starten mensen een onderneming? Onafhankelijkheid, de vrijheid
je eigen werkzaamheden te kiezen,
de uitdaging, familietraditie, het in
vervulling laten gaan van een oude

Bij de oprichtingen is met name de financiele en zakelijke dienstverlening
populair (33%), gevolgd door de
groothandel en detailhandel (beide
17%). In de industrie en de bouwnijverheid worden veel minder bedrijven opgericht (ca. 6%). In de financi-

Figuur 1. Netto groei aantal ondernemingen, Nederland vs EU, 1989-

Figuur 2. Aantal ondememingen
per 1OOO tnwoners, Nederland vs

1993

EU, 1993

1989

1990 1991 1992 1993

1

Figuur 3. Aantal starters, 1987-1993

1988 19» 1990 1991 1992 1993

ele en zakelijke dienstverlening zijn
minder omvangrijke investeringen nodig dan in produktiebedrijven. Zo
kan iemand met een computer in een
achterkamertje al een bedrijf beginnen. Verder liggen de tarieven in de
zakelijke dienstverlening dusdanig
hoog dat het voor veel academici
aantrekkelijk is om in deze sector
een bedrijf te beginnen. In de industrie daarentegen zijn omvangrijke investeringen vereist, terwijl de tarieven veelal gebaseerd zijn op die van
een middelbaar opgeleide.
De meeste oprichtingen beginnen
klein. Een starter heeft gemiddeld 1,4
werkzame personen en een filiaal- of
dochterbedrijf 2,8. In de helft van de
oprichtingen is alleen de ondernemer
actief.
Het eigen vermogen van een
nieuw bedrijf ligt gemiddeld op ongeveer/ 20.000. Dit is aan de lage kant,
zeker als wordt bedacht dat het enige
tijd duurt voordat bij nieuwe bedrijven kasstromen op gang komen. Het
geleende kapitaal bedraagt daarbij circa/ 10.000. De voorbereiding op de
start van een bedrijf laat vaak te wensen over: minder dan 10% van de starters heeft vooraf een cursus gevolgd,
terwijl minder dan tweederde van de
nieuwe ondernemers vooraf een ondernemingsplan opgesteld heeft.
De nieuwe ondernemer is goed opgeleid: maar liefst 25% heeft een hogere opleiding genoten. De meeste
nieuwe ondernemers hadden reeds

1. De meeste gegevens in dit artikel zijn
ontleend aan HIM, Kleinschalig ondernemen, Zoetermeer 1995,en Werk door ondernemen, Ministeries van Economische
Zaken, Financien en Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, 1995.
2. De relatief gunstige ontwikkeling blijkt
uit: EIM/ENSR, The European observatory
for SMEs 1995.
3.J. Bais en F.W. van Uxem, EIM-starterscohort, Zoetermeer, 1995; W.H.M. van der
Hoeven en W.H.J. Verhoeven, Creatie en
teloorgang van arbeidsplaatsen, OSAwerkdocument W123, 1994, biz. 70-71.
4. J. Bais en F.W. van Uxem, Waarom stoppen ondernemers, Zoetermeer, 1995.

Tabel 1. Creatie en verlies van
batten in Nederland, 1988-1992
Aantal x 1000

Bruto banencreatie
w.v. bij oprichtingen
bij doorstarters (saldo)
bijgazellen
bij overige groeiers
bij gelijkblijvers

949
328
56
279
273
13

in %

28,1
9,7
1,7
8,3
8,1
0,3

Bruto banenverltes
w.v. bij opheffingen
bij krimpers

-472
-279
-193

-14,0
-8,2
-5,8

Saldo banengroei
w.v. bij oprichting/opheff.
saldo bij doorstart
bij continu best. bedr.

477
49
56
372

14,1
1,5
1,7
10,9

Bron: HIM, obv ERBO en Mutatiebalans.

Agaath’-regeling ingevoerd, die het

de doorstarters, de bedrijven die de

•

gelegenheid met circa 10.000 arbeidsplaatsen. Vanuit het oogpunt van
werkgelegenheidscreatie zijn vooral

geri door kennissen en familieleden

startfase heben overleefd en een

aan ondernemingen moet stimuleren.

Daarnaast wordt de lastendruk voor

ven, een interessante categoric. In de
Industrie, bouwnijverheid en transportsector nemen de doorstarters het
meest in omvang toe.

bedrijven verminderd. Omdat de zogeheten technostarters en andere innovatieve bedrijven de potentie in

Gazellen
Gazellen zijn vestigingen die over
een langere periode voortdurend
werkgelegenheid creeren . Voor Nederland wordt het percentage gazellen op vijf a tien geschat1 . Gazellen
zijn relatief vaak middelgrote vestigingen met circa 50 tot 250 werknemers.

dend lager, terwijl de vermogensposi-

vesteringen van de gazellen hebben

tie vaak ongezond is . Moeilijker

meer betrekking op uitbreidingsinves-

meetbaar, maar ook van belang, zijn

teringen dan gemiddeld. Gazellen

tekortkomingen van de ondernemer

hebben vaak een hoge exportquote.

ondernemer, of de familie heeft een
ondernemerstraditie.
In het algemeen is het moeilijk

bedrijven die ophouden te bestaan
te onderscheiden van bedrijven die

overleven. Wel is de winstgevend-

zich hebben om op termijn uit te
groeien tot gazellen, biedt het kabinet deze bedrijven extra financiele faciliteiten. Financiele mogelijkheden

voor ‘seeders’11 worden nader onderzocht, evenals een bemiddelingsbureau voor ‘informal investors’, vaak

succesvolle zakenmensen in ruste die
een deel van hun vermogen willen in-

vesteren in een bedrijf waarin ze vertrouwen hebben.

In de periode 1986-1991 namen zij

heid van opgeheven bedrijven bedui-

nemer, soms was men ook voorheen

verstrekken van risicodragend vermo-

plaats op de markt hebben verwor-

jaarlijks gemiddeld maar liefst 8,4%
extra personeel in dienst. Opvallend
is verder dat gazellen in alle sectoren
in min of meer gelijke mate blijken
voor te komen en dat ze gelijkmatig
gespreid zijn over de leeftijdscategorieen van vestigingen. In elke sector
zijn er wel niches in de markt die
kansrijk zijn. Continue omzetgroei is
kenmerkend voor de gazellen. De in-

ervaring, meestal opgedaan als werk-

ven wordt de zogenaamde ‘tante

Totaalbeeld
In de periode 1988-1992 werden er in

de particuliere sector 477.000 banen
gecreeerd, een groei met ruim 14%.
Dit is het saldo van een bruto banenwinst van ruim 28% en een bruto banenverlies van 14%. De bedrijven die

zowel in 1987 als in 1992 bestonden,

op het gebied van managementvaar-

Blijkbaar biedt de internationale

digheden , marketing en marktver-

markt goede mogelijkheden om te

zijn verantwoordelijk voor tweederde
van de creatie en voor 60% van het
verlies. Naar schatting is de helft van
de (bruto) werkgelegenheidsgroei bij
continu bestaande bedrijven in de periode 1988-1992 toe te schrijven aan
de gazellen en de andere helft aan de

gewone groeiers.

kenning. Verder neemt de kans op

groeien. Anderzijds zijn de bedreigin-

falen toe in geval van hogere markt-

gen ook groot vanwege de intensieve

concentratie en neergaande conjunc-

concurrentie. Een hoge efficiency en

tuur . Met name in de detailhandel

daaraan gekoppeld een hoge arbeidsproduktiviteit zijn onontbeerlijk. De
groei van de arbeidsproduktiviteit is

en de landbouw is ook de opvolgingsproblematiek van belang. Meer
dan de helft van de opheffingen betreft jonge bedrijven. Onvoldoende
voorbereiding, te klein beginnen met
te weinig startkapitaal en weinig
groei zijn hier belangrijke faalfacto-

ren8

Werkgelegenheidseffecten

bij de gazellen het hoogst.
Bij het zoeken naar verklaringen
voor het succes van de gazellen blijkt
dat de factor ondernemerschap een
cruciale rol speelt. Gazellen onderscheiden zich vooral door hun marktgerichtheid en hun anticiperend ge-

drag. Ze zijn actief bezig met het

Marcel Clement, Petra Meijboom
en Wim Verhoeven
Petra Meijboom is werkzaam bij het
Ministerie van Economische Zaken; Marcel
Clement en Wim Verhoeven bij het EIM.

5. Zie M.F.C.M. Wijn, Uittreden van industriele ondernemingen; een analyse per bedrijfsklasse, Leiden/Antwerpen, 1988.
6. Bijna de helft van de faillissementen is
te wijten aan mismanagement. Centraal
Bureau voor de Statistiek, Faillissements-

verbeteren van het produktieproces

statistiek 1992, Den Haag, 1993.

Een nieuwe onderneming levert niet

en werken voortdurend aan aanpas-

alleen werk op voor de ondernemer
zelf, maar veelal ook voor meewerkende gezinsleden en werknemers.
De werkgelegenheidscreatie lag in de
periode 1987-1993 op gemiddeld
68.000 banen per jaar. Het verlies aan

sing van het assortiment, waarbij ze
succesvolle deelmarkten handhaven
of uitbreiden en op beperkte schaal
nieuwe produkten introduceren. Ze
werken veelal met een markt- of beleidsplan en houden er duidelijke bedrijfsstrategieen op na.
Om meer vandit type bedrijven te-

7. K. Keasy, en R. Watson, The state of the
art of small firm failure predictions: achievements and prognosis, International
Small Business Journal, 1991, biz. 11-29.
8. P. Johnson en S. Parker, The interrelationship between births and deaths, Small
Business Economics, 1994, biz. 283-290.
9. D. Birch, Job creation in America, New
York, 1987.
10. W.H.M. van der Hoeven, 1994, op.cit.
11. Een ‘seeder’ is een uitvinder of onderzoeker die een technologie-idee uitwerkt
met als doel dit te exploiteren in een nieuwe onderneming of in licentie te geven.

arbeidsplaatsen door opheffing bedroeg gemiddeld 58.000. Per saldo
zorgde de bedrijvendemografie in de
periode 1987-1993 gemiddeld voor

een jaarlijkse toename van de werk-

ESB 25-10-1995

krijgen, voert het kabinet een aantal
maatregelen in. Ten aanzien van de
kapitaalvoorziening van kleine bedrij-

Auteurs